Beleidsregels leerlingenvervoer Gemeente Enschede 2025

Dit is een toekomstige tekst! Geldend vanaf 17-04-2025 met terugwerkende kracht vanaf 01-04-2025

Intitulé

Beleidsregels leerlingenvervoer Gemeente Enschede 2025

Deze beleidsregels zijn een nadere uitwerking van de Verordening leerlingenvervoer gemeente Enschede 2025 (hierna: de Verordening). Onderstaande informatie beschrijft een aantal onderwerpen van het gemeentelijk beleid voor de uitvoering van het leerlingenvervoer.

Artikel 1. Begripsbepalingen

  • 1. Voor de toepassing van deze beleidsregels wordt verstaan onder de Verordening: de Verordening leerlingenvervoer gemeente Enschede 2025.

  • 2. Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt en die niet nader worden omschreven, hebben dezelfde betekenis als in de Algemene wet bestuursrecht, de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra, de Wet op het voortgezet onderwijs en de Verordening leerlingenvervoer gemeente Enschede 2025.

Artikel 2. Afstand

  • 1. De afstand verblijfplaats–school wordt bepaald via de ANWB Routeplanner op www.anwb.nl, volgens de ‘kortste route’ met de fiets.

Artikel 3. Reistijd

  • 1. Het vaststellen van de reistijd met het openbaar vervoer vindt plaats op basis van de door de Reisinformatiegroep B.V. beschikbaar gestelde informatie, www.9292ov.nl.

  • 2. Er wordt uitgegaan van de adressen van de verblijfplaats van de leerling en de school.

Artikel 4. Werkwijze co-ouderschap

  • 1. In een situatie van co-ouderschap, waarin ouders al dan niet gescheiden, die niet bij elkaar wonen, maar afspreken om hun kind(eren) gezamenlijk te (blijven) verzorgen en opvoeden - kan er aanspraak zijn op leerlingenvervoer voor de dagen dat de leerling bij de betreffende ouder verblijft.

  • 2. De beide ouders dienen afzonderlijk een aanvraag in voor de dagen dat het kind tijdens weekdagen bij hen verblijft.

  • 3. Indien het drempelbedrag en de eigen bijdrage van toepassing is, zoals bedoeld in artikel 24 en 25 van de verordening, dan wordt dit berekend naar verhouding tot het aantal dagen dat de leerling bij de betrokken co-ouder verblijft.

  • 4. Wijzigingen met betrekking tot ophaal en brenglocaties worden zoveel mogelijk beperkt en gebeuren daar waar nodig in overleg tussen ouders en gemeente.

Artikel 5. Persoonlijk Vervoersontwikkelingsplan

  • 1. Voor leerlingen die recht hebben op leerlingenvervoer kan vanaf groep 7 een persoonlijk vervoersontwikkelingsplan opgesteld worden. Indien de situatie het toelaat kan dit ook eerder. In het persoonlijk vervoersontwikkelingsplan staat opgenomen welke aanvullende vaardigheden geleerd moeten worden om zelfstandig naar en van school te reizen en afspraken hoe deze vaardigheden geleerd kunnen worden.

Artikel 6. Vaststellen van de vergoeding per fiets

  • 1. Voor de vergoeding van vervoer per fiets worden de richtlijnen zoals opgenomen in onderstaande tabel gehanteerd. Wanneer persoonskenmerken of andere factoren er toe leiden, dat nader onderzoek nodig is om vast te stellen of de betreffende leerling al dan niet binnen de hieronder gestelde criteria valt, kan hiervan afgeweken worden. Dergelijke omstandigheden worden meegenomen in de beoordeling.

Leeftijd

Onderwijssoort

Afstand naar school

Zelfstandig

Met begeleiding

Maximale fietsafstand op grond van leeftijd.

< 9 jaar

BO

>6km

Wel

Wel

10 km

9 jaar – einde basisschool

BO

>6km

Wel

Niet

10 km

< 9 jaar

SBO, SO

>3km

Wel

Wel

10 km

9 jaar – einde basisschool

SBO, SO

>3km

Wel

Indien noodzakelijk

10 km

V(S)O

Niet

Indien Noodzakelijk

10 km

  • 2. De vergoeding van vervoer per fiets is gelijk aan de laatst bekende fietskilometervergoeding zoals genoemd in de Basisnormbedragen leerlingenvervoer gemeten langs de kortste afstand. Meer informatie over de afstand, zie artikel 2 van deze beleidsregels.

  • 3. De afstand verblijfplaats–school wordt bepaald via de ANWB Routeplanner op www.anwb.nl, volgens de ‘kortste route’ met de fiets.

  • 4. De totale vergoeding wordt berekend door de fietskilometervergoeding te vermenigvuldigen met het (resterende) aantal schooldagen per jaar en het aantal kilometers die de leerling aflegt.

Artikel 7. Vaststellen van de vergoeding van openbaar vervoer

  • 1. Voor de vergoeding van vervoer per openbaar vervoer worden de richtlijnen zoals opgenomen in onderstaande tabel gehanteerd. Wanneer persoonskenmerken of andere factoren er toe leiden, dat nader onderzoek nodig is om vast te stellen of de betreffende leerling al dan niet binnen de hieronder gestelde criteria valt, kan hiervan afgeweken worden. Dergelijke omstandigheden worden meegenomen in de beoordeling.

Leeftijd

Onderwijssoort

Reistijd

Zelfstandig

Begeleiding

Afstand Halte

Overstappen

Primair onderwijs

< 90 min.

< 9 jaar

BO (regulier)

< 90 min.

Wel

Wel

<1.000 mtr.

Max. 3

< 9 jaar

SBO

< 90 min.

Wel

Wel

<1.000 mtr.

Max. 2

< 9 jaar

SO

< 90 min.

Wel

Wel

<1.000 mtr.

Max. 1

< 90 min.

9 jr – einde basisschool

BO (regulier)

< 90 min.

Wel

Indien noodzakelijk*

<1.000 mtr.

Max. 3

3

SBO

< 90 min.

Wel

Indien noodzakelijk

<1.000 mtr.

Max. 2

SO

< 90 min.

Wel

Indien noodzakelijk

<1.000 mtr.

Max. 1

< 90 min.

V(S)O

< 90 min.

Wel (max. 3 jr.)

Indien noodzakelijk. *

<1.000 mtr.

Max. 2

*Kan na drie maanden heroverwogen worden.

  • 2. Het vaststellen van de vergoeding van het openbaar vervoer en de daaraan gekoppelde vergoeding is op basis van de informatie van de REISinformatiegroep bv via 0900-9292, www.9292ov.nl en mobiel.9292ov.nl.

  • 3. De vergoeding van het openbaar vervoer per bus zal, in principe, uitgekeerd worden in de vorm van een abonnement, tenzij anders nodig is, waarbij de goedkoopst adequate oplossing het uitgangspunt is.

  • 4. De vergoeding van het openbaar vervoer per trein kan worden uitgekeerd in de vorm van een abonnement of in de vorm van een financiële vergoeding. Dit is afhankelijk van het te reizen traject.

  • 5. Bij constatering van onaangepast gedrag of gedrag dat anderszins de orde in het voertuig verstoort of de veiligheid van het voertuig of inzittenden in gevaar brengt treed het agressieprotocol van de vervoerder in werking.

Artikel 8. Vaststellen van de vergoeding van eigen vervoer

  • 1. De vergoeding van eigen vervoer is gelijk aan de laatst bekende kilometervergoeding voor de auto zoals genoemd in de Basisnormbedragen leerlingenvervoer.

  • 2. Voor het berekenen van de afstand voor de kilometervergoeding voor de auto geldt de ‘kortste route’ met de auto. Dit is via de ANWB Routeplanner op www.anwb.nl.

  • 3. De afstand wordt berekend in kilometers en afgerond op één cijfer achter de komma (honderd meter).

  • 4. Het totaalbedrag wordt berekend door het aantal kilometers en bedrag te vermenigvuldigen met het aantal (resterende) schooldagen.

Artikel 9. Vaststellen van de hoogte van de eigen bijdrage (drempelbedrag)

  • 1. Wanneer een leerling een school voor regulier basisonderwijs of speciaal basisonderwijs (SBO) bezoekt kan een eigen bijdrage worden gevraagd, afhankelijk van het inkomen. Dit is beschreven in artikel 24 van de Verordening.

  • 2. Leerlingen die met de grote schoolbus naar bovengenoemde scholen gaan, reizen als het ware met het openbaar vervoer als bedoeld in artikel 1 van de Verordening. De wetgever heeft bedoeld de ouder(s) verantwoordelijk te laten zijn voor een bepaald deel van de (werkelijk gemaakte) kosten van het (openbaar) vervoer, de zogenaamde drempel. Zie de toelichting in artikel 24, lid 1. van de Verordening.

  • 3. De hoogte van de eigen bijdrage is een vast bedrag dat wordt vastgesteld bij de aanvraag en geldt voor het hele schooljaar. Dit komt als volgt tot stand door de verschillende bedragen met elkaar te vermenigvuldigen:

    • a.

      De kosten van het openbaar vervoer die zouden worden gemaakt om de afstand tot aan de door de gemeente vastgestelde kilometergrens te overbruggen.

      • i.

        basisonderwijs: 6 kilometer;

      • ii.

        speciale basisonderwijs: 3 kilometer.

    • b.

      De kosten van het openbaar vervoer worden berekend, die met de OV-chipkaart zouden worden gemaakt (starttarief & tarief per kilometer), rekening houdend met kortingen die voor de leerling binnen het systeem kunnen gelden (bijvoorbeeld het kortingspercentage: jeugd 4 t/m 11: 34%)

    • c.

      Hierbij wordt rekening gehouden met een retourrit en het totaalaantal schooldagen per schooljaar.

    • d.

      Ter stimulering van de zelfredzaamheid wordt er geen eigen bijdrage in rekening gebracht voor leerlingen van het speciale basisonderwijs die recht hebben op leerlingenvervoer en gebruik maken van de fiets.

  • 4. Wanneer op basis van de aanvraag de inkomensgegevens niet (volledig) beoordeeld kunnen worden wordt automatisch een eigen bijdrage opgelegd. De aanvrager wordt vervolgens de mogelijkheid geboden om binnen een gestelde termijn de missende gegevens alsnog aan te leveren.

  • 5. Er geldt een maximale jaarlijkse eigen bijdrage stijging van 5% ten opzichte van de eigen bijdrage van het vorige schooljaar. Dit met als doel om de soms hogere jaarlijkse tariefstijgingen in het openbaar vervoer meer stapsgewijs door te berekenen.

Artikel 10. Uitbetaling van de vergoeding

  • 1. De uitbetaling van de vergoeding van vervoer per fiets vindt eenmaal per jaar plaats. De uitbetaling van vergoeding van het openbaar vervoer en eigen vervoer vindt in maandelijkse termijnen plaats. De aanschaf van de openbaar vervoer abonnementen vindt ook periodiek plaats (jaarlijks of maandelijks).

  • 2. Er vindt steekproefsgewijs controle plaats of de vergoeding daadwerkelijk is besteed aan het vervoer naar school.

  • 3. Indien er vermoeden is dat de vergoeding voor andere doeleinden dan het vervoer van de leerling wordt gebruikt, kan het college de uitbetaling van de vergoeding toekennen aan een ander dan de ouder(s) (bijvoorbeeld de school of instelling).

  • 4. Indien de leerling verwijtbaar verzuimt van school, wordt over de dagen dat sprake is van verzuim, geen vergoeding verstrekt of wordt de vergoeding over die dagen teruggevorderd of verrekend.

Artikel 11. Regeling zelfstandig reizen

  • 1. Zelfstandig kunnen (leren) reizen is belangrijk voor een leerling om in de toekomst meer zelfredzaam te kunnen zijn. Om te stimuleren dat leerlingen zelfstandig reizen en die eerder in het taxivervoer (aangepast vervoer) zitten, kan de aanschaf van een abonnement voor het openbaar vervoer een belemmering zijn. Enschede kiest voor een financiële ondersteuning voor wie dat écht nodig heeft. Daarom is er de regeling ‘zelfstandig reizen’ .

  • 2. Deze regeling is bedoeld voor leerlingen die zelfstandig naar het voortgezet speciaal onderwijs kunnen reizen en waar de ouder(s) een inkomen (zie artikel 1 van de Verordening) hebben tot 120% van de van geldende bijstandsnorm (ook wel Wettelijks sociaal minimum genoemd). Het college kan hiervan afwijken, afhankelijk van de situatie van de leerling en/of de ouder(s).

  • 3. Bij de beoordeling van een aanvraag voor een vervoersvoorziening voor de leerling wordt rekening gehouden met de zelfstandigheid en zelfredzaamheid van de leerling en die van het gezin, zoals beschreven in artikel 3 en 4 van de Verordening. De situatie is ter beoordeling van het college, zo nodig na advies te hebben gevraagd aan deskundigen.

  • 4. Het college kan in deze situatie aan de leerling die zelfstandig kan reizen, een abonnement voor het openbaar vervoer verstrekken. Een busabonnement is hiervoor het uitgangspunt. Indien nodig is maatwerk mogelijk.

  • 5. Jaarlijks vindt er een indexatie plaats van de bijstandsnorm.

  • 6. Er geldt een overgangsregeling voor de ouder(s) die in schooljaar 2020-2021 aanspraak maakten op een vergoeding boven 120% van de geldende bijstandsnorm. Deze ouder(s) behouden deze vergoeding zolang de leerling aanspraak maakt op leerlingenvervoer conform de Verordening. Dit geldt totdat de gemeenteraad een definitief besluit neemt over deze financiële regeling (in combinatie met andere financiële regelingen in het sociaal domein).

Artikel 12. Werkwijze bij tijdelijke wijziging schoollocatie

  • 1. Er kan sprake zijn dat er formeel geen schoollocatie is, maar dat het in de praktijk wel bedoeld is voor leerlingen die, in het kader van passend onderwijs, lessenaanbod of programma volgen op een andere locatie dan waar ze zijn ingeschreven. Dit kan gaan om dislocaties en nevenvestigingen, zoals beschreven in artikel 12 van de Verordening.

  • 2. Het gaat specifiek bijvoorbeeld om een tussenvoorziening: een locatie behorend bij een school(bestuur) of een samenwerkingsverband waar voortijdig schooluitval van een leerling wordt voorkomen, maar deze locatie valt formeel niet binnen de beleidscategorieën voor een school als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs, Wet op het voortgezet onderwijs en Wet op de expertisecentra. Een samenwerkingsverband is verantwoordelijk voor de inrichting van deze locatie(s).

  • 3. De feitelijke locatie van deze tussenvoorziening die door de leerling wordt bezocht kan worden aangemerkt als ‘school’. Er zijn twee soorten tussenvoorzieningen, te weten die:

    • a.

      tijdens de voortgezet onderwijs (hierna: VO) periode worden ingezet. Deze voorzieningen worden door een school of het samenwerkingsverband verzorgd en zijn toegankelijk voor alle leerlingen in de regio Twente die naar het VO gaan. Dit geldt ook voor praktijkonderwijs (hierna: pro) en voortgezet speciaal onderwijs (hierna: VSO). Plaatsing in de voorziening leidt niet tot een andere schoolinschrijving. De voorzieningen worden niet altijd op een formele schoollocatie aangeboden en kennen daarom geen BRIN nummer. De voorzieningen zijn bedoeld voor jongeren met allerlei persoonlijke en gedragsmatige problemen die zo zwaar zijn dat ze in een regulier setting niet naar school kunnen gaan.

    • b.

      die na het VSO of praktijkonderwijs worden ingezet voorafgaand aan de start op het middelbaar beroepsonderwijs (hierna mbo). Deze zijn voor leerlingen voor wie een overgang vanuit het VSO of pro naar het mbo een te grote stap is.

  • 4. Tussenvoorzieningslocaties zijn bijvoorbeeld: de Link, het Fundament of Novo Ego. Er kunnen locaties in de loop van de tijd bijkomen of verdwijnen.

  • 5. De werkwijze voor tussenvoorzieningen, als bedoeld in de beleidsregels artikel 7 lid 3a, is als volgt:

    • a.

      de leerling is ingeschreven bij regulier voortgezet onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs;

    • b.

      de leerling kan vanwege de beperking (bijvoorbeeld angststoornissen) of persoonlijke situatie tijdelijk geen lessen op de eigen locatie volgen. Het samenwerkingsverband adviseert daarom om de leerling lessen te laten volgen op een tussenvoorzieningslocatie.

    • c.

      de leerling blijft ingeschreven bij de oorspronkelijke school en volgt lessen op de tussenvoorzieningslocatie;

    • d.

      de aanvraag leerlingenvervoer wordt beoordeeld, als een aanvraag voor het bezoeken van de dichtstbijzijnde voortgezet onderwijs school of voortgezet speciaal onderwijs.

  • 6. De werkwijze voor tussenvoorzieningen, als bedoeld in de beleidsregels artikel 7 lid 3b, is als volgt:

    • a.

      Zolang de leerling is ingeschreven bij de VO-school, kan er vergoeding van het leerlingenvervoer worden toegekend.

    • b.

      Zodra de leerling is ingeschreven bij het mbo, dan geldt een studentenreisproduct via DUO.

Artikel 13. Afgeven meerjarenbeschikking

  • 1. Op grond van de Verordening is het mogelijk om meerjarige beschikkingen af te geven. In het kader van vermindering van de regeldruk en vanuit het oogpunt van lastenverlichting voor de burger is het wenselijk om, indien mogelijk, voor een langere periode dan 1 schooljaar de vervoersvoorziening toe te kennen.

  • In ieder geval kan in de volgende gevallen een meerjarenbeschikking worden afgegeven:

    • a.

      Voor leerlingen die tot hun negende jaar met aangepast vervoer vervoerd worden. Na afloop van deze periode wordt, op basis van een door de ouders overlegd vervoersadvies, door de gemeente bepaald of er wederom een meerjarenbeschikking wordt afgegeven.

    • b.

      Voor leerlingen waarvan te verwachten is dat er geen verandering zal optreden in de lichamelijke of geestelijke toestand van de leerling en deze dus aan de geldende criteria blijft voldoen. De gemeente kan hiervoor specifieke scholen aanwijzen.

    • c.

      Voor leerlingen die aangepast vervoer beschikt hebben gekregen op basis van het criterium dat de leerling met gebruikmaking van het openbaar vervoer naar school of terug, meer dan anderhalf uur onderweg is en de reistijd met aangepast vervoer tot 50% of minder van de reistijd per openbaar kan worden teruggebracht, en waarvan de verwachting is dat dit niet zal wijzigen door aanpassingen van het openbaar vervoer.

  • 2. Een meerjarenbeschikking eindigt voor een leerling die naar een SBO/SO gaat in ieder geval eind groep 7.

  • 3. In de gevallen dat een meerjarenbeschikking wordt afgegeven, zal door de gemeente steekproefsgewijs controle van de afgegeven meerjarenbeschikkingen worden uitgevoerd.

  • 4 In de beschikking wordt de verplichting opgenomen, dat de ouders gehouden zijn wijzigingen die van invloed zijn op de toegekende vervoersvoorziening onverwijld schriftelijk bij de gemeente te melden. Ten onrechte genoten vergoeding kan van de ouders worden teruggevorderd, dan wel worden verrekend bij een eventuele nieuw verstrekte vervoersvoorziening.

  • 5. Een beschikking of meerjarenbeschikking kan tussentijds gewijzigd/ingetrokken worden indien niet voldaan wordt aan de eisen van de Verordening, de voorwaarden in deze beleidsregels en/of sprake is van bijzondere omstandigheden.

Artikel 14 Slotbepalingen

Deze beleidsregels treden in werking met ingang van 1 april 2025.

Artikel 15 Citeerregel

  • 1. Deze beleidsregels worden aangehaald als “Beleidsregels leerlingenvervoer gemeente Enschede 2025’.

  • 2. De Beleidsregels bekostiging Leerlingenvervoer 2021, zoals deze door het college op 1 maart 2021 zijn vastgesteld, worden met ingang van 1 april 2025 ingetrokken.

Ondertekening

Aldus vastgesteld op 1 april 2025,

Het college van burgemeester en wethouders