Verordening fysieke leefomgeving gemeente Meerssen 2025

Geldend van 18-04-2025 t/m heden

Intitulé

Verordening fysieke leefomgeving gemeente Meerssen 2025

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Afdeling 1.1 Inleidende bepalingen

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

Bijlage I bij deze verordening bevat begripsbepalingen voor de toepassing van deze verordening en de daarop berustende bepalingen.

Artikel 1.2 Toepassingsbereik

  • 1. Deze verordening gaat over:

    • a.

      de fysieke leefomgeving; en

    • b.

      activiteiten die gevolgen hebben of kunnen hebben voor de fysieke leefomgeving.

  • 2. De fysieke leefomgeving omvat in ieder geval:

    • a.

      bouwwerken;

    • b.

      infrastructuur;

    • c.

      watersystemen;

    • d.

      water;

    • e.

      bodem;

    • f.

      lucht;

    • g.

      landschappen;

    • h.

      natuur;

    • i.

      cultureel erfgoed;

    • j.

      werelderfgoed.

  • 3. Als gevolgen voor de fysieke leefomgeving worden in ieder geval aangemerkt gevolgen die kunnen voortvloeien uit:

    • a.

      het wijzigen van onderdelen van de fysieke leefomgeving of het gebruik daarvan;

    • b.

      het gebruik van natuurlijke hulpbronnen;

    • c.

      activiteiten waardoor emissies, hinder of risico’s worden veroorzaakt;

    • d.

      het nalaten van activiteiten.

  • 4. Als gevolgen voor de fysieke leefomgeving worden ook aangemerkt gevolgen voor de mens, voor zover deze worden, of kunnen worden beïnvloed door of via onderdelen van de fysieke leefomgeving.

Artikel 1.3 Doelen van de verordening

Deze verordening is, met het oog op duurzame ontwikkeling, de bewoonbaarheid van de gemeente en de bescherming en verbetering van het leefmilieu gericht op het in onderlinge samenhang:

  • a.

    bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit, ook vanwege de intrinsieke waarde van de natuur; en

  • b.

    doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de fysieke leefomgeving ter vervulling van maatschappelijke behoeften.

Artikel 1.4 Maatwerkvoorschriften- en regels

Het college kan met het oog op de doelstelling zoals genoemd in artikel 1.3 en de zorgplicht zoals genoemd in artikel 1.8, maatwerkvoorschriften en regels geven voor de activiteiten genoemd in deze verordening, met dien verstande dat bij het geven van maatwerkvoorschriften het bepaalde in het Activiteitenbesluit milieubeheer ten aanzien van het geven van maatwerkvoorschriften in acht moet worden genomen.

Artikel 1.5 Verhouding tot andere regelgeving

Deze verordening is niet van toepassing op onderwerpen met betrekking tot de fysieke leefomgeving of onderdelen daarvan, die bij of krachtens een wet, een algemene maatregel van bestuur, een ministeriële regeling of provinciale verordening uitputtend zijn geregeld, tenzij uit de bepalingen van deze verordening anders blijkt.

Artikel 1.6 Meest recente versie

Bij het toepassen van artikelen uit deze verordening die verwijzen naar documenten buiten deze verordening, wordt steeds uitgegaan van de meest recente versie van die documenten, tenzij anders is aangegeven.

Afdeling 1.2 Algemene bepalingen activiteiten

Artikel 1.7 Normadressaat

Aan dit hoofdstuk wordt voldaan door degene die de activiteit verricht, tenzij anders bepaald. Diegene draagt zorg voor de naleving van de regels over de activiteit.

Artikel 1.8 Algemene zorgplicht

Degene die een activiteit als bedoeld in artikel 1.2 verricht en weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat die activiteit nadelige gevolgen kan hebben voor de belangen met het oog waarop de regels over die activiteit zijn gesteld, is verplicht:

  • a.

    alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van diegene kunnen worden gevraagd om die gevolgen te voorkomen;

  • b.

    voor zover deze niet kunnen worden voorkomen: die gevolgen zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken, en

  • c.

    als die gevolgen onvoldoende kunnen worden beperkt: die activiteit achterwege te laten voor zover dat redelijkerwijs van diegene kan worden gevraagd.

Artikel 1.9 Vergunningplicht

Activiteiten waarvoor op grond van deze verordening een vergunning nodig is, mogen niet worden uitgevoerd zonder of voordat die vergunning is verleend, of in afwijking van de verleende vergunning.

Artikel 1.10 Ongewoon voorval

  • 1. Het college wordt onverwijld geïnformeerd over een ongewoon voorval als bedoeld in artikel 19.1 van de Omgevingswet.

  • 2. Zodra de volgende gegevens en bescheiden bekend zijn, worden ze verstrekt aan het college:

    • a.

      informatie over de oorzaken van het ongewoon voorval en de omstandigheden waaronder het ongewoon voorval zich heeft voorgedaan;

    • b.

      informatie over de vrijgekomen stoffen en hun eigenschappen;

    • c.

      andere gegevens die nodig zijn om de aard en de ernst van de gevolgen voor de fysieke leefomgeving te kunnen inschatten; en

    • d.

      informatie over de maatregelen die zijn getroffen of worden overwogen om de nadelige gevolgen van het ongewoon voorval te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken.

Afdeling 1.2 Bepalingen ten aanzien van vergunningen

Artikel 1.11 Algemene aanvraagvereisten

  • 1. Bij een aanvraag voor een (omgevings)vergunning of ontheffing worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt;

    • a.

      een beschrijving van de activiteit waarvoor de omgevingsvergunning wordt aangevraagd;

    • b.

      naam, adres, telefoonnummer en woonplaats van de aanvrager;

    • c.

      het adres, de kadastrale aanduiding of coördinaten van de locatie waarop de activiteit wordt verricht;

    • d.

      een aanduiding van de begrenzing van de locatie waarop de activiteit wordt verricht;

    • e.

      als de aanvraag wordt ingediend door een gemachtigde: naam, adres, telefoonnummer en woonplaats van de gemachtigde;

    • f.

      als de aanvraag elektronisch wordt ingediend: het e-mailadres van de aanvrager of de gemachtigde;

    • g.

      als wordt gevraagd een voorschrift aan de omgevingsvergunning te verbinden over regels als bedoeld in paragraaf 4.1.1 van de wet: een beschrijving van het onderwerp van dat voorschrift; en

    • h.

      als wordt gevraagd om toestemming om een gelijkwaardige maatregel te treffen: gegevens waaruit blijkt dat met de gelijkwaardige maatregel ten minste hetzelfde resultaat wordt bereikt als met de voorgeschreven maatregel is beoogd.

  • 2. Indien de aanvraag betrekking heeft op een bodemgevoelig gebouw op een bodemgevoelige locatie moet aanvrager in aanvulling op het eerste lid het bodemonderzoek aanleveren in pdf-formaat en in de laatste xml-versie.

  • 3. Het college kan nadere eisen verbinden aan de in te dienen gegevens en bescheiden bij een aanvraag voor een (omgevings)vergunning of ontheffing.

Artikel 1.12 Voorschriften en beperkingen

  • 1. Aan een vergunning of ontheffing kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden. Deze voorschriften en beperkingen strekken slechts tot bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de vergunning of ontheffing is vereist.

  • 2. Degene aan wie een vergunning of ontheffing is verleend, is verplicht de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen na te komen.

Artikel 1.13 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing

De vergunning of ontheffing is persoonlijk, tenzij bij of krachtens deze verordening anders is bepaald.

Artikel 1.14 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing

  • 7. De vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd als:

    • a.

      ter verkrijging daarvan onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt;

    • b.

      op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na het verlenen van de vergunning of ontheffing, intrekking of wijziging noodzakelijk is vanwege het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning of ontheffing is vereist;

    • c.

      de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften en beperkingen niet zijn of worden nagekomen;

    • d.

      van de vergunning of ontheffing geen gebruik wordt gemaakt binnen of gedurende een daarin gestelde termijn dan wel, bij het ontbreken van een gestelde termijn, binnen een redelijke termijn; of

    • e.

      de houder of zijn rechtverkrijgende dit verzoekt.

  • 8. Naast deze intrekkings- en wijzigingsgronden kunnen voor specifieke vergunningen of ontheffingen nog aanvullende gronden gelden.

Artikel 1.14a Vervallen van vergunning of ontheffing

  • 1. Een vergunning of ontheffing vervalt, wanneer:

    • a.

      sinds haar verlening onherroepelijk is geworden, zes maanden zijn verlopen zonder dat handelingen zijn verricht met gebruikmaking van de vergunning of ontheffing;

    • b.

      gedurende een jaar anders dan wegens overmacht geen handelingen zijn verricht met gebruikmaking van de vergunning of ontheffing;

    • c.

      de verlening van een vergunning of ontheffing, strekkende tot vervanging van eerst bedoelde vergunning of ontheffing, van kracht is geworden.

Artikel 1.15 Termijnen

  • 1. De vergunning of ontheffing geldt voor onbepaalde tijd, tenzij bij de vergunning of ontheffing anders is bepaald of de aard van de vergunning of ontheffing zich daartegen verzet.

  • 2. De aard van de vergunning of ontheffing verzet zich in ieder geval tegen gelding voor onbepaalde tijd als het aantal vergunningen of ontheffingen is beperkt en het aantal mogelijke aanvragers het aantal beschikbare vergunningen of ontheffingen overtreft.

Artikel 1.16 Weigeringsgronden

  • 1. De vergunning wordt geweigerd als:

    • a.

      de aanvrager geen belang heeft bij de vergunning; of

    • b.

      door gebruikmaking van de vergunning duidelijk strijd ontstaat met andere wettelijke voorschriften.

  • 2. Een vergunning of ontheffing kan in ieder geval worden geweigerd in het belang van:

    • a.

      de openbare orde;

    • b.

      de openbare veiligheid;

    • c.

      de volksgezondheid;

    • d.

      de bescherming van het milieu.

  • 3. Een vergunning of ontheffing kan ook worden geweigerd als:

    • a.

      de aanvraag daarvoor minder dan drie weken voor de beoogde datum van de beoogde activiteit is ingediend en daardoor een behoorlijke behandeling van de aanvraag niet mogelijk is; of

    • b.

      indien ter verkrijging daarvan onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt.

  • 4. Het bevoegd gezag kan, onverminderd het elders in deze verordening bepaalde, een vergunning of ontheffing weigeren, indien de aanvrager voorschriften, verbonden aan een eerdere vergunning of ontheffing voor een soortgelijke activiteit of beperkingen waaronder zo’n vergunning of ontheffing is verleend, niet heeft nageleefd en het vermoeden gerechtvaardigd is dat indien de gevraagde vergunning of ontheffing wordt verleend, hij ook daaraan verbonden voorschriften of beperkingen waaronder zij zou worden verleend, niet zal naleven.

Artikel 1.17 Beslistermijn en kennisgeving

  • 1. Het college beslist binnen acht weken na ontvangst op een aanvraag om een omgevingsvergunning, tenzij de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht expliciet van toepassing is verklaard.

  • 2. Het college beslist binnen twaalf weken na ontvangst van de aanvraag om een omgevingsvergunning als de voorgenomen beslissing op de aanvraag om een omgevingsvergunning instemming als bedoeld in artikel 16.16 van de Omgevingswet behoeft.

  • 3. Het college kan de beslistermijnen, bedoeld in het eerste en tweede lid, eenmaal met maximaal zes weken verlengen. Dit besluit wordt bekendgemaakt binnen de beslistermijn.

  • 4. Tegelijkertijd met of zo spoedig mogelijk na de bekendmaking van het besluit op de aanvraag om een omgevingsvergunning geeft het college kennis van dat besluit op de in artikel 12 van de Bekendmakingswet bepaalde wijze.

  • 5. In afwijking van artikel 28, eerste lid, van de Dienstenwet is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing op de voorbereiding van de beslissing op de aanvraag, tenzij paragraaf 4.1.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht expliciet van toepassing is verklaard.

Hoofdstuk 2 Erfgoed

Afdeling 2.1 Cultureel erfgoed

Paragraaf 2.1.1 Gemeentelijk erfgoedregister

Artikel 2.1 Gemeentelijk erfgoedregister

  • 1. Het college houdt een door eenieder te raadplegen gemeentelijk erfgoedregister bij van krachtens deze verordening aangewezen gemeentelijk cultureel erfgoed inclusief de locaties waaraan krachtens artikel 4.2, eerste lid, van de Omgevingswet in het omgevingsplan de functie cultureel erfgoed is toebedeeld.

  • 2. Het gemeentelijk erfgoedregister bevat:

    • a.

      gegevens over de inschrijving en ter identificatie van het aangewezen gemeentelijk cultureel erfgoed;

    • b.

      gegevens over door het college van gedeputeerde staten ontvangen instructies als bedoeld in artikel 2.33, eerste lid, van de Omgevingswet betreffende een locatie met de functie-aanduiding provinciaal monument, provinciaal archeologisch monument of provinciaal beschermd stads- en dorpsgezicht;

    • c.

      gegevens over door het college van de minister ontvangen afschriften van de inschrijving van een rijksmonument in het rijksmonumentenregister als bedoeld in artikel 3.3, vijfde lid, van de Erfgoedwet en instructies als bedoeld in artikel 2.34, vierde lid, van de Omgevingswet betreffende een locatie met de functie-aanduiding rijksbeschermd stads- en dorpsgezicht.

Paragraaf 2.1.2 Aanwijzing tot gemeentelijk monument

Artikel 2.2 Aanwijzing als gemeentelijk monument

  • 1. Het college kan besluiten een monument of archeologisch monument dat van bijzonder belang is voor de gemeente vanwege zijn schoonheid, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde aan te wijzen als gemeentelijk monument.

  • 2. Dit artikel is niet van toepassing op:

    • a.

      rijksmonumenten; en

    • b.

      monumenten en archeologische monumenten die zijn aangewezen op grond van een provinciale erfgoedverordening als bedoeld in 3.17, eerste lid, van de Erfgoedwet of een omgevingsverordening als bedoeld in artikel 2.6 van de Omgevingswet.

Artikel 2.3 Voornemen tot aanwijzing

  • 1. Een voornemen om toepassing te geven aan artikel 2.2, eerste lid, wordt door het college schriftelijk bekendgemaakt aan alle zakelijk gerechtigden op de onroerende zaak die vermeld staan in de openbare registers, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Kadasterwet.

  • 2. Voordat een kerkelijk monument wordt aangewezen, voert het college overleg over het voornemen met de eigenaar.

Artikel 2.4 Voorbescherming

  • 1. De bescherming van afdeling 2.2 is van overeenkomstige toepassing op het monument of archeologisch monument ten aanzien waarvan een voornemen als bedoeld in artikel 2.3, eerste lid, is bekendgemaakt.

  • 2. De voorbescherming, bedoeld in het eerste lid, vervalt op het moment van inschrijving van de aanwijzing in het gemeentelijk erfgoedregister.

Artikel 2.5 Advies gemeentelijke adviescommissie

  • 1. Het college vraagt over het voornemen om toepassing te geven aan artikel 2.2 eerste lid, advies aan de Adviescommissie Fysieke Leefomgeving gemeente Meerssen zoals bedoeld in artikel 17.9 van de Omgevingswet en de Verordening op de adviescommissie fysieke leefomgeving gemeente Meerssen 2022.

  • 2. De Adviescommissie Fysieke Leefomgeving gemeente Meerssen betrekt in ieder geval de leden die deskundig zijn op het gebied van de monumentenzorg bij het advies.

Artikel 2.6 Beslistermijn en inhoud aanwijzingsbesluit

  • 1. Op de voorbereiding van het besluit over aanwijzing als gemeentelijk monument is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

  • 2. De Adviescommissie Fysieke Leefomgeving gemeente Meerssen adviseert het college binnen acht weken.

  • 3. Het college neemt het besluit zo spoedig mogelijk en uiterlijk binnen zes maanden.

  • 4. De in het derde lid bedoelde termijn vangt aan met ingang van de dag waarop het ontwerpbesluit ter inzage is gelegd.

  • 5. De aanwijzing bevat in ieder geval de plaatselijke aanduiding van het gemeentelijke monument, de datum van aanwijzing, de kadastrale aanduiding en een beschrijving van het gemeentelijke monument.

Artikel 2.7 Bekendmaking aanwijzingsbesluit aan rechthebbenden en inschrijving

  • 1. De aanwijzing wordt schriftelijk bekendgemaakt aan alle zakelijk gerechtigden op de onroerende zaak die vermeld staan in de openbare registers, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Kadasterwet.

  • 2. Het college verwerkt de aanwijzing direct in het gemeentelijk erfgoedregister.

Artikel 2.8 Aanwijzing als voorlopig gemeentelijk monument

  • 1. In een spoedeisend geval kan het college een monument of archeologisch monument aanwijzen als voorlopig gemeentelijk monument. In afwijking van artikel 2.5 wordt in dat geval aan de Adviescommissie Fysieke Leefomgeving Meerssen advies gevraagd over de vastgestelde aanwijzing als voorlopig gemeentelijk monument.

  • 2. Een aanwijzing als voorlopig gemeentelijk monument vervalt na 26 weken of zoveel eerder als het college een besluit heeft genomen over de aanwijzing, bedoeld in artikel 2.2, eerste lid.

  • 3. Afdeling 2.2 is van overeenkomstige toepassing vanaf het moment dat zakelijk gerechtigden schriftelijk in kennis worden gesteld van het besluit van het college tot aanwijzing van het monument of archeologisch monument als voorlopig gemeentelijk monument. Artikel 2.7 is van overeenkomstige toepassing op deze aanwijzing.

Artikel 2.9 Wijziging gemeentelijk erfgoedregister, vervallen aanwijzing monument

  • 1. Het college kan ten aanzien van gemeentelijke monumenten en voorlopige gemeentelijke monumenten wijzigingen aanbrengen in het gemeentelijk erfgoedregister.

  • 2. Als de wijziging ziet op het schrappen uit het register is paragraaf 2.1.2 van overeenkomstige toepassing, tenzij het monument of het archeologisch monument waarop de aanwijzing betrekking heeft als zodanig is tenietgegaan.

  • 3. Een aanwijzing vervalt met ingang van de dag waarop het monument of het archeologisch monument waarop de aanwijzing betrekking heeft is ingeschreven in het rijksmonumentenregister of een provinciaal erfgoedregister als bedoeld in artikel 3.17, derde lid, van de Erfgoedwet of een omgevingsverordening als bedoeld in artikel 2.6 van de Omgevingswet. Het vervallen van de aanwijzing wordt onverwijld bijgehouden in het gemeentelijk erfgoedregister.

Paragraaf 2.1.3 De aanwijzing tot gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht

Artikel 2.10 Aanwijzing als gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht

  • 1. De gemeenteraad kan, op voorstel van het college, stads- of dorpsgezichten aanwijzen als gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht.

  • 2. Het college zendt het voorstel voor advies aan de Adviescommissie Fysieke Leefomgeving Meerssen, bedoeld in artikel 2.5, eerste lid. Artikel 2.5, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing. In spoedeisende gevallen kan het vragen van dit advies achterwege blijven.

  • 3. De Adviescommissie Fysieke Leefomgeving gemeente Meerssen adviseert schriftelijk binnen acht weken na ontvangst van het verzoek van het college.

  • 4. De gemeenteraad beslist binnen 26 weken na verzending van het voorstel, bedoeld in het tweede lid.

  • 5. Een aangewezen gemeentelijk stads- of dorpsgezicht wordt onverwijld opgenomen in het gemeentelijk erfgoedregister.

  • 6. De gemeenteraad stelt ter bescherming van een op grond van het eerste lid aangewezen gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht een omgevingsplan als bedoeld in artikel 2.4 van de Omgevingswet vast. Bij het besluit tot aanwijzing van een beschermd stads- en dorpsgezicht kan hiertoe een termijn worden gesteld.

  • 7. Bij het besluit tot aanwijzing van een gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht wordt bepaald of en in hoeverre het tijdelijk omgevingsplan als beschermend in de zin van het vorige lid kan worden aangemerkt.

  • 8. Dit artikel is niet van toepassing op:

    • a.

      een beschermd stads- of dorpsgezicht dat via instructies de functie-aanduiding rijksbeschermd of provinciaal beschermd stads- of dorpsgezicht heeft, of dat is aangewezen op grond van artikel 35, eerste lid, van de Monumentenwet 1988; of

    • b.

      een provinciale erfgoedverordening als bedoeld in 3.17 van de Erfgoedwet of een omgevingsverordening als bedoeld in artikel 2.6 van de Omgevingswet.

Artikel 2.11 Wijziging, intrekking en vervallen van de aanwijzing als gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht

  • 1. De gemeenteraad kan, op voorstel van het college, een besluit tot aanwijzing als bedoeld in artikel 2.10, eerste lid, wijzigen of intrekken. Artikel 2.10, tweede en derde lid, is hierop van overeenkomstige toepassing, tenzij het een aanpassing van ondergeschikte betekenis betreft of het stads- of dorpsgezicht waarop aanwijzing betrekking heeft als zodanig is tenietgegaan.

  • 2. Een aanwijzing vervalt met ingang van de dag waarop het stads- of dorpsgezicht waarop de aanwijzing betrekking heeft wordt aangewezen als beschermd stads- of dorpsgezicht op grond van een instructie als bedoeld in artikel 2.33, eerste lid, of artikel 2.34, vierde lid van de Omgevingswet.

  • 3. Het college verwerkt de wijziging, intrekking of het vervallen van een aanwijzing direct in het gemeentelijk erfgoedregister.

Afdeling 2.2 Activiteiten met betrekking tot cultureel erfgoed en werelderfgoed

Artikel 2.12 Instandhoudingsplicht gemeentelijk monument

Het is verboden een gemeentelijk monument te beschadigen of te vernielen, of daaraan onderhoud te onthouden dat voor de instandhouding daarvan noodzakelijk is.

Artikel 2.13 Omgevingsvergunning gemeentelijk monument

  • 1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning van het college een gemeentelijk monument:

    • a.

      te slopen, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen, of

    • b.

      te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing op:

    • a.

      de uitvoering van normaal onderhoud, voor zover detaillering, profilering, vormgeving, materiaalsoort en kleur van het monument niet wijzigen, en voor zover de aanleg van een tuin, park of andere aanleg, niet wijzigt;

    • b.

      alleen inpandige veranderingen van een onderdeel van het monument dat uit het oogpunt van monumentenzorg geen waarde heeft;

    • c.

      het binnen een monument dat als begraafplaats in gebruik is met inachtneming van de monumentale waarden:

      • 1°.

        plaatsen van grafmonumenten, met inbegrip van het tijdelijk verwijderen daarvan en het bijwerken van het opschrift;

      • 2°.

        doen van begravingen of asbijzettingen, of

      • 3°.

        ruimen van graven waarvan het grafmonument niet is beschermd als gemeentelijk monument.

  • 3. Het college kan in het belang van de monumentenzorg nadere regels stellen met betrekking tot de uitvoering van werkzaamheden aan een gemeentelijk monument. Deze regels kunnen mede inhouden een vrijstelling van het verbod, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 2.14 Weigeringsgronden

  • 1. De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend als het belang van de monumentenzorg zich daartegen niet verzet.

  • 2. Een omgevingsvergunning voor een kerkelijk monument als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet wordt niet verleend zonder overeenstemming met de eigenaar.

Artikel 2.15 Verbodsbepaling en aanvraag omgevingsvergunning gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht

  • 1. Het is in een gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht verboden om zonder omgevingsvergunning een bouwwerk te slopen.

  • 2. De omgevingsvergunning kan in ieder geval worden geweigerd als naar het oordeel van het college niet aannemelijk is dat op de plaats van het te slopen bouwwerk een ander bouwwerk kan of zal worden gebouwd.

  • 3. Artikel 2.14 is van overeenkomstige toepassing.

  • 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het slopen ingevolge een verplichting als bedoeld in de artikelen 13, 13a of 13b van de Woningwet of ingevolge een verplichting zoals gesteld in een maatwerkvoorschrift op grond van artikel 3.5 van het Besluit bouwwerken leefomgeving.

Artikel 2.16 Vangnet archeologie

  • 1. Het is verboden de bodem te verstoren in een archeologisch monument of een gebied waar archeologische vondsten of waarden worden verwacht als in het daar vigerende omgevingsplan niet is voldaan aan artikel 5.130 van het Besluit kwaliteit leefomgeving, tenzij:

    • a.

      voor de activiteit een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, onder a, van de Omgevingswet is verleend;

    • b.

      het de verstoring betreft van een archeologisch monument, waarde of verwachting die is aangegeven op de gemeentelijke archeologische beleids-, waarden- of verwachtingskaart, de provinciale archeologische monumentenkaart of de landelijke indicatieve kaart van archeologische waarden en het verrichten van de activiteiten geen strijd oplevert met door het college vastgestelde regels over de toegestane mate van verstoring;

    • c.

      de activiteit plaatsvindt op basis van een deugdelijke beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening wordt gehouden en onevenredige schade voor archeologische waarden wordt voorkomen, of

    • d.

      met een vooronderzoek is aangetoond dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn.

  • 2. Het college kan nadere regels stellen over de noodzaak tot en de vorm van een archeologisch onderzoek.

Afdeling 2.3 Advies (vervallen)

Paragraaf 2.3.1 Advies bij aanwijzing gemeentelijk monument

Artikel 2.17 Termijnen, advies en aanwijzingsbesluit (vervallen)

Vervallen.

Paragraaf 2.3.2 Advies bij aanwijzing gemeentelijk beschermd stadsgezicht

Artikel 2.18 Advies bij aanwijzen gemeentelijk beschermd stadsgezicht (vervallen)

Vervallen.

Paragraaf 2.3.3 Advies bij omgevingsvergunning monument

Artikel 2.19 Advies omgevingsvergunning rijksmonument (vervallen)

Vervallen.

Hoofdstuk 3 Afvalbeheer

Afdeling 3.1 Aanwijzingen met betrekking tot afval

Artikel 3.1 Aanwijzing van de inzameldienst

  • 1. Het college wijst de inzameldienst, dan wel andere inzamelaars aan die zijn belast met de inzameling van huishoudelijke afvalstoffen.

  • 2. Aan de aanwijzing kunnen voorschriften worden verbonden en beperkingen worden gesteld.

  • 3. Het college kan nadere regels stellen over de wijze waarop de inzameldienst en andere aangewezen inzamelaars huishoudelijke afvalstoffen inzamelen.

Artikel 3.2 Aanwijzing van inzamelplaats

Het college draagt zorg voor ten minste één daartoe ter beschikking gestelde plaats binnen de gemeenten waarmee wordt samengewerkt, waar in voldoende mate gelegenheid wordt geboden om huishoudelijke afvalstoffen, met inbegrip van grof huishoudelijk afval, achter te laten.

Afdeling 3.2 Huishoudelijk afvalstoffen

Artikel 3.3 Begripsomschrijvingen

In dit hoofdstuk en de daarop rustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a.

    wet: Wet milieubeheer;

  • b.

    inzamelen: de activiteiten gericht op het ophalen of innemen van huishoudelijke afvalstoffen die binnen de gemeente ter inzameling worden aangeboden en het feitelijk ophalen en innemen daarvan;

  • c.

    ter inzameling aanbieden: de wijze van overdragen van huishoudelijke afvalstoffen aan de inzameldienst of andere aangewezen inzamelaars, inclusief het achterlaten van afvalstoffen in daartoe geplaatste inzamelmiddelen of -voorzieningen of op een daartoe aangewezen plaats;

  • d.

    inzamelmiddel: een door het college voor de inzameling van huishoudelijke afvalstoffen bestemd hulp- of bewaarmiddel, bijvoorbeeld een gemeentelijke restafval-zak, PMD-zak, luierzak, GFT+e-container of emmer en Restafval-container ten behoeve van één huishouden;

  • e.

    inzamelvoorziening: een door het college voor de inzameling van huishoudelijke afvalstoffen bestemd(e) bewaarmiddel of - plaats, bijvoorbeeld een verzamelcontainer, brengvoorziening of milieupark, ten behoeve van meerdere huishoudens;

  • f.

    inzameldienst: de krachtens artikel 3.1, eerste lid, aangewezen inzameldienst, belast met de inzameling van huishoudelijke afvalstoffen;

  • g.

    andere inzamelaars: de krachtens artikel 3.1, eerste lid, aangewezen personen en instanties, belast met het afzonderlijk inzamelen van categorieën huishoudelijke afvalstoffen

  • h.

    gebruiker van een perceel: degene die in de gemeente feitelijk gebruik maakt van een perceel ten aanzien waarvan ingevolge artikel 10.21 en artikel 10.22 van de Wet milieubeheer een verplichting tot het inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen geldt;

  • i.

    zwerfafval: huishoudelijke afvalstoffen van zeer beperkte omvang en gewicht, zoals proppen, papier, sigarettenpeuken, kauwgom, plastic bekertjes en blikjes, verpakkingsmateriaal, etenswaren, niet zijnde klein chemisch afval, ontstaan buiten een perceel;

Artikel 3.4 Aanwijzing activiteiten

  • 1. Als activiteiten als bedoeld in artikel 1.2 worden aangewezen:

    • a.

      het inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen en bedrijfsafvalstoffen die onder het reinigingsrecht vallen;

    • b.

      het ter inzameling aanbieden, overdragen en achterlaten van huishoudelijke afvalstoffen en bedrijfsafvalstoffen die onder het reinigingsrecht vallen;

    • c.

      het inzamelen van de kadavers van gezelschapsdieren;

    • d.

      andere activiteiten met afvalstoffen, met uitzondering van milieubelastende activiteiten ;

    • e.

      activiteiten waardoor zwerfafval kan ontstaan.

  • 2. In afwijking van artikel 1.2, tweede lid, zijn de regels in deze paragraaf ook van toepassing op het inzamelen van afvalstoffen dat wordt verricht door of vanwege de gemeente Meerssen voor de uitoefening van een publiekrechtelijke taak.

Artikel 3.5 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.8, houdt voor de activiteiten, bedoeld in artikel 3.4 in ieder geval in dat:

  • 1.

    geen hinder of verontreiniging van het milieu of een weg wordt veroorzaakt door een afvalstof:

    • a.

      op of in de bodem of op een weg te brengen, te storten, te houden, achter te laten of anderszins daar te plaatsen; of

    • b.

      te vervoeren of te laden of te lossen.

  • 2.

    het ontstaan van zwerfafval wordt voorkomen door:

    • a.

      op of bij een locatie waar eet- of drinkwaren worden verkocht, die ter plaatse kunnen worden genuttigd, een voor het publiek toegankelijke afvalbak beschikbaar te hebben en door deze tijdig te legen;

    • b.

      etenswaren, verpakkingen, afval en andere materialen, afkomstig van een locatie als bedoeld onder a, binnen een straal van 25 m van die locatie zo vaak als nodig te verwijderen;

    • c.

      huishoudelijke afvalstoffen van beperkte omvang en gewicht niet achter te laten in de openbare ruimte, anders dan in daartoe bestemde afvalbakken of andere middelen ter inzameling van die afvalstoffen;

    • d.

      drukwerk, inclusief de verpakking, dat onder het publiek wordt verspreid en in de openbare ruimte wordt achtergelaten, onverwijld op te ruimen;

    • e.

      afvalstoffen of inzamelmiddelen met afvalstoffen die klaar staan voor inzameling niet te doorzoeken, te verspreiden, te schoppen of omver te stoten;

  • 3.

    als verontreiniging van het milieu of een weg is ontstaan door het verrichten van een activiteit, alle maatregelen worden getroffen om die verontreiniging ongedaan te maken of zoveel mogelijk te beperken;

  • 4.

    geen afvalstoffen op een voor het publiek waarneembare plaats in de open lucht worden opgeslagen, tenzij dat opslaan in overeenstemming is met de regels in deze verordening en de daarvoor geldende rijksregels.

Artikel 3.6 Regulering van andere inzamelaars

  • 1. Het is voor anderen dan de inzameldienst verboden huishoudelijke afvalstoffen in te zamelen, tenzij de inzamelaar:

    • a.

      daartoe is aangewezen door het college;

    • b.

      bij nadere regels van het college van het verbod is vrijgesteld; of

    • c.

      verplicht is tot inname, bedoeld in artikel 9.5.2, derde lid, aanhef en onderdeel b, of vierde lid, van de Wet milieubeheer.

  • 2. Op de aanwijzing van een inzamelaar, bedoeld in het eerste lid, onder a, is artikel 3.1, eerste lid, van overeenkomstige toepassing.

Artikel 3.7 Algemene verboden

Het is verboden huishoudelijke afvalstoffen:

  • a.

    ter inzameling aan te bieden aan een ander dan de inzameldienst of een inzamelaar als bedoeld in artikel 3.1, eerste lid;

  • b.

    over te dragen aan een ander dan een inzamelaar als bedoeld in artikel 3.1, eerste lid ; of

  • c.

    achter te laten op een andere plaats dan de inzamelplaats, bedoeld in artikel 3.2.

Artikel 3.8 Gescheiden afvalinzameling

Door de inzameldienst of andere inzamelaars worden de volgende categorieën huishoudelijke afvalstoffen afzonderlijk ingezameld:

  • a.

    groente-, fruit- en tuinafval;

  • b.

    klein chemisch afval inclusief afgewerkte olie;

  • c.

    glas met kleurscheiding;

  • d.

    oud papier en karton;

  • e.

    kunststof verpakkingen;

  • f.

    textiel en schoeisel;

  • g.

    elektrische- en elektronische apparatuur;

  • h.

    harde kunststoffen;

  • i.

    verduurzaamd hout;

  • j.

    grof tuinafval;

  • k.

    asbest en asbesthoudend afval;

  • l.

    grof huishoudelijk afval;

  • m.

    huishoudelijk restafval;

  • n.

    autobanden;

  • o.

    kringloopgoederen;

  • p.

    puin;

  • q.

    metaal (incl. blik)

  • r.

    houtafval;

  • s.

    drankkartons;

  • t.

    vlakglas;

  • u.

    matrassen;

  • v.

    piepschuim (polystyreen);

  • w.

    luiers en incontinentiemateriaal.

Artikel 3.8a Inzamelmiddelen en -voorzieningen

  • 1. De inzameling kan plaatsvinden via:

    • a.

      een inzamelmiddel voor de gebruiker van een perceel;

    • b.

      een inzamelvoorziening voor de gebruikers van een aantal percelen;

    • c.

      een inzamelvoorziening op wijkniveau;

    • d.

      een brengdepot op lokaal of regionaal niveau.

  • 2. Het college kan aanwijzen via welk al dan niet van gemeentewege verstrekt inzamelmiddel of via welke inzamelvoorziening de inzameling van een bepaalde categorie huishoudelijke afvalstoffen ten behoeve van de gebruiker van een perceel plaatsvindt.

Artikel 3.8b Frequentie van inzamelen

  • 1. Huishoudelijk restafval wordt tenminste eenmaal per 14 dagen bij of nabij elk perceel ingezameld.

  • 2. Groente-, fruit- en tuinafval en etensresten (GFT+e) worden eenmaal per 14 dagen afzonderlijk bij of nabij elk perceel ingezameld.

  • 3. Plastic verpakkingen, metalen verpakkingen (blikjes) en drankenkartons (PMD) worden tenminste eenmaal per 14 dagen bij of nabij elk perceel ingezameld.

  • 4. Oud papier en karton (OPK) wordt minstens 1 keer per maand bij of nabij elk perceel ingezameld.

  • 5. Textiel wordt maximaal 6 keer per jaar huis-aan-huis ingezameld en kan ook in de speciale verzamelcontainers voor textiel worden ingeleverd.

  • 6. De digitale afvalkalender is leidend voor de inzamelfrequentie.

  • 7. Het college kan de frequentie datum en wijze van inzamelen per perceel wijzigen als daartoe aanleiding is.

  • 8. Op de milieuparken in Valkenburg a/d Geul en Maastricht kunnen de afvalstoffen zoals benoemd in 3.8 gedurende de openingstijden worden ingeleverd.

Artikel 3.9 Gescheiden aanbieding

  • 1. Het is verboden om de categorieën huishoudelijke afvalstoffen zoals bepaald in artikel 3.8, anders dan afzonderlijk ter inzameling aan te bieden.

  • 2. Het is verboden huishoudelijke afvalstoffen aan te bieden aan anderen dan de krachtens artikel 3.1 aangewezen inzameldienst en andere inzamelaars.

  • 3. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor de bij nadere regels aan te wijzen categorieën van personen.

  • 4. Het in het tweede lid gestelde verbod geldt niet voor het aanbieden van categorieën huishoudelijke afvalstoffen aan personen of instanties die in het kader van producentenverantwoordelijkheid bij algemene maatregel van bestuur of ministeriële regeling een inzamelplicht hebben gekregen voor die categorieën huishoudelijke afvalstoffen.

Artikel 3.10 Verpakking van huishoudelijk afval

  • 1. Afval en grondstoffen dienen op een veilige en milieuverantwoorde wijze te worden aangeboden

  • 2. Het college kan nadere regels opleggen over de wijze van verpakken.

Artikel 3.11 Tijdstip van aanbieding

Het is verboden huishoudelijke afvalstoffen ter inzameling aan te bieden anders dan op de door het college daartoe bepaalde dag en tijden. Deze kunnen voor verschillende bestanddelen verschillend worden vastgesteld.

Artikel 3.12 Wijze en plaats van aanbieding

  • 1. Het is verboden huishoudelijke afvalstoffen ter inzameling aan te bieden anders dan in overeenstemming met de door het college te stellen regels over het gebruik van:

    • a.

      inzamelmiddelen voor het aanbieden ter inzameling bij een perceel;

    • b.

      inzamelvoorzieningen voor het aanbieden ter inzameling nabij een perceel.

  • 3. Het is verboden om een inzamelmiddel buiten de vastgestelde dag en tijden, bedoeld in artikel 3.11, buiten een perceel in de openbare ruimte te laten staan.

  • 4. Het college kan nadere regels stellen voor categorieën van percelen. Deze regels kunnen een vrijstelling van het verbod inhouden.

Artikel 3.13 Het aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen via een inzamelmiddel

  • 1. Het is de gebruiker van een perceel, aan wie een inzamelmiddel en/of inzamelvoorziening is aangewezen, verboden de huishoudelijke afvalstoffen anders aan te bieden dan via het betreffende inzamelmiddel of de betreffende inzamelvoorziening of het betreffende brengdepot.

  • 2. Het is verboden andere categorieën huishoudelijke afvalstoffen via een inzamelmiddel of inzamelvoorziening aan te bieden, dan de categorie waarvoor dit inzamelmiddel of deze inzamelvoorziening is bestemd.

  • 3. Het college kan regels stellen omtrent de beschikbaarheid en het gebruik van een van gemeentewege verstrekt inzamelmiddel.

  • 4. Het college kan nadere regels stellen omtrent de plaats en wijze waarop categorieën huishoudelijke afvalstoffen mogen worden aangeboden.

  • 5. Het is verboden huishoudelijke afvalstoffen op een andere wijze ter inzameling aan te bieden dan krachtens dit artikel is bepaald.

Afdeling 3.3 Bedrijfsafvalstoffen

Artikel 3.14 Inzameling bedrijfsafvalstoffen door inzameldienst

Het college kan bestanddelen van bedrijfsafvalstoffen aanwijzen die worden ingezameld door de inzameldienst of andere inzamelaars die zijn aangewezen op grond van artikel 3.1, in gevallen waarin de voor deze inzameling krachtens de Verordening Gemeentelijke Reinigingsheffingen verschuldigde heffing is voldaan. Dit geldt alleen voor bedrijven met afvalstoffen, die qua aard en omvang gelijken op die van een huishouden.

Artikel 3.15 Aanbieding ter inzameling van bedrijfsafvalstoffen

Het is verboden anders dan in overeenstemming met artikel 3.14 bedrijfsafvalstoffen ter inzameling aan de inzameldienst of andere inzamelaars als aangewezen in artikel 3.1 aan te bieden of over te dragen, of bij een inzamelplaats als bedoeld in artikel 3.2, achter te laten.

Artikel 3.16 Regeling van inzameling van bedrijfsafvalstoffen

  • 1. Het is verboden bedrijfsafvalstoffen ter inzameling aan te bieden anders dan in overeenstemming met de door het college te stellen regels over de dagen, tijden, wijzen en plaatsen van inzameling van de krachtens artikel 3.14 aangewezen bedrijfsafvalstoffen.

  • 2. Het college kan nadere regels stellen voor het aanbieden, overdragen of achterlaten van bedrijfsafvalstoffen. Deze regels kunnen mede worden vastgesteld voor anderen dan de inzameldienst. Deze regels kunnen een vrijstelling van het verbod inhouden.

Artikel 3.17 Dumpingsverbod

  • 1. Het is verboden zonder ontheffing van het college, hinder of nadelige beïnvloeding van het milieu te veroorzaken, door een afvalstof, een stof of een voorwerp op of in de bodem te brengen, te storten, te houden, achter te laten of anderszins daar te plaatsen.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing op:

    • a.

      het aanbieden, overdragen of achterlaten van huishoudelijke afvalstoffen of bedrijfsafvalstoffen in overeenstemming met deze verordening;

    • b.

      het composteren van huishoudelijk groente-, fruit- of tuinafval op het perceel waar dit is ontstaan;

    • c.

      het laden, lossen of vervoeren van afvalstoffen, met inbegrip van daarbij niet te vermijden plaatsing van afvalstoffen, stoffen of voorwerpen op de weg, bedoeld in artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994;

    • d.

      handelingen die zijn verboden bij of krachtens de Wet bodembescherming, de Waterwet, het Besluit bodemkwaliteit, de Omgevingswet, het Besluit activiteiten leefomgeving en het Besluit kwaliteit leefomgeving;

    • e.

      milieubelastende activiteiten.

  • 3. Indien de overtreder van dit artikel onbekend is, wordt de persoon tot wie de aangetroffen afvalstof, stof of voorwerp kan worden herleid, geacht te hebben gehandeld in strijd met dit artikel.

Artikel 3.18 Zwerfafval in de openbare ruimte

  • 1. Het is verboden huishoudelijke afvalstoffen van beperkte omvang en gewicht die zijn ontstaan buiten een perceel, achter te laten in de openbare ruimte, anders dan in daartoe bestemde afvalbakken of andere middelen ter inzameling van deze afvalstoffen.

  • 2. Reclamedrukwerk, ander promotiemateriaal en de verpakking daarvan, die in weerwil van het eerste lid in de openbare ruimte wordt weggeworpen of achtergelaten, wordt terstond opgeruimd door degene die het in de betreffende omgeving onder het publiek verspreidde.

  • 3. Het is verboden zwerfafval te veroorzaken door ter inzameling gereedstaande afvalstoffen of inzamelmiddelen te doorzoeken of te verspreiden, te stoten, te schoppen, omver te werpen of door deze anderszins te behandelen.

Artikel 3.18a Ongeadresseerd drukwerk

  • 1. In dit artikel wordt verstaan onder:

    • -

      huis-aan-huisblad: ongeadresseerd blad dat met een vaste frequentie gratis huis aan huis wordt verspreid in een geografisch beperkt gebied.

    • -

      ongeadresseerd reclamedrukwerk: reclamedrukwerk of proefmonsters van producten die gratis huis aan huis worden verspreid zonder vermelding van naam, adres of postbus en woonplaats van de ontvanger, niet zijnde:

      • a.

        een huis-aan-huisblad of andere informatie over werkzaamheden of activiteiten in de buurt die voor de bewoners of gebruikers van een woning, bedrijf of woonschip in die buurt van belang zijn om te weten;

      • b.

        drukwerk van vrijwilligers of niet-commerciële organisaties.

  • 2. Het is verboden ongeadresseerd reclamedrukwerk te bezorgen of te laten bezorgen bij een woning of bedrijf, indien de bewoner of gebruiker ervan duidelijk en op een door burgemeester en wethouders vastgestelde wijze kenbaar heeft gemaakt geen ongeadresseerd reclamedrukwerk te willen ontvangen.

Artikel 3.19 Afval en verontreiniging op de weg

  • 1. Het is verboden een weg, bedoeld in artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994, te verontreinigen of het milieu nadelig te beïnvloeden door afvalstoffen, stoffen of voorwerpen te laden, te lossen of te vervoeren of andere werkzaamheden te verrichten.

  • 2. Degene die in strijd met het eerste lid de weg verontreinigt of het milieu nadelig beïnvloedt, of diens opdrachtgever, zorgt terstond na de beëindiging van de werkzaamheden van die dag voor het reinigen van de weg, of zoveel eerder als nodig is om de veiligheid van het verkeer of de bescherming van het wegdek te verzekeren.

Artikel 3.20 Geen opslag van afval in de open lucht

  • 1. Het is verboden afvalstoffen op een voor het publiek waarneembare plaats in de open lucht op te slaan of opgeslagen te hebben, anders dan door het in overeenstemming met afdeling 3.3 van deze verordening aanbieden, achterlaten of overdragen van huishoudelijke afvalstoffen.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing op een milieubelastende activiteit.

Artikel 3.21 Verbod afvalstoffen te verbranden of anderszins vuur te stoken

  • 1. Het is verboden in de openlucht afvalstoffen te verbranden of anderszins vuur aan te leggen, te stoken of te hebben.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing op een milieubelastende activiteit.

  • 3. Mits geen sprake is van gevaar, overlast of hinder voor de omgeving, is het verbod niet van toepassing op:

    • a.

      verlichting door middel van kaarsen, fakkels en dergelijke;

    • b.

      sfeervuren in de vorm van terrashaarden en vuurkorven, voor zover geen afvalstoffen worden verbrand;

    • c.

      vuur voor koken, bakken en braden.

  • 3. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

  • 4. Onverminderd het bepaalde in artikel 3.11 kan de ontheffing worden geweigerd ter bescherming van de flora en fauna.

  • 5. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1˚ of 3˚, van het Wetboek van Strafrecht of de provinciale omgevingsverordening.

Artikel 3.22 Ontdoen van autowrakken

Het is verboden zich te ontdoen van een autowrak dat afkomstig is van een perceel, anders dan door afgifte aan degene die een milieubelastende activiteit verricht als bedoeld in artikel 6 van het Besluit beheer autowrakken.

Artikel 3.23 Kadavers van gezelschapsdieren

  • 1. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder gezelschapsdier verstaan: een dier dat de mens in of rond het huis houdt en verzorgt, niet zijnde een hobby- of landbouwhuisdier.

  • 2. Het college kan een ondernemer aanwijzen die belast is met de inzameling van kadavers van gezelschapsdieren.

  • 3. Van ingezamelde kadavers wordt aangifte gedaan bij Dierenambulance Limburg Zuid. De kadavers worden bewaard en overgedragen aan Dierenambulance Limburg Zuid in overeenstemming met het bepaalde bij of krachtens artikel 3.1 van de Wet dieren.

  • 4. Uiterlijk op de eerste werkdag die volgt op de dag waarop het gezelschapsdier dood is aangetroffen, geeft de houder van het kadaver dit af aan de ondernemer, bedoeld in het tweede lid.

  • 5. Tot het tijdstip van afgifte bewaart de houder het kadaver zodanig dat er geen vermenging is met ander materiaal.

  • 6. Het vierde lid is niet van toepassing op het kadaver dat wordt begraven op een terrein dat ter beschikking staat van de houder van het kadaver of dat uiterlijk de eerste werkdag na overlijden wordt afgegeven aan een ondernemer die is erkend op grond van artikel 24, eerste lid, onder b, c of d, van de Verordening 1069/2009/EG.

Hoofdstuk 4 Geluid

Afdeling 4.1 Festiviteiten

Artikel 4.1 Aanwijzing collectieve festiviteiten

De festiviteiten als bedoeld in artikel 22.73 lid 1 van het Omgevingsplan zijn aangewezen: Oudejaarsavond, de vrijdag en zaterdag direct voorafgaande aan carnaval en de drie carnavalsdagen.

Artikel 4.2 Melding incidentele festiviteiten

  • 1. Een festiviteit op een locatie als bedoeld in artikel 22.73, lid 2 van het Omgevingsplan dient ten minste vijf werkdagen voor de aanvang van de festiviteit aan het college te worden gemeld.

  • 2. Per locatie zijn ten hoogste 6 incidentele festiviteiten per kalenderjaar toegestaan.

  • 3. Het college stelt een formulier vast voor het doen van een melding.

  • 4. De melding wordt geacht te zijn gedaan wanneer het formulier, volledig en naar waarheid ingevuld, tijdig is ingeleverd op de plaats op dat formulier vermeld.

  • 5. De melding wordt tevens geacht te zijn gedaan wanneer het college op verzoek een incidentele festiviteit, die redelijkerwijs niet te voorzien was, terstond toestaat.

  • 6. De aanwijzing van een incidentele activiteit als bedoeld in lid 1 is niet van toepassing op een terras of buitenterrein met uitzondering van het buitenterrein behorende bij een sport- en/of recreatie-inrichting.

  • 7. Bij het ten gehore brengen van muziekgeluid blijven deuren en ramen gesloten, behoudens voor het onmiddellijk doorlaten van personen of goederen.

Artikel 4.3 Wijze van geluidmeten

  • 1. Metingen en berekeningen ter controle van de eerdergenoemde geluidsniveaus worden gedaan volgens de op dat moment geldende versie van de Handleiding meten en rekenen industrielawaai (hierna: HMRI).

  • 2. In tegenstelling tot de HMRI worden op het gemeten signaal in dB(A) of dB(C) geen correcties meer toegepast.

  • 3. In tegenstelling tot de HMRI mogen metingen ook worden uitgevoerd met een, volgens de specificaties van IEC-publicatie 60651, type 2 geluidsniveaumeter.

  • 4. Metingen in de buitenlucht vinden plaats op een hoogte van minimaal 1,5 meter en maximaal 2 meter boven het plaatselijk maaiveld.

  • 5. Metingen in geluidgevoelige ruimten vinden plaats op minstens 1,5 meter boven de vloer, 1,5 meter van ramen en 1 meter van muren.

  • 6. Als het geluidsniveau op de gevel van een geluidgevoelig gebouw wordt vastgesteld, wordt de gevel op de begane grond ook als gevel van het geluidgevoelig gebouw gezien als geluidgevoelige ruimten alleen op de hoger gelegen etages aanwezig zijn.

Artikel 4.4 Geluidhinder door motorvoertuigen en bromfietsen

  • 1. Het is verboden zich met een motorvoertuig of een bromfiets zodanig te gedragen, dat daardoor voor een omwonende of overigens voor de omgeving geluidhinder ontstaat.

  • 2. Lid 1 is niet van toepassing op een milieubelastende activiteit.

Artikel 4.5 Geluidhinder door vrachtauto’s

  • 1. Het is verboden een vrachtauto als bedoeld in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 op zodanige wijze te laden of te lossen dat daardoor voor een omwonende of overigens voor de omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt.

  • 2. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

  • 3. Lid 1 is niet van toepassing op een milieubelastende activiteit.

Artikel 4.6 Overige geluidhinder

  • 1. Het is verboden op een zodanige wijze toestellen of geluidsapparaten in werking te hebben of handelingen te verrichten dat voor een omwonende of voor de omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt.

  • 2. Het college kan van het in het eerste lid van dit artikel bepaalde ontheffing verlenen.

  • 3. Het verbod is niet van toepassing op een milieubelastende activiteit en in situaties waarin wordt voorzien door de Zondagswet, de Wet openbare manifestaties, het Vuurwerkbesluit, het Besluit bouwwerken leefomgeving of de provinciale omgevingsverordening.

  • 4. Voor evenementen die op grond van de vigerende Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Meerssen vergunningsplichtig of meldingsplichtig zijn, gelden de volgende voorschriften:

    • a.

      het maximale geluidsniveau van versterkte muziek mag niet meer dan 90 dB(A) bedragen (gemeten in de meterstand fast), gemeten op 3 meter afstand van de geluidboxen;

    • b.

      de toegestane begintijd geluidproductie op zondagen, 2e Paasdag, 2e Pinksterdag, 1e en 2e Kerstdag, Goede vrijdag en Nieuwjaarsdag is niet eerder dan 13.00 uur tenzij een ontheffing op grond van de Zondagswet is verleend. Voor de overige dagen is de toegestane de begintijd niet eerder dan 09.00 uur;

    • c.

      de uiterste eindtijd geluidproductie voor een vergunningsplichtig evenement is 01.00 uur. Voor een meldingsplichtig evenement is dit 24.00 uur;

    • d.

      kerkdiensten mogen niet worden verstoord door geluidsproductie als gevolg van vergunnings- of meldingsplichtige evenementen;

    • e.

      de omwonenden van de evenementenlocatie worden tenminste vijf werkdagen voorafgaand aan het evenement op de hoogte gesteld door de organisator over het feit dat muziek ten gehore wordt gebracht en de begin- en eindtijden.

Hoofdstuk 5 Wegen en wateren

Afdeling 5.1 Bruikbaarheid, uiterlijk aanzien en veilig gebruik van openbaar gebied

Artikel 5.1 Voorwerpen op, aan of boven de weg

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van het bevoegde bestuursorgaan de weg of een weggedeelte anders te gebruiken dan overeenkomstig de publieke functie daarvan.

  • 2. Onverminderd het bepaalde in artikel 1.16 kan een vergunning worden geweigerd:

    • a.

      als het beoogde gebruik schade toebrengt aan de weg, gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering kan vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg;

    • b.

      als het beoogde gebruik hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand; of

    • c.

      in het belang van de voorkoming of beperking van overlast voor gebruikers van een in de nabijheid gelegen onroerende zaak.

  • 3. Het verbod zoals bedoeld in lid 1, is niet van toepassing op de volgende categorieën, mits van toepassing, de daartoe benodigde vergunning is verleend:

    • a.

      evenementen als bedoeld in de vigerende Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Meerssen;

    • b.

      standplaatsen als bedoeld in artikel 6.6 en artikel 6.11 van deze verordening;

    • c.

      terrassen, als bedoeld in de vigerende Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Meerssen;

    • d.

      beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg of waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, de provinciale omgevingsverordening of de waterschapsverordening.

  • 4. Het verbod is voorts niet van toepassing op de volgende voorwerpen, mits wordt voldaan aan de krachtens het zesde lid gestelde nadere regels:

    • a.

      vlaggen, wimpels en vlaggenstokken;

    • b.

      zonneschermen;

    • c.

      voorwerpen of stoffen, die noodzakelijkerwijze kortstondig op de weg gebracht worden in verband met laden of lossen ervan;

    • d.

      voorwerpen of stoffen waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard;

    • e.

      uitstallingen;

    • f.

      voorwerpen en materialen ten behoeve van werkzaamheden;

    • g.

      aankondigingen ten behoeve van evenementen;

    • h.

      plantenbakken en banken.

  • 5. Het is verboden reclameborden in de vorm van driehoeksborden te plaatsen als:

    • a.

      de situatie niet voldoet aan de krachtens het zevende lid gestelde nadere regels;

    • b.

      daarvan niet vergunning is aangevraagd op de wijze zoals beschreven in de krachtens het zesde lid gestelde nadere regels.

  • 6. Het college stelt nadere regels voor de categorieën, bedoeld in het vierde en vijfde lid.

  • 7. De weigeringsgrond, bedoeld in het derde lid, onder a, is niet van toepassing als in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994;

  • 8. De weigeringsgrond, bedoeld in het derde lid, onder b, is niet van toepassing op bouwwerken;

  • 9. De weigeringsgrond, bedoeld in het derde lid, onder c, is niet van toepassing als in de voorkoming van overlast wordt voorzien door de Wet milieubeheer;

  • 10. In dit artikel wordt onder bevoegd bestuursorgaan verstaan het college of, voor zover het betreft voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven als bedoeld in artikel 174 van de Gemeentewet, de burgemeester.

  • 11. Op de aanvraag om een vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 5.2 Het maken of veranderen van een uitweg

  • 1. Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegde bestuursorgaan:

    • a.

      een uitweg te maken naar een weg;

    • b.

      van de weg gebruik te maken voor het hebben van een uitweg;

    • c.

      verandering te brengen in een bestaande uitweg naar of uit de weg; of

    • d.

      het gebruik van een uitweg te veranderen.

  • 2. De vergunning kan worden geweigerd:

    • a.

      ter voorkoming van gevaar voor het verkeer op de weg;

    • b.

      als de uitweg zonder noodzaak ten koste gaat van een openbare parkeerplaats;

    • c.

      als door de uitweg het openbaar groen op onaanvaardbare wijze wordt aangetast;

    • d.

      als er sprake is van een uitweg van een perceel dat al door een andere uitweg wordt ontsloten;

    • e.

      als door de uitweg wateroverlast of hinder van hemelwater op onaanvaardbare wijze ontstaat; of

    • f.

      in het belang van de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving.

  • 3. Het college kan bij nadere regels voorwaarden stellen aan deze vergunning.

  • 4. Het verbod is niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg of waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, de provinciale omgevingsverordening of de waterschapsverordening.

Artikel 5.3 (Omgevings)vergunning voor het aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg

  • 1. Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegde bestuursorgaan een weg aan te leggen, de verharding daarvan op te breken, in een weg te graven of te spitten, aard of breedte van de wegverharding te veranderen of anderszins verandering te brengen in de wijze van aanleg van een weg.

  • 2. Het verbod is niet van toepassing voor zover in opdracht van een bestuursorgaan of openbaar lichaam werkzaamheden worden verricht.

  • 3. Het verbod is voorts niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg of waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, de provinciale omgevingsverordening of de waterschapsverordening of op situaties waarin wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994, de Wegenwet, het Wetboek van Strafrecht of het bepaalde bij of krachtens de Telecommunicatiewet.

Artikel 5.4 Hinderlijke beplanting of gevaarlijk voorwerp

Het is verboden beplanting of een voorwerp aan te brengen of te hebben op zodanige wijze dat aan het wegverkeer het vrije uitzicht wordt belemmerd of voor het wegverkeer hinder of gevaar ontstaat.

Artikel 5.5 Openen straatkolken en dergelijke

Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een straatkolk, rioolput, brandkraan of een andere afsluiting die behoort tot een openbare nutsvoorziening, te openen, onzichtbaar te maken of af te dekken.

Artikel 5.6 Kelderingangen, koekoeken en dergelijke

  • 1. Kelderingangen, koekoeken, indiepingen en andere lager dan de aangrenzende weg gelegen betreedbare delen van een bouwwerk, mogen geen gevaar opleveren voor de veiligheid van de weggebruikers.

  • 2. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 427, aanhef en onder 1 of 3, van het Wetboek van Strafrecht.

Artikel 5.7 Rookverbod in bossen en natuurgebieden

  • 1. Het is verboden in bossen en natuurgebieden of binnen een afstand van dertig meter daarvan:

    • a.

      te roken gedurende een door het college aangewezen periode;

    • b.

      voor zover het de open lucht betreft, brandende of smeulende voorwerpen te laten vallen, weg te werpen of te laten liggen.

  • 2. De verboden in het eerste lid zijn niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 3, van het Wetboek van Strafrecht.

  • 3. De verboden zijn voorts niet van toepassing voor zover het roken plaatsvindt in gebouwen en aangrenzende erven.

Artikel 5.8 Gevaarlijk of hinderlijk voorwerp

  • 1. Het is verboden op, aan of boven het voor voetgangers of (brom)fietsers bestemde deel van de weg op enigerlei wijze prikkeldraad, schrikdraad, puntdraad of andere scherpe voorwerpen aan te brengen of te hebben hangen lager dan 2,2 meter boven dat gedeelte van de weg.

  • 2. Het in het eerste lid van dit artikel gestelde verbod geldt niet t.a.v. prikkeldraad, schrikdraad, puntdraad of andere scherpe voorwerpen, die op grotere afstand dan 0,25 m uit de uiterste boord van de weg, op van de weg af gerichte delen van een afscheiding zijn aangebracht.

  • 3. Het verbod in het eerste lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

Artikel 5.9 Voorzieningen voor verkeer en verlichting

  • 1. De rechthebbende op een bouwwerk is verplicht toe te laten dat op of aan dat bouwwerk voorwerpen, borden of voorzieningen ten behoeve van het verkeer of de openbare verlichting worden aangebracht, onderhouden, gewijzigd of verwijderd.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door hoofdstuk 10 van de Omgevingswet.

Artikel 5.9a Verwijdering e.d. voorzieningen voor verkeer en verlichting

  • 1. Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een bord of een andere voorziening ten behoeve van het openbaar verkeer, de openbare verlichting of enig ander belang dat tot de huishouding van de gemeente behoort te verwijderen, te wijzigen, te beschadigen, de werking ervan te beletten of te belemmeren.

  • 2. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voorzover in de daarin geregelde onderwerpen wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht.

Artikel 5.10 Objecten onder hoogspanningslijn

  • 1. Het is verboden binnen een afstand van zes meter aan weerszijden van voor stroomgeleiding bestemde draden van bovengrondse hoogspanningslijnen voorwerpen, opgaand houtgewas of andere objecten, die niet zijn aan te merken als bouwwerken, hoger dan twee meter te plaatsen of te hebben.

  • 2. Het college kan ontheffing verlenen van het in lid 1 genoemde verbod als de elektrische spanning van de bovengrondse hoogspanningslijn dat toelaat.

  • 3. Het verbod is niet van toepassing op objecten die deel uitmaken van de hoogspanningslijn.

Artikel 5.11 Veiligheid op het ijs

  • 1. Het is verboden:

    • a.

      voor het publiek toegankelijke ijsvlakten te beschadigen, te verontreinigen, te versperren of het verkeer daarop op welke manier dan ook te belemmeren of in gevaar te brengen;

    • b.

      bakens of andere voorwerpen ten behoeven van de veiligheid op de onder a bedoelde ijsvlakten te verplaatsen, weg te nemen, te beschadigen of op enige andere wijze het gebruik daarvan te verijdelen of te belemmeren.

  • 2. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht of de provinciale omgevingsverordening .

Artikel 5.12 Aansprakelijkheid

  • 1. Door het gebruik van de openbare weg of openbaar gebied mag geen schade worden toegebracht aan deze weg of dit gebied.

  • 2. De gebruiker dient, na afloop van het gebruik, de openbare weg of openbaar gebied en de directe omgeving daarvan schadevrij en opgeruimd achter te laten. Doet de gebruiker dit niet, dan zal het terrein op zijn kosten door de gemeente worden opgeruimd en/of hersteld.

Afdeling 5.2 Activiteiten op of bij wateren of bij wegen in beheer bij de gemeente

Paragraaf 5.2.1 Algemene bepalingen met betrekking tot wateren

Artikel 5.13 Voorwerpen op, in of boven openbaar water

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van het college een voorwerp, niet zijnde een voorwerp als bedoeld in het tweede lid of een vaartuig, op, in of boven openbaar water te plaatsen, aan te brengen of te hebben.

  • 2. Het is verboden op, in of boven openbaar water voorwerpen waar1op gedachten of gevoelens worden geopenbaard te plaatsen, aan te brengen of te hebben, als deze door hun omvang of vormgeving, constructie of plaats van bevestiging gevaar opleveren voor de bruikbaarheid van het openbaar water of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van het openbaar water.

  • 3. De verboden zijn niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, de provinciale omgevingsverordening of de waterschapsverordening of op situaties waarin voorzien wordt door het Wetboek van Strafrecht, de Scheepvaartverkeerswet, het Binnenvaartpolitiereglement, of het bepaalde bij of krachtens de Telecommunicatiewet.

Artikel 5.14 Beschadigen van waterstaatswerken

  • 1. Het is verboden schade toe te brengen aan of veranderingen aan te brengen in de toestand van openbare wateren, havens, dijken, wallen, kaden, trekpaden, beschoeiingen, oeverbegroeiing, bruggen, zetten, duikers, pompen, waterleidingen, gordingen, aanlegpalen, stootpalen, bakens of sluizen die bij de gemeente in beheer zijn.

  • 2. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, het Binnenvaartpolitiereglement of de provinciale omgevingsverordening.

Artikel 5.15 Reddingsmiddelen

Het is verboden een voor het redden van drenkelingen bestemd en daartoe bij het water aangebracht voorwerp te gebruiken voor een ander doel dan wel voor dadelijk gebruik ongeschikt te maken.

Artikel 5.16 Veiligheid op het water

  • 1. Het is aan een ieder die zich als bader of zwemmer in het openbaar water ophoudt, verboden zich zodanig te gedragen dat het scheepvaartverkeer daarvan hinder of gevaar kan ondervinden.

  • 2. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Binnenvaartpolitiereglement, de provinciale omgevingsverordening of het bepaalde bij of krachtens de Omgevingswet.

Artikel 5.17 Overlast aan vaartuigen

  • 1. Het is verboden zich zonder redelijk doel vast te houden aan een vaartuig in openbaar water, daarop te klimmen of zich daarop of daarin te begeven of te bevinden.

  • 2. Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een vaartuig, liggend in of aan een openbaar water, los te maken.

Paragraaf 5.2.2 Ligplaatsen voor pleziervaartuigen

Artikel 5.18 Ligplaats vaartuigen

  • 1. Het is verboden met een vaartuig een ligplaats in te nemen of te hebben dan wel een ligplaats voor een vaartuig beschikbaar te stellen op door het college aangewezen gedeelten van openbaar water.

  • 2. Het college kan aan het innemen, hebben of beschikbaar stellen van een ligplaats met dan wel voor een vaartuig op niet krachtens het eerste lid aangewezen gedeelten van openbaar water:

    • a.

      nadere regels stellen in het belang van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, milieuhygiëne en het uiterlijk aanzien van de gemeente;

    • b.

      beperkingen stellen aan soort en aantal vaartuigen.

  • 3. Het verbod is niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, de provinciale omgevingsverordening of de waterschapsverordening of op situaties waarin wordt voorzien door het Besluit bouwwerken leefomgeving of het overige bepaalde bij of krachtens de Omgevingswet, de Wet milieubeheer of het Binnenvaartpolitiereglement.

  • 4. Het college kan aan de rechthebbende op een vaartuig aanwijzingen geven met betrekking tot het innemen, veranderen of gebruik van een ligplaats in het belang van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, de milieuhygiëne en het uiterlijk aanzien van de gemeente.

  • 5. De rechthebbende op een vaartuig is verplicht alle door het college gegeven aanwijzingen met betrekking tot het innemen, veranderen of gebruik van een ligplaats op te volgen.

Afdeling 5.3 Voertuigen

Artikel 5.19 Voertuigen van autobedrijf en dergelijke

  • 1. Onder verhuren als bedoeld in dit artikel wordt mede verstaan:

    • a.

      het gebruiken van een voertuig voor het geven van lessen; of

    • b.

      het gebruiken van een voertuig voor het vervoeren van personen tegen betaling.

  • 2. Tot de voertuigen als bedoeld in dit artikel worden niet gerekend:

    • a.

      voertuigen waaraan herstel- of onderhoudswerkzaamheden worden verricht die in totaal niet meer dan één uur vergen, en dit gedurende de tijd die nodig is en gebruikt wordt voor deze werkzaamheden; of

    • b.

      voertuigen voor persoonlijk gebruik van de in het derde lid bedoelde persoon.

  • 3. Het is degene die er zijn bedrijf, nevenbedrijf dan wel een gewoonte van maakt voertuigen te stallen, te herstellen, te slopen, te verhuren of te verhandelen, verboden:

    • a.

      drie of meer voertuigen die hem toebehoren of zijn toevertrouwd, op de weg te parkeren binnen een cirkel met een straal van 25 meter met als middelpunt een van deze voertuigen;

    • b.

      de weg als werkplaats voor voertuigen te gebruiken.

  • 4. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

Artikel 5.20 Te koop aanbieden van voertuigen

  • 1. Het is verboden op een door het college aangewezen weg een voertuig te parkeren met het kennelijke doel het te koop aan te bieden of te verhandelen.

  • 2. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

Artikel 5.21 Defecte voertuigen

Het is verboden een voertuig waarmee als gevolg van andere dan eenvoudig te verhelpen gebreken niet kan of mag worden gereden, langer dan drie achtereenvolgende dagen op de weg te parkeren.

Artikel 5.22 Voertuigen met verlopen APK

Het is niet toegestaan om een voertuig op de weg te parkeren waarvan de Algemene Periodieke Keuring langer dan twee maanden is verlopen.

Artikel 5.23 Voertuigwrakken

  • 1. Het is verboden een voertuig dat rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en tevens in een kennelijk verwaarloosde toestand verkeert op de weg te parkeren.

  • 2. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien bij of krachtens de Wet milieubeheer of het Besluit activiteiten leefomgeving.

Artikel 5.24 Reclamevoertuigen

  • 1. Het is verboden een voertuig dat is voorzien van een aanduiding van handelsreclame op de weg te parkeren met het kennelijk doel om daarmee handelsreclame te maken.

  • 2. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

  • 3. Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 5.25 Grote voertuigen

  • 1. Het is verboden binnen de bebouwde kom een voertuig dat, de lading meegerekend, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter, te parkeren, elders dan op de daarvoor door het college aangewezen wegen, weggedeelten of terreinen in het uitvoeringsbesluit houdende nadere regels bij artikel 5.1 van de vigerende Verordening Fysieke Leefomgeving gemeente Meerssen.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing op campers, kampeerauto’s, caravans en kampeerwagens, voor zover deze voertuigen niet langer dan drie achtereenvolgende dagen op de weg worden geplaatst of gehouden.

  • 3. Het college kan een ontheffing verlenen van het verbod.

  • 4. Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 5.26 Uitzichtbelemmerende voertuigen

  • 1. Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter, op de weg te parkeren bij een voor bewoning of ander dagelijks gebruik bestemd gebouw op zodanige wijze dat daardoor het uitzicht van bewoners of gebruikers vanuit dat gebouw op hinderlijke wijze wordt belemmerd of hen anderszins hinder of overlast wordt aangedaan.

  • 2. Het verbod is niet van toepassing gedurende de tijd die nodig is en gebruikt wordt voor het uitvoeren van werkzaamheden waarvoor de aanwezigheid van het voertuig ter plaatse noodzakelijk is.

Artikel 5.27 Parkeren of laten stilstaan van voertuigen anders dan op de rijbaan (vervallen)

Vervallen.

Artikel 5.28 Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen

  • 1. Het is verboden met een voertuig te rijden door een park of plantsoen of een van gemeentewege aangelegde beplanting of groenstrook, of het daarin te doen of te laten staan.

  • 2. Dit verbod is niet van toepassing op:

    • a.

      de weg;

    • b.

      voertuigen die worden gebruikt voor werkzaamheden in opdracht van een bestuursorgaan of openbaar lichaam;

    • c.

      voertuigen waarmee standplaats wordt of is ingenomen op terreinen die voor dit doel zijn bestemd.

  • 3. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

Artikel 5.28a Schade aan plantsoenen en dergelijke

  • 1. Het is verboden schade toe te brengen aan bij de gemeente in onderhoud zijnde parken, wandelplaatsen, plantsoenen, groenstroken, grasperken of buiten de daarin gelegen wegen of paden.

  • 2. Het verbod is niet van toepassing voor zover in opdracht van een bestuursorgaan of openbaar lichaam werkzaamheden worden verricht.

Artikel 5.29 Overlast van fietsen of bromfietsen

  • 1. Het is verboden op door het college in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of beëindiging van overlast of ter voorkoming van schade aan de openbare gezondheid aangewezen plaatsen fietsen of bromfietsen onbeheerd buiten de daarvoor bestemde ruimten of plaatsen te laten staan.

  • 2. Het is verboden op door het college aangewezen plaatsen fietsen of bromfietsen langer dan een door het college vastgestelde periode onafgebroken te laten staan.

Artikel 5.29a Neerzetten van fietsen of bromfietsen

Het is verboden op een openbare plaats een fiets of een bromfiets te plaatsen of te laten staan tegen een raam, een raamkozijn, een deur, de gevel van een gebouw of in de ingang van een portiek als dit in strijd is met de uitdrukkelijk verklaarde wil van de gebruiker van dat gebouw of dat portiek of als daardoor die ingang versperd wordt.

Artikel 5.29b Overlast van fiets of bromfiets op markt en kermisterrein en dergelijke

Het is verboden zich op door het college of de burgemeester aangewezen uren en plaatsen met een fiets of bromfiets te bevinden op een door het college of de burgemeester aangewezen terrein waar een markt, kermis, uitvoering, bijeenkomst of plechtigheid wordt gehouden die publiek trekt, mits dit verbod kenbaar is aan de bezoekers van het terrein.

Afdeling 5.4 Kampeermiddelen

Artikel 5.30 Begripsomschrijvingen

In deze verordening en daarop rustende bepalingen wordt onder kampeermiddel verstaan: een niet-grondgebonden onderkomen of voertuig, dat bestemd of opgericht is dan wel gebruikt wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.

Artikel 5.31 Kampeermiddelen en andere voertuigen

  • 1. Het is verboden een voertuig dat voor recreatie of anderszins voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebruikt:

    • a.

      langer dan gedurende drie achtereenvolgende dagen op de weg te plaatsen of te hebben;

    • b.

      op een door het college aangewezen plaats te parkeren, waar dit naar zijn oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.

  • 2. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod, bedoeld in het eerste lid, aanhef en onder a.

  • 3. Het eerste lid is niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de provinciale omgevingsverordening.

  • 4. Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 5.32 Recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen

  • 1. Het is verboden ten behoeve van recreatief nachtverblijf kampeermiddelen te plaatsen of geplaatst te houden buiten een kampeerterrein dat als zodanig in het omgevingsplan is bestemd of mede bestemd.

  • 2. Het verbod geldt niet voor het plaatsen van kampeermiddelen voor eigen gebruik door de rechthebbende op een terrein.

  • 3. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

  • 4. Onverminderd het bepaalde in artikel 3.11 kan de ontheffing worden geweigerd in het belang van de bescherming van:

    • a.

      natuur en landschap; of

    • b.

      een dorpsgezicht.

Artikel 5.33 Aanwijzing kampeerplaatsen

  • 1. Artikel 5.32 eerste lid, is niet van toepassing op door het college aangewezen plaatsen.

  • 2. Het college kan nadere regels stellen ter bescherming van de belangen als genoemd in artikel 5.32, vierde lid.

Artikel 5.34 Maatwerkregel gebruiksmelding nachtverblijf

In afwijking van het bepaalde in artikel 6.7 van het Besluit bouwwerken leefomgeving, wordt op grond van artikel 6.10 van het Besluit bouwwerken leefomgeving het aantal personen in een logiesfunctie gelegen in een logiesgebouw bepaald op 5.

Afdeling 5.5 Crossterreinen en verkeer in natuurgebieden

Artikel 5.35 Crossterreinen

  • 1. Het is verboden op enig terrein, geen weg zijnde, met een motorvoertuig of een bromfiets te crossen buiten wedstrijdverband, een wedstrijd dan wel, ter voorbereiding van een wedstrijd, een trainings- of proefrit te houden of te doen houden dan wel daaraan deel te nemen, dan wel een motorvoertuig of een bromfiets met het kennelijke doel daartoe aanwezig te hebben.

  • 2. Het verbod is niet van toepassing op door het college aangewezen terreinen. Het college kan nadere regels stellen voor het gebruik van deze terreinen in het belang van:

    • a.

      het voorkomen of beperken van overlast;

    • b.

      de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving en ter bescherming van andere milieuwaarden;

    • c.

      de veiligheid van de deelnemers van de in het eerste lid bedoelde wedstrijden en ritten of van het publiek.

  • 3. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Omgevingswet, afdeling 3.9 van het Besluit activiteiten leefomgeving, de Zondagswet of het Besluit geluidproductie sportmotoren.

Artikel 5.36 Beperking verkeer in natuurgebieden

  • 1. Het is verboden binnen voor publiek toegankelijke natuurgebieden, parken, plantsoenen of voor recreatief gebruik beschikbare terreinen te rijden of zich te bevinden met een motorvoertuig, een bromfiets, een fiets of een paard.

  • 2. Het verbod is niet van toepassing op door het college aangewezen terreinen. Het college kan nadere regels stellen voor het gebruik van deze terreinen in het belang van:

    • a.

      het voorkomen van overlast;

    • b.

      de bescherming van natuur- of milieuwaarden;

    • c.

      de veiligheid van het publiek.

  • 3. Het verbod is niet van toepassing op motorvoertuigen, bromfietsen, fietsen en paarden:

    • a.

      ten dienste van politie, brandweer en geneeskundige hulpverlening en van andere krachtens artikel 29, eerste lid, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 door de bevoegde minister aangewezen hulpverleningsdiensten;

    • b.

      die worden gebruikt in verband met beheer, onderhoud of exploitatie van de terreinen als in het eerste lid bedoeld;

    • c.

      die worden gebruikt in verband met werken die krachtens wettelijk voorschrift moeten worden uitgevoerd;

    • d.

      van de zakelijk gerechtigden, huurders en pachters van percelen die gelegen zijn binnen de terreinen als in het eerste lid bedoeld;

    • e.

      voor het verkeer ten behoeve van bezoek en van de verzorging van de onder d bedoelde personen.

  • 4. Het verbod is voorts niet van toepassing:

    • a.

      op wegen die gelegen zijn binnen de in het eerste lid bedoelde gebieden of terreinen;

    • b.

      binnen de bij of krachtens de provinciale omgevingsverordening aangewezen stiltegebieden ten aanzien van motorrijtuigen die bij of krachtens die verordening zijn aangewezen als toestel.

  • 5. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

Afdeling 5.6 Handelsreclame

Artikel 5.37 Vergunningsplicht handelsreclame

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van het college op of aan een onroerende zaak handelsreclame te maken of te voeren met behulp van een opschrift, aankondiging of afbeelding in welke vorm dan ook, zichtbaar vanaf een voor het publiek toegankelijke plaats.

  • 2. Het verbod geldt niet voor onverlichte:

    • a.

      opschriften, aankondigingen of afbeeldingen in het inwendig gedeelte van een onroerende zaak, die niet kennelijk gericht zijn op zichtbaarheid van af de weg;

    • b.

      opschriften of aankondigingen op of aan onroerende zaken, daartoe aangewezen door de overheid;

    • c.

      opschriften en aankondigingen die betrekking hebben op:

      • i.

        een openbare verkoping of aanbiedingen ter verkoop, verhuur of verpachting van een onroerende zaak, zulks voor zolang zij feitelijke betekenis hebben;

      • ii.

        het beroep, de dienst of het bedrijf dat in of op de onroerende zaak wordt uitgeoefend of waarvoor de zaak is bestemd zomede op naamborden mits deze opschriften en aankondigingen gezamenlijk geen grotere afmetingen hebben dan 50 x 50 x 2 cm op een maximum hoogte van 2 m en mits deze opschriften en aankondigingen zijn aangebracht op of aan een gebouw;

    • d.

      opschriften die betrekking hebben op de naam of aard van in uitvoering zijnde bouwwerken of op de namen van degenen die bij het ontwerp of de uitvoering van het bouwwerk betrokken zijn, mits deze opschriften zijn aangebracht op borden bij of op de in uitvoering zijnde bouwwerken zelf, zulks voor zover zij feitelijke betekenis hebben;

    • e.

      opschriften en aankondigingen op of aan onroerende zaken dienstbaar aan het openbaar vervoer, indien deze zijn aangebracht ten dienste van dat vervoer.

  • 3. Indien een opschrift, aankondiging of afbeelding als bedoeld in het derde lid, ernstige hinder voor de omgeving veroorzaakt, kan het college de rechthebbende of de hoofdgebruiker van de onroerende zaak aanschrijven tot het treffen van maatregelen ter voorkoming, beperking of opheffing van deze hinder. Degene tot wie de aanschrijving is gericht, of diens rechtsopvolger, is verplicht deze aanschrijving op te volgen.

Artikel 5.38 Weigeringsgronden

  • 1. Een vergunning als bedoeld in het artikel 5.37, eerste lid kan worden geweigerd, naast de in artikel 1.16 genoemde gronden, indien de reclame, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving:

    • a.

      niet voldoet aan redelijke eisen van welstand;

    • b.

      in het belang van de gezondheid of zedelijkheid.

  • 2. Het verbod in het artikel 5.37, eerste lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de provinciale omgevingsverordening.

  • 3. De weigeringsgrond van het eerste lid onder a, geldt niet voor bouwwerken.

Paragraaf 5.7 Overige milieubelastende activiteiten

Artikel 5.39 Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen en dergelijke

  • 1. In het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of beëindiging van overlast dan wel voorkoming van schade aan de openbare gezondheid is het niet toegestaan op door het college aangewezen plaatsen, , in de open lucht of buiten de weg, de volgende voorwerpen of stoffen op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben:

    • a.

      onbruikbare, of aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voer- of vaartuigen of onderdelen daarvan;

    • b.

      bromfietsen en motorvoertuigen of onderdelen daarvan;

    • c.

      mestopslag, gierkelders of andere verzamelplaatsen van vuil, ingekuild gras, loof of pulp, of ingekuilde landbouwproducten, afbraakmaterialen en oude metalen.

  • 2. Het college kan bij de aanwijzing nadere regels stellen.

  • 3. Dit artikel is niet van toepassing op milieubelastende activiteiten of situaties waarin wordt voorzien bij of krachtens de Omgevingswet of de provinciale omgevingsverordening .

Hoofdstuk 6 Standplaatsen en markten

Afdeling 6.1 Reglement markten en standplaatsen

Artikel 6.1 Reglement markten en standplaatsen

  • 1. het college stelt een reglement markten en standplaatsen op ten behoeve van de markten en standplaatsen in de gemeente Meerssen.

  • 2. Het college kan bepalen dat:

    • a.

      om bijzondere reden er geen markt wordt gehouden;

    • b.

      een markt incidenteel geheel of gedeeltelijk op een andere locatie wordt gehouden.

  • 3. Op standplaatsen zijn de paragrafen 4 en 5 van het Reglement markten en standplaatsen van de gemeente Meerssen van toepassing.

Afdeling 6.2 Standplaatsen

Paragraaf 6.2.1 Aanwijzingen met betrekking tot standplaatsen

Artikel 6.2 Begripsomschrijvingen

  • 1. In deze afdeling en daarop rustende bepalingen wordt onder standplaats verstaan het vanaf een vaste plaats op een openbare en in de openlucht gelegen plaats te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten, gebruikmakend van fysieke middelen, zoals een kraam, een wagen of een tafel.

  • 2. Onder standplaats wordt niet verstaan:

    • a.

      een vaste plaats op een jaarmarkt of markt als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder g, van de Gemeentewet;

    • b.

      een vaste plaats op een evenement als bedoeld in de vigerende Algemene plaatselijke verordening van de Gemeente Meerssen.

Artikel 6.3 Aanwijzen locaties voor innemen standplaats

  • 1. Het college kan weggedeelten of andere delen van de openbare ruimte aanwijzen die bestemd zijn voor een reguliere warenmarkt of voor het innemen van een standplaats buiten een reguliere warenmarkt, als bedoeld in afdeling 6.2 van deze verordening

  • 2. Deze aangewezen standplaatsen zijn opgenomen in het Reglement markten en standplaatsen.

Paragraaf 6.2.2 Activiteiten met betrekking tot standplaatsen

Artikel 6.4 Aanwijzing activiteiten

Als activiteit bedoeld in artikel 1.2 wordt aangewezen het innemen van een standplaats op de openbare weg voor het bedrijven van handel.

Artikel 6.5 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.8, houdt voor het innemen van een standplaats in ieder geval in dat:

  • a.

    voldoende vrije doorgang voor hulpdiensten overblijft;

  • b.

    voldoende vrije doorgang op voetpaden overblijft;

  • c.

    de vrije toegang tot brandputten of vluchtroutedeuren is geborgd;

  • d.

    het uiterlijk van een standplaats niet in strijd is met de goede omgevingskwaliteit;

  • e.

    alle passende preventieve maatregelen tegen milieuverontreiniging worden getroffen;

  • f.

    geen significante milieuverontreiniging wordt veroorzaakt; en

  • g.

    afvalwater en afvalstoffen doelmatig worden beheerd.

Artikel 6.6 Standplaatsvergunning en weigeringsgronden

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van het college een standplaats in te nemen of te hebben.

  • 2. Het college weigert de vergunning wegens strijd met het geldend omgevingsplan of het Reglement markten en standplaatsen.

  • 3. Onverminderd het bepaalde in artikel 1.16 kan de vergunning worden geweigerd als:

    • a.

      de standplaats hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand; of

    • b.

      een kwantitatieve of territoriale beperking als gevolg van bijzondere omstandigheden in de gemeente of in een deel van de gemeente noodzakelijk is in verband met een dwingende reden van algemeen belang.

Artikel 6.7 Toestemming rechthebbende

Het is de rechthebbende op een perceel verboden toe te staan dat daarop zonder vergunning van het college standplaats wordt of is ingenomen.

Artikel 6.8 Afbakeningsbepalingen

  • 1. Artikel 6.6, eerste lid, is niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg of waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet of de provinciale omgevingsverordening.

  • 2. De weigeringsgrond van artikel 6.6, derde lid, onder a, is niet van toepassing op bouwwerken.

Afdeling 6.3 Markten

Paragraaf 6.3.1 Aanwijzingen met betrekking tot markten

Artikel 6.9 Begripsomschrijvingen

In deze verordening en daarop rustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a.

    dagplaats: de standplaats die beschikbaar is voor houders van een dagplaatsvergunning;

  • b.

    dagplaatsvergunning: vergunning voor de duur van een dag voor het op de markt bedrijven van handel;

  • c.

    inrichtingstekening: Op grond van het Reglement markten en standplaatsen vastgestelde tekening met de indeling van de markt;

  • d.

    markt: een door het college ingestelde warenmarkt;

  • e.

    marktmeesters: de door het college aangewezen personen belast met het toezicht op de markt;

  • f.

    marktvergunning: vaste standplaats- of dagplaats;

  • g.

    vaste standplaats: standplaats die beschikbaar is voor houders van een vaste standplaats-vergunning;

  • h.

    vaste standplaatsvergunning: vergunning voor de duur van 10 jaar voor het op de markt bedrijven van handel;

  • i.

    vergunninghouder: degene aan wie door het college vergunning is verleend voor het innemen van een standplaats.

Artikel 6.10 Afgelasting of wijziging van de markt

  • 1. In het belang van de orde op de markt en de veiligheid van personen en goederen kan de marktmeester:

    • a.

      de vergunninghouders verplichten de noodzakelijke maatregelen te treffen om de markt anders op te stellen of in te richten;

    • b.

      besluiten de markt niet te laten aanvangen of onmiddellijk te beëindigen.

  • 2. Het college kan afwijken van de tijden en plaatsen genoemd in het Reglement markten en standplaatsen en bepalen dat om dringende redenen een markt tijdelijk zal plaatsvinden op:

    • a.

      een andere dag;

    • b.

      een andere tijd, of;

    • c.

      een andere plaats.

  • 3. Op officieel erkende feestdagen wordt geen markt gehouden.

Paragraaf 6.3.2 Activiteiten met betrekking tot markten

Artikel 6.11 Vergunning en weigeringsgronden

  • 1. Het is verboden, op een markt zonder vaste-standplaatsvergunning of dagplaatsvergunning van het college een standplaats voor het uitoefenen van markthandel in te nemen.

  • 2. Een dagplaatsvergunning geldt voor één dag en voor de op de vergunning vermelde standplaats.

  • 3. Aan een vergunning kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden.

  • 4. Onverminderd het bepaalde in artikel 1.16 kan de vergunning worden geweigerd als:

    • a.

      de standplaats hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand; of

    • b.

      een kwantitatieve of territoriale beperking als gevolg van bijzondere omstandigheden in de gemeente of in een deel van de gemeente noodzakelijk is in verband met een dwingende reden van algemeen belang.

  • 5. Vergunning kan enkel worden verleend aan een handelingsbekwame natuurlijke persoon die gerechtigd is in Nederland arbeid te verrichten en die geen vaste-standplaatsvergunning heeft voor de betrokken markt.

Artikel 6.12 Mandaatverboden

  • 1. De bevoegdheid tot het vaststellen of wijzigen van een inrichtingsplan wordt niet gemandateerd.

  • 2. De bevoegdheid tot het verlenen of intrekken van een vaste-standplaatsvergunning kan niet aan de marktmeester of een andere toezichthouder worden gemandateerd.

Paragraaf 6.3.2.1 Verdeelprocedure beschikbare marktvergunningen

Artikel 6.13 Verdeling beschikbare vaste-standplaatsvergunning

  • 1. Het college legt in het Reglement markten en standplaatsen vast of zij de verdeelprocedure van artikel 6.15 dan wel artikel 6.16 toepassen bij het beschikbaar komen van een vaste-standplaatsvergunning.

  • 2. Het college kan in het Reglement markten en standplaatsen vastleggen of zij de verlengingsprocedure van artikel 6.14 toepassen bij het beschikbaar komen van een vaste-standplaatsvergunning.

Artikel 6.14 Verlenging na afroep

  • 1. Bij het beschikbaar komen van een vaste-standplaatsvergunning vanwege het einde van de vergunningsduur kan het college de procedure van verlenging na afroep toepassen, als voldoende aannemelijk is dat er naast de betreffende vergunninghouder geen andere gegadigden voor deze vergunning zijn.

  • 2. Bij de verlenging na afroep maakt het college acht weken voor het einde van de duur van de vaste-standplaatsvergunning door een openbare kennisgeving bekend dat deze vergunning beschikbaar komt voor de duur van 10 jaar.

  • 3. Bij deze openbare kennisgeving worden gegadigden uitgenodigd om hun belangstelling voor de vaste-standplaatsvergunning binnen vier weken na de kennisgeving kenbaar te maken op de door het college aangegeven wijze.

  • 4. Als binnen de gestelde termijn alleen de betreffende vergunninghouder belangstelling kenbaar heeft gemaakt en is voldaan aan het bij of krachtens deze verordening bepaalde, verlengt het college zijn vaste-standplaatsvergunning met de in het tweede lid genoemde duur.

  • 5. Als binnen de gestelde termijn naast de betreffende vergunninghouder ook een of meer andere gegadigden belangstelling kenbaar hebben gemaakt, wordt de vergunning niet verlengd. In dat geval past het college de in het Reglement markten en standplaatsen vastgelegde procedure van de artikelen 6.15 of 6.16 toe, met uitzondering van het tweede lid van deze artikelen.

  • 6. In het in het vijfde lid bedoelde geval stelt het college de gegadigden ervan in kennis dat de procedure van de artikelen 6.15 of 6.16 wordt toegepast en dat zij vóór de door het college genoemde datum een aanvraag kunnen indienen.

Artikel 6.15 Verdeling vaste-standplaatsvergunning via selectie

  • 1. Bij het beschikbaar komen van een vaste-standplaatsvergunning kan het college deze verdelen via selectie.

  • 2. Bij de verdeling via selectie maakt het college door een openbare kennisgeving bekend dat de vaste-standplaatsvergunning voor de duur van 10 jaar, voor welke branche of artikelgroep deze vergunning wordt verleend en dat gegadigden vóór de in de kennisgeving genoemde datum een aanvraag kunnen indienen.

  • 3. Als een aanvraag vóór de indieningsdatum is ingediend maar onvolledig is, krijgt de aanvrager een termijn van twee weken om zijn aanvraag aan te vullen. Als er meer onvolledige aanvragen zijn, wordt de betreffende aanvragers op dezelfde dag mededeling gedaan van de gelegenheid om hun aanvraag aan te vullen.

  • 4. Uitsluitend volledige aanvragen die tijdig zijn ingediend en waarbij is voldaan aan het bij of krachtens deze verordening bepaalde, komen voor beoordeling als bedoeld in het vijfde lid in aanmerking.

  • 5. Bij de beoordeling van de aanvragen kent het college punten toe aan de hand van de volgende criteria en tot het daarbij vermelde maximumaantal:

    • a.

      het assortiment van de gegadigde vormt een gewenste toevoeging aan het marktassortiment (10);

    • b.

      de kwaliteit van de uitstraling van de uitstalling van de gegadigde (10);

    • c.

      de kennis, ervaring en eventuele opleiding van de gegadigde met betrekking tot het marktassortiment (10);

    • d.

      het maatschappelijk verantwoord ondernemen door de gegadigde (5);

    • e.

      het consumentvriendelijk ondernemen door de gegadigde (5).

  • 6. Het college verleent de vaste-standplaatsvergunning aan de gegadigde met het op basis van de beoordeling hoogste aantal punten.

  • 7. Als meer gegadigden hetzelfde aantal punten krijgen toegekend, vindt de verdeling van de vergunning tussen hen plaats via loting door middel van een trekking, uitgevoerd door de marktmeester, waarvoor zij worden uitgenodigd.

Artikel 6.16 Verdeling vaste-standplaatsvergunning via loting

  • 1. Bij het beschikbaar komen van een vaste-standplaatsvergunning kan het college deze verdelen via loting.

  • 2. Bij de verdeling via loting maakt het college door een openbare kennisgeving in bekend dat de vaste-standplaatsvergunning voor de duur van 10 jaar beschikbaar komt, voor welke branche of artikelgroep deze vergunning wordt verleend en dat gegadigden vóór de in de kennisgeving genoemde datum een aanvraag kunnen indienen.

  • 3. Als een aanvraag vóór de indieningsdatum is ingediend maar onvolledig is, krijgt de aanvrager een termijn van twee weken om zijn aanvraag aan te vullen. Als er meer onvolledige aanvragen zijn, wordt de betreffende aanvragers op dezelfde dag mededeling gedaan van de gelegenheid om hun aanvraag aan te vullen.

  • 4. Uitsluitend volledige aanvragen die tijdig zijn ingediend en waarbij is voldaan aan het bij of krachtens deze verordening bepaalde, krijgen een lotnummer.

  • 5. De loting vindt plaats door middel van een trekking, waarvoor de aanvragers met een lotnummer worden uitgenodigd.

  • 6. Het college verleent de vaste-standplaatsvergunning op basis van de rangschikking die volgt uit de trekking.

Artikel 6.17 Verdeling beschikbare dagplaatsvergunningen

Het college verleent de beschikbare dagplaatsvergunningen op volgorde van ontvangst van de toewijsbare aanvragen. Aanvragers die een nog niet op de markt verkrijgbaar artikel of artikelgroep wensen te verkopen, hebben daarbij voorrang.

Paragraaf 6.3.2.2 Vaste-standplaatsvergunning

Artikel 6.18 Algemene bepalingen vaste-standplaatsvergunning

  • 1. Het college kan een vaste-standplaatsvergunning verlenen voor de duur van 10 jaar voor de op de vergunning vermelde standplaats.

  • 2. Het college kan in bijzondere gevallen tijdelijk een andere standplaats aanwijzen.

  • 3. Een vaste-standplaatsvergunning is niet overdraagbaar.

Artikel 6.19 Intrekking en vervallen vaste-standplaatsvergunning

  • 1. Het college trekt de vaste-standplaatsvergunning in:

    • a.

      op schriftelijke aanvraag van de vergunninghouder; of

    • b.

      twee maanden na diens overlijden of ondercuratelestelling, tenzij overeenkomstig artikel 6.20 een aanvraag tot overschrijving is ingediend.

  • 2. Het college kan de vaste-standplaatsvergunning intrekken als:

    • a.

      de vergunninghouder ter verkrijging van de vergunning onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt;

    • b.

      de vergunninghouder, degene die hem vervangt of een persoon die hem bijstaat zich op de markt schuldig heeft gemaakt aan wangedrag of bedrog of het bij of krachtens deze verordening bepaalde heeft overtreden;

    • c.

      als van de vergunning gedurende ten minste twee maanden geen gebruik is gemaakt; of

    • d.

      de vergunninghouder niet of niet tijdig het verschuldigde marktgeld voldoet dat wordt geheven op grond van artikel 229 van de Gemeentewet; of

    • e.

      de aan de vergunning verbonden voorschriften of beperkingen niet zijn of worden nageleefd.

  • 3. In geval van intrekking voor bepaalde tijd kan tevens worden bepaald dat de toegewezen standplaats vervalt.

  • 4. Als de vergunninghouder of zijn rechtmatige vervanger de standplaats niet uiterlijk bij aanvang van de markt heeft ingenomen, vervalt de vaste-standplaatsvergunning voor de rest van de dag.

Artikel 6.20 Overschrijven vaste-standplaatsvergunning

  • 1. Wenst de houder van een vaste-standplaatsvergunning niet langer gebruik te maken van de vergunning of is hij overleden of onder curatele gesteld, dan kan het college op aanvraag van de vergunninghouder, zijn erven of curator de vergunning overschrijven op naam van zijn echtgenoot, geregistreerde partner of andere persoon met wie hij duurzaam samenwoonde, of zijn kind.

  • 2. Kan deze weg niet worden gevolgd, dan kan de vergunning op aanvraag van de vergunninghouder, zijn erven of curator worden overgeschreven op een medewerker van de vergunninghouder of een mede-eigenaar van diens bedrijf als deze ten minste drie jaren in loondienst heeft gewerkt bij de vergunninghouder of heeft gefunctioneerd als mede-eigenaar.

  • 3. In geval van overlijden of ondercuratelestelling van de vergunninghouder wordt de aanvraag tot overschrijving binnen twee maanden nadien ingediend.

  • 4. Het college kan van het vorenstaande afwijken voor zover de toepassing daarvan voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de bepalingen te dienen doel.

  • 5. De aanvraag tot overschrijving wordt alleen geweigerd als niet wordt voldaan aan de uit dit artikel voortvloeiende eisen of aan eisen waaraan de houder van een vaste-standplaatsvergunning volgens deze verordening moet voldoen.

  • 6. Als de nieuwe vergunninghouder al over een vaste-standplaatsvergunning voor de betrokken markt beschikt, wordt deze ingetrokken.

Artikel 6.21 Persoonlijk innemen vaste standplaats; vervanging

  • 1. De houder van een vaste-standplaatsvergunning neemt de hem toegewezen standplaats persoonlijk in.

  • 2. In geval van vakantie of bijzondere omstandigheden kan het college echter toestaan dat de standplaats wordt ingenomen door een vervanger. Een aanvraag daartoe vermeldt de reden en verwachte duur van de afwezigheid van de vergunninghouder en de naam van de beoogde vervanger.

  • 3. De vervanger treedt op namens de vergunninghouder. De rechten – behalve die tot vervanging ingevolge het vorige lid – en verplichtingen die bij of krachtens deze verordening gelden voor de vergunninghouder, zijn van overeenkomstige toepassing op de vervanger.

Artikel 6.22 Plaatsverandering na beschikbaar komen vaste standplaats

  • 1. Als een vaste standplaats beschikbaar komt voor het einde van de duur van de vaste-standplaatsvergunning, kan het college deze standplaats voor de resterende vergunningsduur toewijzen aan een houder van een vaste-standplaatsvergunning op de betrokken markt. De toewijzing gebeurt op aanvraag.

  • 2. Als meerdere aanvragen zijn ingediend voor plaatsverandering, wijst het college de vaste standplaats toe via loting, waarvoor de aanvragers worden uitgenodigd.

  • 3. Als de beschikbaar gekomen vaste standplaats op grond van de inrichtingstekening, vastgesteld op basis van het Reglement markten en standplaatsen, bij voorrang is bestemd voor een of meer branches of artikelgroepen, kan het college deze standplaats alleen toewijzen aan een vergunninghouder die tot die branche behoort of die handelt in die artikelgroep.

Paragraaf 6.3.2.3 Dagplaatsvergunning

Artikel 6.23 Dagplaatsvergunning

  • 1. Een dagplaatsvergunning kan worden verleend voor het innemen van een standplaats voor het uitoefenen van markthandel op een markt op plaatsen die daarvoor ingevolge het inrichtingsplan in aanmerking komen en op plaatsen die niet zullen worden ingenomen door de houder van een vaste-standplaatsvergunning omdat voor de plaats geen vergunning geldt, de vergunning is vervallen of omdat de vergunninghouder niet in staat is de plaats in te nemen en niet is voorzien in vervanging overeenkomstig artikel 6.21.

  • 2. Voor een dagplaatsvergunning komen in aanmerking de gegadigden die op de marktdag vóór de aanvang van de markttijd bij de marktmeester, voldoen aan een eventueel van toepassing zijnde branche- of artikelgroepvereiste en die niet zijn uitgesloten omdat ze gedurende een of meer van de voorafgaande vier marktdagen:

    • a.

      zich op de markt schuldig heeft gemaakt aan wangedrag of bedrog of het bij of krachtens deze verordening bepaalde hebben, of

    • b.

      niet of niet tijdig het verschuldigde marktgeld hebben voldaan dat wordt geheven op grond van artikel 229 van de Gemeentewet.

  • 3. Het college kan ten aanzien van een gegadigde bepalen dat een uitsluitingsgrond niet geldt of dat voor de toepassing van het vorige lid een langere termijn in aanmerking wordt genomen.

  • 4. De dagplaatsvergunningen worden verstrekt aan de in aanmerking komende gegadigde op volgorde van ontvangst. Gegadigden die een artikel of artikelsoort wensen te verkopen dat nog niet op de markt verkrijgbaar is, hebben daarbij voorrang.

  • 5. Een dagplaatsvergunning kan niet worden overgedragen. De vergunninghouder kan zich niet laten vervangen.

Paragraaf 6.3.2.4 Snuffelmarkten

Artikel 6.24 Begripsomschrijvingen

  • 1. In deze afdeling en daarop rustende bepalingen wordt onder snuffelmarkt verstaan een markt in een voor het publiek toegankelijk gebouw waar hoofdzakelijk tweedehands en incourante goederen worden verhandeld of diensten worden aangeboden vanaf standplaatsen.

  • 2. Onder snuffelmarkt wordt niet verstaan:

    • a.

      een markt of jaarmarkt als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder g, van de Gemeentewet;

    • b.

      een evenement als bedoeld in de vigerende Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Meerssen.

Artikel 6.25 Organiseren van een snuffelmarkt

  • 1. Het is verboden een snuffelmarkt te organiseren:

    • a.

      wegens strijd met het geldend omgevingsplan;

    • b.

      als de burgemeester het organiseren van de snuffelmarkt verboden heeft in het belang van de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of het milieu; of

    • c.

      zonder voorafgaande melding.

  • 2. De organisator doet de melding als bedoeld in het eerste lid, onder c, binnen acht weken voorafgaand aan de snuffelmarkt met vermelding van:

    • a.

      naam en adres van de organisator;

    • b.

      adres van het gebouw waar de snuffelmarkt gehouden wordt;

    • c.

      de dagen en tijdstippen waarop de snuffelmarkt wordt gehouden;

    • d.

      de frequentie van het houden van de snuffelmarkt;

    • e.

      het soort van goederen en diensten dat wordt aangeboden en verhandeld;

    • f.

      het aantal standplaatsen; en

    • g.

      het te verwachten aantal bezoekers.

  • 3. De snuffelmarkt kan worden gehouden als de burgemeester niet binnen 4 weken na ontvangst van de melding heeft beslist dat het organiseren van de snuffelmarkt wordt verboden in het belang van de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of het milieu. De burgemeester geeft daarvan binnen 2 weken na ontvangst van de melding aan de organisator met opgaaf van redenen bericht.

  • 4. Het verbod geldt niet voor ruimten die uitsluitend dan wel nagenoeg geheel en voortdurend in gebruik zijn als winkel in de zin van de Winkeltijdenwet.

Afdeling 6.3.3 Handhaving markten

Artikel 6.26 Legitimatieplicht

Degene die een standplaats op een markt inneemt of wil innemen, of die handelt met een volmacht is verplicht aan te tonen dat hij daartoe gerechtigd is bij het eerste verzoek van een toezichthouder.

Artikel 6.27 Onmiddellijke verwijdering van de markt

Onverminderd het bepaalde in artikel 125 van de Gemeentewet kan het college een vergunninghouder gelasten zich onmiddellijk van de markt te verwijderen indien hij:

  • a.

    het bepaalde bij of krachtens deze verordening of de voorschriften van de vergunning overtreedt;

  • b.

    zich op de markt schuldig maakt aan wangedrag of bedrog;

  • c.

    de marktmeester belemmert in het uitoefenen van zijn functie dan wel de door of namens het college gegeven aanwijzingen niet opvolgt.

Hoofdstuk 7 Hemelwater, bodem en ondergrond

Afdeling 7.1 Hemel- en grondwaterafvoer

Artikel 7.1 Delegatie werkingsgebieden

  • 1. Het college kan hemelwaterscheidingsgebieden aanwijzen en wijzigen.

  • 2. Het college kan hemelwaterbergingsgebieden aanwijzen en wijzigen en daarvoor de minimale capaciteit van de hemelwaterberging bepalen.

  • 3. Een gebiedsaanwijzing voor hemelwaterscheiding of hemelwaterberging heeft geen betrekking op de openbare weg.

  • 4. Het college houdt bij het aanwijzen en wijzigen van een gebied rekening met het gemeentelijkwaterprogramma.

Artikel 7.2 Lozingsverbod hemel- en grondwater

  • 1. Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater is het in hemelwaterscheidingsgebieden verboden hemelwater of grondwater te lozen op het openbaar vuilwaterriool.

  • 2. De lozing van hemelwater en grondwater op het openbaar vuilwaterriool wordt beëindigd binnen één jaar nadat het verbod op een perceel van toepassing is geworden.

  • 3. Als door het college nadat het verbod uit het eerste lid reeds is ingegaan een lozing van hemelwater en grondwater op het openbaar vuilwaterriool wordt aangetroffen, dan wordt deze lozing binnen 3 maanden alsnog beëindigd of sneller als dat nodig is om schade aan derden te voorkomen.

  • 4. Het college kan de wijze bepalen waarop het afkoppelen plaatsvindt.

  • 5. Het college kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijken van het verbod, als van de eigenaar van het bouwwerk of het perceel redelijkerwijs geen andere wijze van afvoer van hemelwater of grondwater kan worden gevergd.

  • 6. Op de voorbereiding van de gebiedsaanwijzing is afdeling 3.4 van de Algemene wetbestuursrecht van toepassing.

Artikel 7.3 Verplichting tot waterberging

  • 1. Met het oog op het beperken van wateroverlast wordt in het hemelwaterbergingsgebied (het gehele grondgebied van de gemeente Meerssen) geen hemelwater vanaf nieuwe gebouwen in een openbaar riool geloosd, tenzij een hemelwaterberging is aangebracht en in stand gehouden, met uitzondering van nieuwe gebouwen waarbij sprake is van (een toename van) een bebouwd oppervlak (horizontaal gemeten) van minder dan 100 m².

  • 2. De minimale capaciteit van de hemelwaterberging is:

    • -

      80 liter per m² (bui die valt in 120 minuten) bij een toename van het verhard oppervlak (horizontaal gemeten) gelijk of meer dan 100 m².

  • 3. De hemelwaterberging wordt zo ontworpen en in stand gehouden dat deze tussen 24 uur en 48 uur weer voor 90% beschikbaar is. De leegloop van de voorziening kan plaatsvinden in de bodem, op het openbaar riool of in de openbare ruimte. Voor de aansluiting op de riolering is een aansluitvergunning noodzakelijk.

  • 4. Het in de hemelwaterberging opgevangen water wordt bij voorkeur hergebruikt of geïnfiltreerd. Is beide niet mogelijk dan kan vertraagd worden afgevoerd naar het gemeentelijk riool.

  • 5. De hoeveelheid hemelwater die (na vulling van de hemelwaterberging op eigen terrein) niet kan worden geborgen, kan worden geloosd in het openbare riool of in de openbare ruimte.

  • 6. Het college kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijken van de verplichting om een hemelwaterberging aan te brengen, voor zover het aanbrengen van de hemelwaterberging redelijkerwijs niet mogelijk is.

  • 7. Dit artikel is niet van toepassing op (principe)verzoeken om wijziging van het bestemmingsplan of aanvragen om omgevingsvergunning die worden ingediend voor de formele inwerkingtreding van deze verordening en waarop schriftelijk door het college is medegedeeld, dat er (onder voorwaarden) mee kan worden ingestemd, gedurende de termijn waarvoor de principemedewerking is afgegeven.

Afdeling 7.2 Activiteiten met betrekking tot bodem en ondergrond

Paragraaf 7.2.1 Riolering

Artikel 7.4 Begripsomschrijvingen

In deze verordening en daarop rustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a.

    aansluitleiding: de leiding lopend vanaf het particulier perceel door het openbaar gebied en aangesloten op het gemeentelijk rioolstelsel of het gemeentelijk drainage- of infiltratiestelsel;

  • b.

    aansluitpunt:

    • 1.

      bij gemengde en (verbeterd)gescheiden rioolstelsels het punt, normaliter gelegen op of binnen 0,5 meter afstand van de kadastrale eigendomsgrens van het aan te sluiten perceel, waar het particulier riool wordt aangesloten op de perceel aansluitleiding. Het aansluitpunt wordt door de perceeleigenaar voorzien van een ontstoppingsstuk;

    • 2.

      bij drukriolering of vacuümriolering het punt waar het particulier riool wordt aangesloten op de pompput of vacuümput;

  • c.

    aanvraagformulier: het bij deze verordening behorende door het college vast te stellen aanvraagformulier voor een aansluiting op het openbaar riool of de wijziging van een aansluitleiding;

  • d.

    afvalwater: alle water afkomstig van een perceel, met uitzondering van hemelwater en drainagewater;

  • e.

    bronneringswater: grondwater, onttrokken voor tijdelijke verlaging van de grondwaterstand;

  • f.

    drainagewater: grondwater ingezameld door een ingegraven doorlatend buizensysteem.

  • g.

    openbaar riool: gedeelte van de riolering dat bij de gemeente in eigendom en beheer is voor inzameling en transport van afvalwater, met inbegrip van de daartoe behorende werken en installaties; en

  • h.

    particulier riool: de binnen de kadastrale eigendomsgrenzen van het aan te sluiten perceel gelegen binnen-, buiten- of terreinriolering tot aan het aansluitpunt;

  • i.

    perceelaansluitleiding: het riool en voorzieningen die deel uitmaken van dit riool, tussen het openbaar riool en het aansluitpunt, in beheer bij de gemeente;

  • j.

    rioolaansluitleiding: leiding tussen het gebouw waar afvalwater vrijkomt en het openbaar riool.

Artikel 7.5 Specifieke zorgplicht

  • 1. Degene die een particulier riool op een openbaar riool aansluit of wijzigt en weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat die activiteit nadelige gevolgen kan hebben voor de belangen, bedoeld in artikel 1.3, is verplicht:

    • a.

      alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van diegene kunnen worden gevraagd om die gevolgen te voorkomen;

    • b.

      voor zover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen: die gevolgen zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken; en

    • c.

      als die gevolgen onvoldoende kunnen worden beperkt: die activiteit achterwege te laten voor zover dat redelijkerwijs van diegene kan worden gevraagd.

  • 2. Deze plicht houdt in ieder geval in dat:

    • a.

      bij sloopwerkzaamheden of andere werkzaamheden op een op het openbaar riool aangesloten perceel verzanding wordt voorkomen; en

    • b.

      de doelmatige werking van de perceelaansluitleiding, naburige aansluitingen en de voorzieningen voor het beheer van afvalwater worden beschermd.

Artikel 7.6 Totstandbrenging en wijziging perceelaansluiting

  • 1. Met het oog op het beschermen van de gezondheid ligt een ondergrondse doorvoer van een rioolaansluitleiding of andere voorziening voor afvoer van afvalwater door een uitwendige scheidingsconstructie van een bouwwerk zoveel mogelijk haaks op de scheidingsconstructie.

  • 2. De gebouwaansluiting van de op het eigen erf of terrein gelegen rioolaansluitleiding of andere voorziening voor afvoer van afvalwater is zodanig dat bij zetting de dichtheid van de aansluiting en de afvoer gehandhaafd blijft.

  • 3. Een rioolaansluitleiding waardoor huishoudelijk afvalwater, hemelwater, grondwater of bedrijfsafvalwater wordt geleid:

    • a.

      heeft geen vernauwing in de stroomrichting;

    • b.

      heeft een vloeiend beloop;

    • c.

      is waterdicht; en

    • d.

      heeft een voldoende inwendige diameter.

  • 4. Met het oog op de doelmatige werking van het openbaar riool ligt de binnenonderkant van de rioolaansluitleiding ter plaatse van de perceelgrens boven het openbaar riool, vermeerderd met 200 mm plus een afschot van 1:100.

  • 5. De diameter van de rioolaansluitleiding is kleiner dan of gelijk aan 160 mm, tenzij:

    • a.

      de noodzaak van een grotere diameter is aangetoond met een rioleringsberekening; en

    • b.

      het openbaar riool ter plaatse van de rioolaansluitleiding over voldoende capaciteit beschikt om te lozen afvalwater te kunnen afvoeren.

  • 6. Een verzamelleiding wordt alleen gebruikt als een individuele aansluiting van het perceel redelijkerwijs niet mogelijk is. Een verzamelleiding wordt bij voorkeur op particulier terrein aangelegd.

  • 7. Rioolaansluitleidingen worden uitgevoerd in de kleuren:

    • a.

      groen als het een leiding voor hemelwater of grondwater betreft; of

    • b.

      bruin als het een leiding voor huishoudelijk afvalwater of bedrijfsafvalwater betreft.

Artikel 7.7 Meldplicht aanleg of wijziging aansluiting

  • 1. Het is verboden een aansluiting van een particulier riool op het openbaar riool tot stand te brengen of te wijzigen zonder dit ten minste acht weken en ten hoogste een jaar voor het begin ervan te melden.

  • 2. Een melding bevat:

    • a.

      de naam en het adres van de indiener;

    • b.

      de dagtekening;

    • c.

      de omschrijving van de activiteiten en wijze van uitvoering;

    • d.

      de verwachte datum van het begin van de activiteit; en

    • e.

      de verwachte duur ervan.

Artikel 7.8 Informatieplicht beëindiging aansluiting

Als het gebruik van een rioolaansluitleiding definitief wordt beëindigd, wordt het college hierover uiterlijk vier weken na de beëindiging geïnformeerd.

Artikel 7.9

Vervallen

Artikel 7.10

Vervallen

Artikel 7.11

Vervallen

Artikel 7.12 Eigendom aansluitleiding

  • 1. De grens tussen het gemeentelijke eigendom en het particuliere eigendom van een rioolaansluitleiding ligt ter plaatse van het ontstoppingsstuk in die rioolaansluitleiding.

  • 2. Als voor de afvoer van huishoudelijk afvalwater een rioolwaterpomp is vereist, ligt de grens, net zoals bij het eerste lid, ter plaatse van de erfgrens. In afwijking van het eerste lid wordt hier gebruik gemaakt van een inspectieput. In deze inspectieput eindigt de persleiding en gaat verder in vrijvervalleiding richting het gemeentelijk riool.

  • 3. Bij afwezigheid van een ontstoppingsstuk en rioolwaterpomp ligt de grens in de rioolaansluitleiding op een afstand van 0,5 m buiten de perceelgrens.

Artikel 7.13 (Sloop)werkzaamheden, verwijdering aansluiting

  • 1. Bij sloopwerkzaamheden of andere werkzaamheden op een perceel dat op het openbare riool is aangesloten, moet de rechthebbende voorzieningen treffen aan de particuliere afvoerleiding zodat verzanding van het openbare riool en de perceelaansluitleiding wordt voorkomen.

  • 2. De gemeente heeft de bevoegdheid de aansluiting op het openbare riool af te sluiten als de rechthebbende niet voldoet aan de zorgplicht als bedoeld in het eerste lid. De kosten daarvan zijn voor rekening van de rechthebbende.

  • 3. De rechthebbende is verplicht de gemeente op de hoogte te stellen als het gebruik van de perceelaansluitleiding definitief wordt beëindigd.

  • 4. De gemeente verwijdert de aansluiting als het gebruik van een aansluiting van een particulier riool op de openbare riolering definitief wordt en/of is beëindigd. De kosten daarvan zijn voor rekening van de rechthebbende.

Artikel 7.14 Storingen

  • 1. Bij een verstopping, lekkage of een andere storing in de particuliere afvoerleiding onderzoekt de rechthebbende of de gebruiker of het gaat om een storing in de particuliere afvoerleiding (terreinleiding) of in de perceelaansluitleiding. Aan de perceelaansluitleiding mogen onder geen enkele voorwaarde werkzaamheden worden uitgevoerd zonder voorafgaande toestemming van de gemeente.

  • 2. Als uit het onderzoek bedoeld in het eerste lid blijkt dat er sprake is van een verstopping of storing in de perceelaansluitleiding, of van een verstopping of storing als gevolg van inspoeling vanuit het openbare riool, neem de rechthebbende of de gebruiker met de gemeente contact op voor het verrichten van de noodzakelijke werkzaamheden. De ontstoppingsvoorziening moet worden vrijgehouden totdat deze werkzaamheden zijn verricht. Als de rechthebbende of de gebruiker zelf aan een derde de opdracht geeft om werkzaamheden te verrichten, zonder dat de gemeente voorafgaand toestemming heeft gegeven, komen de kosten daarvan voor rekening van de rechthebbende of de gebruiker.

  • 3. Als uit het onderzoek bedoeld in het eerste lid blijkt dat er sprake is van een verstopping, lekkage, breuk of storing in de particuliere afvoerleiding moet de rechthebbende of de gebruiker deze zelf verhelpen. De kosten daarvan zijn voor de rechthebbende of de gebruiker.

  • 4. Als er sprake is van een verstopping of storing als bedoeld in het tweede lid, moet de rechthebbende of de gebruiker, voordat de gemeente met de werkzaamheden start, schriftelijk akkoord gaan met de voorwaarde dat de kosten van die werkzaamheden aan de rechthebbende of de gebruiker in rekening worden gebracht als blijkt dat deze kosten voor de rechthebbende of de gebruiker zijn.

Artikel 7.15 Kosten voor het aansluiten op het openbaar riool

  • 1. Het college stelt de kosten van de aanleg van de perceelaansluitleiding inclusief aansluitpunt vast op basis van de door of namens de gemeente geraamde werkelijke kosten en vastgestelde leges.

  • 2. De gemeente kan niet worden gehouden tot feitelijke uitvoering over te gaan, voordat de verschuldigde kosten uit lid 1 door de rechthebbende aan de gemeente zijn voldaan.

  • 3. Indien de kosten voor de aanleg van het openbaar riool, het aansluiten op het openbaar riool en de aanleg of wijziging van de aansluitleiding reeds zijn voldaan uit hoofde van een eerder door de rechthebbende met de gemeente gesloten overeenkomst, worden er geen kosten in rekening gebracht.

Afdeling 7.3 Beheer en onderhoud

Artikel 7.16 Toestand van sloten en andere wateren en niet-openbare riolen en putten buiten gebouwen

Sloten en andere wateren en niet-openbare riolen en putten buiten gebouwen mogen zich niet bevinden in een toestand die gevaar oplevert voor de veiligheid, nadeel voor de gezondheid of hinder voor de gebruikers van de gebouwen of voor anderen.

Artikel 7.17 Onderhoud, renovatie en vervanging

  • 1. Het beheer, onderhoud, renovatie dan wel de vervanging van de perceelaansluitleiding wordt uitgevoerd door of namens de gemeente en voor rekening van de gemeente, tenzij het aannemelijk is dat de desbetreffende onderhouds- dan wel herstelwerkzaamheden dienen te worden uitgevoerd ten gevolge van een onjuist gebruik van het particulier riool, in welk geval de kosten voor rekening van de rechthebbende of veroorzaker komen.

  • 2. Onder onjuist gebruik wordt in ieder geval begrepen:

    • a.

      het via deze aansluiting lozen van stoffen die vanwege hun aard en samenstelling, verstoppingen in de aansluitleiding of het openbaar riool veroorzaken;

    • b.

      het via deze aansluiting lozen van stoffen die, door hun aard of concentratie, de constructie van de aansluitleiding aantasten of schadelijk zijn voor het milieu en/of stankoverlast veroorzaken zoals oplosmiddelen en aardolieproducten;

    • c.

      het lozen van hemelwater en/of drainagewater op de drukriolering of vacuümriolering;

    • d.

      het lozen van hemelwater en/of drainagewater op de afvalwaterleiding van het (verbeterd) gescheiden stelsel.

  • 3. De kosten voor het onderhoud van het particulier riool komen voor rekening van de rechthebbende, tenzij onomstotelijk vaststaat dat de noodzaak tot onderhoud is veroorzaakt door inspoeling vanuit het openbaar riool.

  • 4. Onder renovatie wordt tevens begrepen het aanpassen van de perceelsaansluiting ten gevolge van een wijziging van het openbaar riool.

Afdeling 7.4 Bodemkwaliteit

Artikel 7.18 Het onderzoek naar de kwaliteit van de bodem

  • 1. Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning waarbij de activiteit betrekking heeft op het bouwen, het in stand houden en/of gebruiken van een bodemgevoelig gebouw op een bodemgevoelige locatie, moeten in ieder geval worden overgelegd de onderzoeken, bedoeld in paragraaf 5.2.2 van het Besluit activiteiten leefomgeving.

  • 2. Het eerste lid is van toepassing op een bodemgevoelig gebouw als bedoeld in artikel 5.89g van het Besluit kwaliteit leefomgeving;

  • 3. Het college staat een geheel of gedeeltelijk afwijken van de plicht tot het indienen van de onderzoeken, bedoeld in paragraaf 5.2.2 van het Besluit activiteiten leefomgeving, toe als er bij het college reeds bruikbare recente onderzoeken beschikbaar zijn.

  • 4. Het college kan een gedeeltelijk afwijken van de plicht tot het indienen van de onderzoeken, bedoeld in paragraaf 5.2.2 van het Besluit activiteiten leefomgeving, toestaan voor een bouwwerk met een beperkte instandhoudingtermijn als bedoeld in artikel 5.36 van de Omgevingswet, als uit het vooronderzoek naar de kwaliteit van de bodem blijkt dat de locatie onverdacht is of dat de gerezen verdenkingen een verkennend bodemonderzoek niet rechtvaardigen.

  • 5. Als het bouwen pas kan plaatsvinden nadat de aanwezige bouwwerken zijn gesloopt, dienen de onderzoeken plaats te vinden nadat is gesloopt en voordat met de bouw wordt begonnen.

Hoofdstuk 8 Planten en Dieren

Afdeling 8.1 Houtopstanden

Artikel 8.1 Activiteiten met betrekking tot houtopstanden

  • 1. Deze paragraaf gaat over de activiteiten die een tenietdoende invloed hebben op de houtopstanden in gemeente Meerssen. Deze activiteiten omvatten:

    • a.

      het vellen van bomen;

    • b.

      het direct of indirect onomkeerbaar aantasten van bomen.

  • 2. Op de activiteiten zoals opgenomen in deze paragraaf is het gemeentelijke groenbeleidsplan van de gemeente Meerssen van toepassing.

Artikel 8.2 Begripsomschrijvingen

In deze verordening en daarop rustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a.

    boom: een houtachtig, overblijvend gewas met een dwarsdoorsnede van de stam van minimaal 25 cm op 1,3 meter hoogte boven het maaiveld. In geval van meerdere stammen geldt de dwarsdoorsnede van de dikste stam;

  • b.

    houtopstand binnen de gemeente Meerssen: zelfstandige eenheid van één of meer bomen, boomvormers, struiken, hakhout of griend;

  • c.

    griend- of hakhout: hout dat gekapt wordt van bomen en struiken voor gebruik. Hierbij wordt de boom niet helemaal gekapt, maar tot net boven de stambasis waarbij de boom opnieuw op de stronk kan uitlopen;

  • d.

    herbeplanten: door aanplant, bezaaiing of natuurlijke verjonging of op andere wijze realiseren van een nieuwe houtopstand;

  • e.

    knotten/kandelaberen: het tot op de oude snoeiplaats verwijderen van uitgelopen takhout bij knotbomen, gekandelaberde bomen of leibomen als periodiek noodzakelijk onderhoud;

  • f.

    boomwaarde c.q. taxatiewaarde: de monetaire waarde van een boom zoals getaxeerd volgens de meest recente richtlijnen van de Nederlandse Vereniging van Taxateurs van bomen. Het college kan bij toepassing van de boomwaarde naar redelijkheid en billijkheid besluiten;

  • g.

    dunnen van een houtopstand: het vellen dat geschiedt als verzorgingsmaatregel ter bevordering van de groei van de overblijvende houtopstand;

  • h.

    kweekgoed: bomen gekweekt met het oogmerk deze te verhandelen waarbij regelmatig onderhoud aan de bomen en het terrein alsmede handelsactiviteiten plaatsvinden;

  • i.

    vellen: kappen, rooien of verrichten van andere handelingen, zowel boven- als ondergronds, die de dood of ernstige beschadiging of ontsiering van een houtopstand binnen de gemeente Meerssen tot gevolg kunnen hebben.

Artikel 8.3 Omgevingsvergunning voor het vellen van houtopstanden

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van het college een houtopstand binnen de gemeente Meerssen te vellen of te doen vellen.

  • 2. Het in het eerste lid van dit artikel gestelde verbod geldt niet indien het betreft:

    • a.

      vruchtbomen voor zover betreft laagstamfruitbomen;

    • b.

      het dunnen van een houtopstand;

    • c.

      het vellen van kweekgoed;

    • d.

      het vellen van een houtopstand waarvoor een melding aan gedeputeerde staten op grond van artikel 4.2 lid 1 van de Wet natuurbescherming nodig is, met uitzondering van hoogstamfruitbomen;

    • e.

      houtopstand die moet worden geveld krachtens de Plantgezondheidswet of krachtens een aanschrijving op last van het college;

    • f.

      het periodiek vellen van griend- of hakhout ter uitvoering van het reguliere onderhoud;

    • g.

      het periodiek knotten of kandelaberen als cultuurmaatregel bij daarvoor geschikte boomsoorten;

    • h.

      uit populieren, wilgen, essen of elzen bestaande beplantingen die kennelijk zijn bedoeld voor de productie van houtige biomassa indien zij:

      • -

        ten minste eens per tien jaar worden geoogst;

      • -

        bestaan uit ten minste tienduizend stoven per hectare per beplantingseenheid, zijnde een aaneengesloten beplanting die niet wordt doorsneden door onbeplante stroken breder dan twee meter; en

      • -

        zijn aangelegd na 1 januari 2013.

Artikel 8.4 Aanvraag vergunning

  • 1. De vergunning moet schriftelijk gemotiveerd en onder bijvoeging van een situatieschets worden aangevraagd. Het college kan eisen dat bij de aanvraag voor een kapvergunning een onderzoeksrapport naar de algehele onderhoudstoestand van de te kappen boom wordt overgelegd. Het onderzoeksrapport moet opgesteld zijn door een beëdigd boomtaxateur.

  • 2. De aanvraag kan worden gedaan door of namens dan wel met toestemming van degene, die krachtens zakelijk recht, of door degene die krachtens publiekrechtelijke bevoegdheid, gerechtigd is over de houtopstand te beschikken.

  • 3. Wanneer door of namens het bevoegde Ministerie aan het college een afschrift is toegezonden van de ontvangstbevestiging als bedoeld in de Wet Natuurbescherming, beschouwt het college dit afschrift mede als een vergunningaanvraag.

  • 4. De houder van de vergunning moet zorg dragen, dat deze vergunning ten tijde van het uitvoeren van de kapwerkzaamheden aanwezig is op het betreffende terrein waarop de houtopstand zich bevindt. De vergunning moet op eerste vordering van een ambtenaar, belast met de zorg voor de naleving van een of meer bepalingen van deze verordening, ter inzage worden gegeven aan deze ambtenaar.

Artikel 8.5 Weigeringsgronden

  • 1. Het college kan de vergunning weigeren dan wel onder voorschriften verlenen in het belang van:

    • a.

      natuur- en milieuwaarden;

    • b.

      landschappelijke waarden;

    • c.

      cultuurhistorische waarden;

    • d.

      waarden van stads- en dorpsschoon;

    • e.

      beeldbepalende waarden;

    • f.

      monumentale waarden;

    • g.

      waarden voor recreatie en leefbaarheid;

    • h.

      waarden voor volksgezondheid;

    • i.

      waarden van groot maatschappelijk belang.

  • 2. Het college kan bij het weigeren, of onder voorschriften verlenen van een vergunning, tevens de boomwaarde als motivering hanteren.

  • 3. Het college verwijst bij weigering van een vergunning zoveel mogelijk naar gemeentelijke omgevings-, groen-, bomen- of landschapsplannen.

Artikel 8.6 Bijzondere vergunningsvoorschriften

  • 1. Tot de aan de vergunning te verbinden voorschriften kan behoren het voorschrift dat binnen een bepaalde termijn en in overeenstemming met de door het college te geven aanwijzingen moet worden herplant. Indien het gemeentelijk beleid of een gemeentelijk bestemmings-, bomen-, groen-, of landschapsplan de te vellen houtopstand binnen de Gemeente Meerssen direct of indirect als waardevol omschrijft, wordt zo vaak mogelijk een herplantplicht opgelegd.

  • 2. Wordt een voorschrift als bedoeld in het eerste lid van dit artikel gegeven, dan kan daarbij tevens worden bepaald binnen welke termijn na de herplanting en op welke wijze niet geslaagde beplanting moet worden vervangen.

  • 3. Een vergunning kan worden verleend onder de voorwaarde van feitelijk niet-gebruik, tot het moment van onherroepelijk worden van de vergunning, oftewel tot het moment dat:

    • -

      de beroepstermijn voor derden is verstreken zonder dat er beroep is ingediend;

    • -

      beslist is op een verzoek om een voorlopige voorziening;

    • -

      beslist is op het beroep van derden en geen verzoek tot voorlopige voorziening is gedaan.

  • 4. Tot aan de vergunning te verbinden voorschriften kunnen behoren aanwijzingen ter bescherming van in en rond de houtopstand voorkomende flora en fauna.

Artikel 8.7 Herplant-/instandhoudingsplicht

  • 1. Indien de houtopstand binnen de gemeente Meerssen, waarop het verbod tot vellen als bedoeld in deze afdeling van toepassing is, zonder vergunning van het college is geveld, dan wel op andere wijze teniet is gegaan, kan het college aan de zakelijke gerechtigde van de grond waarop zich de houtopstand bevond, dan wel aan degene die uit andere hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen te herplanten overeenkomstig de door hen te geven aanwijzingen binnen een door hen te stellen termijn.

  • 2. Wordt een verplichting als bedoeld in het eerste lid van dit artikel opgelegd, dan kan daarbij tevens worden bepaald binnen welke termijn na herplanting en op welke wijze niet- geslaagde beplanting moet worden vervangen.

  • 3. Indien de houtopstand binnen de gemeente Meerssen, waarop het verbod tot vellen als bedoeld in deze afdeling van toepassing is, in het voortbestaan ernstig wordt bedreigd, kan het college aan de zakelijke gerechtigde van de grond waarop zich de houtopstand bevindt dan wel aan degene die uit andere hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen om overeenkomstig de door hen te geven aanwijzingen binnen een door hen te stellen termijn voorzieningen te treffen, waardoor de bedreiging wordt weggenomen.

  • 4. Degene aan wie een verplichting als bedoeld in het eerste tot en met derde lid van dit artikel is opgelegd, alsmede zijn rechtsopvolger, is verplicht daaraan te voldoen.

Artikel 8.8 Inhoud compensatieplan

  • 1. Een compensatieplan maakt deel uit van de te verlenen omgevingsvergunning of wordt toegevoegd aan de melding voor het vellen van een houtopstand binnen de gemeente Meerssen.

  • 2. In het compensatieplan wordt het volgende bepaald:

    • a.

      waar zal worden herplant, op hetzelfde perceel of in de nabije omgeving, aangegeven op een voldoende gedetailleerde kaart;

    • b.

      een omschrijving van de te herplanten houtopstand binnen de gemeente Meerssen (soortnaam, maatvoering), inclusief een aanduiding van de ecologische waarde daarvan conform de lijst van Register ecologische bomen;

    • c.

      een onderbouwing dat de kwalitatieve waarde van de aanplant verbetert ten opzichte van de te vellen houtopstand, gebaseerd op ecologische waarden, waarde voor klimaatadaptatie, waarde voor een functionele aankleding van de directe leefomgeving;

    • d.

      indien een houtopstand binnen de gemeente Meerssen geveld wordt in verband met een ruimtelijke ontwikkeling: een omschrijving van de groeiplaats (bovengronds en ondergronds) met onderbouwing dat deze groeiplaats van voldoende kwalitatieve waarde is om de te herplanten houtopstand binnen de gemeente Meerssen conform het gestelde wenselijke eindbeeld ter plaatse, duurzaam te handhaven;

    • e.

      indien een houtopstand binnen de gemeente Meerssen geveld wordt in verband met een ruimtelijke ontwikkeling: een beheerplan voor de eerste drie jaren, gerekend vanaf de aanplant, waarin onder andere de termijn voor de eerste aanplant, inboetperioden, aanwijzingen voor plantgatvoorbereiding, verzorging- en groeibevorderende maatregelen, welk plantmateriaal, welke soort, de stamomtrek en het aantal is opgenomen;

    • f.

      indien sprake is van kap van 30 procent of meer van een als eenheid te herkennen structuur, de wijze waarop fasering van de kap en herplant over meerdere groeiseizoenen zal worden toegepast.

Artikel 8.9 Bestrijding van boomziekten

  • 1. Als zich op een terrein één of meer bomen bevinden die naar het oordeel van het college gevaar opleveren van verspreiding van een boomziekte of voor vermeerdering van de ziekteverspreiders zoals insecten, is de rechthebbende, als hij daarvoor door het college is aangeschreven, verplicht binnen de bij de aanschrijving vast te stellen termijn:

    • a.

      de houtopstand binnen de gemeente Meerssen te vellen;

    • b.

      conform richtlijnen van de gemeente de gevelde houtopstand direct zodanig te behandelen dat verspreiding van de boomziekte wordt voorkomen.

  • 2. Het is verboden zonder vergunning van het college gevelde bomen of delen daarvan voorhanden of in voorraad te hebben of te vervoeren, als het een boomsoort betreft die deze boomziekte kan verspreiden.

Artikel 8.10 Spoedeisendheid

  • 1. Het college kan in afwijking van het bepaalde toestemming geven tot het direct vellen, als er sprake is van grote gevaarzetting of een daarmee te vergelijken spoedeisend belang.

  • 2. De toestemming wordt schriftelijk bevestigd.

  • 3. Aan de toestemming kan een herplantplicht worden verbonden. De artikelen 8.6 en 8.7 zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 8.11 Afstand tot de erfgrenslijn voor bomen, heggen en heesters op de openbare weg

De afstand als bedoeld in artikel 42 lid 2 van Boek 5 van het Burgerlijk Wetboek wordt vastgesteld op 0,50 meter voor bomen, te rekenen vanaf het midden van de voet van de boom, en op nihil voor heggen en heesters, indien het bomen, heggen en heesters betreft op of aan de openbare weg of een openbaar water.

Hoofdstuk 9 Handhaving, overgangs- en slotbepalingen

Afdeling 9.1 Handhaving

Artikel 9.1 Toezichthouders

  • 1. Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn de toezichthouders belast die bij besluit van het college zijn aangewezen.

  • 2. Onverminderd het eerste lid, zijn de ambtenaren van politie, bedoeld in artikel 141, onder b, van het Wetboek van Strafvordering, eveneens belast met het toezicht op de naleving van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften.

Artikel 9.2 Strafbaarstelling

  • 1. Overtreding van het bij of krachtens deze verordening bepaalde en de daarbij gegeven voorschriften en beperkingen wordt, voor zover daartegen niet bij of krachtens een hogere regeling straf is bedreigd, gestraft met:

    • a.

      hechtenis van ten hoogste drie maanden; of

    • b.

      geldboete van ten hoogste de tweede categorie

  • en kan bovendien worden gestraft met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak, voor zover daarentegen niet bij of krachtens een hogere regeling straf is bedreigd.

  • 2. Dit artikel is niet van toepassing als in het onderwerp is voorzien door de Wet economische delicten.

Afdeling 9.2 Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 9.3 Intrekking oude verordeningen

Met de inwerkingtreding van deze verordening wordt de Verordening Fysieke Leefomgeving gemeente Meerssen 2024 ingetrokken.

Artikel 9.4 Overgangsbepaling

  • 1. Besluiten, genomen krachtens de verordening bedoeld in artikel 9.3 die golden op het moment van de inwerkingtreding van deze verordening en waarvoor deze verordening overeenkomstige besluiten kent, gelden als besluiten genomen krachtens deze verordening.

  • 2. Aanvragen voor vergunningen waarop op het moment van inwerkingtreding van deze verordening nog geen beslissing is genomen, worden afgehandeld op grond van de verordeningen bedoeld in artikel 9.3 zoals die golden voor het inwerking treden van deze verordening.

Artikel 9.5 Nadere regels

Het college is bevoegd ter uitvoering van het bepaalde in deze verordening nadere regels vast te stellen.

Artikel 9.6 Hardheidsclausule

Indien naar het oordeel van het college in bijzondere individuele gevallen de toepassing van een artikel van in deze verordening leidt tot een onbillijke situatie, dan is het college bevoegd hiervan af te wijken.

Artikel 9.7 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt de dag na publicatie van deze verordening in werking.

Artikel 9.8 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening Fysieke Leefomgeving gemeente Meerssen 2025.

Ondertekening