Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Almelo 2025

Geldend van 22-04-2025 t/m heden

Intitulé

Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Almelo 2025

Geldend van 15-04-2025 t/m heden

Intitulé

Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Almelo 2025

De Raad van de Gemeente Almelo;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders (raadsvoorstel zaaknummer 8664);

gelet op:

- de artikelen 2.1.3, 2.1.4, 2.1.4.a, 2.1.6, 2.1.7, 2.3.6 en 2.6.6 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

- artikel 5.4 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015;

- artikel 147 en 149 van de Gemeentewet;

overwegende,

dat de gemeente op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 gehouden is om zo goed mogelijke ondersteuning en hulp aan volwassenen te bieden;

besluit vast te stellen de:

‘Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Almelo 2025’

Hoofdstuk 1: Algemene bepalingen

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

  • 1. In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt het volgende verstaan onder:

    • a.

      Aanbieder: een natuurlijk persoon of rechtspersoon die jegens het college gehouden is een algemene voorziening of een maatwerkvoorziening te leveren;

    • b.

      Algemeen gebruikelijke voorziening: een voorziening die:

      • i.

        niet specifiek bedoeld is voor personen met een beperking;

      • ii.

        daadwerkelijk beschikbaar is;

      • iii.

        een passende bijdrage levert aan het realiseren van een situatie waarin de inwoner in staat is tot zelfstandigheid of participatie; en

      • iv.

        financieel gedragen kan worden met een inkomen op minimumniveau;

    • c.

      Algemene voorziening: een aanbod van diensten of activiteiten dat zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers, toegankelijk is en dat gericht is op maatschappelijke ondersteuning: een algemene voorziening is voorliggend op de Wmo 2015;

    • d.

      Beleidsregels: beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Almelo 2025;

    • e.

      Beschermd wonen: wonen in een accommodatie van een instelling met daarbij behorende toezicht en begeleiding, gericht op het bevorderen van zelfredzaamheid en participatie, het psychisch en psychosociaal functioneren, stabilisatie van een psychiatrisch ziektebeeld, het voorkomen van verwaarlozing of maatschappelijke overlast of het afwenden van gevaar voor de cliënt of anderen, bestemd voor personen met psychische of psychosociale problemen, die niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving. Onder beschermd wonen wordt ook verstaan: beschermend wonen, verder te noemen: beschermd wonen;

    • f.

      Cliënt: persoon die gebruik maakt van een collectieve of algemene voorziening of aan wie een maatwerkvoorziening of persoonsgebonden budget is verstrekt of door of namens wie een melding is gedaan, als bedoeld in artikel 2.3.2 eerste lid Wmo 2015;

    • g.

      College: college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Almelo;

    • h.

      Inwoner: inwoner als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, van de Wmo 2015 die ingezetene is van de gemeente Almelo en ingeschreven staat in de Basisregistratie Personen (BRP);

    • i.

      Maatschappelijke opvang: het bieden van tijdelijk onderdak, begeleiding, informatie en advies aan personen die, door een of meerdere problemen al dan niet gedwongen, de thuissituatie hebben verlaten en niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving;

    • j.

      Maatwerkvoorziening: op de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van een persoon afgestemd geheel van diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen als bedoeld in de Wmo 2015;

    • k.

      Melding: melding van een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning, als bedoeld in artikel 2.3.2 eerste lid van de Wmo 2015;

    • l.

      Ondersteuning: hulp bij de zelfredzaamheid en de participatie van personen met een beperking of met chronische psychische of psychosociale problemen zoveel mogelijk in de eigen leefomgeving, beschermd wonen of maatschappelijke opvang;

    • m.

      Ondersteuningsplan: het plan dat door het college wordt opgesteld naar aanleiding van het onderzoek waarin de adviezen, verwijzingen en de afspraken die met de cliënt zijn gemaakt naar aanleiding van zijn melding op grond van de Wmo 2015 worden omschreven. In het ondersteuningsplan is de ondersteuningsbehoefte van de cliënt vastgelegd en zijn de doelen (beoogde resultaten) en hoe deze te bereiken beschreven, evenals de bijdragen die zowel het college als de hulpvrager, door middel van eigen kracht, gebruikelijke hulp, mantelzorg en/of zijn sociale netwerk hieraan kunnen leveren;

    • n.

      Pgb: persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wmo 2015;

    • o.

      Pgb-aanbieder: een derde die cliënt heeft betrokken om ondersteuning in te kopen. Dit kan een professionele aanbieder of een informele hulp zijn;

    • p.

      Pgb-beheerder: een persoon die de belangen van de cliënt behartigt en de aan een Pgb verbonden taken uitvoert, als de cliënt ondersteuning heeft (of wenst te ontvangen) in de vorm van een Pgb;

    • q.

      Sociaal netwerk: personen uit huiselijke kring of andere personen met wie de cliënt een sociale relatie onderhoudt;

    • r.

      Voorliggende voorziening: een voorziening die geboden wordt op grond van andere wetgeving, zoals Zorgverzekeringswet, Wet langdurige zorg et cetera. Als een cliënt zijn beperking kan opheffen door daadwerkelijk aanspraak te maken op een andere wet is er voldoende eigen kracht;

    • s.

      Wet: de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

    • t.

      Zorgverlener: hiermee wordt zowel de aanbieder, de professionele aanbieder als de informele aanbieder aangeduid.

  • 2. Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wmo 2015, het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 en de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 1.2 Reikwijdte verordening

  • 1. Deze verordening heeft betrekking op maatschappelijke ondersteuning ten behoeve van inwoners van de gemeente Almelo.

  • 2. In afwijking van het voorgaande lid heeft deze verordening ten aanzien van maatschappelijke opvang en beschermd wonen betrekking op de inwoner die zich voor deze ondersteuning tot het college wendt in de zin van artikel 1.2.1, onder b en c van de Wmo 2015.

  • 3. Indien de aanvrager van beschermd wonen beter in een andere centrumgemeente kan worden opgevangen, dan zal het college zorgen voor een overdracht naar de gemeente waar de aanvrager wordt opgevangen.

Artikel 1.3 Bevoegdheid college

Het college kan nadere regels en beleidsregels vaststellen ter uitvoering van deze verordening en de Wet.

Hoofdstuk 2 Toegang tot voorzieningen

Artikel 2.1. Vormen van voorzieningen

  • 1. De volgende vormen van algemene voorzieningen zijn onder andere beschikbaar:

    • Voorlichting;

    • Informatie en advies (bijv. ouderenadviseur en onafhankelijke clientondersteuning);

    • (Arbeidsmatige) dagactiviteiten;

    • Consultatie;

    • Inloopvoorzieningen;

    • Ondersteuning gericht op ontwikkeling van kinderen;

    • Ondersteuning gericht op (ontzorgen) van het gezinssysteem;

    • (Preventieve) opvoed- en opgroeiondersteuning;

    • Ondersteuning gericht op zelfredzaamheid (bijv. thuisadministratie);

    • Ondersteuning gericht op maatschappelijke participatie (bijv. activiteiten georganiseerd in wijkcentra);

    • (Preventieve) ondersteuning bij eenzaamheid;

    • Ondersteuning gericht op (ontzorgen van) mantelzorgers;

    • Ondersteuning bij schulden;

    • Vervoers- en boodschappendienst;

    • Wasverzorging;

    • Inloopvoorzieningen.

  • 2. De volgende vormen van maatwerkvoorzieningen zijn in de navolgende segmenten beschikbaar:

    • Begeleiding individueel;

    • Dagbesteding;

    • Woonvoorziening;

    • Rolstoelvoorziening;

    • Sportvoorziening;

    • Huishoudelijke ondersteuning;

    • Vervoer;

    • Individueel vervoer;

    • Beschermd Wonen;

    • Maatschappelijke opvang.

  • 3. Inzet van een collectieve voorziening, algemene voorziening en/of voorliggende voorziening gaat voor op de inzet van een maatwerkvoorziening. Het college treft geen maatwerkvoorziening als een collectieve, algemene en/of voorliggende voorziening de hulpvraag/problemen van de cliënt kan oplossen.

  • 4. Voor zover blijkt dat een algemene voorziening en/of voorliggende voorziening niet geheel in de hulpvraag/problemen van de cliënt voorziet, kan aanvullend op deze voorziening een maatwerkvoorziening worden verstrekt.

  • 5. De inzet van een maatwerkvoorziening wordt afgestemd op inzet van andere collectieve voorzieningen, algemene en /of voorliggende voorzieningen om tot een zo doelmatige en efficiënte inzet van hulp te komen.

  • 6. Het college kan het aanbod van voorzieningen nader uitwerken.

Artikel 2.2 Toegang tot algemene voorzieningen

  • 1. Een algemene voorziening is rechtstreeks toegankelijk, zonder beschikking en zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften en persoonskenmerken van de cliënt. Een algemeen onderzoek of iemand tot de doelgroep van een algemene voorziening behoort, is mogelijk.

  • 2. Het college kan bepalen dat aan de toegang van een bepaalde algemene voorziening lichte voorwaarden zijn verbonden.

    Artikel 2.3 Melding behoefte aan maatschappelijke ondersteuning

  • 1. Een melding van een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning (hulpvraag) kan door of namens een cliënt worden gedaan.

  • 2. Het college maakt voldoende kenbaar hoe en waar een melding kan worden gedaan.

  • 3. Het college bevestigt de melding.

  • 4. Het college wijst de cliënt op de mogelijkheid om gebruik te maken van onafhankelijke cliëntondersteuning.

  • 5. Het college draagt er zorg voor dat de cliënt voorafgaand aan het onderzoek tijdig wordt geïnformeerd over de procedure van het onderzoek, zijn rechten en plichten en de vervolgprocedure.

Artikel 2.4 Onderzoek naar aanleiding van een melding

  • 1. Het college voert, onder andere naar aanleiding van een gesprek met de cliënt, onderzoek uit naar de hulpvraag, als bedoeld in artikel 2.3.2 eerste lid van de Wet.

  • 2. Het college onderzoekt:

    • I.

      Stap 1: wat de hulpvraag is van de cliënt;

    • II.

      Stap 2: welke problemen de cliënt ondervindt bij de zelfredzaamheid en/of maatschappelijke participatie, dan wel het zich kunnen handhaven in de samenleving;

    • III.

      Stap 3: welke ondersteuning naar aard en omvang nodig is om een passende bijdrage te leveren aan de zelfredzaamheid en/of maatschappelijke participatie, dan wel het zich kunnen handhaven in de samenleving;

    • IV.

      Stap 4: in hoeverre kunnen eigen mogelijkheden, gebruikelijke hulp, mantelzorg, ondersteuning door andere mensen uit het sociale netwerk en voorliggende en algemene voorzieningen de nodige hulp en ondersteuning bieden;

    • V.

      Stap 5: slechts voor zover de hiervoor genoemde mogelijkheden ontoereikend zijn dient het college een maatwerkvoorziening te verlenen.

  • 1. Voor zover het onderzoek naar de nodige ondersteuning specifieke deskundigheid vereist, zal een

  • 2. specifiek deskundig oordeel en advies niet kunnen ontbreken.

  • 3. Het college onderzoekt naast het bepaalde in lid 2 de behoeften, persoonskenmerken en de voorkeuren van de cliënt.

  • 4. De cliënt, dan wel diens vertegenwoordiger, verschaft het college de gegevens en bescheiden die voor het onderzoek nodig zijn en waarover hij/zij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.

  • 5. De cliënt, dan wel huisgenoten bij het onderzoek naar stap 4, zoals bedoeld in lid 2 van dit artikel, dienen medewerking te verlenen bij de uitvoering van het onderzoek, zoals bedoeld in dit artikel.

  • 6. Als de cliënt een persoonlijk plan (zoals bedoeld in artikel 2.3.2 lid 2 van de Wet) aan het college heeft overhandigd voor zijn ondersteuning betrekt het college dat plan bij het onderzoek.

  • 7. Het college is bevoegd om de cliënt op een aangegeven plaats en tijdstip door één of meer deskundigen te doen bevragen en onderzoeken als het onderzoek of de beoordeling van een aanvraag dit vereist. Hierbij geldt het vereiste dat de adviseur onafhankelijk en onpartijdig is.

  • 8. Tijdens het gesprek wordt de cliënt, desgevraagd, in begrijpelijke woorden medegedeeld welke mogelijkheden bestaan om te kiezen voor een Pgb en wat de gevolgen van die keuze zijn.

  • 9. Het college streeft bij het onderzoek een integrale beoordeling na, zodat aangedragen oplossingen voor de hulpvragen/problemen af worden gestemd op andere lopende voorzieningen om tot een zo doelmatige en efficiënte inzet van hulp te komen.

  • 10. Het college legt de uitkomsten van het onderzoek vast in het ondersteuningsplan.

  • 11. Het college verstrekt de cliënt, na afronding van het onderzoek, het ondersteuningsplan.

  • 12. Het college kan besluiten het onderzoek, bedoeld in het eerste lid, geheel of gedeeltelijk achterwege te laten als het college op basis van voorafgaand dossieronderzoeken bekend is met de cliënt en zijn actuele situatie en over voldoende inzicht beschikt in de ondersteuningsbehoefte.

Artikel 2.5 Afwegingscriteria eigen kracht

  • 1. De Wmo 2015 heeft het doel dat inwoners zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kunnen blijven en inwoners die beschermd wonen of maatschappelijke opvang ontvangen, een veilige woonomgeving te bieden zodat zij, indien mogelijk, weer in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving.

  • 2. Als uitgangspunt van de Wet geldt dat zelfredzaamheid en meedoen in de samenleving de verantwoordelijkheid is van mensen zelf (Tweede Kamer, vergaderjaar 2013–2014, 33 841, nr. 3, pagina 10 en 27). Uitgangspunt is dat iedere ingezetene eerst kijkt wat hij/zij zelf kan doen, wat zijn sociale omgeving voor hem/haar kan doen, en deze dan ook levert als dat mogelijk is, of wat hij/zij zelf voor een ander kan doen. Daarom wordt in het onderzoek naar de hulpvraag gekeken naar wat de cliënt nog wel kan of zelf kan organiseren eventueel met hulp van het sociaal netwerk, gebruikelijke hulp, mantelzorg collectieve, algemene en/of voorliggende voorzieningen om zijn/haar zelfredzaamheid en participatie te vergroten (eigen kracht).

  • 3. Onder eigen kracht wordt verstaan: het vermogen van de cliënt om zelf zijn leven feitelijk vorm te geven en problemen op te lossen. Hieronder wordt verstaan het vermogen van de cliënt om zelf, of met behulp van anderen zoals het sociaal netwerk, gebruikelijke hulp, mantelzorg en/of andere voorzieningen (bijvoorbeeld collectieve, algemene en/of voorliggende voorzieningen), te herkennen en erkennen (begrijpen) dat problemen bestaan om vervolgens zelf te kunnen komen tot het treffen van maatregelen om deze problemen op te lossen en/of te verbeteren. Dit met het uiteindelijke doel om niet of zo min mogelijk aangewezen te raken op maatschappelijke ondersteuning.

  • 4. Het college onderzoekt bij de beoordeling of er sprake is van eigen kracht de volgende factoren:

    • a.

      Is de cliënt (eventueel met hulp uit het sociaal netwerk, gebruikelijke hulp, mantelzorg en/of andere (bijvoorbeeld collectieve en/of algemene en/of voorliggende) voorzieningen) in staat om zijn hulpvraag te herkennen?

    • b.

      Is de cliënt (eventueel met hulp uit het sociaal netwerk, gebruikelijke hulp, mantelzorg en/of andere (bijvoorbeeld collectieve en/of algemene en/of voorliggende) voorzieningen) redelijkerwijs in staat om de noodzakelijke hulp te regelen om zijn hulpvraag op te lossen?

    • c.

      Zo ja, komt de cliënt daardoor niet in de problemen?

  • 5. Als uit onderzoek blijkt dat de cliënt, eventueel met hulp uit het sociaal netwerk, gebruikelijke hulp, mantelzorg en/of andere (bijvoorbeeld collectieve en/of algemene en/of voorliggende) voorzieningen of technologieën, een oplossing kan vinden voor de hulpvraag dan is er sprake van voldoende eigen kracht.

  • 6. Als de client een beroep kan doen op het sociale netwerk voor het bieden van ondersteuning bij de benodigde hulp om daarmee zijn zelfredzaamheid en/of participatiemogelijkheden te vergroten, wordt van hem/haar verwacht dat hij/zij hier gebruik van maakt.

  • 7. De ondersteuning die het sociale netwerk normaliter biedt en/of redelijkerwijs bieden kan, valt onder de eigen kracht. Het college verstrekt hiervoor geen maatwerkvoorziening.

  • 8. Het college treft geen maatwerkvoorziening als de eigen kracht van de cliënt toereikend is om de hulpvraag van de cliënt op te lossen.

  • 9. Het college kan het onderzoek naar de eigen kracht nader uitwerken.

Artikel 2.6 Aanvraag maatwerkvoorziening

  • 1. Een aanvraag voor een maatwerkvoorziening wordt schriftelijk en ondertekend of digitaal ingediend bij het college door middel van een daartoe door het college ter beschikking gesteld aanvraagformulier.

  • 2. Een aanvraag voor een maatwerkvoorziening kan ook worden ingediend door ondertekening van het in artikel 2.4 lid 10 genoemde ondersteuningsplan, welke vervolgens door de cliënt ter beschikking wordt gesteld aan het college.

  • 3. Bij de aanvraag voor ondersteuning in de vorm van een Pgb dient een aanvraagformulier of ondertekend ondersteuningsplan, een zorgplan, bewijstukken waaruit blijkt dat aan de vereiste kwaliteitseisen voor hulp wordt voldaan (zoals diploma) en een geldige VOG van de directe zorgverlener en vervangend zorgverlener overlegd te worden aan het college.

  • 4. Indien de cliënt in geval van een aanvraag voor een Pgb een Pgb-beheerder heeft gemachtigd, dan zal het college deze Pgb-beheerder in het beoordelen van de aanvraag betrekken en daarmee minstens eenmaal een gesprek laten plaatsvinden, alvorens over te gaan tot besluitvorming op de aanvraag tot verstrekking van een voorziening in de vorm van een Pgb.

Artikel 2.7 Spoedeisende ondersteuning

  • 1. Het college kan in voorkomende gevallen waarin spoedeisende ondersteuning nodig is, al dan niet in verband met risico's voor de veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, na een melding besluiten om onverwijld en zo nodig ambtshalve een tijdelijke maatwerkvoorziening verstrekken in afwachting van de uitkomst van het onderzoek, zoals bedoeld in artikel 2.4, op de aanvraag van een inwoner.

  • 2. Spoedeisende ondersteuning kan niet ingezet worden in de vorm van een Pgb.

Artikel 2.8 Beschikking

  • 1. Het college legt de beslissing omtrent het al dan niet verstrekken van een maatwerkvoorziening vast in een beschikking. In de beschikking tot verstrekking van een maatwerkvoorziening wordt in ieder geval vastgelegd:

    • a.

      Welke maatwerkvoorziening verstrekt wordt, wie de ondersteuning gaat bieden en wat het beoogde resultaat daarvan is;

    • b.

      Wat de ingangsdatum, omvang en duur van de verstrekking is;

    • c.

      Of de voorziening in zorg in natura (ZIN) of in de vorm van een Pgb wordt verstrekt;

    • d.

      Of een eigen bijdrage in de kosten verschuldigd is.

  • 2. Bij het verstrekken van een voorziening in de vorm van een Pgb vermeldt de beschikking naast de in het eerste lid genoemde zaken bovendien:

    • a.

      De hoogte van het Pgb en hoe deze is bepaald;

    • b.

      Welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van het Pgb;

    • c.

      Welke verplichtingen verbonden zijn aan het Pgb;

    • d.

      De wijze van verantwoording van de besteding van het Pgb.

  • 3. Het college neemt het besluit zoals bedoeld in het eerste lid, op grond van de aanvraag, het onderzoek en het ondersteuningsplan.

Hoofdstuk 3 Criteria maatwerkvoorzieningen

Artikel 3.1 Algemene criteria voor toekenning maatwerkvoorziening

  • 1. De cliënt kan binnen de kaders van de Wet, voornamelijk de artikelen 1.2.1, 2.3.5 en 2.3.6 en deze verordening slechts in aanmerking komen voor een maatwerkvoorziening voor zover:

    • a.

      De cliënt ingezetene is van de gemeente Almelo op grond van de Wet; en

    • b.

      De cliënt behoort tot de doelgroep van de Wmo; en

    • c.

      De cliënt geen gebruik kan maken van de eigen kracht; en

    • d.

      De cliënt geen gebruik kan maken van gebruikelijke hulp; en

    • e.

      De cliënt geen hulp kan krijgen van mantelzorg of andere personen uit het sociaal netwerk; en

    • f.

      De cliënt geen gebruik kan maken van collectieve of algemene of andere voorzieningen; en

    • g.

      De cliënt geen gebruik kan maken van voorliggende voorzieningen; en

    • h.

      Het college, aldus, de noodzaak voor het treffen van een maatwerkvoorziening heeft vastgesteld om:

      • I.

        De beperkingen die de cliënt ondervindt in de zelfredzaamheid of participatie te verminderen of weg te nemen en de cliënt met een, al dan niet aanvullende, maatwerkvoorziening in staat wordt gesteld zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving te blijven functioneren; of

      • II.

        De problemen die de cliënt ondervindt bij het zich handhaven in de samenleving, als sprake is van psychische of psychosociale problemen of indien de cliënt de thuissituatie heeft verlaten, al dan niet in verband met risico’s voor zijn veiligheid als gevolg van huiselijk geweld of mishandeling, te verminderen of weg te nemen en de cliënt met de, al dan niet aanvullende, maatwerkvoorziening in staat wordt gesteld om zich uiteindelijk weer op eigen kracht te handhaven in de samenleving.

  • 2. Het college besluit, indien de cliënt op een maatwerkvoorziening is aangewezen, tot de goedkoopst adequate en meest doeltreffende maatwerkvoorziening.

  • 3. Een maatwerkvoorziening wordt toegekend als de inzet van de voorziening doeltreffend geacht kan worden. De doeltreffendheid beoordeelt het college door vast te stellen of de maatwerkvoorziening wezenlijk bijdraagt aan het oplossen van de ondersteuningsvraag en (waar beschikbaar) er gewerkt wordt met een bewezen effectieve interventie.

  • 4. Indien de aanvraag betrekking heeft op kosten voor hulp die de cliënt voorafgaand aan de aanvraag heeft gemaakt, kan het college hier slechts een voorziening voor verstrekken:

    • a.

      Als op het moment van de aanvraag nog steeds sprake is van beperkingen in de zelfredzaamheid en/of participatie waarvoor de hulp is ingezet; en

    • b.

      Voor zover het college alsnog de noodzaak en passendheid van de voorziening en de gemaakte kosten achteraf kan beoordelen en vaststellen.

  • 5. Een cliënt komt alleen in aanmerking voor een maatwerkvoorziening indien:

    • a.

      De maatwerkvoorziening, gelet op de persoon, veilig is voor de cliënt en zijn omgeving en geen gezondheidsrisico’s met zich meebrengt;

    • b.

      De cliënt binnen zijn vermogen in voldoende mate meewerkt aan het opstellen en nakomen van het ondersteuningsplan (nakomen afspraken);

    • c.

      De cliënt de gemaakte afspraken met de zorgverlener (de feitelijke uitvoering van ondersteuning) nakomt en/of mogelijk maakt;

    • d.

      De noodzaak tot het verstrekken van een voorziening niet aan de cliënt te verwijten is.

  • 6. Het college kan een maatwerkvoorziening, anders dan in de vorm van dienstverlening, in bruikleen, financiële tegemoetkoming of in eigendom verstrekken.

  • 7. Als een maatwerkvoorziening noodzakelijk is ter vervanging van een eerder door het college verstrekte voorziening wordt deze alleen verstrekt als de eerder verstrekte voorziening technisch is afgeschreven:

    • a.

      Tenzij de eerder verstrekte voorziening niet opzettelijk door eigen toedoen verloren is gegaan;

    • b.

      Tenzij de veroorzaakte kosten worden betaald;

    • c.

      Als de eerder verstrekte voorziening niet langer een adequate oplossing biedt in de ondersteuningsbehoefte.

  • 8. Het college kan de criteria zoals genoemd in dit artikel nader uitwerken.

Artikel 3.1.1 Criteria voor weigeren maatwerkvoorziening

  • 1. Het college weigert een maatwerkvoorziening als:

    • a.

      Niet voldaan wordt aan de voorwaarden, zoals bedoeld in lid 1 van artikel 3.1 van deze verordening;

    • b.

      Uit de uitkomst van het onderzoek naar de hulpvraag blijkt dat inzet van een maatwerkvoorziening naar het oordeel van het college niet noodzakelijk wordt geacht;

    • c.

      De noodzaak tot ondersteuning vermijdbaar was;

    • d.

      De noodzaak tot ondersteuning voorzienbaar was en maatregelen konden worden getroffen om de hulpvraag overbodig te maken;

    • e.

      Als voor de problematiek die aanleiding geeft voor de noodzaak tot ondersteuning, een voorziening op grond van een andere wettelijke bepaling bestaat;

    • f.

      De voorziening als algemeen gebruikelijk kan worden aangemerkt;

    • g.

      Een aanvraag voor een maatwerkvoorziening is gedaan op een zodanig moment dat een objectieve beoordeling van de noodzaak voor of de wijze van ondersteuning naar het oordeel van het college niet kan plaatsvinden;

    • h.

      De maatwerkvoorziening aantoonbaar niet effectief is voor de hulpvraag van de cliënt en of het gezinssysteem;

    • i.

      De maatwerkvoorziening niet van goede kwaliteit is als bedoeld in artikel 2.3.6 lid 2 onder c van de Wet;

    • j.

      Er ondersteuning is aangevraagd die zal worden verleend buiten Nederland, tenzij het college van oordeel is dat het inzetten van ondersteuning buiten de landsgrenzen een bijzondere bijdrage levert aan het behalen van het beoogde resultaat van de Wet;

    • k.

      Als de cliënt een maatwerkvoorziening in de vorm van een Pgb wenst en er wordt voldaan aan de voorwaarden voor een Pgb, dan is het niet toegestaan om dat Pgb te besteden aan inzet van een (dreigende) overbelaste huisgenoot (gezinssysteem) en/of sociaal netwerk.

  • 2. Het college kan de criteria zoals genoemd in dit artikel nader uitwerken.

Artikel 3.2. Aanvullende criteria begeleiding individueel en dagbesteding

Artikel 3.2.1 Begeleiding individueel

  • 1. Voor de maatwerkvoorziening begeleiding individueel zijn er twee producten: begeleiding individueel basis en begeleiding individueel plus. De volgende uitgangspunten zijn van toepassing:

  • Inzet van de individuele begeleiding is zo licht als mogelijk en zo zwaar als nodig. Daarmee wordt bedoeld:

  • Bij basis wordt eerst gekeken of de ondersteuning in de sociale basis kan worden opgelost;

  • Bij plus wordt eerst gekeken of de ondersteuning door inzet van begeleiding basis kan worden opgelost;

  • De (Pgb-)aanbieder leidt (indien mogelijk) de cliënt toe naar zelfredzaamheid en/of participatie of passende ondersteuning in de sociale basis en/of het sociale netwerk;

  • De begeleiding vindt in principe plaats in de omgeving waar de cliënt woont. Afhankelijk van de individuele casus kan er ook gebruik worden gemaakt van begeleiding op afstand (niet plaatsgebonden), bijvoorbeeld door middel van (beeld)bellen;

  • Samenloop met andere ondersteuning zoals met een algemene voorziening is mogelijk.

Artikel 3.2.1.1 Begeleiding individueel basis

  • 1. Begeleiding individueel basis is bedoeld voor de cliënt met een verstandelijke, zintuigelijke, lichamelijke, cognitieve, psychische, psychosociale of (psycho-)geriatrische beperking dat zich uit in beperkingen in de zelfredzaamheid en/of participatie. Er moet sprake zijn van matige beperkingen in de zelfredzaamheid en/of participatie op één of meerdere leefgebieden.

  • 2. De cliënt voldoet aan twee of meer van de volgende kenmerken:

    • a.

      De cliënt heeft in enige mate activering en/of stimulans nodig;

    • b.

      De cliënt kan de behoefte-/ondersteuningsvraag voldoende begrijpelijk maken;

    • c.

      De cliënt is gemotiveerd om aan de ondersteuningsvraag te werken;

    • d.

      De cliënt heeft redelijk inzicht in de eigen (on)mogelijkheden;

    • e.

      Er kan sprake zijn van matige gedragsproblematiek bij de cliënt;

    • f.

      De leefsituatie is redelijk stabiel. Er is geen of slechts een geringe kans op risicovolle situaties en/of escalatie;

      • g.

        De cliënt is in staat tot het uitstellen van de ondersteuningsvraag.

Artikel 3.2.1.2 Begeleiding individueel plus

  • 1. Begeleiding individueel plus is bedoeld voor de cliënt met ernstige en/of meervoudige verstandelijke, zintuigelijke, lichamelijke, cognitieve, psychische, psychosociale of (psycho-) geriatrische beperkingen dat zich uit in beperkingen in de zelfredzaamheid en/of participatie. Er moet sprake zijn van ernstige beperkingen in de zelfredzaamheid en/of participatie op meerdere levensgebieden.

  • 2. De inwoner voldoet aan twee of meer van de volgende kenmerken:

    • a.

      De inwoner heeft in grote mate activering en/of stimulans nodig;

    • b.

      De inwoner kan de behoefte/ondersteuningsvraag onvoldoende begrijpelijk maken;

    • c.

      De inwoner is wisselend gemotiveerd om aan de ondersteuningsvraag te werken;

    • d.

      De inwoner heeft beperkt of geen inzicht in de eigen (on)mogelijkheden;

    • e.

      De inwoner vertoont zeer regelmatig onvoorspelbaar gedrag. Er is vaak sprake van ernstige gedragsproblematiek;

    • f.

      De leefsituatie is niet stabiel en/of er is een grote kans op risicovolle situaties en of escalatie;

    • g.

      De cliënt is niet in staat tot het uitstellen van de ondersteuningsvraag.

Artikel 3.2.2 Dagbesteding

  • 1. Voor de maatwerkvoorziening dagbesteding zijn er twee producten: dagbesteding basis en dagbesteding plus.

  • 2. De volgende uitgangspunten zijn voor dagbesteding van toepassing:

    • Inzet van dagbesteding is zo licht als mogelijk en zo zwaar als nodig. Daarmee wordt bedoeld:

  • Bij basis wordt eerst gekeken of de ondersteuning in de sociale basis kan worden opgelost;

  • Bij plus wordt eerst gekeken of de ondersteuning door inzet van dagbesteding basis kan worden opgelost;

    • De (Pgb-)aanbieder leidt (indien mogelijk) de cliënt toe naar zelfredzaamheid of passende ondersteuning in de sociale basis en/of het sociale netwerk;

    • Dagbesteding vindt fysiek plaats in groepsverband, op een specifiek daarvoor ingerichte locatie, buiten de woonsituatie/woning van de cliënt.

Artikel 3.2.2.1 Dagbesteding basis

  • 1. Dagbesteding basis is bedoeld voor de cliënt met een verstandelijke, zintuigelijke, lichamelijke, cognitieve, psychische, psychosociale of (psycho-)geriatrische beperking dat zich uit in beperkingen in de zelfredzaamheid en/of participatie. Er moet sprake zijn van matige beperkingen in de zelfredzaamheid en/of participatie op één of meerdere levensgebieden.

  • 2. De cliënt voldoet aan meerdere van de volgende kenmerken:

    • a.

      De cliënt heeft in enige mate activering en/of stimulans nodig;

    • b.

      De cliënt kan de behoefte/ondersteuningsvraag voldoende begrijpelijk maken;

    • c.

      De cliënt kan beperkt of geen inzicht in de eigen beperkingen hebben, maar dit zorgt niet voor belemmeringen;

    • d.

      De cliënt vertoont redelijk constant gedrag. Er kan sprake zijn van matige gedragsproblematiek.

3.2.2.2 Dagbesteding plus

  • 1. Dagbesteding plus is bedoeld voor de cliënt met ernstige en/of meervoudige verstandelijke, zintuigelijke, lichamelijke, cognitieve, psychische, psychosociale of (psycho)geriatrische beperkingen dat zich uit in beperkingen in de zelfredzaamheid en/of participatie. Er moet sprake zijn van ernstige beperkingen in de zelfredzaamheid en/of participatie op meerdere levensgebieden.

  • 2. De cliënt voldoet aan twee of meer van de volgende kenmerken:

    • a.

      De cliënt heeft in grote mate activering en/of stimulans nodig;

    • b.

      De cliënt kan de behoefte/ondersteuningsvraag onvoldoende begrijpelijk maken;

    • c.

      De cliënt heeft beperkt of geen inzicht in de eigen beperkingen, wat zorgt voor belemmeringen en intensievere ondersteuning;

    • d.

      De cliënt vertoont zeer regelmatig onvoorspelbaar gedrag; er is vaak sprake van ernstige gedragsproblematiek;

    • e.

      De cliënt is snel (psychisch) uit balans en kan moeilijk omgaan met veranderingen.

Artikel 3.3 Aanvullende criteria vervoer van en naar de dagbesteding

  • 1. Een cliënt kan alleen in aanmerking komen voor een voorziening voor vervoer van en naar de dagbesteding als de cliënt, gelet op zijn beperkingen of psychische of psychosociale problematiek, niet in staat is zich zelfstandig te verplaatsen tussen zijn woon- of verblijfadres en de dagbesteding, waarbij de dichtstbijzijnde locatie van de dagbesteding leidend is.

  • 2. Indien de cliënt een vervoersvoorziening van de gemeente heeft op grond van artikel 3.6 van de verordening dan komt hij/zij niet in aanmerking voor vervoer van en naar de dagbesteding.

Artikel 3.4 Aanvullende criteria kortdurend verblijf

  • 1. Een cliënt kan in aanmerking komen voor een kortdurend verblijf, indien:

    • a.

      De cliënt is aangewezen op ondersteuning, gepaard gaand met permanent toezicht of nabijheid; en

    • b.

      Ontlasting van de mantelzorger die dit permanent toezicht of deze nabijheid levert noodzakelijk is; en

    • c.

      De cliënt gedurende maximaal 3 etmalen per week aangewezen is op deze maatwerkvoorziening.

  • 2. Kortdurend verblijf kan, afhankelijk van de beperkingen en belemmeringen van de cliënt, worden geïndiceerd met en zonder begeleiding en dagbesteding.

  • 3. Kortdurend verblijf kan maximaal 14 dagen achtereenvolgend per kalender jaar volledig ingezet worden.

  • 4. Kortdurend verblijf wordt alleen toegekend, indien cliënt geen aanspraak kan maken op respijtzorg vanuit de Zorgverzekeringswet.

Artikel 3.5 Aanvullende criteria huishoudelijke ondersteuning

  • 1. Een cliënt kan in aanmerking komen voor huishoudelijke ondersteuning, indien de cliënt wegens een beperking in de zelfredzaamheid en/of participatie niet zelfstandig in staat is om huishoudelijke taken te verrichten.

  • 2. Huishoudelijke ondersteuning kent één basismodule en 5 aanvullende modules:

    • a.

      Module wasverzorging;

    • b.

      Module regie;

    • c.

      Module maaltijdverzorging;

    • d.

      Module zorg voor minderjarige kinderen;

    • e.

      Module praktische hulp.

  • 3. Het schoonhouden of schoonmaken van de buitenkant van de woning, zoals ramen lappen aan de buitenkant en onderhoud van de tuin, maakt geen deel uit van de huishoudelijke ondersteuning.

  • 4. Van de ondersteuningsvrager wordt medewerking gevraagd om de ondersteuning zo efficiënt mogelijk te kunnen organiseren.

Artikel 3.6 Aanvullende criteria vervoersvoorzieningen

  • 1. Vervoersvoorzieningen kunnen worden verstrekt om de volgende resultaten te bereiken:

    • a.

      Het zelfstandig lokaal verplaatsen per vervoersmiddel;

    • b.

      Het kunnen ontmoeten van mensen en het op basis daarvan aangaan van sociale contacten.

  • 2. Het college kent geen vervoersvoorziening toe als de cliënt met of zonder loophulpmiddel redelijkerwijs in staat is het openbaar vervoer te bereiken en te gebruiken.

  • 3. Bij vervoersvoorzieningen geldt het primaat van het collectief vervoer.

  • 4. Op het collectief vervoer zijn de volgende criteria van toepassing:

    • a.

      De voorziening collectief vervoer wordt alleen verstrekt in natura in de vorm van een taxipas. Een Pgb is hiervoor niet mogelijk;

    • b.

      De pashouder betaalt tarieven, die vergelijkbaar zijn met de tarieven van het openbaar vervoer, waarbij de tarieven zijn berekend op basis van het werkelijk aantal gereisde kilometers;

    • c.

      De cliënt kan zich, met of zonder loophulpmiddel, minder dan 400 meter verplaatsen.

  • 5. Begeleiding bij een vervoersvoorziening wordt alleen toegekend als cliënt afhankelijk is van medische handelingen tijdens de rit.

Artikel 3.6.1 Algemene criteria vervoersvoorzieningen

  • 1. Voor verstrekking van de individuele vervoersvoorzieningen gelden de volgende algemene criteria:

    • a.

      De cliënt is in staat op een verantwoorde wijze aan het verkeer deel te nemen; en

    • b.

      De cliënt heeft een frequente verplaatsingsbehoefte van minimaal 2 tot 3 keer per week voor het doen van boodschappen voor dagelijks levensonderhoud, om maatschappelijk te kunnen participeren en het onderhouden van sociale contacten in de directe woonomgeving; en

    • c.

      Er is geen andere aanvullende vervoersvoorziening verstrekt met hetzelfde gebruiksdoel; en

    • d.

      De stalling moet mogelijk zijn; en

    • e.

      De woonomgeving moet geschikt zijn voor gebruik van de vervoersvoorziening; en

    • f.

      De cliënt moet uit eigen kracht op de vervoersvoorziening kunnen gaan zitten en afstappen en in staat zijn zelfstandig het vervoermiddel te stallen.

Artikel 3.6.2 Aanvullende criteria scootmobiel

  • 1. Voor verstrekking van een scootmobiel gelden de volgende aanvullende voorwaarden:

    • a.

      Er dient sprake te zijn van een balansprobleem, waardoor de cliënt ernstig beperkt is in zijn mobiliteit; en

    • b.

      Het lopen of staan is zodanig beperkt, dat cliënt zijn bestemmingsdoel niet kan bereiken met een taxi of autorit; en

    • c.

      De cliënt kan zich, met of zonder loophulpmiddel, minder dan 400 meter verplaatsen; en

    • d.

      De beperkingen zijn langdurend van aard en de vervoersbehoefte is vrijwel dagelijks.

Artikel 3.6.3 Aanvullende criteria rolstoel(en)

  • 1. Om in aanmerking te komen voor een rolstoel gelden de volgende aanvullende criteria:

    • a.

      De cliënt ondervindt op medische gronden beperkingen in het zich verplaatsen in en om de woning en is niet in staat om zich gedurende vijf minuten met een loophulpmiddel zoals wandelstok of rollator te verplaatsen; en

    • b.

      De cliënt kan zich, met of zonder loophulpmiddel, minder dan 100 meter verplaatsen; en

    • c.

      De beperkingen zijn langdurend van aard.

Artikel 3.6.4 Aanvullende criteria elektrische rolstoel

  • 1. Om in aanmerking te komen voor een elektrische rolstoel gelden de volgende aanvullende criteria:

    • a.

      De cliënt ondervindt op medische gronden beperkingen in het zich verplaatsen in en om de woning en is permanent afhankelijk van een rolstoel; en

    • b.

      De cliënt is niet in staat om zich over een afstand van meer dan 10 meter of 1 minuut achtereen lopend te verplaatsen.

Artikel 3.6.5 Aanvullende criteria elektrische ondersteuning

  • 1. Om in aanmerking te komen voor elektrische ondersteuning gelden de volgende aanvullende voorwaarden:

    • a.

      Ondersteuning op een handbewogen rolstoel (e-motion wielen) voor de zeer korte afstand:

  • Alleen als de cliënt volledig rolstoelgebonden is en niet in staat is om zich zelfstandig hoepelend te verplaatsen vanwege te weinig kracht, een “duwtje in de rug” nodig heeft;

  • Het is een aanpassing van de rolstoel en geen vervoersvoorziening.

    • b.

      Ondersteuning op een handbewogen rolstoel (e-motion wielen) voor de zeer korte tot middellange afstand:

  • Alleen als de cliënt volledig rolstoelgebonden is en niet in staat is om zich hoepelend te verplaatsen over afstanden meer dan 100 meter;

  • In dit geval zal de voorziening als een vervoermiddel worden gebruikt.

    • c.

      Duwondersteuning op een rolstoel:

  • Alleen als de cliënt volledig rolstoelgebonden is en niet in staat is om zich zelfstandig hoepelend te verplaatsen, van anderen afhankelijk is voor zijn/haar verplaatsingen en diegene zelf ook niet zonder ondersteuning de rolstoel meer dan 400 meter kan duwen.

    • d.

      Tandem/duofiets of een driewielfiets met trapondersteuning:

  • Een tandem/duofiets of een driewielfiets met trapondersteuning wordt niet standaard verstrekt;

  • Als er vanwege de beperkingen van de bestuurder van het hulpmiddel dan wel de te verplaatsen persoon een tandem/duofiets of een driewielfiets met trapondersteuning noodzakelijk is dan komt de elektrische ondersteuning voor vergoeding in aanmerking.

Artikel 3.6.6 Aanvullende criteria tandem/duofiets of een driewielfiets

  • 1. Om in aanmerking te komen voor een tandem/duofiets of een driewielfiets gelden de volgende aanvullende voorwaarden:

    • a.

      De cliënt ondervindt op medische gronden een mobiliteitsbeperking over een middellange afstand; en

    • b.

      Er is sprake van een frequente verplaatsingsbehoefte van 2 á 3 keer per week in de directe woon- en leefomgeving.

Artikel 3.6.7 Aanvullende criteria handbike

  • 1. Om in aanmerking te komen voor een handbike gelden de volgende aanvullende voorwaarden:

    • a.

      De cliënt is aangewezen op een rolstoel en moet de handbike zelfstandig aan de rolstoel kunnen koppelen; en

    • b.

      De cliënt is niet in staat zich met behulp van een handbewogen (sport) rolstoel over een redelijke afstand (meer dan 400 meter) binnen redelijke tijd te verplaatsen; en

    • c.

      De cliënt heeft de voorziening nodig in verband met een specifieke verplaatsingsbehoefte boven de 400 meter, die niet anderszins kan worden opgelost; en

    • d.

      De cliënt is redelijkerwijs in staat om met de handbike een middellange afstand af te leggen.

Artikel 3.6.8 Aanvullende criteria autoaanpassingen

  • 1. Om in aanmerking te komen voor autoaanpassingen gelden de volgende aanvullende voorwaarden:

    • a.

      Er is een medische indicatie voor individueel vervoer per eigen auto (elke vorm van taxivervoer is medisch niet verantwoord); of

    • b.

      Er is een indicatie voor individueel (rolstoel)taxivervoer;

    • c.

      Belanghebbende beschikt over een eigen auto die niet ouder is dan 5 jaar; en

    • d.

      Het gebruik van de eigen auto is verantwoord; en

    • e.

      De kosten van aanpassing zijn niet hoger dan de kosten die uitgegeven zouden worden aan een andere geschikte vorm van individueel vervoer gedurende één jaar.

Artikel 3.6.9 Aanvullende criteria sportvoorziening

  • 1. De cliënt komt in aanmerking voor een sportvoorziening als is voldaan aan de volgende aanvullende voorwaarden:

    • a.

      De cliënt maakt ook in het dagelijks leven gebruik van een loophulpmiddel of een verplaatsingshulpmiddel; en

    • b.

      De cliënt is zonder sportvoorziening niet in staat tot sportbeoefening; en

    • c.

      Beoefening van de gekozen sport is uitsluitend mogelijk met een specifieke sportvoorziening, beoefening is niet op een andere wijze mogelijk; en

    • d.

      De cliënt is lid van een sportvereniging.

Artikel 3.6.10 Geen gebruik vervoersvoorziening

Indien de cliënt langer dan 3 maanden geen gebruik maakt van de vervoersvoorziening kan het college de toegekende voorziening intrekken of beëindigen zoals bedoeld in artikel 2.3.10 lid 1 sub e Wmo 2015.

Artikel 3.7 Aanvullende criteria woonvoorzieningen

  • 1. Woonvoorzieningen hebben tot doel beperkingen, die het normale gebruik van de woning door de persoon met beperking in de weg staan, te compenseren.

  • 2. De cliënt kan in aanmerking komen voor een maatwerk woonvoorziening voor een woning in de gemeente Almelo indien:

    • a.

      De aanpassing van de woning waar hij/zij zijn/haar hoofdverblijf heeft of zal hebben en die geschikt is om het hele jaar door te worden bewoond, als een verhuizing geen adequate oplossing biedt voor de cliënt.

      • b.

        Het bezoekbaar maken van een woning waarin de cliënt die in een instelling verblijft, regelmatig komt, in de zin dat de woonkamer en het toilet door hem/haar bereikt en gebruikt kunnen worden en er, tenzij er sprake is van een bijzondere situatie, niet eerder in de gemeente Almelo of een andere gemeente een woning voor de cliënt bezoekbaar is gemaakt.

  • 3. Het college kan een tegemoetkoming verstrekken voor:

    • a.

      De kosten van een verhuizing, voor zover de te verlaten woning in Almelo staat;

    • b.

      Dubbele woonlasten als een cliënt tijdelijk elders moet verblijven, totdat de woning is aangepast.

  • 4. Het college kan een tegemoetkoming verstrekken voor de kosten van een verhuizing, als:

    • a.

      De cliënt belemmeringen ervaart in het gebruik van zijn/haar woning als gevolg van plotseling optredende beperkingen en een woonvoorziening geen goedkopere oplossing biedt; en

    • b.

      De cliënt aantoonbaar goede pogingen heeft ondernomen om in samenspraak met de verhuurder de belemmeringen in het gebruik van de woning te doen wegnemen; en

    • c.

      Er met het oog op de gezondheidstoestand van de cliënt binnen een redelijke termijn geen uitzicht is op de opheffing van de belemmeringen in het gebruik van de woning.

  • 5. Een woonvoorziening voor de aanpassing van een gemeenschappelijke ruimte in een wooncomplex is niet mogelijk als het wooncomplex specifiek is bestemd voor de huisvesting van ouderen of personen met een beperking.

  • 6. Het college weigert een voorziening, indien de belemmeringen te wijten zijn aan achterstallig onderhoud of het gevolg zijn van de omstandigheid dat de woning niet voldoet aan de voor periodiek onderhoud geldende wettelijke vereisten.

  • 7. Het college verstrekt geen woonvoorziening, indien de cliënt niet is verhuisd naar de voor zijn of haar beperkingen op dat moment meest geschikte beschikbare woning, tenzij daarvoor vooraf schriftelijk toestemming is verleend door het college.

  • 8. Het college verstrekt geen woonvoorziening voor verblijf in een hotel, pension, trekkerswoonwagen, tweede woning of andere niet voor permanente bewoning bedoelde verblijven.

  • 9. Indien het college een woningaanpassing heeft verstrekt en de cliënt verhuist binnen 10 jaar, nadat de woningaanpassing is verstrekt, dan dient de meerwaarde van de woning door de woningaanpassing – onder verrekening van de voldane eigen bijdrage als bedoeld in artikel 8.2 van de verordening te worden terugbetaald aan het college tot maximaal de kostprijs van de woningaanpassing.

Artikel 3.8 Aanvullende criteria beschermd en beschermend wonen

  • 1. Beschermd wonen is bestemd voor personen met psychische of psychosociale problemen, die niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving. Een cliënt kan in aanmerking komen voor beschermd of beschermend wonen als er sprake is van een combinatie van factoren:

    • a.

      De cliënt is niet in staat om een hulpvraag te stellen als hij/zij ondersteuning nodig heeft en heeft ook niemand die dat voor hem/haar kan doen;

    • b.

      De cliënt kan de hulpvraag niet langer dan 30 minuten uitstellen;

    • c.

      De cliënt heeft begrenzing in gedrag nodig, door agressie, veroorzaken van overlast of een gevaar te zijn voor anderen;

    • d.

      Er is een hoog risico op decompensatie en complicaties die kunnen leiden tot risicovolle situaties;

    • e.

      De cliënt heeft zeer beperkte ADL vaardigheden (algemene dagelijkse levensverrichtingen);

    • f.

      De cliënt heeft moeite met indelen van de dag door beperkte regie en oriëntatie;

    • g.

      De tijdsduur van de hulpvraag is langer dan 3 maanden;

    • h.

      De aandoening is chronisch, uitzicht op herstel/verbetering is afhankelijk van – gecreëerde – omstandigheden.

Artikel 3.9 Aanvullende criteria maatschappelijke opvang

  • 1. Een cliënt kan in aanmerking komen voor maatschappelijke opvang indien:

    • a.

      De cliënt de thuissituatie heeft verlaten, al dan niet in verband met risico’s voor de veiligheid als gevolg van huiselijk geweld; en

    • b.

      De cliënt tijdelijk onderdak nodig heeft; en

    • c.

      De cliënt zich niet op eigen kracht kan handhaven in de maatschappij.

  • 2. De toegang tot de maatschappelijke opvang kan worden geweigerd als:

    • a.

      De cliënt zich onvoldoende inspant om zijn eigen kracht, zelfredzaamheid en participatie te versterken;

    • b.

      De cliënt de maatschappelijke opvang gebruikt op een manier die niet bij de aard en het doel van maatschappelijke opvang past.

  • 3. Inzet van de maatschappelijke opvang is altijd tijdelijk.

  • 4. De cliënt die aanspraak maakt op maatschappelijke opvang wordt opgevangen in de regio waar de voorwaarden voor een succesvol traject voor de cliënt optimaal zijn of waar de cliënt aantoonbare binding heeft.

Hoofdstuk 4 Kwaliteit

Artikel 4.1 Kwaliteitseisen

  • 1. Het college draagt er zorg voor dat minimaal de uitvoering van de wettelijke kwaliteitseisen worden opgenomen in de contracten met de aanbieders.

  • 2. (Pgb-)aanbieders zorgen voor een goede kwaliteit van voorzieningen conform artikel 3.1 van de Wet en bijlage 1 bij de verordening, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen, door:

    • a.

      Het afstemmen van voorzieningen op de persoonlijke situatie van de cliënt;

    • b.

      Het afstemmen van voorzieningen op andere vormen van zorg;

    • c.

      Erop toe te zien dat beroepskrachten tijdens hun werkzaamheden in het kader van het leveren van voorzieningen handelen in overeenstemming met de professionele standaard.

  • 3. Om na te gaan of de kwaliteit van de ondersteuning voldoende geborgd is, wordt onder meer

  • 1. gekeken naar de volgende punten:

    • a.

      De professional beschikt over de juiste kwalificaties om de ondersteuning te kunnen leveren, dat wil zeggen relevante opleiding, kennis en ervaring. Indien van toepassing registratie in een relevant beroepsregister;

    • b.

      Het type zorg sluit aan bij de ondersteuningsbehoefte;

    • c.

      De professional die cliëntgebonden hulp levert, dient een door de overheid erkende, afgeronde zorggerelateerde opleiding (gericht op mensen) te hebben afgerond. Dit, naar uitsluitend oordeel van de gemeente:

      • I.

        De opleiding dient passend te zijn bij de te verrichten activiteiten en bij de persoonlijke kenmerken en omstandigheden, complexiteit en aard van de problematiek van de cliënt en het gezin en/of systeem;

    • d.

      Dat er sprake is van kwaliteitseisen die opgenomen zijn in de bij de inkoop gestelde inkoopvoorwaarden;

    • e.

      Bij indiensttreding dient de professional die de ondersteuning levert en de bestuurder(s) van een zorgorganisatie te beschikken over een Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) met screeningsprofiel 45 ‘gezondheidszorg en welzijn van mens en dier’. De VOG dient specifiek voor de betreffende functie die door de medewerker wordt uitgevoerd te zijn afgegeven. De VOG mag niet eerder zijn afgegeven dan drie maanden voor het tijdstip waarop betrokkene bij de (Pgb-)aanbieder in dienst is getreden en niet ouder te zijn dan drie jaar. Na indiensttreding zorgt de (Pgb-)aanbieder ervoor dat er voor de medewerker per drie jaar een nieuwe VOG wordt aangevraagd en verkregen. Een VOG is niet nodig bij zorg door familie (eerste of tweedegraads) of partner;

    • f.

      Dat de door de (Pgb-)aanbieder ingeschakelde medewerkers voldoen aan de voor de functie vereiste deskundigheid, vaardigheden en wettelijke eisen. Zij dienen te beschikken over een adequate opleiding en een recente VOG. De (Pgb-)aanbieder draagt er zorg voor dat ingeschakelde vrijwilligers beschikken over een recente VOG;

    • g.

      De (Pgb-)aanbieder dient adequaat verzekerd te zijn tegen beroeps- en/of bedrijfsaansprakelijkheid en de verzekering biedt in voldoende mate dekking tegen schade, die kan ontstaan bij of als gevolg van de uitvoering van de werkzaamheden;

    • h.

      Een verklaring van de Belastingdienst inzake betalingsgedrag nakoming fiscale verplichtingen (VOFG), waaruit blijkt dat wordt voldaan aan de verplichtingen tot het betalen van belasting en sociale zekerheidspremies, kan worden uitgevraagd;

    • i.

      De (Pgb-)aanbieder dient financieel gezond te zijn en er dient aan financiële verplichtingen voldaan te worden, zodat de continuïteit van de zorg voor de cliënt voldoende gewaarborgd is. De (Pgb-)aanbieder kan worden gevraagd de meest recente jaarrekening te overleggen. In het geval van een organisatie zonder rechtspersoonlijkheid kan om een balans en resultatenrekening gevraagd worden, waaruit in ieder geval de gerealiseerde omzet en kosten gesplitst naar personele kosten en materiële kosten zijn opgenomen;

    • j.

      De (Pgb-) aanbieder neemt de regels in acht van de Wet normering topinkomens en de regeling bezoldigingsmaxima topfunctionarissen zorg en jeugdhulp.

  • 4. Met een Pgb bekostigde professioneel verleende hulp moet aan dezelfde kwaliteitseisen wordenvoldaan als gecontracteerde ondersteuning bij zorg in natura.

  • 5. Het college draagt er zorg voor dat indien een (Pgb-)aanbieder gebruik maakt van een onderaannemer, deze er als hoofdaanbieder verantwoordelijk voor is dat de onderaannemer voldoet aan de kwaliteitseisen die het college aan de ondersteuning stelt.

  • 6. Als het niet voldoen aan de kwaliteitseisen gevolg is van verwijtbaar handelen of er is sprake van voortdurende wanprestatie kan het college een waarschuwing met een redelijke hersteltermijn geven of de (Pgb-)aanbieder niet (langer) meer accepteren in het kader van een Pgb.

  • 7. Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van deze eisen door periodieke overleggen met de (Pgb-)aanbieders en het zo nodig met de cliënt controleren van de geleverde voorzieningen.

  • 8. De (Pgb-)aanbieder beschikt over een onafhankelijke klachtencommissie en een vertrouwenspersoon. Cliënten dienen door de (Pgb-)aanbieder actief geïnformeerd te worden over de klachtenregeling. De klachtenregeling dient eveneens terug te vinden zijn op de website van de (Pgb-)aanbieder.

Artikel 4.2 Verhouding prijs en kwaliteit aanbieder

  • 1. Ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een dienst, zoals bedoeld in artikel 2.6.6, eerste lid, van de Wet en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit van de dienst, stelt het college vast:

    • a.

      Een vaste prijs of tarief, toegepast bij een inschrijving als bedoeld in de Aanbestedingswet 2012 en het aangaan van een overeenkomst met een derde; of

      • b.

        Een reële prijs of tarief, geldend als ondergrens voor:

      • Het doen van een inschrijving en het aangaan van een overeenkomst met de derde, en

      • De vaste prijs, bedoeld in onderdeel a..

  • 2. Het college stelt de prijs of het tarief, bedoeld in het eerste lid, vast:

    • a.

      Overeenkomstig de eisen aan de kwaliteit van die dienst, waaronder de eisen aan de deskundigheid van de beroepskracht; en

    • b.

      Rekening houdend met de continuïteit in de hulpverlening, bedoeld in artikel 2.6.5, tweede lid, van de Wet, tussen degenen aan wie de dienst wordt verstrekt en de betrokken hulpverleners.

  • 3. Het college baseert de vaste prijs of de reële prijs ten minste op de volgende kostprijselementen conform de AMvB reële tarieven Wmo:

    • a.

      De kosten van de beroepskracht;

    • b.

      Redelijke overheadkosten;

  • c. Kosten voor niet productieve uren van de beroepskrachten als gevolg van verlof, ziekte, scholing, werkoverleg;

    • d.

      Reis- en opleidingskosten;

    • e.

      Indexatie van de reële prijs voor het leveren van een dienst;

    • f.

      Overige kosten als gevolg van door de gemeente gestelde verplichtingen waaronder kosten als gevolg van door de gemeente gestelde verplichtingen voor aanbieders, zoals rapportageverplichtingen en administratieve verplichtingen.

  • 4. Het college kan het eerste lid, onder b, buiten beschouwing laten indien bij de inschrijving aan de aanbieder de eis wordt gesteld een prijs of tarief voor de dienst te hanteren die gebaseerd is op wat gesteld is in het tweede en derde lid. Daarover legt het college verantwoording af aan de gemeenteraad.

  • 5. Het college kan de uiteindelijk over een kalenderjaar te betalen vergoeding aan een aanbieder van dienstverlening korten met maximaal het bedrag waarmee bezoldigingen en uitgekeerde ontslagvergoedingen aan al dan niet ingehuurde (deeltijd) medewerkers, bestuurders en toezichthouders over dat jaar (naar rato) meer bedragen dan de normen, zoals bedoeld in artikel 2.3 en 2.10 van de Wet normering topinkomens en de regeling bezoldigingsmaxima topfunctionarissen zorg en jeugdhulp.

  • 6. Wanneer de (Pgb-)aanbieder op enige wijze bedragen onttrekt aan de bedrijfsvoering op een voor de branche niet gebruikelijke, niet integere, dan wel niet marktconforme wijze wordt dit gezien als schending van de integriteit. Dit staat het leveren van ondersteuning in de weg en heeft tot gevolg dat het college de aanbieder kan uitsluiten van het leveren van de ondersteuning, zoals omschreven in artikel 5.1 lid 4 van deze verordening en op basis van de contracten met de aanbieders.

Hoofdstuk 5 De voorwaarden voor een persoonsgebonden budget (Pgb)

Artikel 5.1 Criteria Pgb

  • 1. Als een cliënt in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening en de ondersteuning zelf wenst in te kopen door middel van een Pgb, toetst het college of voldaan wordt aan de in artikel 2.3.6 van de Wet opgenomen voorwaarden. Het gaat om de volgende voorwaarden:

    • a.

      De cliënt is naar het oordeel van het college in staat tot een redelijke waardering van belangen; en

    • b.

      De cliënt kan de aan een Pgb verbonden taken op verantwoorde wijze uitvoeren; en

    • c.

      De cliënt dient gemotiveerd aan te geven dat hij/zij een Pgb wenst; en

    • d.

      Naar het oordeel van het college is gewaarborgd dat de ondersteuning die men met het Pgb wil inkopen van goede kwaliteit is.

  • 2. Onverminderd het gestelde in lid 1 is een Pgb alleen mogelijk indien:

    • a.

      Er geen weigeringsgrond van toepassing is zoals benoemd in artikel 3.1.1 van deze verordening en de leden 3 tot en met 6 van dit artikel; en

    • b.

      De ondersteuning in voldoende mate zal bijdragen aan het bereiken van het in het Ondersteuningsplan opgenomen beoogde resultaat; en

    • c.

      Er op geen enkele manier druk is uitgeoefend op cliënt om de dienstverlening, in welke vorm dan ook, van een persoon of organisatie te betrekken.

  • 3. Het college weigert een Pgb te verstrekken als:

    • a.

      De kosten hiervan hoger zijn dan de kosten van de maatwerkvoorziening in natura;

    • b.

      Het college eerder een beslissing heeft herzien en/of heeft ingetrokken, omdat:

    • De cliënt onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;

    • De cliënt niet heeft voldaan aan de aan de maatwerkvoorziening of het Pgb verbonden voorwaarden;

    • c.

      De cliënt het Pgb niet of voor een ander doel heeft gebruikt dan waarvoor het is bestemd;

    • d.

      De cliënt een Pgb wenst in te zetten voor vervoer, maar de cliënt in deze behoefte kan voorzien door gebruik te maken van het collectief vervoer;

    • e.

      De cliënt een Pgb wil inzetten voor bemiddelings- of administratiekosten of een combinatie hiervan, in verband met de aanvraag of uitvoering van het Pgb of een combinatie hiervan, al dan niet in combinatie met de kosten van de Pgb-beheerder;

    • f.

      De cliënt een Pgb wenst in te zetten voor een (Pgb-)aanbieder waarbij misbruik en/of oneigenlijk gebruik is vastgesteld.

  • 4. Het college verstrekt geen Pgb voor ondersteuning van een (Pgb-)aanbieder indien er twijfels zijn over de integriteit van de (Pgb-)aanbieder, wat zich in ieder geval voordoet indien de (Pgb-) aanbieder:

    • a.

      Betrokken is geweest bij strafbare feiten of overtredingen heeft begaan die de veiligheid en de kwaliteit van de ondersteuning in gevaar kan brengen;

    • b.

      Verdacht is geweest van strafbare feiten dan wel daarvoor veroordeeld is geweest;

    • c.

      Bestuursrechtelijke en/of fiscaalrechtelijke boetes opgelegd heeft gekregen;

    • d.

      Bestuursrechtelijke handhavingsmaatregelen opgelegd heeft gekregen in de vorm van een last onder bestuursdwang en/of dwangsom;

    • e.

      Er sprake is van feiten en omstandigheden die erop wijzen of redelijkerwijs doen vermoeden dat de Pgb-aanbieder en/of zijn/haar directie en/of de aan hen gelieerde vennootschappen een zakelijk samenwerkingsverband onderhouden met derden die in relatie staan tot strafbare feiten of daarvan verdacht worden;

    • f.

      Zich niet professioneel gedraagt. Hiervan is onder andere sprake indien de Pgb-aanbieder zich intimiderend opstelt, geen voorbeeldfunctie toont of er meerdere incidenten hebben plaatsgevonden binnen de uitvoering van zijn/haar functie;

    • g.

      Op basis van een Bibob-toets door het college is (of zal worden) geweigerd als zorgaanbieder.

  • 5. Verstrekking in de vorm van Pgb vindt niet of niet langer plaats als:

    • a.

      Op grond van aanwijzingen die duidelijk maken dat het ernstige vermoeden bestaat dat de aanvrager problemen zal hebben bij het omgaan met een Pgb;

    • b.

      Uit onderzoek van het college blijkt dat de cliënt en/of de Pgb-beheerder de aan het Pgb verbonden taken onvoldoende uitvoert en/of kan uitvoeren;

    • c.

      Er sprake is van vastgesteld oneigenlijk gebruik of misbruik van een Pgb in het verleden;

    • d.

      Er naar het oordeel van het college andere, zwaarwegende, bezwaren bestaan tegen de verstrekking.

  • 6. Het college kan de criteria voor een Pgb nader uitwerken.

Artikel 5.2 Criteria Pgb-beheer

  • 1. Het college beoordeelt, door middel van een gesprek, of de cliënt en/of aangedragen Pgb- beheerder de aan het Pgb verbonden taken op verantwoorde wijze kan uitvoeren (Pgb-vaardigheid). De cliënt en/of Pgb-beheerder dient ten minste aan te geven:

    • a.

      Welke ondersteuning de cliënt nodig heeft;

    • b.

      Wat de cliënt en/of Pgb-beheerder met het Pgb wenst in te kopen;

    • c.

      Waarom de cliënt de ondersteuning in de vorm van een Pgb wenst te ontvangen;

    • d.

      Indien van toepassing: wie de cliënt heeft gemachtigd om zijn/haar belangen ten aanzien van het Pgb te behartigen en de aan het Pgb verbonden taken uit te voeren;

    • e.

      Hoe de cliënt en/of Pgb-beheerder een keuze maakt voor een geschikte Pgb-aanbieder;

    • f.

      Op welke wijze de kwaliteit van de ondersteuning is gewaarborgd;

    • g.

      Op welke wijze de Pgb-aanbieder wordt aangestuurd in de praktijk;

    • h.

      Op welke wijze de zorg wordt gecontroleerd;

    • i.

      Op welke wijze hij/zij een juiste administratie gaat bijhouden;

    • j.

      Op welke wijze hij/zij een contract aangaat met de Pgb-aanbieder;

    • k.

      Hoe de cliënt en/of Pgb-beheerder omgaat met geconstateerde onjuistheden.

  • 2. Indien de cliënt een Pgb-beheerder heeft gemachtigd, dan zal het college deze Pgb-beheerder in het onderzoek betrekken en daarmee minstens eenmaal een gesprek hebben, alvorens over te gaan tot besluitvorming op de aanvraag.

  • 3. Het college acht een cliënt en/of een Pgb-beheerder niet in staat de aan een Pgb verbonden taken verantwoord te kunnen uitvoeren indien bij hem/haar sprake is van een of meerdere van de volgende omstandigheden:

    • a.

      Schuldenproblematiek;

    • b.

      Verslavingsproblematiek;

    • c.

      Aangetoonde fraude begaan in de vier jaar voorafgaand aan de aanvraag;

    • d.

      Een verstandelijke beperking;

    • e.

      Een psychiatrisch ziektebeeld;

    • f.

      Een vastgestelde cognitieve stoornis;

    • g.

      Het onvoldoende machtig zijn van de Nederlandse taal in woord en geschrift;

    • h.

      Indien er twijfels zijn over de Pgb-vaardigheid of andere gronden. De vaardigheden zijn omschreven in bijlage 3 van deze verordening.

  • 4. Onverlet het bepaalde in het vorige lid wordt een Pgb-beheerder alleen geacht de aan het Pgb verbonden taken op verantwoorde wijze te kunnen uitvoeren indien:

    • a.

      De Pgb-beheerder tot het sociaal netwerk van de cliënt behoort;

    • b.

      De Pgb-beheerder een professionele Pgb-beheerder is;

    • c.

      De Pgb-beheerder door de rechtbank is aangesteld als mentor, curator of bewindvoerder;

    • d.

      De Pgb-beheerder niet tevens uitvoerder is van de ondersteuning die met het Pgb wordt ingekocht en/of geen relatie heeft met de uitvoerder van de ondersteuning, tenzij dit gezien de situatie van de cliënt, de aard van de ingekochte ondersteuning en de waarborgen waarmee een verantwoorde besteding en verantwoording van het Pgb is omgeven, naar het oordeel van het college passend wordt bevonden;

    • e.

      Er geen sprake is van belangenverstrengeling tussen de Pgb-beheerder en de uitvoerder van de Pgb-aanbieder;

    • f.

      Er sprake is van voldoende nabijheid richting de cliënt in de vorm van fysieke aanwezigheid en tijd;

    • g.

      De Pgb-beheerder de belangen van de cliënt voldoende kan behartigen;

    • h.

      De Pgb-beheerder de aan een Pgb verbonden taken kan uitvoeren.

  • 5. Onverlet het bepaalde in lid 4 van dit artikel, worden professionele Pgb-beheerders en door de rechtbank benoemde personen zoals mentoren, curatoren of bewindvoerders, door het college getoetst op Pgb-vaardigheid.

  • 6. Een cliënt krijgt, bij de beoordeling van een aanvraag voor een Pgb, in totaal twee mogelijkheden om een persoon aan te dragen die de aan de Pgb verbonden taken gaat uitvoeren. Indien geen geschikte Pgb-beheerder aangedragen wordt, zal de aanvraag voor ondersteuning in de vorm van een Pgb worden afgewezen.

  • 7. Het college kan de criteria ten aanzien van het beheer van het Pgb nader uitwerken.

Artikel 5.3 Criteria kwaliteit zorg (zorgplan)

  • 1. Het college beoordeelt of de ondersteuning die de cliënt met het Pgb wenst in te kopen van voldoende kwaliteit is. Hieronder wordt verstaan dat de voorziening veilig, doeltreffend en cliëntgericht is.

  • 2. De kwaliteit van de ondersteuning wordt door het college getoetst door middel van een zorgplan en bewijsstukken waaruit blijkt dat aan de vereiste kwaliteits- en opleidingseisen wordt voldaan (zoals een diploma passend bij de functie en een VOG). Het format van het zorgplan wordt door het college ter beschikking gesteld. De cliënt is verplicht het door het college ter beschikking gestelde format te hanteren.

  • 3. De Pgb-aanbieder stelt samen met de cliënt, en eventueel zijn Pgb-beheerder, ten aanzien van het waarborgen van de kwaliteit van de ondersteuning het zorgplan op. In het zorgplan staat onder andere omschreven:

    • a.

      Welke Pgb-aanbieder de zorg gaat verlenen;

    • b.

      Wie de directe zorgverlener is;

    • c.

      Wat de deskundigheid is van de directe zorgverlener(s);

    • d.

      Wie de directe zorgverlener(s) kan vervangen bij afwezigheid;

    • e.

      Welke (SMART geformuleerde) doelen behaald moeten worden;

    • f.

      Welke concrete acties ingezet worden om de gestelde doelen te bereiken;

    • g.

      Waar en wanneer de ondersteuning gaat plaatsvinden.

  • 4. Het zorgplan dient aan te sluiten op de doelen (resultaten) die in het ondersteuningsplan zijn geformuleerd.

  • 5. Bij de aanvraag voor ondersteuning in de vorm van een Pgb verstrekt de cliënt bij inzet van een professionele hulp bewijsstukken waaruit blijkt dat directe en vervangende uitvoerder van de zorg aan de vereiste kwaliteitseisen voldoet (zoals een diploma passend bij de functie en een VOG), zoals opgenomen in bijlage 2 van deze verordening. Als de ondersteuning wordt geboden door een persoon uit het sociale netwerk, kan het college ervoor kiezen om geen VOG te vragen.

  • 6. Onverminderd het bepaalde in lid 3 tot en met 5 en het bepaalde in artikel 4.1 van de verordening en bijlage 1 van de verordening, voldoet de kwaliteit van de met het Pgb ingekochte ondersteuning minimaal aan de eisen die de gemeente stelt aan de gecontracteerde zorgaanbieders die vergelijkbare ondersteuning leveren, hierbij moeten Pgb-aanbieders minimaal:

    • a.

      Ingeschreven staan in de Kamer van Koophandel;

    • b.

      Adequaat opgeleid personeel in dienst hebben. Hieronder wordt verstaan dat de directe en vervangend zorgverlener moet voldoen aan de kwaliteitseisen van de in te kopen/geleverde voorziening zoals opgenomen in bijlage 2 van deze verordening;

    • c.

      Een VOG van alle werknemers (en eventueel vrijwilligers) kunnen overleggen; en

    • d.

      Beschikken over een volledig geïntegreerd kwaliteitssysteem en/of kwaliteitshandboek dat voldoet aan de landelijke eisen.

  • 7. Een cliënt krijgt, bij de beoordeling van een aanvraag voor een Pgb, in totaal twee mogelijkheden om een zorgplan in te dienen. Indien het zorgplan niet voldoet aan de vereisten van dit artikel en daarmee naar het oordeel van het college niet geborgd kan worden dat de ondersteuning veilig, doeltreffend en cliëntgericht zal worden verstrekt, zal de aanvraag voor ondersteuning in de vorm van een Pgb worden afgewezen.

  • 8. Het college kan de criteria ten aanzien van de kwaliteit van zorg en het zorgplan nader uitwerken.

Artikel 5.4 Onderscheid professionele hulp en informele hulp

  • 1. Van professionele hulp is sprake als de hulp verleend wordt door onderstaande personen, met uitzondering van personen uit het sociaal netwerk van de cliënt;

    • a.

      Personen die werkzaam zijn bij een instelling die ten aanzien van de voor het Pgb uit te voeren taken/werkzaamheden ingeschreven staan in het Handelsregister, en die beschikken over de relevante diploma’s die nodig zijn voor uitoefening van de desbetreffende taken; of

    • b.

      Personen die aangemerkt zijn als zelfstandige zonder personeel. Daarnaast moeten ze ten aanzien van de voor het Pgb uit te voeren taken/werkzaamheden ingeschreven staan in het Handelsregister en beschikken over de relevante diploma’s die nodig zijn voor uitoefening van de desbetreffende taken.

  • 2. Als de hulp wordt verleend door een ander persoon dan beschreven in het eerste lid, onder a of b is er sprake van informele hulp.

  • 3. Indien de hulp geboden wordt door een bloed- of aanverwant in de 1e of 2e graad of iemand uit het sociaal netwerk van de cliënt en/of het huishouden is er altijd sprake van informele hulp.

  • 4. Het college kan het onderscheid professionele en informele hulp nader uitwerken.

Artikel 5.5 Criteria informele hulp

  • 1. Alvorens de cliënt een aanvraag doet voor een voorziening, wordt van hem/haar verwacht dat hij/zij eerst een beroep doet op zijn/haar sociaal netwerk. Er wordt geen Pgb verstrekt voor hulp waarvan het gebruikelijk is dat de activiteiten door het sociaal netwerk worden verricht, zoals:

    • a.

      (Sociale) activiteiten ondernemen met de cliënt;

    • b.

      Het doen van de boodschappen;

    • c.

      Lichte huishoudelijke taken;

    • d.

      Eenvoudige hulp bij de administratie;

    • e.

      Het maken van afspraken en/of het meegaan naar afspraken met bijvoorbeeld specialisten, huisarts, kapper of fysiotherapeut;

    • f.

      Vervoer naar afspraken met bijvoorbeeld specialisten huisarts, kapper of fysiotherapeut.

  • 2. Het college kent, onverminderd het bepaalde in lid 1, een Pgb voor informele hulp alleen toe als:

    • a.

      Wordt gemotiveerd waarom de inzet van informele hulp leidt tot een gelijk of beter resultaat dan de inzet van professionele hulp; en

    • b.

      De persoon die de informele hulp verleent, voldoet aan de minimale kwaliteitseisen die zijn opgenomen in bijlage 2 van deze verordening; en

    • c.

      De persoon die de informele hulp verleent, beschikt over de voor de hulpvraag benodigde competenties, kennis en vaardigheden om adequate hulp te bieden; en

    • d.

      De persoon die de informele hulp verleent geen deel uitmaakt van de problematiek waarvoor de ondersteuning ingezet wordt; en

    • e.

      Er geen sprake is van het creëren of in stand houden van een afhankelijkheidsrelatie; en

    • f.

      Het zorgplan voldoet aan de eisen zoals bepaald in artikel 5.3 van de verordening; en

    • g.

      De ondersteuning aan de cliënt niet leidt tot overbelasting bij de persoon die de informele hulp verleent.

  • 3. Het college kan de criteria voor informele hulp nader uitwerken.

Artikel 5.6 Hoogte Pgb

  • 1. De hoogte van een Pgb bedraagt niet meer dan de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate in de gemeente beschikbare maatwerkvoorziening in natura. Onder de goedkoopste adequate maatwerkvoorziening wordt ook verstaan (gebruikte) hulpmiddelen die op het moment van de melding beschikbaar zijn bij de daartoe gecontracteerde aanbieder. Het betreft daarbij de maximale kostprijs.

  • 2. De hoogte van het Pgb, bij dienstverlenging, wordt voor de professionele aanbieder bepaald op basis van 80% van het tarief voor de goedkoopst compenserende voorziening in natura door een daartoe opgeleide beroepskracht werkzaam bij een door de gemeente gecontracteerde aanbieder. Het betreft een all-in tarief.

  • 3. De hoogte van het Pgb voor informele hulp is gelijk aan:

    • a.

      Bij de maatwerkvoorziening huishoudelijke ondersteuning: het uurloon van de hoogste periodiek behorende bij de hulp bij het huishouden van de voor de betreffende periode geldende CAO VVT (Verpleeg- en Verzorgingshuizen en Thuiszorg), te vermeerderen met vakantietoeslag en de tegenwaarde van de verlofuren;

    • b.

      Bij individuele begeleiding: het uurloon van de hoogste periodiek behorende bij de Functie Waardering Gezondheidszorg (FWG 30) van de voor de betreffende periode geldende CAO VVT, ter vermeerderen met vakantietoeslag en de tegenwaarde van de verlofuren.

  • 4. Het Pgb wordt uitbetaald op basis van declaratie van het aantal geleverde uren of dagdelen. Uitbetaling in de vorm van een maandloon is niet toegestaan.

  • 5. Het Pgb bevat geen vrij besteedbaar deel.

  • 6. Het college kan de Sociale Verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken om betalingen uit het Pgb voor ten hoogste 13 weken geheel of gedeeltelijk op te schorten als het vermoeden bestaat dat de cliënt het Pgb in die periode anders ten onrechte kan inzetten.

Artikel 5.7 Besteding en verantwoording Pgb

  • 1. De (professionele) aanbieder zorgt voor een goede en controleerbare cliëntenadministratie ten aanzien van de geleverde ondersteuning conform de daartoe gestelde wettelijke bewaartermijnen.

  • 2. De cliënt en/of Pgb-beheerder zorgt voor een goede en controleerbare administratie en houdt deze gedurende vijf jaar beschikbaar vanaf de ingangsdatum van de toekenning van het Pgb.

  • 3. De cliënt en/of Pgb-beheerder moet kunnen aantonen dat het Pgb is besteed aan het doel waarvoor het is verstrekt. Daarbij moet de cliënt en/of Pgb-beheerder controleren of de ondersteuning voldoet aan de kwaliteitseisen zoals gesteld in artikel 2 van de verordening.

  • 4. De volgende kosten zijn uitgesloten voor vergoeding vanuit een Pgb:

    • a.

      Kosten voor bemiddeling, tussenpersonen of belangenbehartigers;

    • b.

      Kosten voor het voeren van een Pgb-administratie;

    • c.

      Kosten voor ondersteuning bij het aanvragen en beheren van een Pgb;

    • d.

      Kosten voor een aanvraag van een Verklaring Omtrent het Gedrag;

    • e.

      Kosten voor feestdagenuitkering en een eenmalige uitkering;

    • f.

      Huur;

    • g.

      Bijdragen in de kosten voor levensonderhoud;

    • h.

      Contributie voor het lidmaatschap van Per Saldo, kosten voor het volgen van cursussen over het Pgb en kosten voor het bestellen van informatiemateriaal;

    • i.

      Zorg en ondersteuning die onder een collectieve en/of algemene en/of voorliggende voorziening vallen en/of niet binnen de reikwijdte van de Wet vallen;

    • j.

      Ondersteuning afgenomen buiten Nederland, tenzij hiervoor vooraf toestemming wordt verleend door het college.

  • 5. Een beslissing tot verlening van een Pgb kan worden ingetrokken als blijkt dat het Pgb binnen 6 maanden na uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.

  • 6. Het college kan de criteria rondom verantwoording en besteding van het Pgb nader uitwerken.

Artikel 5.8 Terugvordering Pgb bij de Pgb-aanbieder

  • 1. Het college kan tot terugvordering van het Pgb bij de Pgb-aanbieder overgaan indien:

    • a.

      De Pgb-aanbieder geld heeft ontvangen voor zorg die (gedeeltelijk) niet is verleend of niet (geheel) conform de gestelde voorwaarden is verleend en hij/zij niet binnen 72 uur melding heeft gedaan bij de Pgb-beheerder om dit te crediteren;

    • b.

      Een maatwerkvoorziening voor een ander doel is ingezet, dan waarvoor het is toegekend;

    • c.

      Een maatwerkvoorziening zonder toestemming van het college in het buitenland is ingezet.

  • 2. In geval van terugvordering stuurt het college een factuur naar de Pgb-aanbieder, die binnen 4 weken moet worden voldaan.

  • 3. Het college kan het terug te vorderen bedrag bij dwangbevel invorderen.

  • 4. De hoogte van de terugvordering is de gehele of de gedeeltelijke geldwaarde van het (ten onrechte) bestede Pgb.

Hoofdstuk 6 Evalueren, controle, klachten, inspraak en meldingsregeling calamiteiten en geweld, voorkoming misbruik en oneigenlijk gebruik

Artikel 6.1 Evalueren ondersteuning

  • 1. Het college kan de ingezette maatwerk voorziening (tussentijds) evalueren met de cliënt en/of de (Pgb-)aanbieder of zorgverlener.

  • 2. Iedere 6 maanden vindt er een evaluatiegesprek plaats tussen de (PGB-)aanbieder en de cliënt en eventueel de Pgb-beheerder waarin de geboden ondersteuning en daaraan verbonden doelen wordt geëvalueerd.

  • 3. Van dit evaluatiegesprek wordt een evaluatieverslag opgesteld.

  • 4. Het college kan voorwaarden stellen aan het evaluatieverslag.

  • 5. Het evaluatieverslag wordt opgestuurd naar het college.

Artikel 6.2 Controle

  • 1. Het college onderzoekt, al dan niet steekproefsgewijs, of de verstrekte voorzieningen worden gebruikt dan wel besteed ten behoeve van het doel waarvoor ze verstrekt zijn.

  • 2. Het college kan regels met betrekking tot controle nader uitwerken.

Artikel 6.3 Klachtbehandeling

  • 1. Het college behandelt klachten van cliënten die betrekking hebben op de wijze waarop een bestuursorgaan zich in een bepaalde aangelegenheid jegens hem/haar of een ander heeft gedragen, overeenkomstig de bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en Klachtenregeling gemeente Almelo 2013. Desgewenst kan men hierna de klacht voorleggen aan de Nationale Ombudsman.

  • 2. (Professionele) aanbieders stellen intern een regeling vast voor de afhandeling van klachten van ondersteuningsvragers ten aanzien van alle maatwerkvoorzieningen op grond van de Wmo 2015 en maken duidelijk kenbaar aan de cliënt hoe zij een klacht kunnen indienen.

Artikel 6.4 Overleg met (Pgb-)aanbieders en cliëntervaringsonderzoek

  • 1. Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de kwaliteit en de naleving van de nadere eisen door periodieke overleggen met de (Pgb-)aanbieders van maatwerkvoorzieningen en het zo nodig in overleg met de inwoner ter plaatse controleren van de geleverde voorzieningen.

  • 2. Het college ziet toe op een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek naar de ervaringen van cliënten over de verstrekking van maatwerkvoorzieningen.

Artikel 6.5 Meldingsregeling calamiteiten en geweldsincidenten

  • 1. Het college treft een regeling voor het melden van calamiteiten en geweldsincidenten bij de verstrekking van een maatwerkvoorziening op grond van de Wet door een (Pgb-)aanbieder en wijst een toezichthoudend ambtenaar aan.

  • 2. (Pgb-)aanbieders melden iedere calamiteit en ieder geweldsincident dat zich heeft voorgedaan tijdens de uitvoering van een maatwerkvoorziening op grond van de Wet onverwijld aan de toezichthoudend ambtenaar.

  • 3. De toezichthoudend ambtenaar doet onderzoek naar de calamiteiten en geweldsincidenten en adviseert het college en de (Pgb-)aanbieder over het voorkomen van verdere calamiteiten en het bestrijden van geweldsincidenten.

  • 4. Het college kan de meldingsregeling nader uitwerken.

Artikel 6.6 Maatregelen ter voorkoming en bestrijding van misbruik of oneigenlijk gebruik

  • 1. Het college treft de nodige maatregelen om het oneigenlijk gebruik van maatwerkvoorzieningen en Pgb’s te voorkomen en fraude te bestrijden. Tot deze maatregelen behoren in ieder geval:

    • a.

      Het college zoekt waar mogelijk samenwerking met organisaties die zich ook bezighouden met het tegengaan van oneigenlijk gebruik en fraude op het terrein van de zorg of aanverwante terreinen;

    • b.

      Het college verricht zo nodig onderzoek bij (Pgb-) aanbieders van voorzieningen die een subsidie- of contractrelatie met de gemeente Almelo onderhouden of die ondersteuning verlenen op grond van een Pgb aan cliënten van Almelo en die verplicht zijn om kosteloos hun medewerking te verlenen;

    • c.

      Het college screent aanbieders van voorzieningen die een subsidie- of contractrelatie met de gemeente Almelo (willen) onderhouden door middel van het KIT. KIT staat voor Kwaliteit en Integriteitsinstrument Twente waarmee de gemeenten kwalitatieve zorg kunnen inkopen en zorgfraude steviger aangepakt kan worden. KIT bestaat onder andere uit het uitvoeren van een Bibob-onderzoek. Indien mogelijk zal KIT ook toegepast worden bij de screening van (Pgb-)aanbieders;

    • d.

      Het college maakt afspraken met (Pgb-) aanbieders van voorzieningen over de facturatie, resultaatsturingen, accountantscontroles, zodat declaraties en uitbetalingen in overeenstemming zijn met de contractuele afspraken, de leveringsopdracht, de prestatieafspraken en de feitelijk geleverde prestaties;

    • e.

      Het college controleert, al dan niet steekproefsgewijs, of de gemaakte afspraken zoals genoemd in het voorgaande lid worden nagekomen;

    • f.

      Het college beperkt de looptijd van de indicaties of voert periodiek controles uit bij langlopende indicaties;

    • g.

      Het college voert een grondige toets aan de voorkant uit bij de verstrekking van een Pgb op:

    • De regiemogelijkheden en Pgb-vaardigheden van de cliënt of degene die de cliënt als vertegenwoordiger wenst in te schakelen conform artikel 5.2 van de verordening;

    • De kwaliteit van de in te kopen ondersteuning conform artikel 5.3 van de verordening.

    • h.

      Het college monitort het gebruik van het Pgb en verstrekte maatwerkvoorziening (zowel zorg in natura als Pgb) en de behaalde resultaten in relatie tot de gestelde doelen.

Artikel 6.7 Medewerkingsplicht en verstrekken van inlichtingen

  • 1. De cliënt is verplicht aan het college en aan de (Pgb-)aanbieders desgevraagd de medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van de Wet, daaronder begrepen het onderzoek gericht op besluitvorming over en de doelmatige inzet van ondersteuning. Onder medewerking wordt ook verstaan het naleven van het ondersteuningsplan/zorgplan, huis- en gedragsregels (afspraken) en/of omgangsvormen met (Pgb-)aanbieders.

  • 2. Als de cliënt naar het oordeel van het college niet of onvoldoende meewerkt, kan de aard en omvang van de benodigde ondersteuning niet worden vastgesteld of is de ondersteuning niet effectief dan kan door het college worden besloten geen maatwerkvoorziening te verstrekken, een lagere omvang vast te stellen of een eerder toegekende maatwerkvoorziening in te trekken.

  • 3. Als een maatwerkvoorziening eenmaal is toegekend geldt een inlichtingenplicht voor de cliënt. Dit houdt in dat de cliënt, en/of zijn/haar wettelijke vertegenwoordiger, op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling moet doen van alle feiten en omstandigheden waarvan het hem/haar redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van de verstrekking van een maatwerkvoorziening.

    Concreet betekent dit dat een cliënt het college actief moet informeren over onder meer:

    • a.

      Een wijziging in zijn/haar beperking(en) die van invloed is op het gebruik van de voorziening;

    • b.

      Een gewijzigde gezinssituatie in de gevallen waardoor er sprake is/kan zijn van eigen kracht;

    • c.

      Verbetering in de (gezondheids-)situatie waardoor de voorziening niet langer of in mindere mate noodzakelijk is;

    • d.

      Het niet ontvangen van kwalitatieve ondersteuning;

    • e.

      Indien ondersteuning wordt ingezet voor een ander doel dan waarvoor deze wordt verleend;

    • f.

      Indien zorg wordt gedeclareerd voor ondersteuning die niet (juist) is verleend;

    • g.

      Als tijdelijk geen gebruik kan worden gemaakt van de voorziening door detentie, behandeling in een instelling of opname in een ziekenhuis, verpleegtehuis of revalidatiecentrum;

    • h.

      Het wijzigen van zorgverlener;

    • i.

      Het toe- of afnemen van verleende mantelzorg of hulp uit het sociaal netwerk;

    • j.

      Een verhuizing;

    • k.

      Een vakantie of verblijf in het buitenland van meer dan 4 weken;

    • l.

      Het niet langer gebruikmaken van een voorziening.

  • 4. Het niet of niet volledig nakomen van de medewerkingsplicht kan leiden tot beëindiging, intrekking, opschorting of herziening van de maatwerkvoorziening.

  • 5. Het niet of niet volledig nakomen van de inlichtingenplicht kan leiden tot beëindiging, intrekking of herziening van een maatwerkvoorziening.

Hoofdstuk 7 Toezichthouders

Artikel 7.1 Toezichthouders

  • 1. Het college wijst toezichthoudende ambtenaren aan die belast zijn met het houden van toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de Wet.

  • 2. De aangewezen toezichthouder is belast met:

    • a.

      De bevoegdheid van het inzien van dossiers;

    • b.

      De bevoegdheid om inlichtingen te vorderen;

    • c.

      De bevoegdheid om de (cliënten)administratie/dossiers te vorderen bij de (Pgb-)aanbieder;

    • d.

      De bevoegdheid om de administratie te vorderen van de cliënt of de Pgb-beheerder;

    • e.

      Het vorderen van inzage in een identificatiebewijs;

    • f.

      Inzage van documenten en toegang tot gegevens;

    • g.

      Het betreden van plaatsen (met uitzondering van woningen);

    • h.

      Controleren of de (Pgb-)aanbieder de verplichtingen uit de toekenningsbeschikking, de raamovereenkomst of uitvoeringsovereenkomst met het college naleeft;

    • i.

      Ondersteuningsinhoudelijk controleren van de overeenkomsten die de cliënt of de Pgb-beheerder heeft gesloten of deze voldoen aan de bij de aanvraag geleverde gegevens en informatie;

    • j.

      Controleren of de voorziening veilig, doeltreffend, doelmatig en cliëntgericht wordt uitgevoerd;

    • k.

      De bevoegdheid om (Pgb-)aanbieders te screenen.

  • 3. Eenieder is verplicht om mee te werken aan het onderzoek van de toezichthouder.

Hoofdstuk 8 Bijdragen en tarieven maatwerkvoorzieningen

Artikel 8.1 Bijdrage algemeen gebruikelijke kosten

  • 1. De (Pgb-)aanbieder kan aan de cliënt een bijdrage vragen ter gehele of gedeeltelijke compensatie van de algemeen gebruikelijke kosten die onderdeel uitmaken van de algemene en/of collectieve of maatwerkvoorziening, voor zover dat tussen college en (Pgb-)aanbieder is afgesproken.

  • 2. Het gaat hierbij in ieder geval om algemeen gebruikelijke kosten voor:

    • a.

      Het gebruik van Collectief Aanvullend Vervoer;

    • b.

      Het gebruik maken van de wasverzorging.

  • 3. De (Pgb-)aanbieder kan, aanvullend op de wettelijke eigen bijdrage, aan de cliënt een bijdrage vragen in de extra kosten voor uitstapjes, consumpties en maaltijden die niet inbegrepen zijn bij het gebruik van de algemene of maatwerkvoorziening, voor zover dat tussen college en (Pgb-) aanbieder is afgesproken.

  • 4. Het niet willen of kunnen betalen van de bijdrage in de extra kosten bedoeld in het vorige lid, mogen het gebruik van de voorziening niet in de weg staan, dat wil zeggen dat de (Pgb-) aanbieder op verzoek van de gebruiker verantwoordelijk is voor het realiseren van een gratis alternatief aanbod.

  • 5. De bijdragen, bedoeld in de vorige leden, worden vastgesteld op basis van objectieve criteria, zoals richtlijnen van het NIBUD en het tarief van het openbaar stadsvervoer en bedragen niet meer dan de kostprijs voor de (Pgb-)aanbieder van de voorziening.

  • 6. De (Pgb-)aanbieder brengt de verschuldigdheid en hoogte van de bijdrage vooraf duidelijk bij de cliënt onder de aandacht.

Artikel 8.2 Eigen bijdrage maatwerkvoorzieningen

  • 1. Voor een maatwerkvoorziening is de cliënt de maximale bijdrage in de kosten, zoals bepaald in de Wet en het Uitvoeringsbesluit maatschappelijke ondersteuning, verschuldigd.

  • 2. De bijdrage in de kosten bedraagt maximaal de kostprijs van de voorziening waarbij:

    • a.

      De kostprijs van een eenmalige Pgb per periode gelijk is aan de hoogte van het toegekende Pgb gedeeld door de afschrijvingstermijn;

    • b.

      De kostprijs van een periodiek verstrekte Pgb gelijk is aan de hoogte van het Pgb dat per periode is toegekend;

    • c.

      De kostprijs van een eenmalig verstrekte maatwerkvoorziening per periode gelijk is aan de vergoeding die de gemeente hiervoor verschuldigd is gedeeld door de afschrijvingstermijn;

    • d.

      De kostprijs van een periodiek verstrekte maatwerkvoorziening gelijk is aan de vergoeding die de gemeente hiervoor per periode verschuldigd is.

  • 3. Een bijdrage in de kosten van een maatwerkvoorziening is verschuldigd zolang van deze voorziening gebruik wordt gemaakt of korter, bij een eenmalige Pgb of verstrekking, als eerder het bedrag van de kostprijs is bereikt.

  • 4. Geen eigen bijdrage is verschuldigd voor rolstoelen, het collectief vervoer en een doventolk.

  • 5. De bijdragen voor maatschappelijke opvang worden vastgesteld en geïnd door de instelling waar de cliënt verblijft en bedraagt maximaal het bedrag genoemd in het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015.

  • 6. Bij de verstrekking van een woningaanpassing voor een cliënt boven de 18 jaar kan een bijdrage in de kosten worden opgelegd.

Artikel 8.3 Bijdrage in de kosten van algemene en collectieve voorziening

  • 1. In het algemeen wordt geen bijdrage in de kosten gerekend voor gebruikmaking van een algemene voorziening. Uitgangspunt van het gemeentelijk beleid is dat het gebruik van voorliggende en algemene voorzieningen zoveel mogelijk wordt gestimuleerd. Het is echter mogelijk dat de instelling een kleine vergoeding vraagt voor de kosten van materialen die worden gebruikt voor de activiteiten. Ook de kosten voor eten en drinken komen voor rekening van de deelnemer, tenzij door de instelling anders is bepaald.

  • 2. In afwijking van artikel 8.3 eerste lid wordt wel een besparingsbijdrage in de kosten in rekening gebracht voor de wasverzorging:

    • a.

      Voor een cliënt die zelfstandig in staat is zijn/haar kleding, linnengoed of beddengoed op orde te houden is de hoogte van de besparingsbijdrage per kledingstuk gelijk aan het kostendekkend tarief.

  • 3. De cliënt die gebruik maakt van de wasverzorging als algemene voorziening is aan de aanbieder een tarief verschuldigd van € 6,46 (prijspeil 2025) per waszak, en de daarna geldende tarieven die jaarlijks opnieuw worden vastgesteld;

  • 4. Jaarlijks wordt de bijdrage per waszak geïndexeerd met maximaal het percentage zoals vastgesteld in de prijsindex CPI Huishoudens van het CBS. Het geïndexeerde bedrag wordt vanaf 2025 vastgelegd in het Financieel besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Almelo.

Hoofdstuk 9: Waardering mantelzorgers

Artikel 9.1 Jaarlijkse waardering

Het college regelt de jaarlijkse blijk van waardering voor mantelzorgers van inwoners in de gemeente.

Hoofdstuk 10: Inspraak en zeggenschap (burgerparticipatie)

Artikel 10.1 Betrekken van inwoners bij het beleid

  • 1. Het college betrekt inwoners van de gemeente, waaronder in ieder geval cliënten of hun vertegenwoordigers, bij de voorbereiding van het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning, overeenkomstig de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet gestelde regels met betrekking tot de wijze waarop inspraak wordt verleend.

  • 2. Het college stelt cliënten en vertegenwoordigers van cliëntgroepen vroegtijdig in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning te doen, advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende maatschappelijke ondersteuning en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.

  • 3. Het college zorgt ervoor dat cliënten kunnen deelnemen aan periodiek overleg, waarbij zij onderwerpen voor de agenda kunnen aanmelden en dat zij worden voorzien van de voor een adequate deelname aan het overleg benodigde informatie en ondersteuning.

  • 4. Het college regelt de uitvoering van het tweede en derde lid.

Hoofdstuk 11 Slotbepalingen

Artikel 11.1 Evaluatie

Het door het gemeentebestuur gevoerde beleid wordt elke twee jaar na inwerkingtreding van deze verordening geëvalueerd. Het college zendt hiertoe aan de gemeenteraad een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van de verordening en de beleidsregels in de dagelijkse praktijk.

Artikel 11.2 Hardheidsclausule

  • 1. In gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffend, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

  • 2. Het college kan beleidsregels stellen over de uitvoering van deze verordening.

  • 3. Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de cliënt afwijken van de bepalingen van deze verordening als de toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 11.3 Intrekking oude verordening en overgangsrecht

  • 1. De Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Almelo 2019 en alle voorgaande wijzigingsbesluiten worden hiermee ingetrokken.

  • 2. Aanvragen die zijn ingediend onder de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Almelo 2019 en waarop nog niet is beslist bij het in werking treden van deze verordening, worden afgehandeld krachtens deze verordening (Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Almelo 2025), tenzij dit nadelige gevolgen heeft voor de aanvrager.

  • 3. Een cliënt houdt recht op een lopende voorziening verstrekt op grond van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Almelo 2019, totdat het college een nieuw besluit heeft genomen waarbij het besluit waarmee deze voorziening is verstrekt, wordt ingetrokken dan wel gewijzigd.

  • 4. Op bezwaarschriften tegen een besluit dat op grond van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Almelo 2019 is genomen, wordt beslist met inachtneming van die verordening.

Artikel 11.4 Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1. Deze verordening treedt in werking op de dag na bekendmaking.

  • 2. Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Almelo 2025.

Ondertekening

Ondertekening

Gedaan ter openbare vergadering van 15 april 2025,

de griffier, de voorzitter,

drs. J.W. Scherpenzeel R.T.A. Korteland