Permanente link
Naar de actuele versie van de regeling
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR738476
Naar de door u bekeken versie
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR738476/1
Beleidsregels buitenplanse omgevingsplanactiviteiten bouwregels 2025
Geldend van 24-04-2025 t/m heden
Intitulé
Beleidsregels buitenplanse omgevingsplanactiviteiten bouwregels 2025het college van de gemeente Cranendonck
gelet op het artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht;
b e s l u i t
vast te stellen de volgende beleidsregel: Beleidsregels buitenplanse omgevingsplanactiviteiten bouwregels 2025
Aanleiding
Op 1 januari 2024 is de Omgevingswet in werking getreden. Sindsdien maken bestemmingsplannen automatisch deel uit van het tijdelijk deel van het Omgevingsplan. Dit geldt eveneens voor een aantal gemeentelijke verordeningen en de bruidsschat van het Rijk. Dit tijdelijk deel moet uiterlijk op 31 december 2031 zijn omgezet in één gebiedsdekkend Omgevingsplan voor de hele gemeente.
Met de inwerkingtreding van de Omgevingswet vervalt de kruimellijst uit artikel 4 bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor), aangezien het Bor wordt ingetrokken en niet langer van kracht is. Onder de Omgevingswet worden omgevingsvergunningen verleend voor zowel binnenplanse als buitenplanse activiteiten:
- •
Een omgevingsvergunning voor een binnenplanse omgevingsplanactiviteit (Opa) maakt het mogelijk om, op basis van bestaande regels uit het omgevingsplan, een omgevingsvergunning te verlenen voor een activiteit die afwijkt van het omgevingsplan.
- •
Een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit (Bopa) maakt het mogelijk om een omgevingsvergunning te verlenen voor een activiteit die afwijkt van het omgevingsplan, buiten de regels van het omgevingsplan.
Beide omgevingsvergunningen hebben betrekking op het afwijken van het omgevingsplan. Dit afwijkingenbeleid richt zich op aanvragen voor buitenplanse omgevingsplanactiviteiten (Bopa’s), met een specifieke focus op de bouwregels. Om kleine buitenplanse afwijkingen van het (tijdelijk deel van het) Omgevingsplan efficiënt en consequent te behandelen, stellen we deze regels op. Dit voorkomt rechtsongelijkheid en onzekerheid. Deze beleidsregels zullen uiteindelijk (deels) in fasen worden verwerkt in het gebiedsdekkend omgevingsplan. Bij de beoordeling van een aanvraag worden de belangen van alle betrokkenen zorgvuldig afgewogen, zodat een evenwichtige toedeling van functies aan locaties wordt gewaarborgd, wat voorheen werd aangeduid als ‘goede ruimtelijke ordening’.
Doel
Het doel van de regels is:
- 1.
een duidelijk en flexibel kader bieden voor veel voorkomende planologische afwijkingen van het Omgevingsplan; en
- 2.
aanvragen voor een omgevingsvergunning sneller en efficiënter behandelen.
HOOFDSTUK 1 BEGRIPSBEPALINGEN
Artikel 1: Begripsbepalingen
Bij de toepassing van deze beleidsregels worden de volgende begripsbepalingen gehanteerd:
1.1 Achtergevellijn
De denkbeeldige lijn die getrokken kan worden door, én samenvalt met, de achtergevel van het oorspronkelijk hoofdgebouw op een perceel en het verlengde daarvan.
1.2 Bebouwd oppervlakte
De oppervlakte van de bebouwing op een perceel binnen de een bepaalde functie.
1.3 Binnen bebouwde kom
Een gebied binnen de bebouwde kom is het gebied dat ten tijde van de aanvraag van de omgevingsvergunning gelegen is binnen de aanduiding ‘Stedelijk gebied’ (of een aanduiding met een vergelijkbare aard), zoals vastgelegd in de omgevingsverordening Noord-Brabant. Indien een perceel gedeeltelijk binnen de bebouwde kom ligt, is de locatie van het hoofdgebouw bepalend voor de toepassing van deze beleidsregels.
1.4 Bijbehorend bouwwerk
Een uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel een functioneel met een zich op hetzelfde bouwperceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.
1.5 Bouwperceel
Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten. Hieronder wordt niet verstaan: agrarische gronden buiten het bouwvlak, landschappelijke inpassingen, of soortgelijke functies (voorheen: bestemmingen).
1.6 Bouwvlak
Het in het omgevingsplan bepaald geometrisch omsloten vlak, waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten. Indien geen bouwvlak is aangegeven op de verbeelding, wordt met een bouwvlak gelijkgesteld de oorspronkelijke (bedrijfs)woning of het oorspronkelijke hoofdgebouw.
1.7 Buiten bebouwde kom
Een gebied buiten de bebouwde kom is het gebied dat ten tijde van de aanvraag van de omgevingsvergunning gelegen is binnen de aanduidingen ‘Landelijk gebied’ en ‘Natuur Netwerk Brabant’ (of een aanduiding met een vergelijkbare aard), zoals vastgelegd in de omgevingsverordening Noord-Brabant. Indien een bouwperceel gedeeltelijk buiten de bebouwde kom ligt, is de locatie van het hoofdgebouw bepalend voor de toepassing van deze beleidsregels.
1.8 Dakkapel
Uit een hellend dak stekende uitbouw.
1.9 Dakopbouw
Een uitbreiding van een hoofdgebouw die gebouwd wordt bovenop een bestaand dak waarbij geen sprake is van een dakkapel.
1.10 Functie
Een functie in het omgevingsplan welke voor inwerkingtreding van de Omgevingswet bekend stond als de bestemming.
1.11 Functie Wonen
Een functie in het omgevingsplan welke voor inwerkingtreding van de Omgevingswet bekend stond als de bestemming “Wonen” of soortgelijke bestemming. Hieronder wordt dus niet verstaan de functies “Tuin”, “Groen” en/of “Groen-Landschappelijke inpassing” of een soortgelijke functie.
1.12 Hoofdgebouw
Een gebouw, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de functie (voorheen: bestemming) van het perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die functie het belangrijkst is waarbij bovendien geldt dat het (gedeelte) van het gebouw door zijn constructie of afmetingen als het belangrijkste (gedeelte van een) gebouw is aan te merken.
1.13 Huisvesting in verband met mantelzorg
Huisvesting in of bij een (bedrijfs)woning van één huishouden van wie ten minste één persoon mantelzorg verleent aan of ontvangt van een bewoner van de (bedrijfs)woning.
1.14 Mantelzorg
Intensieve zorg of ondersteuning, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende, ten behoeve van zelfredzaamheid of participatie, rechtstreeks voortvloeiend uit een tussen personen bestaande sociale relatie, die de gebruikelijke hulp van huisgenoten voor elkaar overstijgt, en waarvan de behoefte met een verklaring van een huisarts of wijkverpleegkundige kan worden aangetoond dan wel mantelzorg zoals bedoeld in de beleidsregels Mantelzorg & Afhankelijk wonen van de gemeente Cranendonck of diens opvolger.
1.15 Oorspronkelijke bedrijfswoning
De hoofdmassa van de bedrijfswoning zoals deze oorspronkelijk is opgericht zonder bijbehorende bouwwerken anders dan de bedrijfswoning.
1.16 De afstand tot de zijdelingse perceelsgrens
De kortste afstand van enig punt van een bouwwerk tot de zijdelingse grens van het bouwperceel.
HOOFDSTUK 2 ALGEMENE EN SPECIFIEKE AFWEGINGSCRITERIA
PARAGRAAF 2.1 ALGEMENE AFWEGINGSCRITERIA
In deze paragraaf staan de algemene regels en voorwaarden. Deze gelden in elke situatie.
Artikel 2: Algemene afwegingscriteria
De afwijkingsbevoegdheid wordt niet toegepast wanneer (naar het oordeel van het college):
- 1.
er geen sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties;
- 2.
de activiteit in strijd is met het van toepassing zijnde beleid;
- 3.
de activiteit leidt tot een onevenredige aantasting van:
- •
het woon- en leefklimaat van de omgeving;
- •
het straat- en bebouwingsbeeld;
- •
de verkeersveiligheid;
- •
gezondheidsaspecten;
- •
de sociale veiligheid;
- •
de milieusituatie;
- •
landschappelijke en/of natuurlijke waarden;
- •
stedenbouwkundige aspecten;
- •
de aanwezige waarden van (naastgelegen) monumentale gebouwen/objecten en/of de cultuurhistorische waarden;
- •
- 4.
de activiteit in strijd is met de provinciale Omgevingsvisie, Omgevingsverordening en de Rijks- en provinciale instructieregels, zoals beoordelingsregels van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl);
- 5.
de afwijking in verband met de externe veiligheid niet te verantwoorden valt;
- 6.
de activiteit betrekking heeft op een voorbeschermingsregel in het omgevingsplan;
- 7.
de activiteit het uitvoeren van een project waarvoor een projectbesluit is vastgesteld belemmert;
- 8.
er niet voldoende parkeergelegenheid kan worden gegarandeerd op eigen terrein conform het op dat moment geldende gemeentelijke parkeerbeleid;
- 9.
de initiatiefnemer niet heeft aangetoond dat een omgevingsgesprek is gevoerd conform de handreiking omgevingsgesprek van de gemeente Cranendonck. Hierbij moet inzichtelijk worden gemaakt op welke wijze het omgevingsgesprek heeft plaatsgevonden en hoe de resultaten ervan in het plan zijn verwerkt.
Bij de aanvraag van de omgevingsvergunning dient gemotiveerd te worden dat aan alle bovenstaande punten wordt voldaan.
Daarnaast moet worden aangegeven:
- o
welke maatregelen voor biodiversiteit worden genomen;
- o
welke maatregelen voor duurzaamheid worden genomen (bijvoorbeeld verharding en klimaatadaptatie);
- o
als de activiteit op een bedrijventerrein plaatsvindt: of het plan voldoet aan de profielen uit de ‘regionale programmeringsafspraken werklocaties’ of zijn vervanger.
PARAGRAAF 2.2 SPECIFIEKE AFWEGINGSCRITERIA
In deze paragraaf staan de specifieke regels en voorwaarden. Deze gelden aanvullend op de algemene regels en voorwaarden in bepaalde situaties, zoals hieronder per artikel is uitgeschreven.
Artikel 3: Bijbehorende bouwwerken
Uitgangspunten bij toepassing:
Artikel 3.1: Wijze van meten
Voor bijbehorende bouwwerken, zoals genoemd in dit artikel (artikel 3), gelden de volgende wijze van meten:
Wijze van meten |
|
Functie “Wonen” (Behorende bij artikel 3.3 onderdeel 1 sub d) |
Bij het berekenen van de grootte van het perceel wordt zowel de grond binnen de functie 'Wonen' als die binnen de functie 'Tuin' meegerekend. De grond binnen het bouwvlak wordt niet meegenomen. |
Functie “Bedrijf” (Behorende bij artikel 3.3 onderdeel 1 sub e) |
Bij het berekenen van de grootte van het perceel wordt de grond onder de oorspronkelijke bedrijfswoning niet meegenomen. |
Buiten de bebouwde kom (Behorende bij artikel 3.4 onderdeel 3 sub d) |
Buiten de bebouwde kom wordt geen onderscheid gemaakt tussen de vraag of het bijbehorend bouwwerk binnen of buiten het bouwvlak staat. Voor de berekening van het maximale aantal toegestane vierkante meters wordt de volledige functie “Wonen” meegerekend. |
Artikel 3.2: Algemeen
Voor bijbehorende bouwwerken, zoals genoemd in dit artikel (artikel 3), gelden de volgende algemene voorwaarden:
- a.
de hemelwaterberging mag niet worden aangesloten op het riool. Er moet een infiltratievoorziening zijn voor het water om in de grond te zakken, waarbij in de gemeentelijke watertoets wordt bepaald hoeveel m3 nodig is;
- b.
het bijbehorend bouwwerk moet minstens 1 meter achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw worden gebouwd;
- c.
de afstand tussen het bijbehorend bouwwerk en de zijdelingse-, voorste- en achterste bouwperceelsgrens moet minimaal 1 meter zijn;
- d.
voor het bouwen van een hekwerk als onderdeel van het bijbehorend bouwwerk geldt:
- o
het hekwerk moet op minstens 2,0 meter van de zijdelingse bouwperceelsgrens worden gebouwd;
- o
het hekwerk mag maximaal 1,2 meter zijn. De bovenzijde van het hekwerk mag, vanaf de het aansluitende terrein gemeten, niet hoger zijn dan 4,5 meter;
- o
het hekwerk moet een open afscheiding zijn;
- o
- e.
het bijbehorend bouwwerk mag maximaal 30 meter van de (bedrijfs)woning of het hoofdgebouw worden gebouwd.
Artikel 3.3: Binnen de bebouwde kom
ONDERDEEL 1.WONING MET DE FUNCTIE “WONEN” &BEDRIJFSWONING MET DE FUNCTIE “BEDRIJF”
Voor een bijbehorend bouwwerk bij een woning met de functie “Wonen” of bij een bedrijfswoning met de functie “Bedrijf”, gelden de volgende voorwaarden aanvullend op de mogelijkheden van het onderdeel van het (tijdelijk deel van het) Omgevingsplan:
- a.
de goothoogte mag niet hoger zijn dan 3,35 m;
- b.
de bouwhoogte mag niet hoger zijn dan 5,00 m;
- c.
de grond achter het bouwvlak mag voor maximaal 50% worden bebouwd;
- d.
voor percelen met de functie “Wonen” geldt, afhankelijk van de grootte van het perceel:
- e.
voor gronden die worden gebruikt ten behoeve van de bedrijfswoning binnen de functie “Bedrijf” geldt, afhankelijk van de grootte van het perceel: 1
Grootte perceel |
Aanvullende bouwmogelijkheden |
< 200 m2 |
Geen aanvullende bouwmogelijkheden. |
200 tot 600 m2 |
Het bebouwd oppervlak aan bijbehorende bouwwerken, zowel vergunningsvrij als vergunningplichtig, mag niet meer dan 100 m2 buiten het bouwvlak of buiten de gronden onder de oorspronkelijke bedrijfswoning zijn. |
600 tot 1200 m2 |
Het bebouwd oppervlak aan bijbehorende bouwwerken, zowel vergunningsvrij als vergunningplichtig, mag niet meer dan 120 m2 buiten het bouwvlak of buiten de gronden onder de oorspronkelijke bedrijfswoning zijn. |
> 1200 m2 |
Het bebouwd oppervlak aan bijbehorende bouwwerken, zowel vergunningsvrij als vergunningplichtig, mag niet meer dan 10% van de oppervlakte van de percelen met de functies "Wonen" en "Tuin" buiten het bouwvlak zijn, met een maximum van 200 m². Voor de gronden die worden gebruikt ten behoeve van de bedrijfswoning binnen de functie "Bedrijf" geldt hetzelfde, met een maximum van 200 m² buiten de gronden onder de oorspronkelijke bedrijfswoning. |
DE (BEDRIJFS)WONING WORDT GESPLITST
Indien een (bedrijfs)woning middels een Bopa wordt gesplitst, worden de regels in onderdeel 1 en 3 uit dit artikel (artikel 3) toegepast alsof er sprake is van één (bedrijfs)woning. De verdeling wordt gebaseerd op het percentage van de verdeling van het perceel.2 Bij splitsing in het buitengebied moet ook worden voldaan aan het beleidskader ‘Afsplitsen bedrijfswoningen buitengebied gemeente Cranendonck’ of zijn opvolger.
ONDERDEEL 2.GEBOUW ANDERS DAN EEN (BEDRIJFS)WONING
Voor een bijbehorend bouwwerk bij een gebouw anders dan bedoeld in onderdeel 1, gelden de volgende voorwaarden aanvullend op de mogelijkheden van het onderdeel van het (tijdelijk deel van het) Omgevingsplan:
- a.
de goothoogte van het bijbehorende bouwwerk wordt niet hoger dan de goothoogte van het hoofdgebouw;
- b.
de bouwhoogte van het bijbehorende bouwwerk wordt niet hoger dan het hoofdgebouw;
- c.
de grond achter de achtergevellijn is niet meer dan 50% bebouwd met vergunningsvrije, dan wel vergunningplichtige bijbehorende bouwwerken.
- d.
In afwijking van het bepaalde onder c: binnen de functie “Centrum -1” geldt dat de grond achter de achtergevellijn voor meer dan 50% bebouwd mag zijn met vergunningsvrije, dan wel vergunningplichtige bijbehorende bouwwerken, mits:
- o
voor de locatie een functie “Centrum -1” geldt;
- o
de financiële, juridische of feitelijke mogelijkheden ontbreken om op de locatie tegemoet te komen aan de ruimtebehoefte;
- o
de gevraagde ontwikkeling passend is binnen het centrum; en
- o
de functionele en ruimtelijke structuur niet onevenredig wordt aangetast.
- o
Artikel 3.4: Buiten de bebouwde kom
ONDERDEEL 3.WONING MET DE FUNCTIE “WONEN” &BEDRIJFSWONING ANDERS DAN DE FUNCTIE “WONEN”
Voor een bijbehorend bouwwerk bij een woning met de functie “Wonen” of een bedrijfswoning met een functie anders dan “Wonen”, gelden de volgende voorwaarden in afwijking van de mogelijkheden van het onderdeel van het (tijdelijk deel van het) Omgevingsplan:
- a.
de goothoogte mag niet hoger zijn dan 3,35 m;
- b.
de bouwhoogte mag niet hoger zijn dan 5,00 m;
- c.
de grond achter het bouwvlak mag voor maximaal 50% worden bebouwd;
- d.
voor percelen met de functie “Wonen” is een maximum van 150 m2 aan bijbehorende bouwwerken, zowel vergunningsvrij als vergunningplichtig, toegestaan; 3
- e.
voor percelen met de functie anders dan “Wonen” is een maximum van 150 m2 aan bijbehorende bouwwerken, zowel vergunningsvrij als vergunningplichtig, toegestaan, mits deze een relatie hebben met de bedrijfswoning.
Artikel 3.5: Huisvesting in verband met mantelzorg
ONDERDEEL 4.GEBOUW VOOR (PRÉ-)MANTELZORG
Voor een bijbehorend bouwwerk welke wordt gebouwd en gebruikt voor huisvesting in verband met mantelzorg, gelden de volgende voorwaarden aanvullend op de mogelijkheden van het onderdeel van het (tijdelijk deel van het) Omgevingsplan:
een tijdelijke uitbreiding van de oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken zoals genoemd in de regels van het Omgevingsplan en/of zoals aangegeven in onderdeel 1 en 3 uit dit artikel (artikel 3) wordt toegestaan voor een mantelzorgeenheid indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
- a.
een maximum van 100 m²;
- b.
verplaatsbaar;
- c.
voldaan wordt aan de beleidsregels Mantelzorg & Afhankelijk wonen of diens opvolger;
- d.
na beëindiging van de mantelzorg de tijdelijk extra gebouwde vierkante meters verwijderd worden;
Artikel 4: Inhoud hoofdgebouw van de woning buiten de bebouwde kom
Voor het uitbreiden van het hoofdgebouw van de woning buiten de bebouwde kom met de functie “Wonen”, geldt in afwijking van de mogelijkheden van het onderdeel van het (tijdelijk deel van het) Omgevingsplan dat de woning een maximale inhoud van 750 m3 mag hebben. Deze uitzondering geldt niet als de woning via een maatwerktitel is opgericht.
Artikel 5: Dakkapel en dakopbouw of soortgelijke uitbreidingen
Aan de uitbreiding van een (bedrijfs)woning middels het plaatsen van een dakkapel en dakopbouw worden de volgende voorwaarden verbonden:
- 1.
een dakkapel wordt voorzien van een plat dak of heeft dezelfde hellingshoek als het dak waar de dakkapel op wordt geplaatst;
- 2.
een dakopbouw heeft dezelfde hellingshoek als het dak waarop de dakopbouw wordt geplaatst;
- 3.
een dakopbouw mag niet hoger worden dan de maximale bouwhoogte zoals opgenomen in het (tijdelijk deel van het) Omgevingsplan;
- 4.
de breedte van de dakkapel of dakopbouw mag maximaal 70% van de breedte van het dakvlak bedragen, waarbij geldt dat indien de dakkapel of dakopbouw meer dan 50% en maximaal 70% van het dakvlak breed wordt de gewichtige reden voor deze breedte van de dakkapel of dakopbouw aangetoond moet worden.
Artikel 6: Gebouwisolatie
Voor het aanbrengen van voorzieningen gericht op het duurzaam isoleren van een bestaand gebouw, kan worden afgeweken van de maatvoering in het (tijdelijk deel) van het omgevingsplan, mits derden niet onevenredig in hun belangen worden geschaad.
U moet ook controleren of uw activiteit schadelijke gevolgen heeft voor planten of dieren in het wild. Het is uw eigen verantwoordelijkheid om te beoordelen of er sprake is van schadelijke gevolgen. Ook heeft u een specifieke zorgplicht om respectvol om te gaan met de natuur en u in te zetten om deze zo min mogelijk te verstoren. Als er mogelijk sprake is van schadelijke gevolgen, dan kunt u maatregelen nemen om deze te voorkomen.
Als u twijfelt of uw activiteit schadelijk gevolgen voor flora en fauna heeft, kunt u een kort onderzoek laten doen door een ecologisch adviesbureau. Dit heet een quickscan. Deze scan maakt duidelijk of uw plannen gevolgen hebben voor beschermde diersoorten.
Voor complexere initiatieven is het gebruikelijk om een quickscan uit te laten voeren. De kosten voor het uitvoeren van een quickscan zijn voor uw eigen rekening. Blijkt uit de quickscan dat uw plan negatieve gevolgen heeft voor beschermde soorten? Vraag dan een omgevingsvergunning voor een flora- en fauna activiteit aan bij de Provincie Noord-Brabant.
Artikel 7: Tijdelijk plaatsen en/of gebruiken bij (ver)(her)bouwen
Artikel 7.1: Tijdelijke bewoning woonkeet, woonunit en stacaravan
Aan dit artikel wordt toepassing gegeven voor het tijdelijk plaatsen en/of gebruiken van een woonkeet, woonunit of stacaravan voor bewoning bij het (ver)(her)bouwen van een (bedrijfs)woning, met inachtneming van de volgende voorwaarden:
- 1.
de grond dient in eigendom te zijn van de aanvrager van de vergunning, of er dient schriftelijk toestemming voor het gebruik verkregen te zijn van de eigenaar van de grond;
- 2.
de tijdelijke woonvoorziening wordt geplaatst aan de achterzijde van het perceel, achter de te (ver)(her)bouwen woning, binnen de functie ‘Wonen’;
- 3.
indien objectief kan worden aangetoond dat plaatsing volgens het bepaalde in het tweede lid niet mogelijk is, kan plaatsing in het zij- of voorerf of op een andere locatie worden overwogen;
- 4.
de tijdelijke woonvoorziening wordt gebruikt door de hoofdbewoner van de te (ver)(her)bouwen (bedrijfs)woning;
- 5.
de tijdelijke woonvoorziening wordt uitgevoerd in 1 bouwlaag;
- 6.
de tijdelijke woonvoorziening moet zodanig zijn gelegen dat dit niet leidt tot verkeersonveilige situaties of onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van de omliggende percelen;
- 7.
de tijdelijke woonvoorziening dient verwijderd te worden en het gebruik dient gestaakt te worden binnen 3 maanden na gereedmelding van de te (ver)(her)bouwen (bedrijfs)woning, maar in ieder geval binnen 3 maanden na ingebruikname van de te (ver)(her)bouwen (bedrijfs)woning;
- 8.
de tijdelijke woonvoorziening dient goed bereikbaar te zijn voor hulpdiensten.
Artikel 7.2: Tijdelijke bewoning bestaand bijbehorend bouwwerk
Aan dit artikel wordt toepassing gegeven voor het tijdelijk gebruiken van een bestaand bijbehorend bouwwerk voor bewoning bij het (ver)(her)bouwen van een (bedrijfs)woning, met inachtneming van de volgende voorwaarden:
- 1.
het bijbehorend bouwwerk dient in eigendom te zijn bij de aanvrager van de vergunning, of er dient schriftelijk toestemming voor het gebruik verkregen te zijn van de eigenaar van het bijbehorend bouwwerk;
- 2.
het bijbehorend bouwwerk wordt gebruikt door de hoofdbewoner van de te (ver)(her)bouwen (bedrijfs)woning;
- 3.
het bijbehorend bouwwerk moet zodanig zijn gelegen dat de tijdelijke bewoning niet leidt tot verkeersonveilige situaties of onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van de omliggende percelen;
- 4.
het gebruik dient gestaakt te worden binnen 3 maanden na gereedmelding van de (ver)(her)bouwen (bedrijfs)woning, maar in ieder geval binnen 3 maanden na ingebruikname van de (ver)(her)bouwen (bedrijfs)woning;
- 5.
de tijdelijke woonvoorziening dient goed bereikbaar te zijn voor hulpdiensten.
HOOFDSTUK 3 OVERIGE BEPALINGEN
Artikel 8: Strijdige situaties
De afwijkingsbevoegdheden worden niet toegepast in die gevallen waarin sprake is van een bestaande illegale situatie op het perceel, ongeacht of de aanvraag ziet op deze illegale situatie. De afwijkingsbevoegdheid wordt wel toegepast, conform de voorwaarde van dit beleid, indien hierdoor de strijdige situatie wordt opgeheven of wordt beëindigd.
Artikel 9: Overeenkomst nadeelcompensatie voorwaarde voor afwijking
Het besluit op een aanvraag voor een omgevingsvergunning is een schadeveroorzakend besluit zoals omschreven in artikel 15.1, eerste lid van de Omgevingswet. Een omgevingsvergunning kan dus een grondslag vormen voor nadeelcompensatie. De onderhavige beleidsregels zijn bedoeld voor afwijkingen van het (tijdelijk deel van het) omgevingsplan. Deze afwijkingen kunnen invloed hebben op de omgeving. Wanneer de toepassing van deze beleidsregels, na inschatting van het risico op schadevergoeding door nadeelcompensatie boven het normaal maatschappelijk risico, leidt tot waardevermindering van omliggende bebouwing, moet worden onderzocht of het toepassen van onderhavige beleidsregels redelijk is. Indien dit het geval is, moet worden bepaald of een nadeelcompensatieovereenkomst met de aanvrager van de vergunning moet worden aangegaan.
Via deze overeenkomst, opgesteld door de gemeente, verklaart de initiatiefnemer dat hij of zij de schadevergoeding door nadeelcompensatie en de daarmee samenhangende kosten voor zijn of haar rekening te nemen. De gemeente bepaalt wanneer het sluiten van een nadeelcompensatieovereenkomst noodzakelijk is. In het geval dat er een anterieure overeenkomst is gesloten waarin nadeelcompensatie al geregeld is, is de anterieure overeenkomst voldoende. Indien de noodzakelijke nadeelcompensatieovereenkomst om welke reden dan ook niet wordt gesloten, wordt op basis van de onderhavige beleidsregels geen medewerking verleend. Deze beleidsregels zijn immers gebaseerd op een bevoegdheid.
Artikel 10: Reguliere procedure, tenzij
Onder de Omgevingswet is de reguliere procedure voor ‘omgevingsvergunningen’ de hoofdregel (titel 4.1 Awb). Het college van burgemeester en wethouders beslissen binnen 8 weken na ontvangst van de aanvraag. De beslistermijn kan wegens de ontvankelijkheidstoets (de controle of de aanvraag compleet is) worden opgeschort. Daarnaast kan de beslistermijn met 6 weken worden verlengd.
Tegen het besluit is bezwaar, beroep en hoger beroep mogelijk. Alleen belanghebbenden kunnen van deze rechtsmiddelen gebruikmaken.
In paragraaf 16.5.3 van de Omgevingswet en in artikel 10.24 van het Omgevingsbesluit staat wanneer de uitgebreide procedure geldt. Activiteiten waarvoor een m.e.r.(beoordelingsplicht) geldt vallen in ieder geval niet onder de reikwijdte van deze regeling, hiervoor is altijd een uitgebreide procedure aan de orde.
Artikel 11: Hardheidsclausule
Er kunnen altijd bijzondere omstandigheden zijn die bij toepassing van de vastgestelde beleidsregels in een concreet geval tot onevenredige gevolgen leiden in verhouding tot de daarmee te dienen belangen. In het algemeen kan er een beroep op de hardheidsclausule worden gedaan indien:
- 1.
Er bijzondere omstandigheden kunnen worden aangevoerd die medewerking in afwijking van het de beleidsregels noodzakelijk maken en er geen redelijke alternatieven bestaan om hierin te voorzien, mits de ruimtelijke consequenties beperkt blijven en geen (ongewenste) precedentwerking hoeft te worden gevreesd;
- 2.
Als het verzoek weliswaar niet binnen de geldende beleidsregels past, maar een beleidswijziging als gevolg van het verzoek voor de hand ligt;
- 3.
Een verzoek weliswaar past binnen de in dit beleid neergelegde uitgangspunten, maar dat, gelet op de bijzondere omstandigheden van het geval, er geen medewerking dient te worden verleend.
Voorkomen moet worden dat de in de beleidsregels neergelegde uitgangspunten als een recht worden toegepast. Aan ieder afwijkingsbesluit gaat een belangenafweging vooraf die in een concreet geval, zelfs als het verzoek past binnen de in dit beleid opgenomen randvoorwaarden, tot weigering van het afwijkingsverzoek kan leiden. Er moet onderkend worden dat elk beleid onvoorziene neveneffecten kan hebben. Met een beroep op de hardheidsclausule kunnen onvoorziene, onaanvaardbare gevolgen van beleidsregels worden voorkomen.
HOOFDSTUK 4 SLOTBEPALINGEN
Artikel 12: Inwerkingtreding
-
1. De ‘Beleidsregels planologische afwijkingsregelingen 2019’ van de gemeente Cranendonck die op 3 september 2019 door het college van burgemeester en wethouders is vastgesteld, wordt ingetrokken bij inwerkingtreding van deze beleidsregels.
-
2. Deze beleidsregels met de bijbehorende bijlagen treden in werking de dag nadat zij zijn bekendgemaakt.
Artikel 13: Citeertitel
Deze beleidsregels kunnen worden aangehaald als: ‘Beleidsregels buitenplanse omgevingsplanactiviteiten bouwregels 2025’ van de gemeente Cranendonck.
Ondertekening
Aldus vastgesteld op april 2025.
Burgemeester en wethouders van de gemeente Cranendonck,
De secretaris,
E. Jacobs
De burgemeester,
F.A.P. van Kessel
Bijlagen: Voorbeelden 4
Voorbeeld 1) Behorende bij artikel 3.3 Binnen de bebouwde kom
ONDERDEEL 1: BEDRIJFSWONING MET DE FUNCTIE “BEDRIJF”
Wijze van meten:
Om te kunnen bepalen hoeveel m2 aan bijbehorende bouwwerken bij de bedrijfswoning is toegestaan, wordt de volgende rekensom gemaakt:
Het aantal m2 van het perceel dat wordt gebruikt voor de bedrijfswoning – het aantal m2 van de oorspronkelijke bedrijfswoning zelf. |
In onderstaand voorbeeld: het geel gestreepte vlak – het oranje gebouw.
Het gedeelte dat wordt gebruikt voor de bedrijfsvoering wordt niet meegerekend. Eventuele bijbehorende bouwwerken bij het bedrijfsgebouw tellen ook niet mee.
De bestaande bijbehorende bouwwerken bij de bedrijfswoning tellen wel mee in het totaal om te bepalen hoeveel m2 aan bijbehorende bouwwerken al zijn gerealiseerd en hoeveel m2 extra is toegestaan. Vergunningsvrije bijbehorende bouwwerken tellen ook mee in deze berekening.
Berekenen max aantal toegestane m2 aan bijbehorende bouwwerken:
- -
Het perceel met de functie “Bedrijf” is 1000 m2.
- -
Het gedeelte dat wordt gebruikt voor de bedrijfswoning is 600 m2.
- -
De oorspronkelijke bedrijfswoning is 100 m2.
- -
Het bestaande bijbehorende bouwwerk bij de bedrijfswoning is 30 m2.
De rekensom: 600 m2 – 100 m2 = 500 m2.
Dit betekent dat artikel 3.3 onderdeel 1 sub e geldt (in de tabel: 200 tot 600 m2) en er maximaal 100 m2 buiten de grond onder de oorspronkelijke bedrijfswoning is toegestaan. Er staat al een bijbehorend bouwwerk van 30 m2. Met een Bopa kan nog 70 m2 aan bijbehorende bouwwerken gerealiseerd worden.
Voorbeeld 2) Behorende bij artikel 3.3 Binnen de bebouwde kom
ONDERDEEL 1: DE (BEDRIJFS)WONING WORDT GESPLITST
Wijze van meten:
Om te kunnen bepalen hoeveel m2 aan bijbehorende bouwwerken bij beide woningen zijn toegestaan, geldt het volgende:
Bij splitsing wordt het aantal m2 aan bijbehorende bouwwerken naar rato in percentage verdeeld over de gesplitste percelen. |
VOOR splitsing
Berekenen max aantal toegestane m2 aan bijbehorende bouwwerken:
- -
Het perceel met de functie “Wonen” is 800 m2.
- -
Het bouwvlak is 150 m2.
- -
Het bestaande bijbehorende bouwwerk bij de woning is 40 m2, maar valt binnen het bouwvlak en wordt dus niet meegerekend.
De rekensom: 800 m2 – 150 m2 = 650 m2.
Dit betekent dat artikel 3.3 onderdeel 1 sub d geldt (in de tabel: 600 tot 1200 m2) en er maximaal 120 m2 buiten het bouwvlak is toegestaan. Met een Bopa kan nog 120 m2 aan bijbehorende bouwwerken gerealiseerd worden.
NA splitsing
Berekenen max aantal toegestane m2 aan bijbehorende bouwwerken:
- -
Perceel 1 heeft een oppervlakte van 500 m2.
- -
Perceel 2 heeft een oppervlakte van 300 m2.
- -
Het bouwvlak blijft 150 m2 groot.
De rekensom voor perceel 1: 500 m2 van 800 m2 = 62,5% van 120 m2.
Dit betekent dat er maximaal 75 m2 buiten het bouwvlak binnen de functie “Wonen” is toegestaan. In dit voorbeeld wil de eigenaar achter op het perceel een schuur met een grootte van 10 m2 plaatsen. Dit betekent dat hij nog 65 m2 aan bijbehorende bouwwerken overhoudt.
De rekensom voor perceel 2: 300 m2 van 800 m2 = 37,5% van 120 m2.
Dit betekent dat er maximaal 45 m2 buiten het bouwvlak binnen de functie “Wonen” is toegestaan. In dit voorbeeld wil de eigenaar achter op het perceel een garage met een grootte van 45 m2 plaatsen. Dit betekent dat hij geen extra m2 bijbehorende bouwwerken overhoudt. Binnen het bouwvlak is wel nog ruimte om te bouwen.
Het totaal aantal toegestane m2 aan bijbehorende bouwwerken voor de twee percelen blijft dus in totaal 120 m2 buiten het bouwvlak binnen de functie “Wonen”.
Voorbeeld 3) Behorende bij artikel 3.4 Buiten de bebouwde kom
ONDERDEEL 3:WONING MET DE FUNCTIE “WONEN”
Wijze van meten:
Om te kunnen bepalen hoeveel m2 aan bijbehorende bouwwerken bij de woning is toegestaan, geldt het volgende:
Binnen de functie “Wonen” in het buitengebied is maximaal 150 m2 aan bijbehorende bouwwerken (behorende bij de woning) toegestaan – het aantal bestaande m2 aan bijbehorende bouwwerken. |
In onderstaand voorbeeld: het gele vlak – het groene vlak.
De gronden met de functie “Agrarisch” worden niet meegerekend.
De bestaande bijbehorende bouwwerken binnen de functie “Wonen” tellen wel mee in het totaal om te bepalen hoeveel m2 aan bijbehorende bouwwerken al zijn gerealiseerd en hoeveel m2 extra is toegestaan. Vergunningsvrije bijbehorende bouwwerken tellen ook mee in deze berekening.
Buiten de bebouwde kom wordt geen onderscheid gemaakt tussen de vraag of het bijbehorend bouwwerk binnen of buiten het bouwvlak staat. Voor de berekening van het maximale aantal toegestane vierkante meters wordt de volledige functie “Wonen” meegerekend.
Berekenen max aantal toegestane m2 aan bijbehorende bouwwerken:
- -
Het perceel met de functie “Wonen” (geel vlak) is 1000 m2.
- -
Het oorspronkelijke hoofdgebouw (oranje huis) is 200 m2.
- -
Het bestaande bijbehorende bouwwerk bij de woning is 40 m2.
Artikel 3.4 onderdeel 3 sub d bepaalt dat er maximaal 150 m2 aan bijbehorende bouwwerken is toegestaan. Er staat al een bijbehorend bouwwerk van 40 m2.
De rekensom: 150 m2 – 40 m2 = 110 m2. Met een Bopa kan nog 110 m2 aan bijbehorende bouwwerken gerealiseerd worden.
Noot
1Voor een voorbeeld van het aantal m2 aan bijbehorende bouwwerken dat is toegestaan bij een bedrijfswoning met de functie “Bedrijf”, wordt verwezen naar Voorbeeld 1 in de bijlagen.
Noot
2Voor een voorbeeld van de verdeling van het aantal m2 aan bijbehorende bouwwerken dat is toegestaan bij het splitsen van een (bedrijfs)woning, wordt verwezen naar Voorbeeld 2 in de bijlagen.
Ziet u een fout in deze regeling?
Bent u van mening dat de inhoud niet juist is? Neem dan contact op met de organisatie die de regelgeving heeft gepubliceerd. Deze organisatie is namelijk zelf verantwoordelijk voor de inhoud van de regelgeving. De naam van de organisatie ziet u bovenaan de regelgeving. De contactgegevens van de organisatie kunt u hier opzoeken: organisaties.overheid.nl.
Werkt de website of een link niet goed? Stuur dan een e-mail naar regelgeving@overheid.nl