Verordening jeugdhulp gemeente Almelo 2025

Geldend van 22-04-2025 t/m heden

Intitulé

Verordening jeugdhulp gemeente Almelo 2025

Geldend van 15-04-2025 t/m heden

Intitulé

Verordening jeugdhulp gemeente Almelo 2025

De raad van de gemeente Almelo;

Gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 4 februari 2025 (raadsvoorstel zaaknummer: 8665);

Gelet op de artikelen 2.9, 2.10 en 8.1.1, derde lid van de Jeugdwet en artikel 147 en 149 van de Gemeentewet;

B e s l u i t :

vast te stellen de:

‘Verordening jeugdhulp gemeente Almelo 2025’

Hoofdstuk 1: Algemene bepalingen

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

  • 1. In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

    • a.

      Aanbieder: natuurlijk persoon of rechtspersoon die jegens het college gehouden is een algemene voorziening of een individuele voorziening te leveren;

    • b.

      Algemene voorziening: een aanbod van diensten of activiteiten, die rechtstreeks toegankelijk is zonder voorafgaand diepgaand onderzoek naar de behoeften en persoonskenmerken van de aanvrager, niet vallende onder de Jeugdwet; een algemene voorziening is in beginsel voorliggend op een voorziening op grond van de Jeugdwet;

    • c.

      Beleidsregels: beleidsregels Jeugdhulp gemeente Almelo;

    • d.

      Cliënt: de jeugdige of zijn wettelijk vertegenwoordiger als bedoeld in artikel 1.1 van de Wet die gebruik maakt van jeugdhulp of door of namens wie een aanvraag is gedaan;

    • e.

      College: college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almelo;

    • f.

      Gezinssysteem: een leefverband van één of meer volwassenen die verantwoordelijkheid dragen voor de verzorging en opvoeding van één of meer jeugdigen. Hieronder vallen bijvoorbeeld: een traditioneel gezin, een éénoudergezin, een samengesteld gezin, een pleeggezin en/of een adoptiegezin;

    • g.

      Hulpvraag: behoefte van een jeugdige en/of zijn ouder(s) aan jeugdhulp in verband met opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen;

    • h.

      Individuele voorziening: op de cliënt toegesneden voorziening die door het college in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget wordt verstrekt

    • i.

      Informele hulp: iemand uit het sociale netwerk van de cliënt die ondersteuning verleent door middel van financiering vanuit een Pgb;

    • j.

      Ondersteuningsplan: Het plan dat door het college wordt opgesteld naar aanleiding van het onderzoek waarin de adviezen, verwijzingen en de afspraken die met de client zijn gemaakt naar aanleiding van zijn aanvraag op grond van de Wet staan beschreven; hierin is de ondersteuningsbehoefte van de jeugdige en/of zijn ouder(s) vastgelegd en zijn de doelen (beoogde resultaten) en hoe deze te bereiken beschreven, evenals de bijdragen die zowel het college als de hulpvrager en zijn sociale netwerk hieraan kunnen leveren;

    • k.

      Pgb: persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 8.1.1 van de wet zijnde een door het college verstrekt budget aan een jeugdige dat hem/haar in staat stelt een individuele voorziening in het kader van jeugdhulp bij een derde in te kopen;

    • l.

      Pgb-aanbieder: een derde die cliënt heeft betrokken om ondersteuning in te kopen. Dit kan professionele hulp of een informele hulp zijn;

    • m.

      Pgb-beheerder: een persoon die de belangen van de cliënt behartigt en de aan een Pgb verbonden taken uitvoert, indien de cliënt ondersteuning heeft (of wenst te ontvangen) in de vorm van een Pgb;

    • n.

      Sociaal netwerk: personen uit huiselijke kring of andere personen met wie de cliënt een sociale relatie onderhoudt;

    • o.

      Voorliggende voorziening: een voorziening die geboden wordt op grond van andere wetgeving zoals Zorgverzekeringswet, Wet langdurige zorg etc. zoals bedoeld in artikel 1.2 lid 1 van de Wet;

    • p.

      Wet: Jeugdwet.

    • q.

      Zorgverlener: hiermee wordt zowel de (Pgb-)aanbieder, de professionele hulp als de informele aanbieder aangeduid.

  • 2. Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Jeugdwet, het Besluit jeugdwet en de Algemene wet bestuursrecht.

Hoofdstuk 2: Toegang tot algemene en individuele voorzieningen

Artikel 2.1. Vormen van jeugdhulp

  • 1. De volgende vormen van algemene voorzieningen zijn onder andere beschikbaar:

    • Voorlichting;

    • Informatie en advies;

    • Dagactiviteiten;

    • Consultatie;

    • Ondersteuning gericht op ontwikkeling;

    • Ondersteuning gericht op (ontzorgen van) het gezinssysteem;

    • (Preventieve) opvoed- en opgroeiondersteuning.

  • 2. In de navolgende segmenten zijn verschillende vormen van individuele voorzieningen beschikbaar:

    • a.

      Ambulant;

    • b.

      Wonen en verblijf;

    • c.

      Advies en expertise;

    • d.

      Crisis;

    • e.

      Jeugdhulpvervoer.

      De hierboven genoemde segmenten worden in hoofdstuk 3 en bijlage 1 van deze verordening verder toegelicht, evenals een eventueel van toepassing zijnde maximale doorlooptijd.

  • 3. Inzet van een collectieve voorziening, algemene voorziening en/of voorliggende voorzieningen gaat voor op de inzet van een individuele voorziening. Het college treft geen individuele voorziening als een collectieve, algemene en/of voorliggende voorziening de hulpvraag/problemen van de jeugdige en/of ouders kan oplossen.

  • 4. Voor zover blijkt dat een algemene voorziening en/of voorliggende voorziening niet geheel in de hulpvraag/problemen van de jeugdige en/of ouders kan voorzien, kan aanvullend op deze voorzieningen een individuele voorziening worden verstrekt.

  • 5. De inzet van individuele voorzieningen wordt afgestemd op collectieve voorzieningen, algemene en /of voorliggende voorzieningen om zo tot een doelmatige en efficiënte inzet van jeugdhulp te komen.

Artikel 2.2 Toegang algemene voorzieningen

  • 1. Een algemene voorziening is rechtstreeks toegankelijk zonder beschikking en zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften en persoonskenmerken van de jeugdige en/of zijn gezinssysteem. Een algemeen onderzoek of iemand tot de doelgroep van een algemene voorziening behoort, is mogelijk.

  • 2. Het college kan bepalen dat aan de toegang van een bepaalde algemene voorziening lichte voorwaarden zijn verbonden.

Artikel 2.3. Toegang jeugdhulp via gemeente - de aanvraag

  • 1. Een aanvraag voor een individuele voorziening wordt door een belanghebbende schriftelijk ingediend bij het college door middel van een daartoe door het college ter beschikking gesteld aanvraagformulier.

  • 2. Een aanvraag voor een individuele voorziening kan ook worden ingediend door ondertekening van het ondersteuningsplan als bedoeld in artikel 2.7 lid 11 van deze verordening.

  • 3. Bij de aanvraag voor ondersteuning in de vorm van een Pgb dient een aanvraagformulier of ondertekend ondersteuningsplan, een zorgplan, bewijsstukken waaruit blijkt dat aan de vereiste kwaliteitseisen voor jeugdhulp wordt voldaan (zoals diploma) en een geldige VOG van de directe en vervangende zorgverlener overlegd te worden aan het college.

  • 4. Het college wijst de cliënt voor het onderzoek op de mogelijkheid om gebruik te maken van een vertrouwenspersoon als bedoeld in artikel 2.5 van de Wet en van gratis cliëntondersteuning als bedoeld in artikel 2.2.4 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.

  • 5. Indien de cliënt in geval van een aanvraag voor een Pgb een Pgb-beheerder heeft gemachtigd, dan zal het college deze Pgb-beheerder in het beoordelen van de aanvraag betrekken en daarmee minstens eenmaal een gesprek laten plaatsvinden, alvorens over te gaan tot besluitvorming op de aanvraag tot verstrekking van een voorziening in de vorm van een Pgb.

  • 6. In afwijking van de voorgaande leden kan het college in het dringende belang van de cliënt besluiten om een individuele voorziening ambtshalve te verstrekken, indien en zolang het niet mogelijk is dat hiervoor door of namens de cliënt een aanvraag wordt ingediend.

Artikel 2.4. Toegang gecontracteerde jeugdhulp via de huisarts, medisch specialist of jeugdarts

  • 1. Het college draagt zorg voor de inzet van door de gemeente gecontracteerde jeugdhulp na verwijzing door de huisarts, medisch specialist of jeugdarts. Het college hanteert de volgende voorwaarden:

    • a.

      Er is sprake van een gecontracteerde jeugdhulpaanbieder. Het college vergoedt geen jeugdhulp bij verwijzing naar een niet-gecontracteerde jeugdhulpaanbieder;

    • b.

      Het is aan de cliënt om bij verwijzing naar een niet-gecontracteerde aanbieder en bij het verzoek om een Pgb eerst een besluit van het college te vragen.

    • c.

      De jeugdhulpaanbieder houdt zich aan de afspraken die hij met de gemeente heeft gemaakt in het kader van de contractrelatie en de regels die zijn opgenomen in deze verordening en met name het in artikel 2.7 lid 2 genoemde stappenplan;

    • d.

      De jeugdhulpaanbieder houdt zich aan de door de verwijzer genoemde hulpvraag, individuele voorziening, omvang en duur. Indien de verwijzing niet specifiek is, dan geldt het bepaalde in het eerste lid onderdeel c van dit artikel;

    • e.

      Binnen eenzelfde hulpvraag vindt geen dubbele inzet van jeugdhulp plaats. Als er meerdere individuele voorzieningen worden geboden aan de jeugdige en/of het gezinssysteem wordt er gekeken naar de samenhang tussen deze individuele voorzieningen.

  • 2. Het college kan (nadere) afspraken maken over de invulling van de verwijzingsmogelijkheid en de voorwaarden die hieraan kunnen worden gesteld.

  • 3. De aanbieder stelt het college desgevraagd in kennis over de inhoud, vorm, omvang en duur van de benodigde jeugdhulp na een externe verwijzing, rekening houdend met hetgeen hierover in de artikel 6a1 lid 1 van de Regeling Jeugdwet is opgenomen.

  • 4. Het college legt op verzoek van de cliënt na een externe verwijzing de te verlenen individuele voorziening, dan wel de afwijzing daarvan, vast in een beschikking.

Artikel 2.5 Toegang gecontracteerde jeugdhulp via gecertificeerde instelling

  • 1. Het college draagt zorg voor de inzet van door de gemeente gecontracteerde jeugdhulp na verwijzing door de gecertificeerde instelling tijdens de uitvoering (en duur) van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclasseringsmaatregel. Het college hanteert hierbij de voorwaarden als bedoeld in artikel 2.4 lid 1 onder a tot en met e van deze verordening.

  • 2. Het college kan (nadere) afspraken maken over de invulling van de verwijzingsmogelijkheid en de voorwaarden die hieraan kunnen worden gesteld.

  • 3. De aanbieder stelt het college desgevraagd in kennis over de inhoud, vorm, omvang en duur van de benodigde jeugdhulp van de doorverwezen jeugdige, rekening houdend met hetgeen hierover in de artikel 6a.1 lid 1 van de Regeling Jeugdwet is opgenomen.

Artikel 2.6. Toegang in het kader van jeugdstrafrecht en via de familierechter

  • 1. Het college draagt zorg voor de inzet van jeugdhulp die voortvloeit uit een strafrechtelijke beslissing binnen het jeugdstrafrecht en voor de inzet van alle vormen van jeugdreclassering.

  • 2. Wanneer een familierechter bepaalt dat jeugdhulp noodzakelijk is, betekent dit niet dat er direct toegang tot jeugdhulp bestaat. De cliënt dient hiervoor eerst bij het college een aanvraag tot jeugdhulp in te dienen. Het college onderzoekt vervolgens zelfstandig of een individuele voorziening noodzakelijk is en neemt hierover een besluit.

Artikel 2.7 Onderzoek naar de hulpvraag

  • 1. Het college voert, onder andere naar aanleiding van een gesprek met de cliënt, onderzoek uit naar de hulpvraag.

  • 2. Het college onderzoekt:

    • I.

      Stap 1: Wat de hulpvraag is van de jeugdige en/of ouder(s);

    • II.

      Stap 2: Of sprake is van opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en/of stoornissen en zo ja, welke problemen en/of stoornissen dat zijn;

    • III.

      Stap 3: Welke hulp naar aard en omvang nodig is voor de jeugdige om, rekening houdend met zijn/haar leeftijd en ontwikkelingsniveau, gezond en veilig op te groeien, te groeien naar zelfstandigheid en voldoende zelfredzaam te zijn en maatschappelijk te kunnen participeren;

    • IV.

      Stap 4: Of en in hoeverre de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van de ouder en van het sociale netwerk toereikend zijn om zelf de nodige hulp en ondersteuning te kunnen bieden. In artikel 2.8 van deze verordening is het onderzoek naar eigen kracht en het probleemoplossend vermogen nader uitgewerkt. Daarnaast onderzoekt het college of de cliënt gebruik kan maken van voorliggende en/of algemene voorzieningen;

    • V.

      Stap 5: Slechts voor zover de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen en voorliggende en/of algemene voorzieningen ontoereikend zijn, dient het college een voorziening van jeugdhulp te verlenen als dit naar het oordeel van het college noodzakelijk is.

  • Voor zover het onderzoek naar de nodige hulp, dan wel jeugdhulp specifieke deskundigheid vereist, zal een specifiek deskundig oordeel en/of advies niet mogen ontbreken.

  • 3. De cliënt verschaft het college de gegevens en bescheiden die voor het onderzoek nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs kan beschikken.

  • 4. Als de cliënt een familiegroepsplan aan het college overhandigd heeft, betrekt het college dit plan bij het onderzoek naar de hulpvraag.

  • 5. Het college kan, zo nodig met instemming en op verzoek van de cliënt, informatie inwinnen bij andere instanties, zoals de huisarts, school of (jeugdhulp)deskundige en met deze in gesprek gaan over de beperkingen en/of aangewezen hulp.

  • 6. Het onderzoek wordt uitgevoerd door of onder verantwoordelijkheid van een medewerker die beschikt over een registratie als professional:

    • Bij de Stichting Kwaliteitsregister Jeugd in het kwaliteitsregister jeugd;

    • Bij het Nederlands Instituut van Psychologen in het register Kinder- en Jeugdpsychologen; of

    • Op grond van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg in het BIG-register.

  • En:

    • Kennis heeft over opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen binnen een gezinssysteem;

    • De mogelijke uitwerking hiervan op opvoedsituaties;

    • De benodigde interventies om de jeugdige gezond en veilig en zelfredzaam op te laten groeien en maatschappelijk te laten participeren; en

    • Kennis heeft over de meldcode huiselijk geweld/kindermishandeling;

  • 7. Het college is bevoegd om de cliënt op een aangegeven plaats en tijdstip door één of meer door het college te bepalen externe deskundigen te doen bevragen en onderzoeken als het onderzoek of de beoordeling van een aanvraag dit vereist. Hierbij geldt het vereiste dat de externe adviseur onafhankelijk en onpartijdig is.

  • 8. Tijdens het gesprek wordt de cliënt in begrijpelijke woorden meegedeeld welke mogelijkheden bestaan om te kiezen voor een Pgb en wat de gevolgen van die keuze zijn.

  • 9. Het college streeft bij het onderzoek een integrale beoordeling na, zodat aangedragen oplossingen voor de hulpvragen/problemen afgestemd worden op andere lopende voorzieningen om zo tot een doelmatige en efficiënte inzet van (jeugd)hulp te komen.

  • 10. Het college legt de uitkomsten van het onderzoek vast in het ondersteuningsplan.

  • 11. Het college verstrekt de cliënt, na afronding van het onderzoek, het ondersteuningsplan.

  • 12. Het college kan besluiten het onderzoek, bedoeld in het eerste lid, geheel of gedeeltelijk achterwege te laten als het college op basis van voorafgaande dossieronderzoeken bekend is met de cliënt en zijn actuele situatie en over voldoende inzicht beschikt in de ondersteuningsbehoefte.

  • 13. Het college kan het onderzoek naar de hulpvraag nader uitwerken.

Artikel 2.8 Afwegingscriteria eigen mogelijkheden en probleemoplossend vermogen (eigen kracht)

  • 1. De Jeugdwet heeft het doel de eigen kracht van de jeugdige en het zorgend en probleemoplossend vermogen van diens gezin en sociale omgeving te versterken (Tweede Kamer, vergaderjaar 2012/13, 33 684, nr. 3, pagina 2). Hierbij past een actieve rol van de ouders en de jeugdige om in eerste instantie te trachten de op hun weg komende problemen zelf of met behulp van hun eigen netwerk op lossen (Tweede Kamer, vergaderjaar 2012/13, 33 684, nr. 3, pagina 2). Deze uitgangspunten zijn (ook) in artikel 2.1 van de Wet verankerd; de verantwoordelijkheid voor het gezond en veilig opgroeien van jeugdigen ligt allereerst bij de ouders en de jeugdige zelf en er moet worden uitgegaan van de eigen kracht van de jeugdige, zijn ouder(s) en het sociale netwerk.

  • 2. Het college weegt bij het onderzoek uit artikel 2.7 van deze verordening mee dat ouders naast het recht ook een plicht hebben om hun minderjarig kind te verzorgen en op te voeden (art. 1:247 van het Burgerlijk Wetboek) en de kosten van die verzorging en opvoeding te dragen (art. 1:82 Burgerlijk Wetboek). Dit geldt ook als sprake is van een minderjarig kind met een ziekte, aandoening of beperking en dat de hulp die deze minderjarige, in beginsel daarvoor nodig heeft, ook door hen geleverd kan worden. De zorgplicht van ouder(s) strekt zich in ieder geval uit over: verzorging, toezicht, begeleiding en opvoeding die een ouder(s) normaal gesproken geeft/geven aan het kind passend bij de leeftijd en/of het ontwikkelingsniveau van het kind. Dat betekent ook dat als één van de ouders uitvalt, de andere ouder dit overneemt. Verder behoren ouders hun kinderen een passend leefklimaat te bieden in een veilige en stimulerende opvoedomgeving. De zorgplicht van ouders voor kinderen draagt bij aan het gezond en veilig kunnen opgroeien, het groeien naar zelfstandigheid en het voldoende zelfredzaam worden en maatschappelijk kunnen participeren.

  • 3. In het onderzoek naar de hulpvraag weegt het college mee wat de oorzaak achter de hulpvraag van de cliënt is. Het uitgangspunt is om zo veel als mogelijk te normaliseren. Dit wil zeggen dat gekeken wordt welke hulpvragen en problemen in het algemeen beschouwd kunnen worden als horende bij de ontwikkeling van een jeugdige gelet op de ontwikkelingsfase waarin deze zich bevindt. Voor normaliseren geldt:

    • Kwetsbaarheid, problemen en tegenslagen horen bij het leven. Jeugdhulp is bedoeld voor hulpvragen die de oorzaak hebben in gedrags- of opvoedproblematiek, psychische problemen of stoornissen die uitmonden in problemen in het dagelijks leven en die niet behoren tot de ontwikkelingsfase waarin de jeugdige zich bevindt. Kinderen opvoeden kost tijd en energie. Dat geldt voor alle kinderen en daarbij verschilt het per kind hoeveel tijd en energie dit kost;

    • Het is normaal dat kinderen soms lastig en afwijkend gedrag vertonen;

    • Het uitgangspunt is door het versterken van opvoedvaardigheden en de kennis over opvoeden de acceptatie van de jeugdhulpvraag of beperking door ouders te vergroten;

    • Er wordt rekening gehouden met de context. Dit betekent dat het gezinssysteem onderdeel is van de beoordeling van de hulpvraag en er naar de omgeving van de cliënt wordt gekeken;

    • Jeugdhulp wordt slechts (tijdelijk) ondersteunend ingezet in gevallen waarin het de cliënt het tijdelijk zelf of met behulp van andere oplossingen niet lukt en de ontwikkeling (algehele ontwikkeling passend bij leeftijd en/of ontwikkelingsniveau) en veiligheid (fysieke en/of mentale veiligheid) van de jeugdige belemmerd wordt.

  • 4. Onder eigen mogelijkheden wordt verstaan: het vermogen van ouders en kinderen om zelf feitelijk hun leven vorm te geven.

  • 5. Onder probleemoplossend vermogen wordt verstaan: het vermogen om zelf of met behulp van anderen, zoals het sociaal netwerk en/of andere voorzieningen, te herkennen en erkennen (begrijpen) dat problemen bestaan om vervolgens zelf te kunnen komen tot het treffen van maatregelen om deze problemen op te lossen. Hieronder wordt onder andere verstaan het kunnen signaleren en analyseren en oplossingsgericht kunnen denken en handelen.

  • 6. Bij de beoordeling van de eigen mogelijkheden worden alle relevante feiten en omstandigheden meegewogen. Het gaat dan onder meer om de behoefte en de mogelijkheden van de cliënt, de voor hem/haar benodigde ondersteuningsintensiteit en de duur daarvan, de mogelijkheden, draagkracht en de belastbaarheid van ouder(s), de samenstelling van het gezinssysteem en de woonsituatie en het belang van de ouder(s) om te voorzien in een inkomen.

  • 7. Het college onderzoekt bij de beoordeling of er sprake is van eigen mogelijkheden en probleemoplossend vermogen om de noodzakelijke hulp voor de jeugdige te bieden de volgende factoren:

    • a.

      Is de ouder (eventueel met hulp uit het sociaal netwerk en/of andere voorzieningen) in staat de noodzakelijke hulp te bieden?

    • b.

      Is de ouder (eventueel met hulp uit het sociaal netwerk en/of andere voorzieningen) beschikbaar om de noodzakelijke hulp te bieden?

    • c.

      Levert het bieden van de hulp door de ouder(s) geen overbelasting op?

    • d.

      Blijft de ouder (eventueel met hulp uit het sociaal netwerk en/of andere voorzieningen) de hulp bieden en zo ja, komt de ouder daardoor niet in de problemen?

  • Als uit onderzoek blijkt dat de ouder(s) (eventueel met hulp uit het sociaal netwerk en/of andere voorzieningen) zelf een oplossing kunnen vinden voor de hulpvraag zonder dat dit tot problemen leidt op één van deze terreinen, dan is er sprake van voldoende eigen mogelijkheden en probleemoplossend vermogen (eigen kracht).

  • 8. Als ouders redelijkerwijs een beroep kunnen doen op het sociale netwerk voor het bieden van ondersteuning bij de benodigde hulp aan de jeugdige wordt van hen verwacht dat ze hier gebruik van maken. Als personen uit het sociale netwerk van de jeugdige en/of ouder(s) kunnen bijdragen aan het verminderen of oplossen van de hulpvraag van de cliënt wordt dit ook gezien als het aanspreken van 'eigen kracht'. Het college verstrekt hiervoor geen individuele voorziening.

  • 9. Bij de afwegingsfactoren voor het onderzoek naar de eigen kracht, zoals benoemd in het zesde lid wordt gekeken naar de volgens het college noodzakelijk geachte ondersteuningsbehoefte van de jeugdige. Dat de ondersteuning van de jeugdige met een beperking als bedoeld in de Wet meer is dan normaal bij kinderen van eenzelfde leeftijd en/of ontwikkelingsniveau maakt niet dat inzet van een individuele voorziening om deze reden noodzakelijk is. Het college onderzoekt in het kader van het onderzoek naar de eigen kracht of feitelijk sprake is van eigen mogelijkheden en probleemoplossend vermogen om de hulp te bieden die de cliënt naar het oordeel van het college nodig heeft.

  • 10. Ouders behouden na scheiding de zorg- en opvoedplicht voor hun kind. Het college houdt daarom, in het geval van gescheiden ouders, bij het onderzoek naar de eigen kracht ook rekening met de ouder waar de jeugdige niet woonachtig is.

  • 11. Overbelasting wijst op een verstoring van het evenwicht tussen draagkracht en draaglast, waardoor fysieke en/of psychische klachten ontstaan. Er moet een verband zijn tussen de overbelasting en de hulp aan de jeugdige. Een beroep op overbelasting moet door de ouder(s) aannemelijk worden gemaakt en zo nodig nader worden onderbouwd. Is dat door de ouder(s) aannemelijk gemaakt, dan rust de plicht op het college om daar verder onderzoek naar te doen. Is de (dreigende) overbelasting vastgesteld en kan van de ouder(s) niet worden verwacht deze op te heffen, dan zijn de eigen mogelijkheden van de desbetreffende ouder ontoereikend.

  • 12. In situaties waarbij ouders begeleiding, behandeling of ondersteuning ten gevolge van maatschappelijke of eigen psychische of relationele problemen nodig hebben en er naar het oordeel van het college geen sprake is van een hulpvraag als bedoeld in deze verordening, komt een jeugdige of zijn ouder(s) niet in aanmerking voor een door het college te verlenen individuele voorziening als bedoeld in deze verordening.

  • 13. Het voorgaande lid is niet van toepassing als er parallel aan een hulpvraag sprake is van meervoudige problematiek in de context van het gezin die onder de reikwijdte van de jeugdhulpplicht valt.

  • 14. Voor zover het ontbreken van eigen mogelijkheden en probleemoplossend vermogen wordt veroorzaakt door maatschappelijke activiteiten of een vorm van werk, hanteert het college het uitgangspunt dat in beginsel het verlenen van zorg aan een kind voor gaat op het uitvoeren van maatschappelijke activiteiten of een vorm van werk. Het verminderen of anders organiseren van het werk of andere sociale/maatschappelijke activiteiten wordt in dit geval van de ouder/verzorger verwacht.

  • 15. Onder eigen kracht valt ook het door de cliënt aanspreken van een aanvullende verzekering in het kader van de Zorgverzekeringswet als die is afgesloten.

  • 16. Het college treft geen individuele voorziening als de eigen mogelijkheden en/of het probleemoplossend vermogen van de cliënt toereikend zijn om de hulpvraag van de cliënt op te lossen.

  • 17. Het college kan het onderzoek naar de eigen kracht nader uitwerken.

Artikel 2.9 Spoedeisende jeugdhulp

  • 1. Het college kan in spoedeisende gevallen, al dan niet in verband met risico’s voor de veiligheid, na een melding besluiten om onverwijld en zo nodig ambtshalve, een tijdelijke individuele voorziening te verstrekken in afwachting van de uitkomst van het onderzoek, zoals bedoeld in artikel 2.7 van deze verordening of de aanvraag van een cliënt.

  • 2. Spoedeisende jeugdhulp kan niet ingezet worden in de vorm van een Pgb.

Artikel 2.10 Beschikking

  • 1. Het college legt de beslissing omtrent het al dan niet verlenen van een individuele voorziening vast in een beschikking.

  • 2. In de beschikking tot verstrekking van een individuele voorziening wordt vastgelegd:

    • a.

      Welke individuele voorziening verstrekt wordt, wie de jeugdhulp gaat bieden en wat het beoogde resultaat daarvan is;

    • b.

      Wat de ingangsdatum, omvang en duur van de verstrekking is; of

    • c.

      De voorziening in natura of in de vorm van een Pgb wordt verstrekt.

  • 3. Bij het verstrekken van een voorziening in de vorm van een Pgb vermeldt de beschikking naast de in het tweede lid genoemde zaken bovendien:

    • a.

      De hoogte van het Pgb en hoe deze is bepaald;

    • b.

      Welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van het Pgb;

    • c.

      Welke verplichtingen verbonden zijn aan een Pgb;

    • d.

      De wijze van verantwoording van de besteding van het Pgb.

  • 4. Het college neemt het besluit als bedoeld in het eerste lid op grond van de aanvraag, de resultaten van het onderzoek en het ondersteuningsplan.

Hoofdstuk 3 Criteria en vormen van individuele voorzieningen

Artikel 3.1 Criteria voor toekenning individuele voorziening

  • 1. De cliënt kan slechts in aanmerking komen voor een individuele voorziening voor zover:

    • a.

      De cliënt woonplaats heeft in de gemeente Almelo op grond van de Wet; en

    • b.

      De cliënt behoort tot de doelgroep van de Jeugdwet, en;

    • c.

      De cliënt geen gebruik kan maken van de eigen mogelijkheden en/of probleemoplossend vermogen, en;

    • d.

      De cliënt geen hulp kan krijgen van andere personen uit het sociaal netwerk, en;

    • e.

      De cliënt geen gebruik kan maken van algemene voorzieningen, en;

    • f.

      De cliënt geen gebruik kan maken van voorliggende voorzieningen, en;

    • g.

      Het college, aldus, de noodzaak voor het treffen van een individuele voorziening heeft vastgesteld.

  • 2. Het college besluit, indien de cliënt op een individuele voorziening is aangewezen, tot de goedkoopst adequate individuele voorziening.

  • 3. Een individuele voorziening jeugdhulp wordt toegekend als de inzet van de voorziening doeltreffend geacht kan worden. De doeltreffendheid beoordeelt het college door vast te stellen of de individuele voorziening wezenlijk bijdraagt aan het oplossen van de hulpvraag en (waar beschikbaar) er wordt gewerkt met een bewezen effectieve interventie.

  • 4. Indien de aanvraag betrekking heeft op kosten voor jeugdhulp die de cliënt voorafgaand aan de aanvraag gemaakt heeft, kan het college hier slechts een voorziening voor verstrekken:

    • a.

      Als op het moment van de aanvraag nog steeds sprake is van opgroei- of opvoedingsproblemen, psychische problemen of stoornissen waarvoor de hulp is ingezet, en;

    • b.

      Voor zover het college de noodzaak en passendheid van de voorziening en de gemaakte kosten achteraf nog kan beoordelen en vaststellen;

  • 5. Een cliënt komt alleen in aanmerking voor een individuele voorziening indien:

    • a.

      De maatwerkvoorziening, gelet op de persoon, veilig is voor hemzelf/haarzelf en zijn omgeving en geen gezondheidsrisico’s met zich meebrengt;

    • b.

      De cliënt binnen zijn vermogen in voldoende mate meewerkt aan het opstellen en nakomen van het ondersteuningsplan;

    • c.

      De cliënt de gemaakte afspraken met de zorgverlener (de feitelijke uitvoering van ondersteuning) nakomt en/of mogelijk maakt;

    • d.

      De noodzaak tot het verstrekken van een voorziening niet aan de cliënt te verwijten is.

Artikel 3.2 Criteria voor weigeren individuele voorziening

  • 1. Het college weigert een individuele voorziening als:

    • a.

      Niet voldaan wordt aan de voorwaarden bedoeld als in lid 1 van artikel 3.1 van deze verordening;

    • b.

      Uit de uitkomst van het onderzoek naar de hulpvraag blijkt dat inzet van een individuele voorziening naar het oordeel van het college niet noodzakelijk wordt geacht.

    • c.

      De noodzaak tot ondersteuning voorzienbaar was en maatregelen konden worden getroffen om de hulpvraag overbodig te maken;

    • d.

      Als voor de problematiek, die aanleiding geeft voor de noodzaak tot ondersteuning, een voorziening op grond van een andere wettelijke bepaling bestaat;

    • e.

      Een aanvraag voor een individuele voorziening is gedaan op een zodanig moment dat een objectieve beoordeling van de noodzaak voor of de wijze van ondersteuning naar het oordeel van het college niet kan plaatsvinden;

    • f.

      De individuele voorziening aantoonbaar niet effectief is voor de hulpvraag van de cliënt en/of het gezinssysteem;

    • g.

      De individuele voorziening niet van goede kwaliteit is als bedoeld in artikel 8.1.1 lid 2 onder c van de Wet;

    • h.

      Er ondersteuning is aangevraagd die zal worden verleend buiten Nederland, tenzij het college van oordeel is dat het inzetten van ondersteuning buiten de landsgrenzen een bijzondere bijdrage levert aan het behalen van het beoogde resultaat uit de Wet.

    • i.

      Als de cliënt een individuele voorziening in de vorm van een Pgb wenst en er wordt voldaan aan de voorwaarden voor een Pgb, dan is het niet toegestaan om dat Pgb te besteden aan inzet van de (dreigende) overbelaste ouder (gezinssysteem) en/of sociaal netwerk.

  • 2. Het college kan de criteria zoals genoemd in dit artikel nader uitwerken.

Artikel 3.3 Afwegingscriteria bij inzet individuele voorziening

  • 1. Het college hanteert voor wat betreft de wijze van beoordeling voor de noodzaak tot het al dan niet toekennen van een individuele voorziening het onderzoek als bedoeld in artikel 2.7 van de verordening.

  • 2. Aanvullend op het gestelde in lid 1 hanteert het college de volgende afwegingscriteria bij het bepalen van de in te zetten individuele voorziening;

    • a.

      Normaliseren is het uitgangspunt. De cliënt en het gezinssysteem benutten voldoende hun eigen kracht om met fysieke, mentale en sociale uitdagingen in het leven om te gaan. Zij voeren daarbij zo veel als mogelijk eigen regie;

    • b.

      De inzet van jeugdhulp is in beginsel systeemgericht en primair gericht op versterking van de eigen kracht van de jeugdige en of ouder(s). De inzet vindt plaats aanvullend op wat de cliënt en het gezinssysteem zelf kunnen;

    • c.

      Het waar mogelijk realiseren van afschaling, dat wil zeggen overgang naar een lichtere vorm van ondersteuning of een algemene voorziening, zodra dit naar het oordeel van het college verantwoord is;

    • d.

      De ondersteuning wordt zo licht (laagdrempelig), integraal en zo nabij als mogelijk ingezet, zo zwaar en specialistisch als nodig;

    • e.

      De ondersteuning vindt waar mogelijk ambulant plaats, zo thuis (normale woonsituatie) en zo nabij in de omgeving van de cliënt als mogelijk;

    • f.

      In de afweging wordt meegenomen welke volgorde van inzet van hulp en ondersteuning naar verwachting het meeste effect sorteert en in hoeverre hulp en ondersteuning gelijktijdig kan of moet worden ingezet;

    • g.

      De ondersteuning wordt zo ingericht en opgezet dat een normale manier van opgroeien en opvoeden wordt gestimuleerd. Verblijf is alleen aan de orde wanneer ambulante ondersteuning ontoereikend is gebleken. Verblijf duurt zo kort als mogelijk en is gericht op de behandeling en begeleiding, waarbij het noodzakelijk is om te verblijven bij een aanbieder;

    • h.

      Ambulante ondersteuning is niet plaatsgebonden. De ondersteuning vindt thuis of elders plaats (bijvoorbeeld op school, op een locatie in de wijk of bij een (Pgb-)aanbieder) en kan in een groep of individueel aangeboden worden;

    • i.

      De inzet van jeugdhulp is in beginsel tijdelijk;

    • j.

      De inzet van jeugdhulp leidt niet tot zorg- en/of persoonsafhankelijkheid, maar draagt actief en maximaal bij aan het versterken van de eigen kracht van de cliënt, het gezinssysteem en/of sociaal netwerk;

    • k.

      De inzet van hulp is integraal afgestemd op andere voorzieningen;

    • l.

      Er wordt rekening gehouden met het (toekomst)perspectief van de cliënt;

    • m.

      Ouders en kinderen hebben een eigen verantwoordelijkheid voor een doeltreffende inzet van voorzieningen die bijdragen aan een positieve ontwikkeling van kinderen en het versterken van hun eigen kracht (medewerkingsplicht);

    • n.

      Een individuele voorziening is bedoeld om de ontwikkeling van kinderen te bevorderen waar deze in gevaar komt en niet voor de bevordering van de algemene ontwikkeling die elk kind doormaakt. Dit kan betekenen dat naast een individuele voorziening direct gericht op het kind hieraan de voorwaarde gesteld kan worden dat ouders meewerken aan interventies of een traject of een beroep op algemene en/of voorliggende voorzieningen doen gericht op het versterken van hun eigen kracht. Het college kan ouders in dit kader vragen om een plan van aanpak op te stellen waarin zij aangeven hoe zij hun eigen kracht duurzaam kunnen versterken, waardoor zij (weer) in staat zijn zelf de hulpvraag van de cliënt op te kunnen lossen. Het college weegt dit mee in haar advies ten aanzien van de in te zetten individuele voorziening;

    • o.

      In het geval de jeugdige/ouders aanspraak kunnen doen op een aanvullende verzekering verwacht het college van de jeugdige/ouder(s) dat de aanvullende verzekering wordt aangesproken. Als vaststaat dat hulp noodzakelijk is en meer behandelingen nodig zijn of slechts een gedeelte wordt vergoed vanuit de aanvullende verzekering, dan treft het college hiervoor in het kader van de Jeugdwet (aanvullend) een individuele voorziening indien dit naar het oordeel van het college noodzakelijk wordt geacht.

  • 3. Het college hanteert naast de afwegingscriteria genoemd in lid 2 de volgende afwegingscriteria bij het bepalen van de in te zetten individuele voorziening, voor zover de voorziening wordt ingezet ter ontlasting/ontzorgen van het gezinssysteem:

    • a.

      De inzet van een individuele voorziening bij (dreigende) overbelasting is altijd tijdelijk met het doel om de (dreigende)overbelasting duurzaam op te heffen;

    • b.

      Bij inzet van een individuele voorziening ter ontlasting/ontzorgen van het gezinssysteem wordt altijd een professionele hulpverlener ingezet, niet zijnde de ouder(s);

    • c.

      Van ouder(s) wordt verwacht dat zij een plan van aanpak opstellen om de (dreigende) overbelasting op te lossen en dat zij in de tijd dat jeugdhulp wordt gegeven werken aan dit plan van aanpak;

    • d.

      De inzet van jeugdhulp bij (dreigende) overbelasting is gericht op een duurzame oplossing, dat wil zeggen dat de hulp gericht is op het gezinssysteem in gezamenlijke verantwoordelijkheid tot het verkrijgen van voldoende eigen kracht. In beginsel wordt daarom de jeugdhulp ingezet in de thuissituatie;

    • e.

      Voor de inzet van jeugdhulp bij (dreigende) overbelasting moet een verband zijn tussen de (dreigende) overbelasting en de zorg die geboden wordt en noodzakelijk wordt geacht in het kader van de Jeugdwet. Bij overbelasting met een andere oorzaak dan de zorg aan het kind dient de oorzaak van deze overbelasting opgelost te worden;

    • f.

      Wanneer de indicatieduur voor een individuele voorziening is verlopen en een nieuwe aanvraag wordt gedaan voor hulp (herindicatie), zal naast het onderzoek als bedoeld in artikel 2.7 van de verordening onderzocht worden of en welke inspanningen zijn verricht om de overbelasting terug te dringen. Hierbij geldt het uitgangspunt van de Wet dat van ouders een actieve rol verwacht wordt om de op hun weg komende problemen (waaronder (dreigende) overbelasting) zelf of met behulp van hun eigen netwerk of andere mogelijkheden op te lossen.

Artikel 3.4 Vormen van individuele voorzieningen en beschikbaarheid

Artikel 3.4.1. Ambulante jeugdhulp

  • 1. Ambulante jeugdhulp bestaat uit de volgende vormen:

    • a.

      Begeleiding Individueel;

    • b.

      Vaktherapie;

    • c.

      Behandeling Individueel;

    • d.

      Forensische jeugdhulp - behandeling;

    • e.

      Medicatiecontrole exclusief medische comorbiditeit;

    • f.

      Medicatiecontrole inclusief medische comorbiditeit;

    • g.

      Begeleiding Groep Basis;

    • h.

      Begeleiding Groep Intensief;

    • i.

      Behandeling Groep Basis;

    • j.

      Behandeling Groep Intensief;

    • k.

      Kinderdagcentrum (KDC)/Orthopedagogisch dagcentrum (ODC) Basis;

    • l.

      Kinderdagcentrum (KDC)/Orthopedagogische dagcentrum (ODC) Intensief;

    • m.

      Ernstige Dyslexiezorg (ED);

    • n.

      Screening.

  • 2. Begeleiding Individueel: is voor de jeugdige met enkelvoudige of meervoudige problematiek en/of zijn gezinssysteem. Bij Begeleiding Individueel staat het bevorderen, het behouden of het compenseren van de zelfredzaamheid van de jeugdige en het gezinssysteem voorop. De begeleiding richt zich voornamelijk op het aanleren van vaardigheden en/of het leren omgaan met een beperking. De doelen van Begeleiding Individueel zijn:

    • Dat de jeugdige en het gezinssysteem in staat zijn zo zelfstandig mogelijk binnen sociale relaties en in de maatschappij te functioneren;

    • Het aanleren van psychosociale en sociaal-emotionele vaardigheden (inclusief psycho-educatie toegepast in de praktijk) van de jeugdige;

    • Het aanleren van leeftijds- en ontwikkelingsadequate Algemeen Dagelijkse Levensverrichtingen (ADL) van de jeugdige;

    • Ondersteunen bij opvoedvaardigheden van de ouder bij lichte tot zware opvoedproblemen;

    • Veiligheid voor de jeugdige en/of het gezinssysteem, bijvoorbeeld in gedrag, zorgbehoefte of in het gezin of netwerk.

  • 3. Vaktherapie: is voor de jeugdige. Vaktherapie is de overkoepelende naam voor de vaktherapeutische disciplines: beeldende therapie, danstherapie, dramatherapie, muziektherapie, psychomotorische kindertherapie en speltherapie. Vaktherapie is een behandelvorm die uitgaat van doen en ervaren. Vaktherapie kan ook systemisch worden ingezet. De doelen van Vaktherapie zijn:

    • Dat de jeugdige uiting kan geven aan zijn problemen of over zijn problemen wil praten;

    • Klachtgericht, namelijk om de jeugdige te ondersteunen om lichamelijke, verstandelijke,psychische, psychosomatische, psychosociale of psychiatrische problematiek te verhelpen, te verminderen of te accepteren en om terugval en hernieuwde klachten zoveel mogelijk te voorkomen;

      • Persoonsgericht, namelijk om het welbevinden en de kwaliteit van leven en de persoonlijke ontwikkeling van de jeugdige te bevorderen.

  • In sommige gevallen kan vaktherapie vanuit de zorgverzekering vergoed worden. Als de ouder(s) aanvullend verzekerd zijn, kan het zijn dat vanuit de aanvullende verzekering sprake is van een (gedeeltelijke) vergoeding. Als de ouder(s) aanvullend verzekerd zijn, dan wordt het aantal uren behandeling dat via de zorgverzekering wordt vergoed afgetrokken van de maximale inzet aan ondersteuning.

  • 4. Behandeling Individueel: is gericht op de jeugdige en/of het gezinssysteem en betreft milde en ernstige enkelvoudige (opvoed) problematiek, milde meervoudige (opvoed)problematiek of ernstige meervoudige problematiek, veiligheid en onderzoek en diagnostiek.

    • a.

      De doelen van Behandeling Individueel zijn:

    • Het oplossen of hanteerbaar maken van de problematiek en/of beperking;

    • Het verbeteren, verminderen of voorkomen van verergering van de problematiek;

    • Het aanleren van nieuwe vaardigheden of gedrag (bij jeugdige of gezinssysteem);

    • Het wegnemen van klachten;

    • Het op gang brengen van een gestagneerde ontwikkeling;

    • Veiligheid voor de jeugdige en/of het gezinssysteem, bijvoorbeeld in gedrag;

    • De zorgbehoefte in het gezin of netwerk.

      • b.

        Binnen Behandeling Individueel zijn er modules in te zetten, die ook wel ambulante alternatieven voor verblijf genoemd worden. De ambulante alternatieven voor verblijf die binnen Behandeling Individueel vallen zijn:

      • a.

        Kind In Gezond Systeem (KINGS);

      • b.

        Intensive Home Treatment (IHT);

      • c.

        Zeer Intensieve Gezinsbehandeling (ZIG);

      • d.

        Multi Dimensionale Familie Therapie (MDFT);

      • e.

        Intensieve Psychiatrische Gezinsbehandeling (IPG);

      • f.

        Crisis Systeem Interventie (CSI) voor wat betreft behandeling thuis;

      • g.

        Intensieve Ambulante Gezinsbehandeling (IAG).

  • 5. Forensische jeugdhulp -behandeling: is voor de jeugdige die:

    • Een strafbaar feit heeft gepleegd; of

    • Risico loopt om een strafbaar feit te plegen; of

    • Grensoverschrijdend gedrag heeft gepleegd; en/of

    • Gediagnosticeerd is met een gedragsstoornis, vaak in combinatie met andere stoornissen of een licht verstandelijke beperking. De stoornis die mogelijk ten grondslag ligt aan de zorg is geen in- of exclusiecriterium voor de inzet van jeugdhulp in het strafrechtelijk kader.

      Forensische Jeugdhulp - behandeling is (hoog)specialistiszorg die zich richt op de veiligheid van de samenleving. Het gaat om diagnostiek, risicotaxatie en/of ambulante behandeling van de jeugdigde met (dreigend) ernstig grensoverschrijdend gedrag en/of (dreigend) delict gedrag. Het gevaarscriterium van (dreigened) ernstig grensoverschrijdend gedrag en/of delictgedrag is leidend in de bepaling of Forensische jeugdhulp - behandeling nodig is. De doelen van Forensische jeugdhulp - behandeling zijn:

      • Het terugdringen van recidive en de kans verkleinen dat een jeugdige (opnieuw) een strafbaar feit pleegt en (weer) in aanraking met justitie komt;

      • Het voorkomen van delicten en/of grensoverschrijdend gedrag;

      • Dat de jeugdige weer perspectief op een goede toekomst wordt geboden.

  • 6. Medicatiecontrole exclusief medische comorbiditeit: is voor de jeugdige die tijdens of na de behandeling op basis van de Wet afzonderlijke medicatiecontrole krijgt. De doelen zijn bijvoorbeeld:

    • Medicatiecontrole bij gedragsproblemen;

    • Medicatiecontrole bij psychische problemen.

  • 7. Medicatiecontrole inclusief medische comorbiditeit: is gericht op de jeugdige die tijdens of na de behandeling op basis van de Wet afzonderlijke medicatiecontrole krijgt, waarbij sprake is van medische comorbiditeit. De jeugdige is in behandeling bij een ziekenhuis wegens een medische diagnose en daarnaast is sprake van ADHD en/of gedragsproblemen waar medicatiecontrole voor nodig is.

  • 8. Begeleiding Groep Basis: is gericht op de jeugdige. Er wordt gewerkt met een duidelijk beschreven doel van de begeleiding en de methode is systeemgericht. De hulp wordt op locatie en in groepsverband geboden. De doelen van Begeleiding Groep Basis zijn:

    • Het stimuleren van zelfredzaamheid op alle levensgebieden en het aanvullen van tekorten daarin;

    • Het aanleren en zich eigen maken van praktische en sociale vaardigheden;

    • Het behoud van aangeleerde vaardigheden;

    • De deelname aan het maatschappelijke leven.

  • 9. Begeleiding Groep Intensief: richt zich op de jeugdige met ernstige enkelvoudige of ernstige meervoudige problematiek en er kunnen veiligheidsrisico’s zijn vanwege onvoorspelbaarheid in gedrag en zorgbehoefte. De hulp wordt op locatie en in groepsverband geboden. De doelen van Begeleiding Groep Intensief zijn:

    • Het stimuleren van zelfredzaamheid op alle levensgebieden en het aanvullen van tekorten daarin;

      • Het aanleren en zich eigen maken van praktische en sociale vaardigheden;

      • Het behoud van aangeleerde vaardigheden;

      • De deelname aan het maatschappelijke leven.

  • 10. Behandeling Groep Basis: biedt de jeugdige behandeling van milde enkelvoudige of meervoudige problematiek. Deze problematiek kan van pedagogische en/of psychologische aard zijn, zoals gedragsproblemen, een ontwikkelingsachterstand en/of sociaal emotionele problemen. De behandeling is in groepsverband en wordt op locatie geboden. De doelen van Behandeling Groep Basis zijn:

    • Het verminderen van (gedrags-) problemen in de omgang met andere mensen en/of het vinden van een effectieve manier van omgang met het probleem/de beperking;

    • Herstel, ontwikkeling, stabiliseren en/of hanteerbaar maken van het probleem of de beperking;

    • Het verbeteren van de opvoedsituatie waarin de jeugdige opgroeit door het versterken van opvoedvaardigheden van het gezinssysteem;

      • Het stimuleren van de normale en gezonde ontwikkeling van de jeugdige;

      • Het verhelpen of verminderen van probleemgedrag en het vergroten van de zelfredzaamheid

  • van de jeugdige en het gezinssysteem.

  • 11. Behandeling Groep Intensief: biedt de jeugdige behandeling van ernstige enkelvoudige of meervoudige problematiek. Deze problematiek kan van pedagogische en/of psychologische aard zijn, zoals gedragsproblemen, een ontwikkelingsachterstand en/of sociaal emotionele problemen. Situaties zijn crisisgevoelig (lastig planbaar) en er is een hoge mate van regie. De behandeling is in groepsverband en wordt op locatie geboden. De doelen van Behandeling Groep Intensief zijn:

    • Het verminderen van (gedrags-) problemen in omgang met andere mensen; en/of

    • Het vinden van een effectieve manier van omgang met het probleem/de beperking;

    • Herstel, ontwikkeling, stabiliseren en/of hanteerbaar maken van het probleem of de beperking;

      • Het stabiliseren van een gezonde en/of veilige (tijdelijke) opvoedsituatie;

      • Het verbeteren van de opvoedsituatie waarin de jeugdige opgroeit door het versterken van opvoedvaardigheden van het gezinssysteem;

      • Het stimuleren van de normale en gezonde ontwikkeling van de jeugdige;

      • Het verhelpen van of verminderen van probleemgedrag en het vergroten van de zelfredzaamheid van de jeugdige en het gezinssysteem.

  • 12. Kinderdagcentrum (KDC)/Orthopedagogisch dagcentrum (ODC) Basis: biedt de jeugdige van 0 – 18 jaar met een (ernstige) verstandelijke of meervoudige beperking hulp. De jeugdige (vroegere MDC, infantgroepen) van 0-6 jaar heeft ontwikkelingsproblematiek en/of gedragsproblematiek of de jeugdige ouder dan 5 jaar die niet naar het onderwijs door kan stromen vanwege een forse handicap en/of externaliserend gedrag (snel boos worden, geïrriteerd raken, moeilijk met anderen in een ander groepje kunnen zitten). In het centrum zijn diverse soorten hulpverleners aanwezig die verschillende therapieën aanbieden om de ontwikkeling van de jeugdige te stimuleren. Zo is er bijvoorbeeld logopedie, speltherapie, muziektherapie, ergotherapie en fysiotherapie. Doelen van het Kinderdagcentrum/Orthopedagogisch dagcentrum Basis zijn:

    • De jeugdige, indien mogelijk, door te laten stromen naar (speciaal) onderwijs;

    • Een zo'n optimaal mogelijk ontwikkelperspectief te bieden.

  • 13. Kinderdagcentrum (KDC)/Orthopedagogische dagcentrum (ODC) Intensief: biedt de jeugdige van 0-18 jaar met een (ernstige) verstandelijke of meervoudige beperking hulp met zware ondersteuningsbehoeften. In het centrum zijn diverse soorten hulpverleners aanwezig die verschillende therapieën aanbieden om de ontwikkeling van de jeugdige te stimuleren. Zo is er bijvoorbeeld logopedie, speltherapie, muziektherapie, ergotherapie en fysiotherapie. Het doel van het Kinderdagcentrum (KDC)/ Orthopedagogische Dagcentrum (ODC) Intensief is:

    • De jeugdige een zo'n optimaal mogelijk ontwikkelperspectief te bieden.

  • 14. Ernstige Dyslexiezorg (ED): is gericht op de jeugdige van 7 tot 13 jaar (die de basisschool bezoekt). Dyslexie is een specifieke en hardnekkige lees- en spellingstoornis met een basis in de neurobiologische ontwikkeling, die niet verklaard kan worden door een algemeen leerprobleem, inadequaat onderwijs of sensorische beperkingen. Ernstige Dyslexiezorg (ED) richt zich op:

    • Diagnose;

    • Behandeling.

      De primaire doelen van het diagnostisch onderzoek zijn:

      • Inzicht te geven in de aard van de klachten van de jeugdige en in de factoren die een rol spelen in het ontstaan of in stand houden hiervan;

        • Antwoord te geven op de hulpvraag en te komen tot op het individu toegesneden handelingsadviezen.

          Het doel van de dyslexiebehandeling is:

          • Het bereiken van een voldoende niveau van technisch lezen en spellen, uitgedrukt in gangbare eisen en criteria passend bij de leeftijd, schoolniveau en/of beroepsperspectief van de jeugdige en een voor de jeugdige acceptabel niveau van zelfredzaamheid.

  • 15. Screening: is gericht op de jeugdige in situaties waarbij de verwijzer niet zeker weet of een jeugdige bij een aanbieder past (bijvoorbeeld qua doelgroep, expertise). Screening is de optionele beoordeling of de jeugdige in zorg kan worden genomen bij een jeugdhulpaanbieder. Screening vindt plaats wanneer niet duidelijk is welke aanbieder het meest passend is. Het doel van Screening is:

    • Het vinden van een passende aanbieder.

Artikel 3.4.2 Ambulante alternatieven voor verblijf

  • 1. Ambulante alternatieven voor verblijf zijn interventies die worden ingezet om te voorkomen dat een jeugdige uit huis wordt geplaatst, binnen een woonvoorziening kan blijven wonen en om te bevorderen dat de jeugdige uitstroomt uit verblijf. De Ambulante alternatieven omvatten intensieve begeleiding, behandeling, oudertraining en andere ondersteunende programma’s om het gezinssysteem te versterken, veiligheid te waarborgen en de noodzaak van uithuisplaatsing te verminderen.

    • a.

      Ambulante alternatieven zijn gericht op:

  • Complexe/ ernstige problemen op meerdere domeinen (psychiatrische problematiek en/of licht verstandelijke beperking, gedragsproblemen, delinquentie, alcohol- of drugsmisbruik, ernstig antisociaal en/of grensoverschrijdend gedrag, ernstige opvoed- en opgroeiproblemen);

  • (Acute) onveiligheid binnen het gezinssysteem.

    • b.

      Ambulante alternatieven voor verblijf bestaat uit de volgende vormen:

      • a.

        Ambulant alternatief Zeer Intensieve Traumabehandeling (ZIT);

      • b.

        Ambulant alternatief Flexibel Assertive Community Treatment (FACT Jeugd/

      • c.

        GezinsFACT);

      • d.

        Ambulant alternatief Multisysteem Therapie (MST);

      • e.

        Ambulant alternatief Crisis Systeem Interventie (CSI) voor wat betreft de gezinsopname.

  • 2. Ambulant alternatief Zeer Intensieve Traumabehandeling (ZIT): is gericht op de jeugdige en betreft een kortdurende klinische opname waarin intensief en doelgericht gewerkt wordt aan vermindering van traumagerelateerde klachten. De behandeling omvat individuele behandeling (EMDR-therapie, Imaginaire Exposure, EMDR-activatie, een traumasensitief pedagogisch klimaat) en lichamelijke activiteiten. De jeugdige verblijft twee weken achter elkaar van maandag tot en met donderdag op de behandellocatie van de ZIT. Daarna gaat de jeugdige weer naar huis of naar de locatie waar de jeugdige verblijft/woont.

  • 3. Ambulant alternatief Flexibel Assertive Community Treatment (FACT Jeugd/ GezinsFACT): is gericht op de jeugdige die vaak al verschillende vormen van hulpverlening heeft gehad. Tegelijkertijd is er sprake of een vermoeden van psychiatrische problematiek. Ook is er sprake van zorgwekkend en/of zorgmijdend gedrag. FACT Jeugd/ GezinsFACT is flexibel in tijd en intensiteit en richt zich op het weerbaar maken van de jeugdige en zijn gezinssysteem in en mét de maatschappij. FACT Jeugd/ GezinsFACT biedt multidisciplinaire behandeling, begeleiding en ondersteuning op maat, voornamelijk in de eigen omgeving van de jeugdige. De begeleiding en behandeling is outreachend en de inzet is gericht op wat de jeugdige en het gezinssysteem nodig hebben.

  • 4. Ambulant alternatief Multisysteem Therapie (MST): is gericht op de jeugdige tussen de 10 en 18 jaar met gedragsproblemen. MST is bedoeld voor het gezinssysteem met één of meerdere jeugdigen die ernstige gedragsproblemen hebben (bijvoorbeeld fysieke agressie, verbale agressie, het plegen van delicten, weglopen, intimideren, middelenmisbruik of omgang met verkeerde vrienden). Het grensoverschrijdende probleemgedrag komt voor op meerdere levensgebieden van de jeugdige, zoals thuis, op school of op straat. Soms mondt het uit in criminaliteit, zoals diefstal en vandalisme. De toekomst van de jeugdige staat op het spel en opname in een open of gesloten setting dreigt. De behandeling vindt plaats in de thuissituatie.

  • 5. Ambulant alternatief Crisis Systeem Interventie (CSI): is gericht op het gezinssysteem met tenminste één jeugdige tot 18 jaar, die meervoudige en ernstige problemen heeft en een lange hulpverleningsgeschiedenis. Minimaal één van de gezinsleden heeft een licht verstandelijke beperking. CSI is bedoeld voor een gezinssysteem in crisis waar een uithuisplaatsing dreigt. Er wordt gewerkt vanuit verschillende methodieken, die passend zijn bij de jeugdige en het gezinssysteem De behandelduur betreft gemiddeld 16 weken. De behandeling vindt in principe thuis plaats. Indien nodig verblijven de jeugdige(n) en het gezinssysteem tijdelijk bij de aanbieder op locatie (het hele gezinssysteem woont dan tijdelijk in een woning van de aanbieder).

  • Het doel van CSI is:

  • Dat de jeugdige thuis kan blijven wonen en een uithuisplaatsing wordt voorkomen.

Artikel 3.4.3 Wonen

  • 1. In dit artikel wordt de individuele voorziening Wonen beschreven. Wonen kenmerkt zich doordat het perspectief biedend is op een thuis, waardoor het langdurig ingezet kan worden. Wonen bestaat uit de volgende vormen:

    • a.

      Pleegzorg;

    • b.

      Gezinshuis;

    • c.

      Woongroep;

    • d.

      Hoogspecialistische (kleinschalige) woonvoorziening.

  • 2. Pleegzorg: is een gezinsvervangende of gezinsondersteunende voorziening waarbij de jeugdige door één of meerdere pleegouders tijdelijk of structureel opgevoed en verzorgd wordt. De jeugdige kan door omstandigheden een korte of langere tijd niet thuis wonen en er is sprake van laag complexe factoren bij de jeugdige op moment van plaatsing. Pleegzorg bestaat uit de volgende vormen:

    • a.

      Hulpverleningspleegzorg: is een vorm van tijdelijke pleegzorg, met de verwachting dat de jeugdige weer terug naar huis kan;

      • b.

        Opvoedingspleegzorg: is een vorm van pleegzorg voor langere tijd, als de jeugdige niet terug naar huis kan. De doelen van Opvoedingspleegzorg zijn: continuïteit, opvoedzekerheid en optimale kansen voor de jeugdige creëren;

        • c.

          Deeltijdpleegzorg: is een variant van pleegzorg waarin een jeugdige een aantal dagen wordt opgevangen door pleegouders. Deeltijdpleegzorg wordt ingezet om het gezinssysteem te ontlasten, om een uithuisplaatsing of doorstroom naar een zwaardere vorm van hulp te voorkomen. De inzet van deeltijdpleegzorg varieert van een enkele dag tot maximaal drie dagen per week.

  • 3. Gezinshuis: is een kleinschalige woonvorm van jeugdhulp waar gezinshuisouders (zijn professionals) de vaste basis vormen voor de jeugdige. Een gezinshuis is gericht op de jeugdige die ondanks eigen beperkingen en/of doorgemaakte gebeurtenissen in staat wordt geacht om in een gezinsstructuur te kunnen functioneren en de nabijheid van gezinshuisouders te verdragen. Binnen een gezinshuis wordt de jeugdige geplaatst die als gevolg van beschadigde ervaringen en/of complexe problematiek (tijdelijk) niet bij het gezinssysteem of zelfstandig kan wonen. De jeugdige is onderdeel van de gezinsstructuur, cultuur en het bredere netwerk van het gezinshuis. Doelen van het Gezinshuis zijn:

    • De jeugdige een veilige plek te bieden waar aandacht, ondersteuning en begeleiding/zorg continu geboden worden en positieve omgangsvormen worden gestimuleerd;

    • Werken aan het onderhouden of verbeteren van het contact met het gezinssysteem en/of sociaal netwerk.

  • 4. Woongroep: gericht op de jeugdige veelal in de leeftijd tussen de 12 en 18 jaar met een licht tot zwaar opgroeiprobleem die vanwege eigen problematiek niet in een pleeggezin of gezinshuis kan wonen. Voor de jeugdige ligt de nadruk op opgroeien en ontwikkelen en niet op behandeling. Binnen een woongroep wordt een pedagogisch leefklimaat geboden waarbinnen een vaste groep jeugdigen 24 uur per dag wordt begeleid door een beperkt aantal jeugdprofessionals. Het doel van de Woongroep is:

    • Duurzaam wonen totdat zelfstandig (begeleid) wonen of terugkeer naar een gezinssysteem mogelijk is.

  • 5. Hoogspecialistische (kleinschalige) woonvoorziening: is gericht op de jeugdige van wie de problemen complex zijn, zoals ernstige gedrags- en ontwikkelingsproblemen of suïcidaliteit of er is sprake van een (licht) verstandelijke beperking. De zorg in een pleeggezin, gezinshuis of woongroep is voor de jeugdige niet voldoende of er is sprake van meerdere mislukte hulppogingen. Een hoogspecialistische (kleinschalige) woonvoorziening is een 24/7-voorziening binnen een open residentiële jeugdzorginstelling, op een instellingsterrein of in een woonwijk. Daarbij wordt een intensieve, individuele behandeling en/of begeleiding op maat – en zolang als nodig – gegeven. Het doel van de hoogspecialistische (kleinschalige) woonvoorziening is:

    • Perspectief op wonen, zorg en onderwijs/arbeid tijdens verblijf en/of daarna.

Artikel 3.4.4 Verblijf

  • 1. In dit artikel wordt de individuele voorziening Verblijf beschreven. Verblijf bestaat uit de volgende vormen:

    • a.

      Kamertraining;

    • b.

      Ouder-kind Groep;

    • c.

      Behandelgroep;

    • d.

      Driemilieuvoorziening;

    • e.

      Jeugd GGZ-verblijf;

    • f.

      JeugdzorgPlus;

    • g.

      Deeltijd verblijf/logeren;

    • h.

      Extra Verblijfsbegeleiding.

  • 2. Kamertraining: is gericht op de jeugdige met psychosociale- en/of gedragsproblemen, veelal in de leeftijd vanaf 16 jaar, die niet langer bij het gezinssysteem of binnen een gezinshuis of andere vormen van de individuele voorziening Wonen of Verblijf kan verblijven, maar nog niet over de benodigde vaardigheden beschikt om zelfstandig te wonen. Bij de ontwikkeling naar zelfstandigheid is ondersteuning nog nodig. Kamertraining is een vorm van zelfstandigheidstraining. De jeugdige kan 24/7 binnen deze verblijfvorm verblijven. Het doel van Kamertraining is:

  • Het bieden van hulp en begeleiding bij het ontwikkelen van vaardigheden om zelfstandig te kunnen wonen.

  • 3. Ouder-kind Groep: is gericht op ouder(s) met jeugdige(n) tot circa 4 jaar en/of met een ongeboren kind. De 24- uurszorg is noodzakelijk om de veiligheid van de jeugdige te kunnen waarborgen. De ouder-kind groep is tijdelijk. De ondersteuning is daarnaast vaak gericht op meerdere domeinen en passend bij de leeftijd- en ontwikkelingsfase waarin de jeugdige zich bevindt. Indien nodig wordt nauw samengewerkt met ketenpartners, bijvoorbeeld het consultatiebureau en de kinderopvang. De doelen van de Ouder-kind Groep zijn:

  • Gericht op zelfstandig wonen van ouder(s) en de jeugdige(n) buiten de instelling;

  • Werken aan het leren omgaan met de eigen problematiek of beperking van ouder(s) ten behoeve van de eigen opvoedvaardigheden.

  • 4. Behandelgroep: is gericht op de jeugdige die behoefte heeft aan een gestructureerde en ondersteunende omgeving om aan de ontwikkelings- behoeften en gedragsverandering te werken. Deze jeugdige kan te maken hebben met complexe uitdagingen, zoals gedragsproblemen, emotionele moeilijkheden of crisissituaties, waarbij intensieve multidisciplinaire behandeling essentieel is. Een behandelgroep biedt een leefklimaat aan dat bestaat uit een stabiele ontwikkelings- en behandelsituatie. De behandeling is altijd multidisciplinair ingebed. De behandeling gaat altijd samen met intensieve ondersteuning in de thuissituatie. De jeugdige kan 24/7 op een behandelgroep verblijven. De doelen van Behandelgroep zijn:

  • Het bieden van herstel;

  • Het voorkomen van verdere escalatie van problemen;

  • Het creëren van een perspectief voor de toekomst, altijd in combinatie met ondersteuning in de thuissituatie om uiteindelijk terugkeer naar het gezinssysteem of het netwerk mogelijk te maken.

  • 5. Driemilieuvoorziening: is gericht op de jeugdige met LvB-problematiek die niet thuis kan verblijven door (zeer) ernstige meervoudige gedragsproblematiek veelal gecombineerd met psychische/psychiatrische problematiek. Er is continue sturing, regulering, behandeling, ondersteuning en toezicht nodig. Er is sprake van verbaal agressief, destructief, manipulatief, ongecontroleerd en/of ongeremd gedrag en vaak ook grensoverschrijdend seksueel gedrag waardoor er sprake is van een groot veiligheidsrisico; de jeugdige die een gevaar voor zichzelf of anderen is en/of gevaar voor zichzelf onvoldoende herkent, dan wel wordt bedreigd door derden. De jeugdige heeft een sterke neiging zich aan begeleiding te onttrekken. Dit toont zich in complexe problematiek en vaak al meerdere mislukte hulppogingen. Veelal zijn de problemen sterk verweven met die in het gezin/netwerk en is eerder ingezette specialistische hulp (met verblijf) niet in staat (gebleken) om die belemmeringen weg te nemen. Bij de Driemilieuvoorziening wordt behandeling binnen verblijf, onderwijs en vrijetijdsbesteding gecombineerd aangeboden. De Driemilieuvoorziening wordt ingezet voor de jeugdige die 24-uur actief toezicht nodig heeft. De Driemilieuvoorziening bestaat uit een samenhang van ten minste de volgende onderdelen: verblijf, onderwijs (op het terrein of een school in de buurt waar samenwerkingsafspraken mee zijn) en vrijetijd/dagbesteding in een open setting. Er is sprake van een orthopedagogisch behandel- en leefklimaat. De doelen van de Driemilieuvoorziening zijn:

  • Het reguleren van gedrag, ondersteuning en behandeling;

  • Gericht op de terugkeer van de jeugdige naar het gezinssysteem of naar het netwerk.

  • 6. Jeugd GGZ-verblijf: is gericht op de jeugdige met (zeer ernstige) psychiatrische problematiek, waarbij een intensieve behandeling (in een open of gesloten setting) noodzakelijk is. Een (tijdelijke) opname is noodzakelijk. Ondersteuning is gericht op de jeugdige en de ouders. Het betreft een (korte) klinische opname voor de jeugdige en eventueel het gezinssysteem als onderdeel van de GGZ-behandeling. In het algemeen is sprake van intensieve dagelijkse begeleiding en dagstructurering met continu individueel (opvoedkundig) toezicht. Verpleegkundig, opvoedkundig, verzorgend (VOV) personeel is permanent beschikbaar. De zelfredzaamheid van de jeugdige is laag. Een gedeeltelijke overname van zorg en permanent (opvoedkundig) toezicht door VOV-personeel is noodzakelijk. De doelen van Jeugd GGZ-verblijf zijn:

  • Gevaar voor de jeugdige of de omgeving te voorkomen;

  • De jeugdige te behandelen of stabiliseren.

  • 7. JeugdzorgPlus: is gericht op de jeugdige tot 18 jaar met gedragsproblemen die zo ernstig zijn dat de jeugdige een gevaar is voor zichzelf, of voor anderen. Jeugdhulp is noodzakelijk in verband met ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen die de ontwikkeling van de jeugdige naar volwassenheid ernstig belemmeren. JeugdzorgPlus betreft verblijf dat zich onderscheidt doordat er beperkende maatregelen kunnen worden toegepast. JeugdzorgPlus is er voor de jeugdige met een ernstige ontwikkelingsbedreiging waarin een behandeling onontkoombaar is. Dat betekent dus dat er vrijheidsbeperkende en controlerende maatregelen ingezet kunnen worden tegen de wil in van de jeugdige (en wettelijk vertegenwoordigers). Maatregelen kunnen worden ingezet op basis van een machtiging van de rechter. Het leefklimaat is erop gericht om de impact van de beperkende maatregelen zo passend mogelijk te maken. De doelen van JeugdzorgPlus zijn:

  • Het voorkomen dat de jeugdige zich aan deze jeugdhulp onttrekt of daaraan door anderen wordt onttrokken;

  • De jeugdige voor te bereiden op een tijd waarin er geen noodzaak meer is voor beperkende maatregelen;

  • De jeugdige te leren functioneren in de maatschappij.

  • 8. Deeltijd verblijf/logeren: is gericht op de jeugdige:

  • Waarvan de (pleeg) ouders of verzorgers ontlast dienen te worden, zodat de jeugdige thuis of in de gezinsvervangende situatie kan blijven wonen en/of jeugdige waarbij ontlasting niet geboden kan worden door middel van inzet vanuit het netwerk of reguliere dagopvang;

  • Die als gevolg van zijn beperking en/of stoornis in meer of mindere mate directe nabijheid van een begeleider nodig heeft ; en/of

  • Waarvan de ontwikkeling gestimuleerd kan worden door deeltijd elders te verblijven en gericht op activiteiten om de ontwikkeling te stimuleren.

  • Doelen van Deeltijd verblijf/logeren zijn:

  • Ouders of verzorgers vanwege overbelasting tijdelijk te ontlasten; en/of

  • De ontwikkeling van de jeugdige te stimuleren.

  • 9. Extra Verblijfsbegeleiding: gericht op de jeugdige met zeer ernstige externaliserende gedragsproblemen of internaliserende gedragsproblemen. De jeugdige is een gevaar voor zichzelf en voor de groep. Hierbij kan gedacht worden aan een zeer hoog risico op suïcide, zeer ernstige fysieke agressie of zeer ernstig seksueel grensoverschrijdend gedrag (lijst is niet limitatief). Extra Verblijfsbegeleiding wordt kortdurend ingezet wanneer de begeleiding of behandeling die valt binnen het pedagogisch leefklimaat onvoldoende de veiligheid van de jeugdige en/of de groep kan waarborgen. Het gaat hierbij om onvoorspelbaar gedrag en waar geen planbare begeleiding op ingezet kan worden. Het doel van Extra Verblijfsbegeleiding is:

  • • De veiligheid van de jeugdige en/of groep te waarborgen.

Artikel 3.4.5 Crisiszorg

  • 1. In dit artikel wordt de individuele voorziening Crisiszorg beschreven. Crisiszorg bestaat uit crisistriage en crisisinterventies. De verschillende vormen worden beschreven als individuele voorzieningen en deze zijn:

    • a.

      Crisisdienst GGZ-Jeugd;

    • b.

      Ambulante crisiszorg Families First (FF);

    • c.

      Ambulante Spoed Hulp (ASH);

    • d.

      Crisisverblijf Licht verstandelijk beperkt (LvB);

    • e.

      Crisisverblijf Jeugd- en Opvoedhulp;

    • f.

      Crisisverblijf Jeugd GGZ;

    • g.

      Crisispleegzorg.

  • 2. Crisisdienst GGZ-jeugd: is gericht op de jeugdige waarbij sprake kan zijn van direct gevaar voor de jeugdige en/of de omgeving. Crisisdienst GGZ-jeugd bestaat uit een psychiatrische beoordeling en/of eerste interventie bij acute en psychiatrische klachten bij de jeugdige. De jeugdhulpaanbieder realiseert een 24-uurs Crisisdienst GGZ-Jeugd die 24 uur per dag, zeven dagen per week bereikbaar is voor wettelijke verwijzers. Op basis van de crisismeldingen vindt er bij de jeugdhulpaanbieder een triage plaats. Zo nodig komt de ambulante voorwacht voor de beoordeling ter plekke, indien nodig samen met een arts of psychiater. De doelen van Crisisdienst GGZ-jeugd zijn:

    • Het bieden van een eerste kortdurende actieve interventie om acute problemen op te lossen;

    • Het richten op het stabiliseren en veilig maken van de situatie voor de jeugdige en/of de omgeving.

  • 3. Ambulante crisiszorg Families First (FF): is gericht op de jeugdige en de ouder(s) die intensieve crisishulp nodig hebben. De veiligheid van de jeugdige staat voorop. De hulp duurt vier tot maximaal zes weken (zoals beschreven in de methodiek), sluit aan bij de behoeften van het gezin en is gericht op het vergroten van de competentie van gezinsleden door middel van het versterken van datgene wat goed gaat en het aanleren van nieuwe vaardigheden. De doelen van FF zijn:

    • De uithuisplaatsing van één of meerdere jeugdigen te voorkomen;

    • Het gezinssysteem bij elkaar te houden;

    • De aanwezige crisis op te lossen;

    • De veiligheid in het gezinssysteem te vergroten;

    • De gedragsproblemen van de jeugdige te verminderen;

    • De competenties van de gezinsleden te vergroten;

    • De ervaren opvoedingsbelasting bij de ouder(s) te verminderen;

    • De opvoedingsvaardigheden van de ouder(s) te verbeteren;

    • De gezinsleden meer gebruik van hun sociale netwerk te laten maken;

    • De veiligheid en basisroutines (eten, slapen, naar school/werk gaan) van de jeugdige en ouder(s) voldoende te herstellen en te werken aan urgente korte termijn doelen en indien van toepassing een veiligheidsplan op stellen en te volgen.

  • 4. Ambulante Spoed Hulp (ASH): is gericht op de jeugdige en/of het gezinssysteem. ASH is een kortdurende, intensieve, activerende hulpverleningsvorm. De hulp wordt in de woonsituatie ingezet bij crisis en spoedeisende situaties in de opvoedingssituatie. De hulpverlener kan vaak al binnen een paar uur bij het gezinssysteem zijn. Soms kan het gezinssysteem na een dag weer zelf verder. Regelmatig is het ook nodig om, nadat het ASH-traject is afgerond, vervolghulp in te zetten. Kenmerkend voor ASH is dat jeugdhulpaanbieders binnen 24 uur en dag en nacht de ondersteuning kunnen starten en geven. De doelen van ASH zijn:

    • De veiligheid en basisroutines (eten, slapen, naar school/werk gaan) van de jeugdige en ouder(s) te herstellen;

    • Te werken aan urgente korte termijndoelen;

    • Indien van toepassing een veiligheidsplan op te stellen en te volgen.

  • 5. Crisisverblijf Licht verstandelijk beperkt (LvB): is gericht op de jeugdige met een (licht)verstandelijke beperking, eventueel in samenhang met psychosociale- en/of psychiatrische- en/of systeemproblematiek, waarbij een dusdanige (onveilige) crisissituatie is ontstaan dat thuisblijven geen optie is. Tijdelijk verblijf van de jeugdige bij iemand uit het sociaal netwerk of crisispleegzorg is niet mogelijk en acuut interveniëren met het oog op de veiligheid van de jeugdige en/of het gezinssysteem is noodzakelijk. Het crisisverblijf wordt ingezet als er sprake is van een zodanige balansverstoring dat het handhaven van de natuurlijke gezinssituatie (en soms ook school, vrije tijd) (tijdelijk) niet mogelijk is en voor de jeugdige als gevolg van ontwikkelings- en of gedragsproblemen een gestructureerde opvoedingsomgeving noodzakelijk is. Tijdens het verblijf wordt, voor zover dat mogelijk is, gestimuleerd dat de jeugdige zijn onderwijs continueert op de eigen school dan wel gebruik blijft maken van reeds lopende dagbesteding en/of vrijetijdsbesteding. Crisisverblijf Licht verstandelijk beperkt (LvB) biedt een veilige en stabiele plek met structuur en een pedagogisch klimaat. De doelen van Crisisverblijf Licht verstandelijk beperkt (LvB) zijn:

    • Te zorgen voor stabilisatie en rust;

    • Zo snel mogelijk terug te keren naar de omgeving van de jeugdige, wanneer de veiligheid voldoende gewaarborgd is.

  • 6. Crisisverblijf Jeugd- en Opvoedhulp: is gericht is op de jeugdige met gedrags- en/of gezinsproblematiek eventueel in samenhang met psychosociale en/of licht verstandelijke problematiek en op het gezinssysteem en de omgeving. Het gaat om de jeugdige waarbij als gevolg van gedrags- en/of systeemproblematiek een dusdanig onveilige, crisissituatie is ontstaan dat thuisblijven geen optie is. Tijdelijk verblijf van de jeugdige bij iemand uit het sociaal netwerk of crisispleegzorg is niet mogelijk gebleken en acuut interveniëren met het oog op de veiligheid van de jeugdige en/of het gezinssysteem is noodzakelijk. Crisisverblijf Jeugd- en Opvoedhulp biedt een veilige en stabiele plek met structuur en een pedagogisch klimaat. Doelen van Crisisverblijf Jeugd- en Opvoedhulp zijn:

    • Te zorgen voor stabilisatie en rust;

    • Het gewone leven, inclusief school (of dagbesteding) en vrijetijdsbesteding, zoveel mogelijk door te laten gaan;

    • Zo snel mogelijk terug te keren naar de omgeving van de jeugdige, wanneer de veiligheid voldoende gewaarborgd is.

  • 7. Crisisverblijf Jeugd GGZ: is het noodzakelijke crisisverblijf voor een jeugdige met psychische of psychiatrische problematiek eventueel in samenhang met licht verstandelijke- of gezinsproblematiek. Het gaat om de jeugdige met acute psychiatrische problematiek waarbij een dusdanig onveilige, crisissituatie is ontstaan dat thuisblijven geen optie is. Tijdelijk verblijf van de jeugdige bij iemand uit het sociaal netwerk of crisispleegzorg is niet mogelijk gebleken en acuut interveniëren met het oog op de veiligheid van de jeugdige en/of het gezinssysteem is noodzakelijk. Doelen van Crisisverblijf Jeugd GGZ zijn:

    • Te zorgen voor stabilisatie en een zekere mate van rust, zowel voor de jeugdige als de andere leden in het gezinssysteem;

    • Het realiseren van een snelle terugkeer naar huis.

  • 8. Crisispleegzorg: is gericht op de jeugdige en/of het gezinssysteem. Wanneer in verband met een ernstige bedreiging van de veiligheid van de jeugdige en/of ouders tot directe plaatsing in een crisispleeggezin besloten is (in vrijwillig of justitieel kader), wordt de zorg voor de jeugdige vooral gericht op stabilisatie, veiligheid en rust. Het verblijf in het crisispleeggezin is ondersteunend aan het proces dat met het gezinssysteem wordt doorlopen om voor de jeugdige weer een veilige gezinssituatie te realiseren. Bij Crisispleegzorg is er sprake van spoedeisende problematiek of een crisissituatie. De doelen van Crisispleegzorg zijn:

    • Stabilisatie van de crisissituatie;

    • Het realiseren van een veilige gezinssituatie;

    • Het ontwikkelen van een perspectief voor de jeugdige en de ouder(s);

    • Er komt duidelijkheid voor de jeugdige en het gezinssysteem vastgelegd in een plan.

Artikel 3.4.6 Advies en Expertise

  • 1. Advies en Expertise betreft het inzetten van specifieke expertise van een gespecialiseerde aanbieder als noodzakelijke aanvulling op de expertise en het onderzoek van de wettelijke verwijzer. Advies en Expertise is voor een brede vraagverheldering om tot het besluit te komen over het best passende hulptraject in complexe casuïstiek.

  • 2. Onder complexe casuïstiek wordt verstaan hulpvragen/problemen op minstens twee levensgebieden.

  • 3. De doelen van Advies en Expertise zijn:

  • De jeugdige en het gezinssysteem benutten voldoende zelfoplossend vermogen om met fysieke, mentale en sociale uitdagingen in het leven om te gaan. Zij voeren daarbij zo veel als mogelijk eigen regie;

  • Er is een volledig en beheersbaar landschap van jeugdhulp dat de jeugdigen en het gezinssysteem met een (tijdelijke) hulpvraag ondersteunt bij het hervinden en versterken van hun zelfoplossend vermogen het aanbod van jeugdhulp is effectief en efficiënt en sluit optimaal aan op de bestaanscondities;

  • Een veilige en vertrouwde leef- en leeromgeving.

Artikel 3.4.7 Jeugdhulpvervoer

  • 1. Jeugdhulpvervoer is structureel routegebonden vervoer van de jeugdige van en naar jeugdhulplocaties. Dit is gecombineerd vervoer. Het Jeugdhulpvervoer dient plaats te vinden tussen de woning van de jeugdige of de locatie waar de jeugdige onderwijs geniet en de locatie waar de jeugdige de individuele voorziening ontvangt. Een individuele voorziening Jeugdhulpvervoer is tijdelijk. Het Jeugdhulpvervoer wordt beëindigd op het moment dat de medische noodzaak of beperking in de zelfredzaamheid van het gezinssysteem of de jeugdige is opgeheven.

  • 2. Het college onderzoekt de eigen kracht van de jeugdige, de ouder en het sociaal netwerk. In artikel 2.8 is het onderzoek naar eigen kracht nader uitgewerkt. Als de jeugdige is aangewezen op jeugdhulp zorgen de jeugdige en/of ouder in beginsel voor het vervoer van en naar de locatie van de jeugdhulpaanbieder. Het college kent geen individuele voorziening Jeugdhulpvervoer toe als:

    • a.

      De jeugdige zelf de jeugdhulplocatie kan bereiken; of

    • b.

      Het gezinssysteem de jeugdige zelf kan vervoeren; of

    • c.

      Er geen speciaal (medisch) vervoer nodig is; of

    • d.

      Het probleem wijst op een probleem op het werk van en/of randzaken rondom het gezinssysteem en niet op het probleem bij het vervoeren van de jeugdige; of

    • e.

      Naar het oordeel van het college een passende voorziening beschikbaar is waarvoor geen vervoer geïndiceerd hoeft te worden. Deze voorziening is in dat geval voorliggend op een indicatie waarvoor wel vervoer geïndiceerd moet worden.

  • 3. Onverminderd het bepaalde in artikel 2.8 wordt onder het aanwenden van eigen kracht onder andere verstaan:

    • Het meewerken aan het opstellen van persoonlijke vervoersontwikkeldoelen voor de jeugdige;

    • Het aanpassen van werktijden van en/of randzaken rondom het gezinssysteem om de jeugdige naar en van de jeugdhulplocatie te vervoeren.

Hoofdstuk 4 Kwaliteitseisen

Artikel 4.1 Kwaliteitseisen jeugdhulp

  • 1. Het college draagt er zorg voor dat minimaal de uitvoering van de wettelijke kwaliteitseisen worden opgenomen in de contracten met de aanbieders.

  • 2. (Pgb-)aanbieders zorgen voor een goede kwaliteit van voorzieningen conform artikel 4.1.1. van de Wet en bijlage 1 bij de verordening, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen, door:

    • a.

      Het afstemmen van voorzieningen op de persoonlijke situatie van de cliënt;

    • b.

      Het afstemmen van voorzieningen op andere vormen van zorg;

    • c.

      Erop toe te zien dat beroepskrachten tijdens hun werkzaamheden in het kader van het leveren van voorzieningen handelen in overeenstemming met de professionele standaard.

  • 3. Om na te gaan of de kwaliteit van de ondersteuning voldoende geborgd is, wordt onder meer gekeken naar de volgende punten:

    • a.

      De professional beschikt over de juiste kwalificaties om de ondersteuning te kunnen leveren, d.w.z. relevante opleiding, kennis en ervaring. Indien van toepassing registratie in het Kwaliteitsregister Jeugd dan wel een ander relevant beroepsregister;

    • b.

      Het type zorg sluit aan bij de ondersteuningsbehoefte;

    • c.

      De professional die cliëntgebonden hulp levert, dient een door de overheid erkende, afgeronde zorggerelateerde opleiding (gericht op mensen) te hebben afgerond. Dit, naar uitsluitend oordeel van het college:

      • I.

        De opleiding dient passend te zijn bij de te verrichten activiteiten en bij de persoonlijke kenmerken en omstandigheden, complexiteit en aard van de problematiek van de cliënt en het gezin en/of systeem;

      • II.

        Professionals met HBO-niveau of hoger zijn BIG- en/of SKJ-geregistreerd en/of ingeschreven in het Registerplein. Een vaktherapeut hoeft niet SKJ-geregistreerd te zijn. Wel dient de vaktherapeut dan te zijn geregistreerd in het Register Vaktherapie;

    • d.

      Dat er sprake is van kwaliteitseisen die opgenomen zijn in de bij de inkoop gestelde inkoopvoorwaarden;

    • e.

      Bij indiensttreding dient de professional die de ondersteuning levert en de bestuurder(s) van een zorgorganisatie te beschikken over een Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) met screeningsprofiel 45 ‘gezondheidszorg en welzijn van mens en dier’. De VOG dient specifiek voor de betreffende functie die door de medewerker wordt uitgevoerd te zijn afgegeven. De VOG mag niet eerder zijn afgegeven dan drie maanden voor het tijdstip waarop betrokkene bij de (Pgb-)aanbieder in dienst is getreden en niet ouder te zijn dan drie jaar. Na indiensttreding zorgt de (Pgb-)aanbieder ervoor dat er voor de medewerker per drie jaar een nieuwe VOG wordt aangevraagd en verkregen. Een VOG is niet nodig bij zorg door familie (eerste of tweedegraads) of partner;

    • f.

      Dat de door de (Pgb-)aanbieder ingeschakelde medewerkers voldoen aan de voor de functie vereiste deskundigheid, vaardigheden en wettelijke eisen. Zij dienen te beschikken over een adequate opleiding en een recente VOG. De (Pgb-)aanbieder draagt er zorg voor dat ingeschakelde vrijwilligers beschikken over een recente VOG;

    • g.

      De (Pgb-)aanbieder dient adequaat verzekerd te zijn tegen beroeps- en/of bedrijfsaansprakelijkheid en de verzekering biedt in voldoende mate dekking tegen schade, die kan ontstaan bij of als gevolg van de uitvoering van de werkzaamheden;

    • h.

      Een verklaring van de Belastingdienst inzake betalingsgedrag nakoming fiscale verplichtingen (VOFG) waaruit blijkt dat wordt voldaan aan de verplichtingen tot het betalen van belasting en sociale zekerheidspremies kan worden uitgevraagd;

    • i.

      De (Pgb-)aanbieder dient financieel gezond te zijn en er dient aan financiële verplichtingen voldaan te worden, zodat de continuïteit van de zorg voor de cliënt voldoende gewaarborgd is. De (Pgb-)aanbieder kan worden gevraagd de meest recente jaarrekening te overleggen. In het geval van een organisatie zonder rechtspersoonlijkheid kan om een balans en resultatenrekening gevraagd worden, waaruit in ieder geval de gerealiseerde omzet en kosten gesplitst naar personele kosten en materiële kosten zijn opgenomen;

    • j.

      De aanbieder neemt de regels in acht van de Wet normering topinkomens en de regeling bezoldigingsmaxima topfunctionarissen zorg en jeugdhulp.

  • 4. Met een Pgb bekostigde professioneel verleende jeugdhulp moet aan dezelfde kwaliteitseisen voldoen als gecontracteerde jeugdhulp.

  • 5. Het college draagt er zorg voor dat, indien een (Pgb-)aanbieder gebruik maakt van een onderaannemer, deze er als hoofdaanbieder verantwoordelijk voor is dat de onderaannemer voldoet aan de kwaliteitseisen die het college aan de ondersteuning stelt.

  • 6. Als het niet voldoen aan de kwaliteitseisen gevolg is van verwijtbaar handelen of er is sprake van voortdurende wanprestatie kan het college een waarschuwing met een redelijke hersteltermijn geven of de (Pgb-)aanbieder niet (langer) meer accepteren in het kader van een Pgb.

  • 7. Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van deze eisen door periodieke overleggen met de (Pgb-)aanbieders en het uitvoeren van een cliëntervaringsonderzoek en het zo nodig in overleg met de cliënt ter plaatse controleren van de geleverde jeugdhulp.

Artikel 4.2 Verhouding prijs en kwaliteit jeugdhulpaanbieders

  • 1. Ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor door derden te leveren diensten, zoals jeugdhulp of uit te voeren kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering, als bedoeld artikel 2.11 en 4.1.1. van de Jeugdwet en de eisen die gesteld worden aan de kwaliteit van de dienst stelt het college vast:

    • a.

      Een vaste prijs of tarief, die geldt voor een inschrijving als bedoeld in de Aanbestedingswet 2012 en het aangaan van een overeenkomst met derde; of

    • b.

      Een reële prijs die geldt als ondergrens voor:

    • Een inschrijving en het aangaan een overeenkomst met de derde; en

    • De vaste prijs, bedoeld in onderdeel a.

  • 2. Het college houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren jeugdhulp, kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering rekening met de navolgende kostprijselementen conform de AMvB reële tarieven Jeugdwet:

    • a.

      Cliëntgebonden en niet-cliëntgebonden kosten van beroepskrachten;

    • b.

      Redelijke overheadkosten;

    • c.

      Kosten voor niet-productieve uren van de beroepskrachten als gevolg van verlof, ziekte, scholing en werkoverleg;

    • d.

      Reis- en opleidingskosten;

    • e.

      Indexering van de tarieven conform de OVA/PPC welke vastgesteld zijn door de Nederlandse Zorgautoriteit (Nza).

  • 3. Het college kan de uiteindelijk over een kalenderjaar te betalen vergoeding aan een (Pgb-) aanbieder van dienstverlening korten met maximaal het bedrag waarmee bezoldigingen en uitgekeerde ontslagvergoedingen aan al dan niet ingehuurde (deeltijd) medewerkers, bestuurders en toezichthouders over dat jaar (naar rato) meer bedragen dan de normen, zoals bedoeld in artikel 2.3 en 2.10 van de Wet normering topinkomens en de regeling bezoldigingsmaxima topfunctionarissen zorg en jeugdhulp.

  • 4. Wanneer de (Pgb-)aanbieder op enige wijze bedragen onttrekt aan de bedrijfsvoering op een voor de branche niet gebruikelijke, niet integere, dan wel niet marktconforme wijze wordt dit gezien als schending van de integriteit. Dit staat het leveren van ondersteuning in de weg en heeft tot gevolg dat het college de (Pgb-)aanbieder kan uitsluiten van het leveren van de ondersteuning, zoals omschreven in artikel 5.1 lid 5 van deze verordening en op basis van de contracten met de aanbieders.

Hoofdstuk 5 Persoonsgebonden budget (Pgb)

Artikel 5.1 Criteria Pgb

  • 1. Het uitgangspunt is dat de cliënt een voorziening in natura ontvangt. Een Pgb is mogelijk als een voorziening in natura niet passend is en voldaan wordt aan de vereisten, zoals benoemd in artikel 8.1.1 van de Wet. Het gaat om de volgende vereisten:

    • a.

      De jeugdige en/of zijn ouder(s) zijn naar het oordeel van het college in staat tot een redelijke waardering van belangen;

      • b.

        De jeugdige en/of zijn ouder(s) kunnen de aan een Pgb verbonden taken op verantwoorde wijze uitvoeren;

        • c.

          De jeugdige en/of zijn ouder(s) dienen gemotiveerd aan te geven waarom het Zorg in Natura aanbod van de gemeente niet passend is; en

          • d.

            Naar het oordeel van het college is gewaarborgd dat de jeugdhulp die men met het Pgb wil inkopen van goede kwaliteit is.

  • 2. Onverminderd het gestelde in lid 1 is een Pgb alleen mogelijk indien;

    • a.

      Er geen weigeringsgrond van toepassing is, zoals benoemd in artikel 3.2 van deze verordening en de leden 3 tot en met 6 van dit artikel en artikel 5.5 lid 2 van deze verordening; en

    • b.

      De ondersteuning in voldoende mate zal bijdragen aan het bereiken van het in het ondersteuningsplan opgenomen beoogde resultaat; en

    • c.

      Er op geen enkele manier druk is uitgeoefend op cliënt om de dienstverlening, in welke vorm dan ook, van een persoon of organisatie te betrekken.

  • 3. Uitgesloten van inkoop met een Pgb zijn de volgende voorzieningen:

    • a.

      De op het individu toegesneden voorzieningen in het gedwongen kader;

    • b.

      Behandeling;

    • c.

      Voorzieningen tweedelijns GGZ;

    • d.

      Spoed- en crisiszorg;

    • e.

      Vaktherapie;

    • f.

      Ambulante alternatieven voor verblijf;

    • g.

      Advies en expertise;

    • h.

      Screening.

  • 4. Het college weigert een Pgb te verstrekken als;

    • a.

      De kosten hiervan hoger zijn dan de kosten van de maatwerkvoorziening in natura;

    • b.

      Het college eerder een beslissing heeft herzien en/of heeft ingetrokken omdat:

    • De cliënt onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;

    • De cliënt niet heeft voldaan aan de aan de individuele voorziening of het Pgb verbonden voorwaarden;

    • c.

      De cliënt het Pgb niet of voor een ander doel heeft gebruikt dan waarvoor het is bestemd;

    • d.

      De cliënt een Pgb wenst in te zetten voor vervoer, maar de cliënt in deze behoefte kan voorzien door gebruik te maken van het collectief vervoer;

    • e.

      De cliënt een Pgb wil inzetten voor bemiddelings- of administratiekosten of een combinatie hiervan, in verband met de aanvraag of uitvoering van het Pgb, of een combinatie hiervan, al dan niet in combinatie met de kosten van de Pgb-beheerder;

    • f.

      De cliënt een Pgb wenst in te zetten voor een (Pgb-)aanbieder waarbij misbruik en/of oneigenlijk gebruik is vastgesteld.

  • 5. Het college verstrekt geen Pgb voor ondersteuning van een (Pgb-)aanbieder indien er twijfels zijn over de integriteit van de (Pgb-)aanbieder, wat zich in ieder geval voordoet indien de (Pgb-) aanbieder:

    • a.

      Betrokken is geweest bij strafbare feiten of overtredingen heeft begaan die de veiligheid en de kwaliteit van de ondersteuning in gevaar kan brengen;

    • b.

      Verdacht is geweest van strafbare feiten dan wel daarvoor veroordeeld is geweest;

    • c.

      Bestuursrechtelijke en/of fiscaalrechtelijke boetes opgelegd heeft gekregen;

    • d.

      Bestuursrechtelijke handhavingsmaatregelen opgelegd heeft gekregen in de vorm van een last onder bestuursdwang en/of dwangsom;

    • e.

      Er sprake is van feiten en omstandigheden die erop wijzen of redelijkerwijs doen vermoeden dat de Pgb-aanbieder en/of zijn directie en/of de aan hen gelieerde vennootschappen een zakelijk samenwerkingsverband onderhouden met derden die in relatie staan tot strafbare feiten of daarvan verdacht worden;

    • f.

      Zich niet professioneel gedraagt. Hiervan is onder andere sprake indien de Pgb-aanbieder zich intimiderend opstelt, geen voorbeeldfunctie toont of er meerdere incidenten hebben plaatsgevonden binnen de uitvoering van zijn functie;

    • g.

      Op basis van een Bibob-toets door het college is (of zal worden) geweigerd als zorgaanbieder.

  • 6. Verstrekking in de vorm van Pgb vindt niet of niet langer plaats als:

    • a.

      Op grond van aanwijzingen die duidelijk maken dat het ernstige vermoeden bestaat dat de aanvrager problemen zal hebben bij het omgaan met een Pgb;

    • b.

      Uit onderzoek van het college blijkt dat de cliënt en/of de Pgb-beheerder de aan het Pgb verbonden taken onvoldoende uitvoert en/of kan uitvoeren;

    • c.

      Er sprake is van vastgesteld oneigenlijk gebruik of misbruik van een Pgb in het verleden;

    • d.

      Er naar het oordeel van het college andere, zwaarwegende, bezwaren bestaan tegen de verstrekking.

  • 7. Het college kan de criteria voor het verstrekken van een Pgb nader uitwerken.

Artikel 5.2 Criteria Pgb beheer

  • 1. Het college beoordeelt, door middel van een gesprek, of de cliënt en/of aangedragen Pgb- beheerder de aan het Pgb verbonden taken op verantwoorde wijze kan uitvoeren (Pgb- bekwaamheid). De cliënt en/of Pgb-beheerder dient ten minste aan te geven:

    • a.

      Welke ondersteuning de cliënt nodig heeft;

    • b.

      Wat de cliënt en/of Pgb-beheerder met het Pgb wenst in te kopen;

    • c.

      Waarom de cliënt de ondersteuning in de vorm van een Pgb wenst te ontvangen;

    • d.

      Indien van toepassing: wie de cliënt heeft gemachtigd om zijn belangen ten aanzien van het Pgb te behartigen en de aan het Pgb verbonden taken uit te voeren;

    • e.

      Hoe de cliënt en/of Pgb-beheerder een keuze maakt voor een geschikte Pgb-aanbieder;

    • f.

      Op welke wijze de kwaliteit van de ondersteuning is gewaarborgd;

    • g.

      Op welke wijze de aanbieder wordt aangestuurd in de praktijk;

    • h.

      Op welke wijze de zorg wordt gecontroleerd;

    • i.

      Op welke wijze hij een juiste administratie gaat bijhouden;

    • j.

      Op welke wijze hij een contract aangaat met de Pgb-aanbieder;

    • k.

      Hoe de cliënt en/of Pgb-beheerder omgaat met geconstateerde onjuistheden.

  • 2. Indien de cliënt een Pgb-beheerder heeft gemachtigd, dan zal het college deze Pgb-beheerder in het onderzoek betrekken en daarmee minstens eenmaal een gesprek hebben, alvorens over te gaan tot besluitvorming op de aanvraag.

  • 3. Het college acht een cliënt en/of een Pgb-beheerder niet in staat de aan een Pgb verbonden taken verantwoord te kunnen uitvoeren, indien bij hem/haar sprake is van een of meerdere van de volgende omstandigheden:

    • a.

      Schuldenproblematiek;

    • b.

      Verslavingsproblematiek;

    • c.

      Aangetoonde fraude begaan in de vier jaar voorafgaand aan de aanvraag;

    • d.

      Een verstandelijke beperking;

    • e.

      Een psychiatrisch ziektebeeld;

    • f.

      Een vastgestelde cognitieve stoornis;

    • g.

      Het onvoldoende machtig zijn van de Nederlandse taal in woord en geschrift;

    • h.

      Indien er twijfels zijn over de Pgb-vaardigheid. De vaardigheden zijn omschreven in bijlage 3 van deze verordening.

  • 4. Onverlet het bepaalde in het vorige lid wordt een Pgb-beheerder alleen geacht de aan het Pgb verbonden taken op verantwoorde wijze te kunnen uitvoeren indien:

    • a.

      De Pgb-beheerder tot het sociaal netwerk van de cliënt behoort;

    • b.

      De Pgb-beheerder een professionele Pgb-beheerder is;

    • c.

      De Pgb-beheerder door de rechtbank is aangesteld als mentor, curator of bewindvoerder;

    • d.

      De Pgb-beheerder niet tevens uitvoerder is van de ondersteuning die met het Pgb wordt ingekocht en/of geen relatie heeft met de uitvoerder van de ondersteuning, tenzij dit gezien de situatie van de cliënt, de aard van de ingekochte ondersteuning en de waarborgen waarmee een verantwoorde besteding en verantwoording van het Pgb is omgeven naar het oordeel van het college passend wordt bevonden;

    • e.

      Er sprake is van voldoende nabijheid richting de cliënt in de vorm van fysieke aanwezigheid en tijd; en

    • f.

      De Pgb-beheerder de belangen van de cliënt voldoende kan behartigen; en

    • g.

      De Pgb-beheerder de aan een Pgb verbonden taken kan uitvoeren.

  • 5. Onverlet het bepaalde in lid 4 van dit artikel, worden professionele Pgb-beheerders en door de rechtbank benoemde personen zoals mentoren, curatoren of bewindvoerders door het college getoetst op Pgb-bekwaamheid.

  • 6. Een cliënt krijgt, bij de beoordeling van een aanvraag voor een Pgb, in totaal twee mogelijkheden om een persoon aan te dragen die de aan de Pgb verbonden taken gaat uitvoeren. Indien geen geschikte Pgb-beheerder wordt aangedragen, zal de aanvraag voor ondersteuning in de vorm van een Pgb worden afgewezen.

  • 7. Het college kan de criteria ten aanzien van het beheer van het Pgb nader uitwerken.

Artikel 5.3 Criteria kwaliteit zorg (zorgplan)

  • 1. Het college beoordeelt of de ondersteuning die de cliënt met het Pgb wenst in te kopen van voldoende kwaliteit is. Hieronder wordt verstaan dat de voorziening veilig, doeltreffend en cliëntgericht is.

  • 2. De kwaliteit van de ondersteuning wordt door het college getoetst door middel van een zorgplan en bewijsstukken waaruit blijkt dat aan de vereiste kwaliteits- en opleidingseisen voor jeugdhulp wordt voldaan (zoals diploma en VOG). Het format van het zorgplan wordt door het college ter beschikking gesteld. De cliënt is verplicht het door het college ter beschikking gestelde format te hanteren.

  • 3. De Pgb-aanbieder stelt samen met de cliënt, en eventueel zijn Pgb-beheerder, ten aanzien van het waarborgen van de kwaliteit van de ondersteuning het zorgplan op. In het zorgplan staat onder andere omschreven:

    • a.

      Welke Pgb-aanbieder de zorg gaat verlenen;

    • b.

      Wie de directe zorgverlener is;

    • c.

      Wat de deskundigheid is van de directe zorgverlener(s);

    • d.

      Wie de directe zorgverlener(s) kan vervangen bij afwezigheid;

    • e.

      Welke (SMART geformuleerde) doelen behaald moeten worden;

    • f.

      Welke concrete acties ingezet worden om de gestelde doelen te bereiken;

    • g.

      Waar en wanneer de ondersteuning gaat plaatsvinden.

  • 4. Het zorgplan dient aan te sluiten op de doelen (resultaten) die in het ondersteuningsplan zijn geformuleerd.

  • 5. Bij de aanvraag voor ondersteuning in de vorm van een Pgb verstrekt de cliënt bij inzet van een professionele hulp bewijsstukken waaruit blijkt dat directe en vervangende uitvoerder van de zorg aan de vereiste kwaliteitseisen voor jeugdhulp voldoet (zoals diploma en VOG), zoals opgenomen in bijlage 2 van deze verordening. Als de ondersteuning wordt geboden door een persoon uit het sociale netwerk kan het college ervoor kiezen om geen VOG te vragen.

  • 6. Onverminderd het bepaalde in lid 3 tot en met 5 van dit artikel en het bepaalde in artikel 4.1 van de verordening en bijlage 1 van de verordening voldoet de kwaliteit van de met het Pgb ingekochte ondersteuning minimaal aan de eisen die de gemeente stelt aan de gecontracteerde zorgaanbieders die vergelijkbare ondersteuning leveren, hierbij moeten Pgb-aanbieders minimaal:

    • a.

      Ingeschreven staan in de Kamer van Koophandel;

    • b.

      Adequaat opgeleid personeel in dienst hebben. Hieronder wordt verstaan dat de directe en vervangend zorgverlener moet voldoen aan de kwaliteitseisen van de in te kopen/geleverde voorziening, zoals opgenomen in bijlage 2 van deze verordening;

    • c.

      Een VOG van alle werknemers (en eventueel vrijwilligers) kunnen overleggen; en

    • d.

      Beschikken over een volledig geïntegreerd kwaliteitssysteem en/of kwaliteitshandboek dat voldoet aan de landelijke eisen.

  • 7. Een cliënt krijgt, bij de beoordeling van een aanvraag voor een Pgb, in totaal twee mogelijkheden om een zorgplan in te dienen. Indien het zorgplan niet voldoet aan de vereisten van dit artikel en daarmee naar het oordeel van het college niet geborgd kan worden dat de ondersteuning veilig, doeltreffend en cliëntgericht zal worden verstrekt, zal de aanvraag voor ondersteuning in de vorm van een Pgb worden afgewezen.

  • 8. Het college kan de criteria ten aanzien van de kwaliteit van zorg en het zorgplan nader uitwerken.

Artikel 5.4 Onderscheid professionele hulp en informele hulp

  • 1. Van professionele hulp is sprake als de hulp verleend wordt door onderstaande personen, met uitzondering van personen uit het sociaal netwerk van de cliënt:

    • a.

      Personen die werkzaam zijn bij een instelling die ten aanzien van de voor het Pgb uit te voeren taken/werkzaamheden ingeschreven staan in het Handelsregister en die beschikken over de relevante diploma’s die nodig zijn voor uitoefening van de desbetreffende taken; of

    • b.

      Personen die aangemerkt zijn als zelfstandige zonder personeel. Daarnaast moeten ze ten aanzien van de voor het Pgb uit te voeren taken/werkzaamheden ingeschreven staan in het Handelsregister en beschikken over de relevante diploma’s die nodig zijn voor uitoefening van de desbetreffende taken; of

    • c.

      Personen die ingeschreven staan in het register, bedoeld in artikel 3 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (BIG-register) of stichting kwaliteitsregister jeugd (SKJ), voor het uitoefenen van een beroep voor het verlenen van jeugdhulp.

  • 2. Als de hulp wordt verleend door een ander persoon dan beschreven in het eerste lid, onder a, b of c is er sprake van informele hulp.

  • 3. Indien de jeugdhulp geboden wordt door een bloed- of aanverwant in de 1e of 2e graad of iemand uit het sociaal netwerk van de cliënt en/of het gezinssysteem, is er altijd sprake van informele hulp.

  • 4. Het college kan het onderscheid tussen professionele en informele hulp nader uitwerken.

Artikel 5.5 Criteria informele hulp

  • 1. Het college kent een Pgb voor informele hulp alleen toe als:

    • a.

      Wordt gemotiveerd waarom de inzet van informele hulp leidt tot een gelijk of beter resultaat dan de inzet van professionele hulp;

    • b.

      De persoon die de informele hulp verleent voldoet aan de minimale kwaliteitseisen die zijn opgenomen in bijlage 2 van deze verordening;

    • c.

      De persoon die de informele hulp verleent beschikt over de voor de hulpvraag benodigde competenties, kennis en vaardigheden om adequate hulp te bieden;

    • d.

      De persoon die de informele hulp verleent geen deel uitmaakt van de problematiek waarvoor de jeugdhulp ingezet wordt;

    • e.

      Er geen sprake is van het creëren of in stand houden van een afhankelijkheidsrelatie;

    • f.

      Het zorgplan voldoet aan de eisen zoals bepaald in artikel 5.3 van deze verordening; en

    • g.

      De ondersteuning aan de jeugdige en/of zijn ouder(s) niet leidt tot overbelasting bij de persoon die de informele hulp verleent.

  • 2. Het college weigert een Pgb voor een informele hulp als de hulp op grond van het afwegingskader in het door het SKJ vastgestelde Kwaliteitskader Jeugd, geboden moet worden door een (geregistreerde) professional.

  • 3. Het college kan de criteria voor informele hulp nader uitwerken.

Artikel 5.6 Hoogte Pgb

  • 1. De hoogte van het Pgb voor professionele hulp bedraagt 80% van het tarief voor gecontracteerde jeugdhulp in natura, tenzij passende en toereikende jeugdhulp voor een lager tarief kan worden ingekocht. Het betreft een all-in tarief.

  • 2. Als het op basis van lid 1 vastgestelde Pgb in een individueel geval onvoldoende is om de aangewezen jeugdhulp te kunnen inkopen en deze ondersteuning niet wordt aangeboden door het gecontracteerde aanbod van jeugdhulp, wordt het tarief zodanig aangepast dat de hulp hiermee bij tenminste één aanbieder kan worden ingekocht.

  • 3. De hoogte van het Pgb voor informele hulp is gelijk aan het minimum uurloon, inclusief vakantiebijslag, zoals bedoeld in de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag voor een persoon van 22 jaar of ouder met een 36-urige werkweek. Dit tarief geldt ongeacht de diploma’s en werkervaring van de informele hulp.

  • 4. Het Pgb wordt uitbetaald op basis van declaratie van het aantal geleverde uren of dagdelen. Uitbetaling in de vorm van een maandloon is niet toegestaan.

  • 5. Het Pgb bevat geen vrij besteedbaar deel.

  • 6. Het college kan de Sociale Verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken om betalingen uit het Pgb voor ten hoogste dertien weken geheel of gedeeltelijk op te schorten als het vermoeden bestaat dat de cliënt het Pgb in die periode anders ten onrechte kan inzetten.

Artikel 5.7 Besteding en verantwoording Pgb

  • 1. De (professionele) aanbieder zorgt voor een goede en controleerbare cliëntenadministratie ten aanzien van de geleverde ondersteuning conform de voor haar gestelde wettelijke bewaartermijnen.

  • 2. De cliënt en/of Pgb-beheerder zorgt voor een goede en controleerbare administratie en houdt deze gedurende vijf jaar beschikbaar vanaf de ingangsdatum van de toekenning van het Pgb.

  • 3. De cliënt en/of Pgb-beheerder moet kunnen aantonen dat het Pgb is besteed aan het doel waarvoor het is verstrekt. Daarbij moet de cliënt en/of Pgb-beheerder controleren of de ondersteuning voldoet aan de kwaliteitseisen, zoals gesteld in artikel 4.1 van de verordening

  • 4. De volgende kosten zijn uitgesloten voor vergoeding vanuit een Pgb:

    • a.

      Kosten voor bemiddeling, tussenpersonen of belangenbehartigers;

    • b.

      Kosten voor het voeren van een Pgb-administratie;

    • c.

      Kosten voor ondersteuning bij het aanvragen en beheren van een Pgb;

    • d.

      Kosten voor een aanvraag van een Verklaring Omtrent het Gedrag;

    • e.

      Kosten voor feestdagenuitkering en een eenmalige uitkering;

    • f.

      Huur;

    • g.

      Bijdragen in de kosten voor levensonderhoud;

    • h.

      Contributie voor het lidmaatschap van Per Saldo, kosten voor het volgen van cursussen over het Pgb en kosten voor het bestellen van informatiemateriaal;

    • i.

      Zorg en ondersteuning die onder een algemene en/of voorliggende voorziening vallen en/of niet binnen de reikwijdte van de Jeugdwet vallen;

    • j.

      Ondersteuning afgenomen buiten Nederland, tenzij hiervoor vooraf toestemming wordt verleend door het college.

  • 5. Het college kan de criteria rondom verantwoording en besteding van het Pgb nader uitwerken.

Hoofdstuk 6 Evalueren, controle, meldingsregeling calamiteiten en geweld, voorkoming misbruik en oneigenlijk gebruik

Artikel 6.1 Evalueren ondersteuning

  • 1. Het college kan de ingezette individuele voorziening (tussentijds) evalueren met de cliënt, het gezinssysteem en/of de (Pgb-)aanbieder of zorgverlener.

  • 2. Iedere 6 maanden vindt er een evaluatiegesprek plaats tussen de (Pgb-)aanbieder en de cliënt en eventueel de Pgb-beheerder waarin de geboden ondersteuning en daaraan verbonden doelen wordt geëvalueerd.

  • 3. Van dit evaluatiegesprek wordt een evaluatieverslag opgesteld.

  • 4. Het college kan voorwaarden stellen aan het evaluatieverslag.

  • 5. Het evaluatieverslag wordt opgestuurd naar het college.

Artikel 6.2 Opstellen perspectiefplan

  • 1. Wanneer de jongere 16 jaar wordt of na het bereiken van de leeftijd van 16 jaar aangewezen raakt op een voorziening in het kader van de Wet en waarvan de verwachting is dat ondersteuning ook na het bereiken van de leeftijd van 18 jaar nog noodzakelijk is, dient er gewerkt te worden aan het ontwikkel- of toekomstplan (perspectiefplan) voor de jongere. Dit betekent concreet dat elke jongere van 16 jaar en ouder die jeugdhulp ontvangt een persoonlijk ontwikkel- of toekomstplan heeft met niet-vrijblijvende afspraken. De Big 5 (wonen, werken/school, inkomen, welzijn en support) is hierin leidend. Het plan is van de jongere zelf. De eigen specifieke behoeften van de jongeren staan centraal.

  • 2. De (Pgb-)aanbieder stelt met de jongere een perspectiefplan op bij het bereiken van de 16-jarige leeftijd waarin uitgewerkt wordt hoe de jongere zo zelfstandig mogelijk gemaakt wordt richting het bereiken van de 18-jarige leeftijd.

  • 3. Het perspectiefplan wordt gedeeld met het college.

Artikel 6.3 Controle

  • 1. Het college onderzoekt, al dan niet steekproefsgewijs, of de verstrekte voorzieningen worden gebruikt dan wel besteed ten behoeve van het doel waarvoor ze door het college zijn verstrekt.

  • 2. Het college onderzoekt, al dan niet steekproefsgewijs, of de verwijzingen door derden zoals bedoeld in artikel 2.4, 2.5 en 2.6 van de verordening rechtmatig zijn.

  • 3. Het college kan regels met betrekking tot controle nader uitwerken.

Artikel 6.4 Meldingsregeling calamiteiten en geweldsincidenten

  • 1. Het college treft een regeling voor het melden van calamiteiten en geweldsincidenten bij de uitvoering van een individuele voorziening op grond van de Wet door een (Pgb-)aanbieder en wijst een toezichthoudend ambtenaar aan.

  • 2. (Pgb-)aanbieders melden iedere calamiteit en ieder geweldsincident dat zich heeft voorgedaan tijdens de uitvoering van een individuele voorziening op grond van de Wet onverwijld aan de toezichthoudend ambtenaar en bij de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ).

  • 3. De toezichthoudend ambtenaar doet onderzoek naar de calamiteiten en geweldsincidenten en adviseert het college en de (Pgb-)aanbieder over het voorkomen van verdere calamiteiten en het bestrijden van geweld.

  • 4. Het college kan de meldingsregeling nader uitwerken.

Artikel 6.5 Maatregelen ter voorkoming en bestrijding van misbruik of oneigenlijk gebruik

  • 1. Het college treft de nodige maatregelen om het oneigenlijk gebruik van maatwerkvoorzieningen en Pgb’s te voorkomen en misbruik en oneigenlijk gebruik te bestrijden. Tot deze maatregelen behoren in ieder geval:

    • a.

      Het college zoekt waar mogelijk samenwerking met organisaties die zich ook bezighouden met het tegengaan van oneigenlijk gebruik en misbruik op het terrein van de zorg of aanverwante terreinen;

    • b.

      Het college verricht zo nodig onderzoek bij (Pgb-)aanbieders van voorzieningen die een subsidie- of contractrelatie met de gemeente Almelo onderhouden of die ondersteuning verlenen op grond van een Pgb aan cliënten van Almelo en die verplicht zijn om kosteloos hun medewerking te verlenen;

    • c.

      Het college screent aanbieders van voorzieningen die een subsidie- of contractrelatie met de gemeente Almelo (willen) onderhouden door middel van het KIT. KIT staat voor Kwaliteit en Integriteitsinstrument Twente waarmee de gemeenten kwalitatieve zorg kunnen inkopen en zorgfraude steviger aangepakt kan worden. KIT bestaat onder andere uit het uitvoeren van een Bibob-onderzoek. Indien mogelijk zal KIT ook toegepast worden bij de screening van (Pgb-)aanbieders.

    • d.

      Het college maakt afspraken met (Pgb-)aanbieders van voorzieningen over de facturatie, resultaatsturingen en accountantscontroles, zodat declaraties en uitbetalingen in overeenstemming zijn met de contractuele afspraken, de leveringsopdracht, de prestatieafspraken en de feitelijk geleverde prestaties;

    • e.

      Het college controleert, al dan niet steekproefsgewijs, of de gemaakte afspraken zoals genoemd in het voorgaande lid worden nagekomen;

    • f.

      Het college beperkt de looptijd van de indicaties of voert periodiek controles uit bij langlopende indicaties;

    • g.

      Het college voert een grondige toets aan de voorkant uit bij de verstrekking van een Pgb op:

      • I.

        De regiemogelijkheden en Pgb-vaardigheden van de cliënt of degene die de cliënt als vertegenwoordiger wenst in te schakelen conform artikel 5.2 van de verordening.

      • II.

        De kwaliteit van de in te kopen ondersteuning conform artikel 5.3 van de verordening;

    • h.

      Het college monitort het gebruik van het Pgb en verstrekte individuele voorziening (zowel ZIN als Pgb) en de behaalde resultaten in relatie tot de gestelde doelen.

Artikel 6.6 Medewerkingsplicht en verstrekken van inlichtingen

  • 1. De jeugdige en ouder(s) zijn verplicht aan het college en aan de (Pgb)-aanbieder desgevraagd de medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van de Wet, daaronder begrepen het onderzoek gericht op besluitvorming over en de doelmatige inzet van jeugdhulp. Onder medewerking wordt ook verstaan het naleven van het ondersteuningsplan/zorgplan, huis- en gedragsregels (afspraken) en/of omgangsvormen van de (Pgb-)aanbieder.

  • 2. Als de jeugdige of zijn ouder(s) naar het oordeel van het college niet of onvoldoende meewerkt (meewerken), kan de omvang van de benodigde jeugdhulp niet worden vastgesteld of is de jeugdhulp niet effectief dan kan door het college worden besloten geen individuele voorziening te verstrekken, een lagere omvang vast te stellen of een eerder toegekende individuele voorziening in te trekken.

  • 3. Als een individuele voorziening eenmaal is toegekend geldt een inlichtingenplicht voor de jeugdige en ouder(s). Dat houdt in dat de jeugdige, en/of zijn wettelijke vertegenwoordiger, op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling moet doen van alle feiten en omstandigheden waarvan het hem/haar redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van de verstrekking van een individuele voorziening.

    Concreet betekent dit dat een cliënt het college actief moet informeren over onder meer:

  • 4. Het niet of niet volledig nakomen van de medewerkingsplicht kan leiden tot beëindiging, intrekking, opschorting of herziening van de individuele voorziening.

  • 5. Het niet of niet volledig nakomen van de inlichtingenplicht kan leiden tot intrekking of herziening van de individuele voorziening.

Artikel 6.7 Overleg met (Pgb-)aanbieders en cliëntervaringsonderzoek

  • 1. Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de kwaliteit en de naleving van de nadere eisen door periodieke overleggen met de (Pgb-)aanbieders van op de maatwerkvoorzieningen en het zo nodig in overleg met de cliënt ter plaatse controleren van de geleverde voorzieningen.

  • 2. Het college ziet toe op een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek naar de ervaringen van cliënten over de verstrekking van maatwerkvoorzieningen.

Hoofdstuk 7 Toezichthouders

Artikel 7.1 Toezicht

  • 1. Het college kan toezichthoudende ambtenaren aanwijzen die belast zijn met het houden van toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens artikel 2.9 van de Jeugdwet.

  • 2. De aangewezen toezichthouder is belast met:

    • a.

      De bevoegdheid van het inzien van dossiers;

    • b.

      De bevoegdheid om inlichtingen te vorderen;

    • c.

      De bevoegdheid om de (cliënten)administratie/dossiers te vorderen bij de (Pgb-)aanbieder;

    • d.

      De bevoegdheid om de administratie te vorderen van de cliënt of de Pgb-beheerder;

    • e.

      Het vorderen van inzage in een identificatiebewijs;

    • f.

      Inzage van documenten en toegang tot gegevens;

    • g.

      Het betreden van plaatsen (met uitzondering van woningen);

    • h.

      Controleren of de (Pgb-)aanbieder de verplichtingen uit de toekenningsbeschikking of de raamovereenkomst met het college naleeft;

    • i.

      Ondersteuningsinhoudelijk controleren van de overeenkomsten die de cliënt of de Pgb-beheerder heeft gesloten; voldoen deze aan bij de aanvraag geleverde gegevens en informatie;

    • j.

      Controleren of de individuele voorziening veilig, doeltreffend, doelmatig en cliëntgericht wordt uitgevoerd.;

    • k.

      De bevoegdheid om (Pgb-)aanbieders te screenen.

  • 3. Eenieder is verplicht om mee te werken aan het onderzoek van de toezichthouder.

Hoofdstuk 8 Herzien, intrekken, terugvorderen en opschorten

Artikel 8.1 Herziening of intrekking

  • 1. Onverminderd artikel 8.1.4 van de Wet kan het college een beslissing aangaande een individuele voorziening herzien dan wel intrekken als het college vaststelt dat:

    • a.

      De jeugdige of zijn ouders onjuiste of onvolledige gegevens hebben verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;

    • b.

      De jeugdige of zijn ouders niet langer op de individuele voorziening of op het Pgb zijn aangewezen;

    • c.

      De individuele voorziening of het Pgb niet meer toereikend is te achten;

    • d.

      De jeugdige of zijn ouders niet voldoen aan de voorwaarden van de individuele voorziening of het Pgb of;

    • e.

      De jeugdige of zijn ouders de individuele voorziening of het Pgb niet of voor een ander doel gebruiken dan waarvoor het is bestemd.

  • 2. Een beslissing tot verlening van een Pgb kan worden ingetrokken als blijkt dat het Pgb binnen 6 maanden na uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.

Artikel 8.2 Terugvordering Pgb bij de Pgb-aanbieder

  • 1. Het college kan tot terugvordering van het Pgb bij de Pgb-aanbieder overgaan indien:

    • a.

      De Pgb-aanbieder geld heeft ontvangen voor zorg die (gedeeltelijk) niet is verleend of niet (geheel) conform de gestelde voorwaarden is verleend en hij niet binnen 72 uur aanvraag heeft gedaan bij de Pgb-beheerder om dit te crediteren;

    • b.

      Een maatwerkvoorziening voor een ander doel is ingezet, dan waarvoor het is toegekend;

    • c.

      Een maatwerkvoorziening zonder toestemming van het college in het buitenland is ingezet.

  • 3. In geval van terugvordering stuurt het college een factuur naar de Pgb-aanbieder, die binnen 4 weken moet worden voldaan.

  • 4. Het college kan het terug te vorderen bedrag bij dwangbevel invorderen.

  • 5. De hoogte van de terugvordering is de gehele of de gedeeltelijke geldwaarde van het (ten onrechte) bestede Pgb.

Artikel 8.3 Opschorting betaling uit het Pgb

  • 1. Het college kan de Sociale Verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken te beslissen tot een gehele of gedeeltelijke opschorting van betalingen uit het Pgb voor ten hoogste dertien weken als er ten aanzien van een jeugdige een ernstig vermoeden is gerezen dat er sprake is van een omstandigheid als bedoeld in artikel 8.1.4, eerste lid, onder a, d of e, van de Wet.

  • 2. Het college stelt de cliënt, en/of Pgb-beheerder, schriftelijk op de hoogte van het verzoek op grond van het eerste lid.

Hoofdstuk 9 Vertrouwenspersoon, klachten, inspraak en medezeggenschap

Artikel 9.1 Vertrouwenspersoon

  • 1. Het college zorgt ervoor dat de cliënt een beroep kan doen op een onafhankelijke vertrouwenspersoon.

  • 2. Het college wijst de cliënt erop dat hij/zij zich desgewenst kan laten bijstaan door een onafhankelijke vertrouwenspersoon.

Artikel 9.2 Klachtregeling

  • 1. Het college behandelt klachten van cliënt die betrekking hebben op de wijze waarop een bestuursorgaan zich in een bepaalde aangelegenheid jegens hem/haar of een ander heeft gedragen, overeenkomstig de bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht en Klachtenregeling gemeente Almelo 2013. Desgewenst kan men hierna de klacht voorleggen aan de Nationale Ombudsman.

  • 2. (Professionele) aanbieders stellen intern een regeling vast voor de afhandeling van klachten van ondersteuningsvragers ten aanzien van alle individuele voorzieningen op grond van de Jeugdwet en maken duidelijk kenbaar aan de cliënten hoe zij een klacht kunnen indienen.

Artikel 9.3 Inspraak en medezeggenschap

  • 1. Het college betrekt de inwoner van de gemeente bij de voorbereiding van het beleid betreffende jeugdhulp overeenkomstig de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet gestelde regels met betrekking tot de wijze waarop inspraak wordt verleend.

  • 2. Het college stelt cliënten en vertegenwoordigers van cliëntgroepen vroegtijdig in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende jeugdhulp te doen, advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende jeugdhulp en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.

  • 3. Het college zorgt ervoor dat cliënten kunnen deelnemen aan periodiek overleg, waarbij zij onderwerpen voor de agenda kunnen aanmelden en dat zij worden voorzien van de, voor een adequate deelname aan het overleg, benodigde informatie en ondersteuning.

  • 4. Het college regelt de uitvoering van het tweede en derde lid.

Hoofdstuk 10 Slotbepalingen

Artikel 10.1 Evaluatie

Het door het gemeentebestuur gevoerde beleid wordt elke twee jaar na inwerkingtreding van deze verordening geëvalueerd. Het college zendt hiertoe aan de gemeenteraad een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van de verordening en de beleidsregels in de praktijk.

Artikel 10.2 Hardheidsclausule

  • 1. In gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffend, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

  • 2. Het college kan beleidsregels stellen over de uitvoering van deze verordening.

  • 3. Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de cliënt afwijken van de bepalingen van deze verordening als de toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 10.3 Intrekking oude Verordening en overgangsrecht

  • 1. De Verordening jeugdhulp gemeente Almelo 2019 en alle voorgaande wijzigingsbesluiten worden hiermee ingetrokken.

  • 2. Aanvragen die zijn ingediend onder de Verordening jeugdhulp gemeente Almelo 2019 en waarop nog niet is beslist bij het in werking treden van deze Verordening, worden afgehandeld krachtens deze Verordening (Verordening jeugdhulp gemeente Almelo 2025) tenzij dit nadelige gevolgen heeft voor de aanvrager.

  • 3. Een jeugdige houdt recht op een lopende voorziening verstrekt op grond van de Verordening jeugdhulp gemeente Almelo 2019, totdat het college een nieuw besluit heeft genomen waarbij het besluit waarmee deze voorziening is verstrekt, wordt ingetrokken dan wel gewijzigd.

  • 4. Op bezwaarschriften tegen een besluit dat op grond van de Verordening jeugdhulp gemeente Almelo 2019 genomen is, wordt beslist met inachtneming van die Verordening.

Artikel 10.4 Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1. Deze verordening treedt in werking op de dag na bekendmaking.

  • 2. Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening jeugdhulp gemeente Almelo 2025.

Ondertekening

Gedaan ter openbare vergadering van 15 april 2025,

De griffier, de voorzitter

drs. J.W Scherpenzeel R.T.A. Korteland