Permanente link
Naar de actuele versie van de regeling
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR738178
Naar de door u bekeken versie
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR738178/1
Reglement van orde 2025 van de gemeenteraad van Nieuwkoop
Geldend van 18-04-2025 t/m heden
Intitulé
Reglement van orde 2025 van de gemeenteraad van NieuwkoopDe raad van de gemeente Nieuwkoop gelet op artikel 16 van de Gemeentewet; besluit vast te stellen het volgende reglement:
HOOFDSTUK 1: ALGEMEEN
Begripsbepalingen
Artikel 1 Definities
- a.
amendement:
voorstel tot wijziging op het voorstel dat aanhangig is, met betrekking tot een ontwerpverordening of ontwerpbeslissing, naar de vorm geschikt om daarin direct te worden opgenomen. Deze wordt door stemming aangenomen of verworpen;
- b.
besluitvormende raadsvergadering:
vergadering van de raad, zoals bedoeld in de Gemeentewet, waarin fracties hun definitieve standpunt innemen en via stemming tot een beslissing komen. Eventueel met het inzetten van instrumenten zoals amendementen, moties, enz.
Inspreken is net als bij de oriënterende raad (1r.) en de meningsvormende raad (1p.) wel toegestaan gedurende maximaal 5 minuten (of zoveel minder als er meer dan 6 insprekers zijn dat 30 minuten niet worden overschreden) over geagendeerde raadsvoorstellen; maar wel aan het begin van de agenda als apart geagendeerd agendapunt, dus niet bij het betreffende raadsvoorstel zelf. De voorkeur gegeven aan insprekers in de oriënterende raad. Insprekers moeten zich tenminste 8 uur voor aanvang van de raadsvergadering via de griffie hebben aangemeld.
- c.
college:
het college van burgemeester en wethouders van Nieuwkoop;
- d.
fractie:
het lid of de leden van een politieke groepering dat/die in de raad van de gemeente Nieuwkoop namens die groepering zitting heeft/hebben;
- e.
fractieassistent:
een persoon, niet zijnde een raadslid, die is benoemd door de raad en beëdigd door de voorzitter van de raad na te zijn voorgedragen door de fractie om haar bij te staan bij het verrichten van haar werk ten behoeve van de raad. Een fractieassistent mag het woord mogen voeren namens de fractie o.a. tijdens de oriënterende – en de meningsvormende raad.;
- f.
gemeentesecretaris:
de gemeentesecretaris van Nieuwkoop zoals bedoeld in artikel 100 van de Gemeentewet;
- g.
griffie:
het door de raad benoemde personeel, met inbegrip van de griffier, dat de raad bij de uitoefening van zijn taak terzijde staat;
- h.
griffier:
de griffier of diens vervanger van Nieuwkoop als bedoeld in artikel 107 van de Gemeentewet;
- i.
hamerstukken:
stukken waarover minder dan twee fracties het woord wensen te voeren omdat ze al voldoende zijn behandeld in de meningsvormende raad;
- j.
hij: waar in dit reglement wordt gesproken over “hij” of “zijn” moet ook gelezen worden “zij” of “haar”;
- k.
inspreken:
Zie 1b., 1p. en 1r.
Inspreken kan niet over een besluit van de gemeente als daarover een bezwaar- en beroepsprocedure of juridische- of klachtenprocedure loopt tussen de gemeente en een ander.
Het is niet toegestaan om twee keer over hetzelfde raadsvoorstel in te spreken.
- l.
RIS - RaadsInformatie Systeem:
vergader-app toegankelijk voor iedereen wat betreft de openbare stukken van de meningsvormende raad en besluitvormende raadsvergadering. Naast de openbare stukken kunnen hierop ook geheime stukken staan die niet door derden mogen worden ingezien.
- m.
initiatiefvoorstel:
een voorstel, ingediend door een of meer raadsleden, voor een verordening of een ander voorstel;
- n.
interpellatie:
een ingelast debat in de raadsvergadering, waarin het college of de burgemeester om inlichtingen worden gevraagd over een onderwerp dat niet op de agenda staat;
- o.
lid:
een lid van de raad, tenzij anders aangegeven;
- p.
meningsvormende raad:
de vergadering van de raad waarin raadsleden meningen onderling uitwisselen en argumenten verzamelen. Dit alles ter voorbereiding van de standpuntbepaling van de fractie en mogelijk latere besluitvorming in de besluitvormende raadsvergadering. In de meningsvormende raad worden geen besluiten over de inhoud genomen, wel wordt besloten over de verdere procedure voor behandeling van stukken;
Inspreken is net als bij de oriënterende raad (1r.) wel toegestaan gedurende maximaal 5 minuten (of zoveel minder als er meer dan 6 insprekers zijn dat 30 minuten niet worden overschreden) over geagendeerde raadsvoorstellen. Al wordt de voorkeur gegeven aan insprekers in de oriënterende raad. Insprekers moeten zich tenminste 8 uur voor aanvang van de vergadering via de griffie hebben aangemeld.
- q.
motie:
korte en gemotiveerde verklaring over een onderwerp waardoor een oordeel, wens of verzoek wordt uitgesproken. Deze wordt door stemming aangenomen of verworpen;
- r.
oriënterende raad:
de vergadering van de raad waarin inhoudelijk informatief wordt doorgevraagd aan het college of aan anderen met kennis van zaken over het onderwerp.
Als dit met externen is die aanwezig zijn op verzoek van de raad via de agendacommissie, dan gaat het om ‘stakeholders’ die een en ander kunnen duiden en die zich beperkt kunnen mengen in de discussie.
Als dit met externen betreft die op eigen verzoek aanwezig zijn, dan gaat het om insprekers die maximaal 5 minuten (of zoveel minder als er meer dan 6 insprekers zijn dat 30 minuten niet worden overschreden) kunnen inspreken aan het begin van het onderwerp. Insprekers moeten zich tenminste 8 uur voor aanvang van de vergadering via de griffie hebben aangemeld.
Dit alles ter voorbereiding van de bepaling van raadsleden of er voldoende informatie beschikbaar is om een besluit te kunnen nemen. In de oriënterende raad worden geen besluiten over de inhoud genomen, wel wordt besloten over de verdere procedure voor behandeling van stukken;
- s.
portefeuillehouder:
het collegelid aan wie bepaalde aandachtsgebieden van het college van burgemeester en wethouders zijn toegewezen;
- t.
stemverklaring:
in deze verklaring geeft de stemgerechtigde zeer kort (maximaal een ½ minuut) de motieven voor zijn stemgedrag;
- u.
subamendement:
voorstel tot wijziging van een aanhangig amendement, naar de vorm geschikt om direct te worden opgenomen in het amendement, waarop het betrekking heeft. Deze wordt door stemming aangenomen of verworpen;
- v.
vergadering:
de gemeenteraad van Nieuwkoop kent drie soorten vergaderingen: de oriënterende raad, de meningsvormende raad en de besluitvormende raadsvergadering;
- w.
voorstel van orde:
voorstel betreffende de orde van de (raads)vergadering; alle aanwezige fracties worden daarover geraadpleegd.
- x.
voorzitter:
de voorzitter of diens vervanger;
Artikel 2 Het presidium
-
1. Er is een presidium dat bestaat uit de voorzitter en de fractievoorzitters.
-
2. Fractievoorzitters wijzen elk een raadslid aan dat hen bij afwezigheid in het presidium vervangt.
-
3. Het presidium kan anderen uitnodigen deel te nemen aan zijn vergaderingen.
-
4. Het presidium doet aanbevelingen aan de raad inzake de organisatie en het functioneren van de raad voor zover het niet betreft de taken van de agendacommissie.
-
5. Alle overige werkzaamheden die door de raad aan hem opgedragen worden.
-
6. Het presidium vergadert in beslotenheid. Zonder andersluidend besluit zijn de verslagen geheim.
Artikel 3 De agendacommissie
-
1. Er is een agendacommissie die bestaat uit raadleden en/of fractieassistenten, maar niet meer dan één persoon per fractie.
-
2. Ze heeft in ieder geval de volgende taken:
- a.
het voorbereiden en vaststellen van voorlopige agenda’s voor raadsvergaderingen, en
- b.
het vaststellen van vergaderingen als bedoeld in artikel 17, tweede lid, van de wet.
- a.
-
3. Indien er geen agendacommissie is, dan neemt het presidium de taken van de agendacommissie over.
Artikel 4 De griffier
-
1. De griffier is aanwezig in Besluitvormende Raadsvergaderingen, de Meningsvormende Raden, Oriënterende Raden en vergaderingen van het presidium en kan aanwezig zijn in de commissievergaderingen van de raad.
-
2. Bij verhindering of afwezigheid wordt de griffier vervangen door een plaatsvervanger die door de raad is aangewezen.
-
3. De griffier kan op uitnodiging van de voorzitter of van de gemeenteraad aan beraadslagingen in raadsvergaderingen deelnemen.
Artikel 5 Onderzoek geloofsbrieven, benoeming en beëdiging raadsleden
-
1. Bij elke benoeming van nieuwe leden van de raad stelt de raad een commissie in bestaande uit drie leden van de raad.
-
2. De commissie onderzoekt de geloofsbrieven en de daarop betrekking hebbende stukken van de nieuw benoemde raadsleden en brengt vervolgens advies uit aan de raad over de toelating van de nieuw benoemde raadsleden tot de raad. Indien van toepassing, wordt van een minderheidsstandpunt melding gemaakt in dit advies.
-
3. Na een raadsverkiezing roept de voorzitter de toegelaten leden van de raad op om in de eerste Besluitvormende Raadsvergadering van de raad in nieuwe samenstelling, bedoeld in artikel 18 van de Gemeentewet, de voorgeschreven eed of verklaring en belofte af te leggen.
-
4. In geval van een tussentijdse vacaturevervulling roept de voorzitter een nieuw benoemd lid van de raad op voor de Besluitvormende Raadsvergadering waarin over diens toelating wordt beslist om de voorgeschreven eed of verklaring en belofte af te leggen.
-
5. Bij de benoeming van een wethouder wordt overeenkomstig het eerste lid een commissie ingesteld welke onderzoekt of de kandidaat voldoet aan de eisen van de Gemeentewet. De werkwijze van deze commissie is overeenkomstig het tweede lid.
Artikel 6. Benoeming wethouders
-
1. Bij de benoeming van een wethouder stelt de raad een commissie in bestaande uit drie raadsleden.
-
2. Deze onderzoekt of de benoeming van de kandidaat-wethouder voldoet aan de vereisten van de artikelen 36a, 36b, 41b, eerste, derde en vierde lid, en 41c, eerste lid, van de wet .
-
3. De commissie brengt vervolgens advies uit aan de raad over de benoeming tot wethouder.
Artikel 7. Fracties
-
1. Raadsleden die door het centraal stembureau op dezelfde kandidatenlijst verkozen zijn verklaard worden bij de aanvang van de zittingsperiode als één fractie beschouwd.
-
2. Als boven de kandidatenlijst een aanduiding was geplaatst, voert de fractie in de raad deze aanduiding als naam. Als daar geen aanduiding was geplaatst, deelt de fractie in de eerste raadsvergadering aan de voorzitter mee welke naam deze fractie in de raad zal voeren.
-
3. De namen van de fractievoorzitter en diens plaatsvervanger worden zo spoedig mogelijk doorgegeven aan de voorzitter.
-
4. Als één of meer raadsleden van één of meer fracties als zelfstandige fractie gaan optreden of zich aansluiten bij een andere fractie, wordt hiervan zo spoedig mogelijk schriftelijk mededeling gedaan aan de voorzitter.
-
5. Een nieuwe naam van een fractie voldoet aan de eisen uit artikel G 3, vierde lid, van de Kieswet en wordt gebruikt met ingang van de eerstvolgende raadsvergadering na naamswijziging.
Artikel 7a.
Iedere fractie kan maximaal vijf fractieassistenten hebben.
- 1.
Artikel 5, eerste en tweede lid, worden ook toegepast bij de benoeming van fractieassistenten door de raad.
- 2.
Fractieassistenten worden apart door de burgemeester beëdigd.
- 3.
De fractieassistenten krijgen, na beëdiging, toegang tot alle beschikbare informatie over de geagendeerde onderwerpen, ook als daarover geheimhouding is opgelegd. De geheimhouding is ook voor de fractieassistenten van toepassing.
- 4.
De gedragscode voor de leden van de raad is voor zover relevant van overeenkomstige toepassing op de fractieassistenten.
- 5.
Fractieassistenten moeten binnen de gemeentegrens wonen.
Artikel 8. Oproep en agenda
-
1. De voorzitter zendt ten minste 2 weekenden voor een raadsvergadering de raadsleden een schriftelijke oproep en de voorlopige agenda met de daarbij behorende stukken.
-
2. In spoedeisende gevallen kan de voorzitter na het verzenden van een schriftelijke oproep een aanvullende agenda opstellen. Zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk 48 uur voor aanvang van de raadsvergadering wordt deze met de daarbij behorende stukken aan de leden gezonden.
-
3. Op de stukken, bedoeld in het eerste en tweede lid, is artikel 9, derde lid, van toepassing.
-
4. De agenda wordt bij aanvang van een raadsvergadering door de raad vastgesteld.
Artikel 9. Ter inzage leggen van stukken
-
1. De voorlopige agenda en stukken worden op de website van de gemeenteraad geplaatst (www.raadnieuwkoop.nl)
-
2. Informatie van de raad of aan de raad verstrekte informatie waar op grond van hoofdstuk Va van de wet geheimhouding is opgelegd, blijft in afwijking van het eerste lid alleen voor raadsleden en fractieassistenten zichtbaar in Raadsinformatiesysteem (RIS)
Artikel 10. Openbare kennisgeving
Raadsvergaderingen worden ter openbare kennis gebracht door aankondiging op de website van de gemeenteraad (www.raadnieuwkoop.nl)
Artikel 11. Presentielijst
-
1. De griffier draagt zorg voor het bijhouden van presentielijsten van raadsvergaderingen.
-
2. Bij binnenkomst in de vergaderzaal tekenen raadsleden de presentielijst, die aan het einde van elke raadsvergadering door de griffier door ondertekening wordt vastgesteld.
Artikel 12. Aantal spreektermijnen
-
1. Beraadslaging over onderwerpen of voorstellen geschiedt in ten hoogste twee termijnen, tenzij de raad anders beslist.
-
2. Spreektermijnen worden door de voorzitter afgesloten.
-
3. Raadsleden voeren in een termijn niet meer dan éénmaal het woord over hetzelfde onderwerp of voorstel.
-
4. Het derde lid is niet van toepassing op een raadslid dat een amendement, een subamendement, een motie of een initiatiefvoorstel heeft ingediend ten aanzien van de beraadslaging daarover.
-
5. Een ‘voorstel van orde’ wordt niet meegerekend bij de bepaling hoeveel keer een raadslid over hetzelfde onderwerp of voorstel het woord heeft gevoerd.
Artikel 13. Voorstellen van orde
Raadsleden kunnen tijdens een vergadering mondeling een voorstel van orde betreffende de vergadering doen. De raad beslist hier direct over.
Artikel 14. Inspreken
Tijdens een oriënterende raad wordt de gelegenheid geboden om in te spreken over een niet geagendeerd onderwerp.
Artikel 15. Stemverklaring
Na het sluiten van de beraadslaging en voordat de raad tot stemming overgaat, kunnen raadsleden hun voorgenomen stemgedrag toelichten. De stemverklaring moet kort zijn (maximaal ½ minuut) en mag niet het karakter krijgen van een derde termijn, als laatste reactie op de vorige spreker.
Artikel 16. Beslissing
-
1. De voorzitter sluit de beraadslaging als hij vaststelt dat een onderwerp of voorstel voldoende is toegelicht, tenzij de raad anders beslist.
-
2. Voordat de stemming over het voorstel in zijn geheel plaatsvindt, formuleert de voorzitter het voorstel voor de te nemen beslissing.
Artikel 17. Stemming; procedure hoofdelijke stemming
-
1. De voorzitter vraagt de raadsleden of zij stemming verlangen. Is dit niet het geval dan stelt de voorzitter vast dat het voorstel zonder stemming is aangenomen.
-
2. Als een voorstel zonder stemming wordt aangenomen, kunnen de in de raadsvergadering aanwezige raadsleden aantekening in het verslag vragen, dat zij geacht willen worden te hebben tegengestemd of zich overeenkomstig artikel 28 van de wet van deelneming aan de stemming te hebben onthouden.
-
3. Als een raadslid om stemming of hoofdelijke stemming vraagt, doet de voorzitter daarvan mededeling aan de raad.
-
4. Bij hoofdelijke stemming roept de griffier de raadsleden bij naam op hun stem uit te brengen. De stemming begint bij het daarvoor bij loting aangewezen raadslid en verloopt verder op alfabetische volgorde aan hand van de presentielijst.
-
5. Bij hoofdelijke stemming brengen ter raadsvergadering aanwezige raadsleden die zich niet ingevolge artikel 28 van de wet van deelneming aan de stemming moeten onthouden, hun stem uit door zich 'voor' of 'tegen' te verklaren, zonder enige toevoeging.
-
6. Een raadslid dat zich bij het uitbrengen van zijn stem vergist, kan deze vergissing herstellen tot het volgende raadslid heeft gestemd. Bemerkt het raadslid zijn vergissing pas later, dan kan deze nadat de voorzitter de uitslag van de stemming bekend heeft gemaakt aantekening vragen van zijn vergissing. Dit brengt geen verandering in de uitslag van de stemming.
-
7. De voorzitter deelt de uitslag na afloop van de stemming mee en doet daarbij mededeling van het genomen besluit.
Artikel 18. Verslag en besluitenlijst
-
1. De griffier draagt zorg voor besluitenlijsten van raadsvergaderingen.
-
2. Uit een besluitenlijst blijkt in ieder geval:
- a.
de namen van de voorzitter, de griffier, de wethouders en de raadsleden, allen voor zover aanwezig, alsmede van de overige personen die het woord gevoerd hebben;
- b.
een aantekening van welke raadsleden afwezig waren;
- c.
een vermelding van de zaken die aan de orde zijn geweest;
- d.
een overzicht van het verloop van elke stemming met vermelding bij hoofdelijke stemming van de namen van de raadsleden die voor of tegen stemden, onder aantekening van de namen van de raadsleden die zich overeenkomstig de wet van stemming hebben onthouden of zich bij het uitbrengen van hun stem hebben vergist;
- a.
-
3. Voor zover de aard en de inhoud van de besluitvorming zich daartegen niet verzet, wordt de besluitenlijst zo spoedig mogelijk na de raadsvergadering openbaar gemaakt op de in de gemeente gebruikelijke wijze.
Artikel 19. Ingekomen stukken
-
1. Bij de raad ingekomen stukken, waaronder schriftelijke mededelingen van het college aan de raad, worden op een lijst geplaatst. Deze lijst wordt en de achterliggende stukken in het RIS geplaatst. Deze lijst wordt ook wekelijks op internet geplaatst, echter zonder de achterliggende stukken en namen van privé personen zijn geanonimiseerd.
-
2. De raad stelt, op voorstel van het presidium, de wijze van afdoening van de ingekomen stukken vast. Waarbij de stukken worden onderverdeeld in een van de volgende categorieën: “voor kennisgeving aannemen”, “in handen stellen van het college ter afdoening”, “in handen stellen van het college voor nader advies”, “in handen stellen van de bezwarencommissie of “overig”.
-
3. De griffier kan ingekomen stukken tot 48 uur voor de raadsvergadering met een eigen advies voor de wijze van afdoening aan de lijst met het presidium advies toevoegen. Deze nieuwe lijst wordt ook digitaal aan de leden van de raad toegezonden en de extra stukken worden ter inzage geplaatst op het RIS.
-
4. Anonieme ingekomen stukken worden niet in behandeling genomen en dus niet op de lijst geplaatst.
-
5. De raad reageert in beginsel niet op algemene adhesie verzoeken van andere gemeenten; bijvoorbeeld een aangenomen motie.
Artikel 20. Opheffing geheimhouding
Als de raad op grond van artikel 89, vierde lid, van de wet voornemens is de geheimhouding van aan de raad verstrekte informatie op te heffen, wordt, als het orgaan dat geheimhouding heeft opgelegd daarom verzoekt, daarover in een besloten raadsvergadering met het desbetreffende orgaan overleg gevoerd.
Artikel 21. Toehoorders en pers
-
1. Toehoorders en vertegenwoordigers van de pers wonen openbare raadsvergaderingen uitsluitend bij op de voor hen bestemde plaatsen.
-
2. Het blijkgeven van tekenen van goed- of afkeuring of het op andere wijze verstoren van de orde is hen verboden.
Artikel 22. Geluid- en beeldregistraties
Degenen die van een openbare raadsvergadering geluid- of beeldregistraties willen maken, doen hiervan mededeling aan de voorzitter en gedragen zich naar diens aanwijzingen.
Artikel 233. Amendementen en subamendementen
-
1. Raadsleden dienen amendementen en subamendementen voor het sluiten van de beraadslaging van het voorstel waarop deze betrekking hebben schriftelijk in bij de voorzitter, tenzij de voorzitter oordeelt dat mondelinge indiening volstaat.
-
2. Er wordt alleen beraadslaagd over amendementen en subamendementen die ingediend zijn tijdens de Besluitvormende Raadsvergadering.
-
3. Intrekking door de indiener van een amendement of subamendement is mogelijk totdat de besluitvorming daarover door de raad is afgerond.
Artikel 24. Moties
-
1. Raadsleden dienen moties schriftelijk in bij de voorzitter, tenzij de voorzitter oordeelt dat mondelinge indiening volstaat.
-
2. De behandeling van een motie vindt gelijktijdig plaats met de beraadslaging over het onderwerp of voorstel waarop het betrekking heeft.
-
3. De behandeling van een motie over een niet op de agenda opgenomen onderwerp vindt plaats nadat alle op de agenda opgenomen onderwerpen zijn behandeld.
-
4. De behandeling van een motie over een niet op de agenda opgenomen onderwerp vindt bij voorkeur plaats op een moment, dat het mogelijk is om de mening van belanghebbenden over deze motie te horen en mee te nemen bij de beraadslaging. Belanghebbenden worden dan in de gelegenheid gesteld om bij de behandeling van genoemde motie hun mening te geven.
-
5. Intrekking door de indiener van een motie is mogelijk totdat de besluitvorming daarover door de raad is afgerond.
Artikel 25. Initiatiefvoorstel
-
1. Raadsleden dienen initiatiefvoorstellen schriftelijk in bij de voorzitter. Deze brengt een ingediend voorstel zo spoedig mogelijk ter kennis van het college.
-
2. Het college kan binnen 4 weken nadat het ter kennis is gesteld van een voorstel schriftelijk wensen en bedenkingen met betrekking tot het voorstel ter kennis van de raad brengen.
-
3. Nadat het college schriftelijk wensen of bedenkingen ter kennis van de raad heeft gebracht of kenbaar heeft gemaakt hiertoe niet te zullen overgaan, dan wel nadat de in het tweede lid gestelde termijn is verlopen, wordt het voorstel op de agenda van de eerstvolgende vergadercyclus van de raad geplaatst.
Artikel 26. Collegevoorstel of voorstel van burgemeester
-
1. Een collegevoorstel of voorstel van burgemeester aan de raad dat vermeld staat op de voorlopige agenda van de raadsvergadering, wordt niet ingetrokken zonder toestemming van de raad.
-
2. Als de raad van oordeel is dat het nodig is een voorstel als bedoeld in het eerste lid voor advies terug te zenden naar het college(lid), bepaalt de raad binnen welke termijn het voorstel opnieuw geagendeerd wordt.
Artikel 27. Interpellatie
-
1. Raadsleden dienen verzoeken tot het houden van een interpellatie schriftelijk in bij de griffier Het verzoek bevat in ieder geval de te stellen vragen.
-
2. De griffier brengt de inhoud van het verzoek zo spoedig mogelijk ter kennis van de overige raadsleden en de collegeleden.
-
3. Over verzoeken die ten minste 48 uur voor aanvang van een raadsvergadering zijn ingediend of in naar het oordeel van de voorzitter spoedeisende gevallen, wordt tijdens de eerstvolgende raadsvergadering gestemd. In andere gevallen tijdens de daaropvolgende raadsvergadering.
-
4. De interpellant voert niet vaker dan tweemaal het woord. De overige raadsleden, de burgemeester en de wethouders niet vaker dan eenmaal, tenzij de raad hen hiertoe verlof geeft.
Artikel 28. Schriftelijke vragen
-
1. Raadsleden en fractieassistenten dienen schriftelijke vragen aan het college of de burgemeester in bij de griffier, waarbij wordt aangegeven of er een voorkeur voor schriftelijke of mondelinge beantwoording bestaat.
-
2. De griffier brengt de vragen zo spoedig mogelijk ter kennis van de overige raadsleden, fractieassistenten en het college of de burgemeester.
-
3. Schriftelijke beantwoording gebeurt zo spoedig mogelijk, in ieder geval binnen 30 dagen nadat de vragen zijn ingediend.
-
4. Schriftelijke antwoorden van het college of de burgemeester worden door de griffier aan de raadsleden en fractieassistenten toegezonden.
Artikel 29. Inlichtingen
-
1. Raadsleden dienen verzoeken tot inlichtingen als bedoeld in de artikelen 169, derde lid, en 180, derde lid, van de wet schriftelijk in bij de griffier.
-
2. De griffier brengt de inhoud van het verzoek zo spoedig mogelijk ter kennis van de overige raadsleden en het college of de burgemeester.
-
3. De verlangde inlichtingen worden zo spoedig mogelijk aan de raad verschaft, in ieder geval binnen 14 dagen nadat het verzoek is ingediend.
Artikel 30. Vragenhalfuur
-
1. Aan het eind van iedere reguliere BR vindt het vragenhalfuur plaats.
-
2. Raadsleden die tijdens het vragenhalfuur vragen willen stellen, melden dit onder aanduiding van het onderwerp ten minste 32 uur voor aanvang van het vragenuur bij de voorzitter.
-
3. De voorzitter bepaalt de volgorde waarin aangemelde onderwerpen tijdens het vragenuur aan de orde worden gesteld alsmede de spreektijd voor de vragensteller, de overige raadsleden, het college en de burgemeester.
-
4. Per onderwerp wordt aan de vragensteller het woord verleend om één of meer vragen aan het college of de burgemeester te stellen en een toelichting daarop te geven. Na de beantwoording daarvan krijgt de vragensteller desgewenst het woord om aanvullende vragen te stellen.
-
5. De voorzitter kan aan andere raadsleden het woord verlenen om hetzij aan de vragensteller, hetzij aan het college of de burgemeester vragen te stellen over hetzelfde onderwerp.
Artikel 31. Uitleg reglement
In gevallen waarin dit reglement niet voorziet of bij twijfel omtrent de toepassing van het reglement, beslist de raad op voorstel van de voorzitter.
Artikel 322. Intrekking oude reglement
Het Reglement van orde 2014 van de gemeenteraad van Nieuwkoop (tot en met de derde wijziging raadsbesluit 2023 005 van 23 februari 2023) wordt ingetrokken.
Artikel 33. Inwerkingtreding en citeertitel
-
1. Dit reglement treedt in werking op 10 april 2025.
-
2. Dit reglement wordt aangehaald als: Reglement van orde voor vergaderingen en andere werkzaamheden van de raad Nieuwkoop 2025.
Ondertekening
Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van 3 april 2025, nummer 2025-030
de griffier,
Edzard van Holthe
TOELICHTING
Artikelsgewijs met schuingedrukt de Nieuwkoopse toevoeging aan de toelichting uit de modelverordening. Bij deze toevoeging is regelmatig een ‘werkafspraak’ te vinden. Deze werkafspraken worden in principe gehanteerd, maar afwijken is toegestaan zonder het reglement te moeten aanpassen.
Artikel 1. Begripsbepalingen
In artikel 1 worden een aantal begrippen uit dit reglement van orde gedefinieerd. Deze spreken grotendeels voor zich. Voor wat betreft het begrip ‘voorzitter’ zij nog vermeld dat de burgemeester voorzitter is van de raad. Artikel 9 van de Gemeentewet (hierna: wet) schrijft dit dwingend voor. In artikel 77, eerste lid, van de wet is bepaald dat het langstzittende raadslid het raadsvoorzitterschap waarneemt bij verhindering of ontstentenis van de burgemeester. Als twee raadsleden even lang zitting hebben, is de oudste in jaren degene die het raadsvoorzitterschap waarneemt. Daarnaast heeft de raad altijd de mogelijkheid zelf te kiezen voor een andere waarnemer. De burgemeester heeft het recht op grond van artikel 21 van de wet in de vergadering aan de beraadslaging deel te nemen. Als voorzitter zorgt hij onder andere voor de handhaving van de orde in de (Besluitvormende Raads)vergadering.
Bij deze begrippen zijn een aantal lokale Nieuwkoopse begrippen toegevoegd. Zoals bijvoorbeeld:
- -
Artikel 1b. Besluitvormende raadsvergadering (BR). Dit is de laatste vergadering in een raads-vergader-cyclus. Het betreft de vergadering die in de Gemeentewet ‘vergadering’ wordt genoemd.
Bij deze Besluitvormende Raadsvergadering zijn alleen raadsleden de stemgerechtigde deelnemers.
- -
Artikel 1e. Fractieassistent : De werkafspraak is dat fractieassistenten worden vergoed per vergadering waaraan zij deelnemen en waarvan de agendacommissie vooraf heeft aangegeven dat een vergoeding wordt gegeven. Dat is altijd bij Oriënterende – en Meningsvormende Raden en bij ingestelde commissies. En verder als er voorbereiding vereist is. Maar nooit tweemaal een vergoeding op dezelfde avond. De hoogte van de vergoeding staat gelijk aan de vergoeding die voor commissieleden geldt in een gemeente van de omvang van Nieuwkoop (jaarlijks middels een circulaire van het ministerie van Binnenlandse Zaken bekendgemaakt).
- -
Artikel 1p. Meningsvormende Raad (MR). Dit is de tweede vergadering in een raads-vergader-cyclus. Bij een MR is na de evaluatie van 3 december 2024 de werkafspraak dat een agenda er net als voorheen uitziet: Na de opening en vaststelling van de agenda alle raadsvoorstellen en eventueel andere door de agendacommissie op de agenda geplaatste agendastukken; daarna is ruimte voor mededelingen uit gemeenschappelijke regelingen, gevolgd door mededelingen van B&W en een rondvraag voor raadsleden en fractieassistenten; tot slot de vaststelling van de laatste actielijst en de sluiting.
Voor de rondvraag geldt de werkafspraak dat raadsleden het onderwerp en bij voorkeur ook de concrete vragen 32 uur voor aanvang van de vergadering aanleveren. Hierdoor kan B&W zich voorbereiden en is er meer kans dat de vragen ook direct beantwoord worden. Als directe beantwoording door het college niet mogelijk blijkt, volgt een schriftelijke beantwoording.
En dat er twee MR en parallel aan elkaar kunnen worden gehouden.
- -
Artikel 1r. Oriënterende Raad (OR). Dit is de eerste vergadering in een raads-vergader-cyclus. Bij een OR is na de evaluatie van 3 december 2024 de werkafspraak dat een standaard agenda er als volgt uitziet: 1. Opening; 2. Spreekuur, waarbij insprekers of uitgenodigde ‘stakeholders’ kunnen spreken over geagendeerde agendapunten (raadsvoorstellen). Vooraf geeft de agendacommissie van maximaal vier agendapunten aan welke besproken worden. De overige raadsvoorstellen worden niet besproken tenzij er insprekers zich voor aanmelden, of tenzij raadsleden of fractieassistenten die raadsvoorstellen aangeven als ‘bespreekstukken’ (dit dan wel bij voorkeur 32 uur van tevoren i.v.m. voorbereiding van anderen); 3. Wat verder ter tafel komt & rondvraag; 4. Sluiting.
Voor de (wat verder ter tafel komt en) rondvraag geldt de werkafspraak dat raadsleden het onderwerp en bij voorkeur ook de concrete vragen 32 uur voor aanvang van de vergadering aanleveren. Hierdoor kan B&W zich voorbereiden en is er meer kans dat de vragen ook direct beantwoord worden. Als directe beantwoording door het college niet mogelijk blijkt, volgt een schriftelijke beantwoording.
Indien er veel raadsvoorstellen zijn aangeleverd, dan is het mogelijk om parallel nog een OR te hebben.
Artikel 2. Het presidium
Het presidium heeft voornamelijk een algemeen adviserende rol (aanbevelingen aan de raad inzake de organisatie en het functioneren van de raad). Diverse gemeenten hebben dit takenpakket uitgebreid met meer inhoudelijke taken. De VNG is van mening dat het presidium voor wat betreft de inhoudelijke aspecten van het raadswerk een ondergeschikte rol dient te vervullen, omdat anders het gevaar bestaat dat er binnen de raad een nieuw bestuursorgaan wordt gecreëerd, hetgeen niet strookt met de Grondwet, die het primaat immers expliciet bij de raad legt (artikel 125, eerste lid, van de Grondwet).
Het presidium als zodanig kan niet ook optreden als werkgeverscommissie. De werkgeverscommissie, ingesteld op basis van artikel 83 van de wet, bestaat immers enkel uit raadsleden (en dus niet, zoals het presidium, ook de voorzitter van de raad). Het presidium heeft voornamelijk een procedurele rol zoals hierboven aangegeven. In de VNG handreiking ‘De (rechts)positie van de griffie(r) in het decentrale bestuur’ is een modelbesluit voor het instellen van een werkgeverscommissie opgenomen. Het is wel mogelijk om de raadsleden van het presidium te benoemen in de werkgeverscommissie en de vergaderingen van deze commissie te laten aansluiten op de vergaderingen van het presidium, zodat er, indien nodig, snel overlegd kan worden. In Nieuwkoop gebeurd dit anders. Er is een aparte Werkgeversverordening waarin de werkwijze van de Werkgeverscommissie beschreven wordt.
Men zou er voor kunnen kiezen de regie van enkele interne of organisatorische kwesties bij het presidium neer te leggen. In artikel 2 is als aanvullende taak opgenomen dat het presidium aanbevelingen doet aan de raad inzake de organisatie en het functioneren van de raad en de raadscommissies. Hieronder vallen taken als: het initiëren van een aanpassing van het reglement van orde voor vergaderingen en andere werkzaamheden van de raad, het instrueren van de griffier en het bespreken van agenda-technische zaken.
Het is van belang dat in het presidium elke partij een stem heeft die even zwaar weegt. Op deze wijze wordt de positie van minderheidsfracties in een dualistisch stelsel versterkt. Tevens kan dit de betrokkenheid van alle fracties bij de raadsvergaderingen vergroten.
De griffier is bij elke vergadering van het presidium aanwezig (artikel 4, eerste lid), omdat de griffier voor de ondersteuning van de raad zorgt. Hij moet weten hoe de agenda eruit komt te zien en welke punten besproken gaan worden. De aanwezigheid van de secretaris kan ook gewenst zijn, omdat de secretaris aandacht moet kunnen vragen voor of een toelichting kan geven op onderwerpen die worden voorbereid door de ambtelijke organisatie. Overeenkomstig het derde lid kan de secretaris worden uitgenodigd. Als dit een ‘staande’ uitnodiging wordt, dan kan overwogen worden zijn aanwezigheid expliciet in het reglement van orde voor vergaderingen en andere werkzaamheden van de raad te regelen.
Het vijfde en zesde lid zijn apart aan de modelverordening tekst toegevoegd. Dat het presidium in beslotenheid vergadert wil zeggen dat er geen publiek bij kan zijn. De leden kunnen altijd aan fractiegenoten terugkoppelen en raadsleden en fractieassistenten kunnen altijd de verslaglegging (besluitenlijst) lezen.
Artikel 3. De agendacommissie
De agendacommissie vervult een belangrijke (coördinerende) rol bij de agendering van zaken in de raadscommissies en de raad. De agendacommissie heeft het overzicht van alle onderwerpen waar de raad zich mee bezig houdt en zorgt voor de planning. In veel gemeenten wordt gewerkt met jaaroverzichten waarbij specifieke vergaderingen lang van te voren bekend zijn. Denk hierbij aan de begroting en jaarrekening. De twee onderwerpen waarvoor een wettelijke deadline is vastgesteld om het bij de provincie vastgesteld aan te leveren; respectievelijk 15 november van het voorgaande jaar en 15 juli van het volgende jaar.
In het geval een gemeente deelneemt in een gemeenschappelijke regeling is in deze regeling opgenomen hoe de raad geïnformeerd wordt door de vertegenwoordiger van de gemeente in de gemeenschappelijke regeling en hoe verantwoording wordt afgelegd (artikelen 16 t/m 19 van de Wet gemeenschappelijke regelingen). Van belang is dat de agendacommissie de vergadercyclus van deze besturen kent. Het kan nodig zijn dat de raad voorafgaand aan een vergadering van het bestuur van de gemeenschappelijke regeling de gemeentelijke vertegenwoordiger informatie of opvattingen wil meegeven. Ook de begrotingscyclus van de gemeenschappelijke regeling is relevant voor de agendacommissie zodat de raad tijdig noodzakelijke informatie kan leveren. Het is aan de agendacommissie om de planning in te vullen maar ook om deze te bewaken.
Hetzelfde geldt met betrekking tot andere organisaties waar de gemeente mogelijk in vertegenwoordigd is (stichtingen, vennootschappen). Ook deze vergadercycli kunnen voor een agendacommissie aanleiding zijn om deze te agenderen voor een raads- of commissievergadering, zodat er informatie uitgewisseld kan worden tussen de vertegenwoordiger van de gemeente en de raad.
De commissie stelt de agenda's van (de raadscommissies en) de raad voorlopig vast. De definitieve vaststelling van de agenda van (de raadscommissies en) de raad geschiedt bij de aanvang van de betreffende vergadering.
Ingevolge artikel 17 van de wet vergadert de raad zo vaak hij daartoe heeft besloten en voorts indien de burgemeester het nodig oordeelt of indien ten minste een vijfde van het aantal leden van de raad schriftelijk met opgave van redenen daarom vraagt. De voorzitter pleegt in het bepalen van een andere dag en ander aanvangsuur zoveel mogelijk overleg met de agendacommissie. Op deze wijze houdt de agendacommissie ook bij vergaderingen die niet op het gebruikelijke tijdstip plaatsvinden, invloed op de datum, het tijdstip en de plaats van de vergadering. Het wijzigen van het aanvangsuur is van gemeenschappelijk belang, omdat het merendeel van de raadsleden het raadslidmaatschap combineert met een andere (on)betaalde functie.
Dit artikel is anders verwoord dan in de modelverordening. Het is inmiddels gebruik dat iedere fractie een lid voor de agendacommissie levert. Als werkafspraak hanteren we in Nieuwkoop dat dit lid in principe een, door de raad benoemde voorzitter van meningsvormende – en oriënterende raden is en / of een vice-voorzitter van de raad.
Na een unaniem door de gemeenteraad aangenomen amendement is lid 1 van dit artikel anders verwoord; nu meer volgens de staande praktijk dat er slechts één persoon per fractie in de agendacommissie (zonder de toevoeging dat die ook een ‘voorzitter van OR/MR’ of ‘ vice-voorzitter van de raad’ moet zijn.
Artikel 4. De griffier
De raad is verplicht een griffier te benoemen (artikelen 100 en 107 van de wet). De griffier is in eerste instantie verantwoordelijk voor de bijstand aan de raad. Hij is in principe in elke vergadering van de raad aanwezig (eerste lid). De wet eist dat de raad de vervanging van de griffier regelt (artikel 107d, eerste lid, van de wet). In het tweede lid is daarover een bepaling opgenomen. In verband met artikel 22 van de wet (verschoningsrecht) is in het derde lid een bepaling opgenomen met betrekking tot het deelnemen van de griffier aan de beraadslaging. Ten opzicht van de modelverordening is hieraan toegevoegd dat de gemeenteraad de griffier ook kan verzoeken deel te nemen.
Artikel 5. Onderzoek geloofsbrieven en beëdiging raadsleden
Met de geloofsbrief geeft de voorzitter van het centraal stembureau aan de benoemde kennis van zijn benoeming (artikel V 1 van de Kieswet). Voor dit benoemingsbesluit is bij ministeriële regeling een model vastgesteld. De benoemde meldt schriftelijk aan de raad of hij de benoeming aanneemt (artikel V 2 van de Kieswet). Tegelijk met de mededeling dat hij zijn benoeming aanneemt legt hij aan de raad stukken over waaruit blijkt dat de benoemde voldoet aan de eisen om als lid van de raad toegelaten te worden. Dit omvat de volgende stukken: een ondertekende verklaring met de openbare betrekkingen die hij bekleedt, een uittreksel uit de basisregistratie personen met zijn woonplaats, geboorteplaats en -datum en (indien niet-Nederlander) stukken waaruit blijkt dat hij voldoet aan de vereisten van artikel 10, tweede lid, van de wet (artikel V 3 van de Kieswet). Het onderzoek van de geloofsbrieven en de beslissing over de toelating moeten in een openbare vergadering gebeuren. Bij het onderzoek zal ook de gedragscode (artikel 15, derde lid, van de wet) betrokken worden. In deze code zijn onder meer bepalingen opgenomen over al dan niet toegestane nevenfuncties. De commissie die de geloofsbrieven onderzoekt brengt verslag uit. Dit kan zowel mondeling als schriftelijk.
Ingevolge artikel V 4 van de Kieswet beslist de raad over de toelating van zijn leden. Daarbij is er een verschil in de procedure bij de samenstelling van een nieuwe raad of bij de vervulling van een tussentijdse vacature. Na de raadsverkiezingen beslist de raad in oude samenstelling in zijn laatste
vergadering over de toelating van de nieuw gekozen leden. Met ingang van 00:00 uur de volgende dag treedt de nieuwe raad aan (artikel 18 van de wet en artikel C 4, tweede lid, van de Kieswet).
Eerste en tweede lid
De formulering van het eerste lid benadrukt dat de raad en niet de voorzitter een commissie instelt, die het zogenaamde geloofsbrievenonderzoek verricht nadat de voorzitter van het centraal stembureau nieuwe leden heeft benoemd. De huidige werkwijze is dat de griffier drie raadsleden van verschillende fracties benadert voor deze rol. De werkafspraak hierbij is dat in beginsel geen fractiegenoot van de te benoemen persoon lid wordt.
Derde lid
Het onderzoek van het proces-verbaal (onderzoek naar het verloop van de verkiezing of de vaststelling van de uitslag) gebeurt door de oude raad vlak voor de eerste samenkomst van de nieuwe raad na de gemeenteraadsverkiezingen. Het onderzoek van het proces-verbaal strekt zich niet uit tot de geldigheid van de kandidatenlijsten.
Het derde lid ziet op de specifieke taak die de raad heeft na de raadsverkiezingen. Na de gemeenteraadsverkiezingen heeft de commissie voor het geloofsbrievenonderzoek een extra taak, zij adviseert de raad ook over het verloop van de verkiezingen (of dit op wettige wijze is gebeurd) en het vaststellen van de uitslag (of deze juist is vastgesteld). Zij doet dit op basis van het proces-verbaal van het centraal stembureau. De raad dient op basis van dit advies een besluit te nemen over het verloop van de verkiezingen en de vaststelling van de uitslag. Dit besluit is van belang omdat de raad de bevoegdheid heeft om te besluiten tot het hertellen van de stemmen en zelfs de bevoegdheid om te besluiten tot een herstemming, beide eventueel in een deel van de gemeente bij een aantal specifieke stembureaus. Het proces-verbaal vormt de aanleiding tot een besluit tot hertelling of herstemming. Dit dient concrete aanwijzingen te bevatten waarop de raad een dergelijk besluit kan baseren. Op 28 februari 2014 heeft de minister van BZK een circulaire uitgebracht waarin toegelicht wordt wanneer de raad gebruik kan maken van deze bevoegdheid (Gemeenteraadverkiezingen: hertellingen, kenmerk 2014-0000116196, 28 februari 2014, Ministerie van BZK. Zie: https://vng.nl/files/vng/publicatie_bijlagen/2014/20140319-hertelling-gemraadsverk-bzk2014-0000116196.pdf). Deze circulaire was ook bij de raadsverkiezingen in 2018 en 2022 van toepassing. In deze circulaire wordt onder meer uiteengezet wanneer de raad tot hertelling kan besluiten. Het ligt niet voor de hand dat besloten wordt tot een hertelling waarvan tevoren duidelijk is dat deze niet tot een andere samenstelling in de raad kan leiden. Ook een verschil in zetels tussen de voorlopige uitslag en de definitieve uitslag is geen reden om over te gaan tot hertelling.
Vierde en vijfde lid
Na een raadsverkiezing kunnen de toegelaten raadsleden op de eerste Besluitvormende Raadsvergadering van de raad in nieuwe samenstelling als bedoeld in artikel 18 van de wet de eed of verklaring en belofte afleggen. De voorzitter zal hen hiervoor oproepen (vierde lid).
Bij tussentijdse vacaturevervulling kan de eed of verklaring en belofte aansluitend aan de beslissing van de raad over de toelating van het betrokken raadslid plaatsvinden (vijfde lid). De tekst van de eed of verklaring en belofte die een raadslid bij het aanvaarden van het raadslidmaatschap moet afleggen, is in artikel 14 van de wet vastgelegd.
Artikel 6. Benoeming wethouders
Artikel 6 geeft invulling aan een leemte in de wet. Uit de Kieswet vloeit het geloofsbrievenonderzoek van raadsleden voort. Aangezien de wethouder geen gekozen volksvertegenwoordiger is, is hierover niets in de Kieswet geregeld. De wet geeft wel aan welke formele eisen gesteld worden aan een wethouder maar niet op welk moment deze getoetst worden.
Het ligt voor de hand om voor het benoemen van wethouders ook een commissie voor het onderzoek naar de geloofsbrieven in te stellen (eerste lid). De formele eisen voor het wethouderschap zijn grotendeels vergelijkbaar met de vereisten voor het raadlidmaatschap (artikelen 36a, 36b, 41b en 41c van de wet). Voor wethouders is er de aanvullende verplichting om een verklaring omtrent het gedrag (hierna: VOG) te kunnen overleggen (artikel 36a, tweede lid, van de wet). De VOG kent een screeningsprofiel voor politieke ambtsdragers.
Bij de benoeming van een wethouder moet een integriteitstoets plaatsvinden. De gedragscode integriteit speelt hierbij een rol (zie Model Gedragscode Integriteit volksvertegenwoordigers in gemeenten, provincies en waterschappen 2015). Na het onderzoek, bedoeld in het tweede lid, brengt de commissie advies uit aan de raad over de benoeming tot wethouder (derde lid).
De kandidaat-wethouders krijgen in opdracht van de burgemeester voor aanvang van iedere ambtstermijn volledige rapportage van de risicoanalyse. Zo heeft hij een goed beeld van de kandidaat en kan hij met de kandidaat een gesprek voeren over de uitkomsten. De burgemeester kan ten aanzien van de risicoanalyse en de conclusies geheimhouding opleggen aan de raad. Met de Wet bevorderen integriteit en functioneren decentraal bestuur (artikel 87 van de wet) is de burgemeester hiertoe expliciet bevoegd gemaakt (vierde lid).]
Artikel 6 is ook van toepassing als er geen wethouder van buiten maar uit de raad wordt benoemd. De incompatibiliteiten en nevenfuncties dienen dan immers opnieuw beoordeeld te worden.
Een raadslid dat benoemd wordt tot wethouder mag raadslid blijven totdat de geloofsbrieven van zijn opvolger zijn goedgekeurd (artikel 36b, tweede lid, van de wet).
Bij de wijziging van het Reglement van Orde 23 februari 2023 is een aanpassing gedaan op gebied van Integriteitstoets van kandidaat wethouders, zodat het overeenkomt met de wet bevorderen integriteit en functioneren decentraal bestuur. Maar omdat het ook al in de wet staat, kan het vierde lid ook geschrapt worden. Het is immers al wettelijk geregeld.
Artikel 7. Fracties
Eerste en tweede lid
De Kieswet en de Gemeentewet kennen het begrip fractie niet. In artikel 33, tweede lid, van de wet wordt wel uitgegaan van het bestaan van in de raad vertegenwoordigde groeperingen (recht op fractieondersteuning). Vanaf de aanvang van de eerste zitting van de nieuwe raad na de verkiezingen, worden de leden die op dezelfde lijst hebben gestaan als één fractie beschouwd. Is onder een lijstnummer slechts één lid verkozen, dan wordt dit lid als een afzonderlijke fractie beschouwd (eerste lid). De fractie gebruikt in de verschillende vergaderingen van de raad de aanduiding die zij boven de kandidatenlijst had staan. Op deze wijze is de relatie tussen de fractie in de raad en de fractie op de kandidatenlijst voor de burger duidelijk. Het kan echter voorkomen dat een fractie geen aanduiding boven de kandidatenlijst heeft staan. In een dergelijk geval deelt de fractie in de eerste Besluitvormende Raadsvergadering de aanduiding mee (tweede lid).
Derde lid
In verband met vervanging in commissies met alleen fractievoorzitters, kunnen we voor éénpersoonsfracties als werkafspraak hanteren dat een fractieassistent dan een fractievoorzitter kan vervangen.
Vierde lid
In de loop van een zittingsperiode kan het voorkomen dat leden de raad verlaten. In een dergelijk geval vindt er een verandering in de samenstelling van de fractie plaats. Als dit het geval is, deelt de fractie dit aan de voorzitter mede (vierde lid). Het is ook mogelijk dat een raadslid zijn lidmaatschap niet opzegt maar uit een fractie stapt. Hij kan als zelfstandige fractie verdergaan of zich aansluiten bij een bestaande fractie. Ook andere wijzigingen zijn mogelijk, bijvoorbeeld een fusie van twee fracties. Een andere (tijdelijke) wisseling in een fractie kan het gevolg zijn van ziekte of zwangerschap van een raadslid. Voor deze gevallen is in de Kieswet een vervangingsregeling opgenomen.
Uitgangspunt van ons kiesstelsel is dat volksvertegenwoordigers op persoonlijke titel worden verkozen en benoemd. Dit uitgangspunt is gebaseerd op artikel 27 van de wet en artikel 129 van de Grondwet, waarin is bepaald dat elk bindend mandaat van een lid van de raad nietig is. De volksvertegenwoordiger handelt naar eigen overtuiging en is bij stemmingen niet gebonden aan een lastgeving. Geen andere persoon of instantie kan hem rechtens bindende instructies opleggen met betrekking tot zijn stemgedrag. Het is de individuele volksvertegenwoordiger die een mandaat van de kiezer heeft gekregen. De volksvertegenwoordiger heeft daardoor ook de mogelijkheid om tussentijds van fractie te veranderen of zelfstandig verder te gaan.
Ook de Kieswet gaat niet uit van politieke partijen. Een zetel 'hoort' dan ook niet bij een partij, maar is verbonden aan de volksvertegenwoordiger die daardoor ook de mogelijkheid heeft om tussentijds van fractie te veranderen of zelfstandig verder te gaan. Ook kan een fractie besluiten om haar naam te veranderen. Dit staat de fractie vrij om te doen.
Op grond van deze bepalingen heeft de raad geen zeggenschap over wijzigingen in de samenstelling, fusies en splitsingen van fracties en de naamvoering. De raad kan hier dus geen besluit over nemen. Een mededeling aan de voorzitter van de raad is voldoende. De raad is gehouden met ingang van iedere eerstvolgende vergadering nadat hiervan mededeling is gedaan rekening te houden met de nieuwe situatie.
Dit betekent ook dat:
- -
kandidaten die van een kandidatenlijst deel uitmaken en binnen die lijst/partij een onderlinge schriftelijke (en soms notariële) afspraak maken, bijvoorbeeld dat men onder bepaalde voorwaarden zal afzien van aanvaarding van het raadslidmaatschap, zich dienen te realiseren dat dergelijke afspraken nietig zijn vanwege strijd met de wet en de Kieswet;
- -
personen die tussentijds van partij veranderen hun raadslidmaatschap niet verliezen;
- -
als men uit een partij stapt en als eigen partij verder gaat, de verlatende partij geen middelen heeft om het raadslid uit de raad te weren.
Fractieafsplitsing en het ontstaan van een nieuwe fractie kan diverse praktische gevolgen hebben. Te denken valt aan: fractievergoedingen en -faciliteiten, fractievoorzitterschap dan wel vertegenwoordiging in het presidium, zo nodig andere zitplaatsen in de raadszaal, bezetting in raadscommissies en eventueel de bezetting in raadscommissies door burgerraadsleden.
Als moet worden voorzien in de vacature van een raadslid dat zich heeft afgesplitst, wordt teruggegrepen op de lijst waarop betrokkene oorspronkelijk was gekozen (artikel P 19 van de Kieswet).
Vijfde lid
De naam van de fractie dient getoetst te worden aan de afwijzingsgronden uit artikel G 3, vierde lid, van de Kieswet. Dit is een logische voorwaarde: deze toetsing vindt immers ook plaats wanneer een politieke groepering zich voor het eerst wil laten registreren. Op grond van artikel G 3, vierde lid, van de Kieswet wordt de naam van de nieuwe fractie onder meer geweigerd als deze in strijd is met de openbare orde of als deze overeenkomt met of erg lijkt op de naam van een politieke groepering die al geregistreerd is voor de Tweede Kamer- of Statenverkiezingen, én daardoor verwarring te duchten is. Voor het overige is de nieuwe fractie vrij in het kiezen van een naam.
Artikel 7a. De fractieassistent
Dit artikel is ten opzichte van de modelverordening toegevoegd. Het is overgenomen uit het voorgaande Reglement van Orde.
De toelichting over artikel 5 eerste en tweede lid geldt ook als toelichting voor de commissie controle geloofsbrieven voor fractieassistenten.
De gedachte achter de benoeming en de beëdiging van fractieassistenten is dat zij, net als raadsleden, toegang hebben tot alle geheime stukken en dat zij namens hun fractie zich kunnen manifesteren; uiteraard met uitzondering van stemmen in besluitvormende raadsvergaderingen.
Voor fractieassistenten gelden dezelfde woonplaats eisen, verboden handelingen, en vereisten voor openbaarmaking van (neven)functies als voor raadsleden. Al mogen ze wel jonger dan 18 jaar oud zijn (mits ze 18 jaar worden in de betreffende raadsperiode).
Artikel 8. Oproep en agenda
In artikel 19, eerste lid, van de wet is bepaald dat de burgemeester de leden van de raad schriftelijk uitnodigt voor de Besluitvormende Raadsvergadering.
De agendacommissie bepaalt hoe de voorlopige agenda er uit ziet. Het eerste lid stelt verplicht dat de voorzitter een vastgesteld aantal dagen vóór een Besluitvormende Raadsvergadering de leden een schriftelijke oproep, waarin de Besluitvormende Raadsvergadering wordt aangekondigd, en de voorlopige agenda met de daarbij behorende stukken stuurt. Uiteraard is het mogelijk, indien de raad dit wenst, de oproep en stukken per elektronische weg te versturen. De oproep vermeldt de dag, het tijdstip en de plaats van de raadsvergadering.
In het eerste lid gaat het om een voorlopige agenda. Hier is ten opzichte van de modelverordening aan toegevoegd dat er ten minste twee weekenden tussen deze voorlopige agenda en de vergadering zelf zitten. Dat is het gebruik in de gemeente Nieuwkoop bij ieder type vergadering. In de dagelijkse praktijk van de gemeente zal het niet altijd mogelijk zijn om ruim voor een vergadering een agenda op te stellen, die ook zicht heeft op de actualiteiten. In een dergelijke situatie kan de voorzitter na het verzenden van de schriftelijke oproep zo nodig een aanvullende agenda en stukken rondsturen (tweede lid). Dit is in afstemming met lokaal gebruik gesteld op 48 uur.
Bij de Wet bevorderen integriteit en functioneren decentraal bestuur is de mogelijkheid vervallen om individuele raadsleden te informeren. Als omtrent informatie van de raad of aan de raad verstrekte informatie op grond van hoofdstuk Va van de wet geheimhouding is opgelegd, blijft deze informatie in afwijking van het eerste en tweede lid onder berusting van de griffier. Raadsleden kunnen deze informatie inzien (artikel 9). Van geheimhouding wordt melding gemaakt op de stukken. Indien de geheimhouding op informatie anders dan in schríftelijke vorm rust, moet de verplichting op een passende wijze kenbaar worden gemaakt (artikel 89, eerste lid, van de wet).
Het vierde lid heeft tot doel om de raad een actievere rol te geven in de opstelling van de raadsagenda. Enerzijds kunnen individuele raadsleden via hun fractievoorzitter in het presidium onderwerpen voor de agenda voordragen. Anderzijds kunnen zij echter ook bij aanvang van de raadsvergadering een voorstel doen om onderwerpen aan de agenda toe te voegen of van de agenda af te voeren. Daarmee kan het individuele raadslid in ieder geval op twee momenten invloed uitoefenen op de vaststelling van de agenda.
Indien er een voorstel wordt gedaan om de agenda aan te passen, bijvoorbeeld het doorschuiven van een agendapunt naar de volgende raadsvergadering, en de stemmen staken, is artikel 32, vierde lid, van de wet logischerwijs niet van toepassing en geldt artikel 32, vijfde lid, van de wet.
Een werkafspraak is dat bij het vaststellen van de agenda een hamerstuk kan wijzigen in een discussiestuk op verzoek van twee of meer fracties. Dan is immers een onderwerp ter bespreking door meerdere fracties voorbereid.
Een andere werkafspraak is dat tegen 23.00 uur de voorzitter, bij wijze van orde voorstel, vraagt of zij die avond willen doorvergaderen of dat de (Besluitvormende Raads )vergadering op een ander moment (standaard de maandagavond erna) wordt vervolgd.
Artikel 9. Ter inzage leggen van stukken
Geïnteresseerden moeten de mogelijkheid hebben om stukken in te zien. Daarom worden alle stukken gelijktijdig met het verzenden van de schriftelijke oproep ter inzage aangeboden (eerste lid).
Naast de fysieke terinzagelegging op het stadhuis, zullen de stukken doorgaans op elektronische wijze worden aangeboden. Dit gaat via een digitaal raadsinformatiesysteem of door plaatsing op de gemeentesite.
Een stuk is een ‘document’ in de zin van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob). Een ‘document’ houdt in: een bij een bestuursorgaan berustend stuk of ander materiaal dat gegevens bevat. Onder documenten vallen niet alleen de door de overheidsorganen gecreëerde stukken of ander materiaal. Ook alle van buiten komende stukken en ander voor overheidsorganen bestemd materiaal zoals agenda’s, verslagen, (concept)adviezen, al dan niet in elektronische vorm, verkrijgen de status van ‘document’ in de zin van de Wob. Dit voorstaande geldt ook voor de Wet Open Overheid (WOO), die min of meer in de plaats van Wob is gekomen).
Bij de Wet bevorderen integriteit en functioneren decentraal bestuur is de reikwijdte van de Gemeentewet uitgebreid van ‘stukken’ naar ‘informatie’ (artikel 19, tweede lid, van de wet). Verder hoeft de raad de geheimhouding niet meer te bekrachtigen (artikel 89, vierde lid, van de wet). College, burgemeester en commissies mogen voortaan zelf geheimhouding opleggen (artikel 87 van de wet).
Onder de ‘informatie’ als bedoeld in het derde lid wordt verstaan: informatie van de raad en aan de raad verstrekte informatie, waaronder de zogeheten ‘achterliggende’ stukken waarvan in raadsvoorstellen melding wordt gemaakt (ambtelijke adviezen, toelichtende nota’s, etc.) waarop geheimhouding is gelegd.
Indien het gaat om geheime of vertrouwelijke stukken, waarop geheimhouding is gelegd door het bestuursorgaan dat het document aanbiedt aan de raad, dient dit duidelijk op het stuk te zijn aangegeven. Ook kan worden overwogen hiervan geen kopieën te laten maken, omdat het gevaar bestaat dat vaak gekopieerde stukken toch in de openbaarheid komen. Indien de geheimhouding op informatie anders dan in schríftelijke vorm rust, moet de verplichting op een passende wijze kenbaar worden gemaakt (artikel 89, eerste lid, van de wet).
De griffier vervult de secretariaatsfunctie ten dienste van de raad. Daarom worden stukken die betrekking hebben op de agenda en de voorstellen van de raadsvergadering en die geheim moeten blijven bij hem ter inzage gelegd voor raadsleden (derde lid).
Bij dit artikel is de huidige werkwijze geformuleerd. Als werkafspraak geldt bij het eerste lid dat de griffie op verzoek van een belangstellende een specifiek raadsstuk kan uitprinten en in het gemeentehuis beschikbaar stelt.
Voor het tweede lid is de huidige werkwijze verwoord.
Artikel 10. Openbare kennisgeving
Met dit artikel wordt invulling gegeven aan het voorschrift van artikel 19, tweede lid, van de wet. In artikel 10 wordt vastgelegd op welke wijze raadsvergaderingen worden aangekondigd. (Indien de kennisgeving uitsluitend elektronisch plaatsvindt, dient er een grondslag in een verordening te zijn. In het tweede lid wordt deze grondslag gecreëerd om ook in spoedeisende gevallen een openbare kennisgeving uit te kunnen doen gaan.)
De gemeenteraad heeft ooit besloten dat kennisgeving uitsluitend elektronisch plaatsvindt.
Artikel 11. Presentielijst
De verplichting tot het hebben van een presentielijst vloeit voort uit artikel 20 van de wet. In dit artikel wordt de procedure vastgelegd. De handtekeningen op de presentielijst zijn bedoeld om formeel vast te stellen dat het vergaderquorum bereikt is. De lijst kan niet dienen om het stemquorum vast te stellen; daarvoor geldt artikel 29 van de wet.
De griffier geeft de ambtelijke ondersteuning die de raad nodig heeft. Daarom zorgt hij voor het bijhouden van de presentielijst en stelt hij samen met de voorzitter deze vast en ondertekent deze (tweede lid). Deze ondertekening dient te waarborgen dat de lijst volledig is en het quorum aanwezig was.
In Nieuwkoop is vastgesteld dat alleen de griffier hiervoor ondertekent.
Artikel 12. Aantal spreektermijnen
Indien de raad van mening is dat na de tweede termijn verdere beraadslaging nodig is, kan hij daartoe uitdrukkelijk besluiten (eerste lid). Werkafspraak is dat dit alleen geldt voor besluitvormende raadsvergaderingen. In oriënterende – en meningsvormende raden kunnen andere spreektermijnen worden gehanteerd. Dit zal wel vooraf gecommuniceerd worden of het wordt als ‘gebruik’ net als de vorige keer gedaan. Het tweede lid benadrukt dat de voorzitter elke spreektermijn afsluit. Dit behoeft overigens niets te veranderen aan de praktijk dat een portefeuillehouder antwoordt na de inbreng van de raadsleden in de eerste en tweede termijn.
Het stellen van vragen dient ook als een spreektermijn beschouwd te worden. Een verzoek van een raadslid na afloop van de tweede termijn om nog een korte reactie te geven, dient de voorzitter niet te honoreren.
De beraadslaging over een motie vindt niet plaats in afzonderlijke termijnen, maar gelijktijdig met de beraadslaging over het betreffende, aan de orde zijnde onderwerp (artikel 29 van de wet).
Het artikel 13 uit de modelverordening is vervallen. Deelname aan de beraadslaging door anderen
Deze bepaling is noodzakelijk in verband met de in artikel 22 van de wet geregelde immuniteit. Het is uiteraard ook mogelijk dat de raad bepaalt dat een bepaalde functionaris in bepaalde gevallen altijd aan de beraadslaging mag deelnemen.
De raad kan op grond van artikel 4, derde lid, bepalen dat de griffier deelneemt aan de beraadslagingen. De burgemeester en de wethouder(s) hebben het recht (het woord te voeren en) deel te nemen aan de beraadslagingen op grond van artikel 21, eerste en tweede lid, van de wet.
Dit artikel is weggelaten omdat raadsleden daar sowieso in meerderheid toe kunnen besluiten. Het is hooguit een werkwijze dat deze optie bestaat.
Artikel 13. Voorstellen van orde
De voorzitter legt aan de raad ter beslissing voor of er inderdaad sprake is van een voorstel van orde. Over een voorstel van orde wordt direct, zonder beraadslaging, besloten door de raad. Bij staken van stemmen is het voorstel niet aangenomen (omdat het ordevoorstel betrekking heeft op de lopende Besluitvormende Raadsvergadering is artikel 32, vierde lid, van de wet hierop logischerwijs niet van toepassing). Een voorstel van orde betreft bijvoorbeeld het schorsen van de Besluitvormende Raadsvergadering voor een pauze. Indien het gaat om een niet geagendeerd voorstel, dient de procedure van een initiatiefvoorstel gevolgd te worden (artikel 30 van de wet).
De werkafspraak hierbij is dat de voorzitter altijd de mening over het ordevoorstel bij alle fractievoorzitters ophaalt, alvorens een conclusie te trekken.
Artikel 14. Inspreken
Na een unaniem door de gemeenteraad aangenomen amendement is dit artikel, inclusief de onderstaande toelichting toegevoegd. Dit komt nog naast de inspreek regels die in de artikelen 1k, 1p en 1r zijn verwoord.
Inspreken op een niet geagendeerd onderwerp door inwoners geeft hen de mogelijkheid om aandacht te vragen van de raad voor zo’n onderwerp én stelt de raad in de gelegenheid kennis te nemen van een kwestie die inwoners bezig houdt. Het artikel bevat een regeling om te voorkomen dat er ‘overlap’ ontstaat met het inloopspreekuur.
Artikel 15. Stemverklaring
Stemverklaringen zullen kort moeten zijn en mogen niet het karakter krijgen van een derde termijn, als laatste reactie op de vorige spreker. De stemverklaringen worden gegeven vóór de hoofdelijke oproep van de leden dat de stemming begint.
De tekst hierover van het voorgaande Reglement van Orde sluit meer aan bij de Nieuwkoopse werkwijze.
Artikel 16. Beslissing
De voorzitter kan de beraadslaging sluiten als hij vaststelt dat een onderwerp voldoende is toegelicht, tenzij de raad anders beslist (eerste lid). De voorzitter formuleert daarna de te nemen eindbeslissing (tweede lid). Indien geen stemming wordt gevraagd, is het voorstel aangenomen op grond van artikel 32, derde lid, van de wet.
Artikel 17. Stemming; procedure hoofdelijke stemming
Indien een raadslid te kennen geeft een hoofdelijke stemming te wensen, moet de stemming plaatsvinden (eerste lid). De raad heeft niet de bevoegdheid om van deze bepaling van artikel 32 van de wet af te wijken. De leden 2d, 2f, 2g, 3, 4 en 6 van dit artikel uit de modelverordening zijn vervallen. Vraagt niemand stemming, dan wordt het voorstel geacht te zijn aangenomen (tweede lid). Wellicht ten overvloede wordt hierbij nog gewezen op artikel 209, tweede lid, van de wet, dat tot hoofdelijke stemming verplicht bij het aangaan van een verplichting voordat de begroting is goedgekeurd.
De regeling in het eerste deel van het tweede lid kan toepassing krijgen, indien de uitkomst van de stemming tevoren duidelijk is en slechts enkele raadsleden zouden tegenstemmen. Een raadslid kan zich alleen onthouden van deelname aan stemming op grond van artikel 28 van de wet. In alle andere gevallen is een raadslid verplicht stelling in te nemen en te stemmen. Stemmingen zijn in principe ook openbaar. Een volksvertegenwoordiger dient duidelijk te zijn in zijn of haar rol. Door de openbaarheid is het voor de achterban (kiezers) duidelijk hoe ze vertegenwoordigd worden.
In de Winsumuitspraak (ABRvS, 7 augustus 2002, uitspraak 200200897/1) is het hoger beroep op artikel 28 van de wet afgewezen, maar heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling) wel geconcludeerd dat het genomen besluit in strijd is met artikel 2:4 van de Awb omdat de schijn van belangenverstrengeling onvoldoende was vermeden. Naar aanleiding van deze uitspraak zijn er vragen gerezen over de mogelijke gevolgen voor stemprocedures en de verantwoordelijkheden in gemeenteraden.
In deze uitspraak geeft de Afdeling het rechtsbeginsel neergelegd in artikel 2:4 van de Awb voorrang boven hetgeen in artikel 28 van de wet is bepaald. Over de mogelijke gevolgen van de uitspraak adviseerde de toenmalige minister van BZK het volgende:
"de beslissing over stemonthouding dient voorbehouden te blijven aan het individuele raadslid; bij stemming heeft de raad geen optie dan te waarschuwen dat het te nemen besluit wel eens aanvechtbaar zou kunnen zijn in een bezwaarschriftprocedure of bij de bestuursrechter of in het kader van een spontane vernietiging door de Kroon (artikel 268 van de Gemeentewet); de raad kan in dergelijke gevallen een belangrijke rol spelen door in algemene zin te bespreken, individuele raadsleden door hun handelen de schijn van belangenverstrengeling kunnen wekken en hoe dat
voorkomen kan worden (en dit bijvoorbeeld opnemen in de gedragscode); uiteraard is de gedragscode in juridische zin niet bindend, dit is tevens niet wenselijk."
Er is echter inmiddels vervolgjurisprudentie beschikbaar:
- -
In ABRvS 30 juni 2010, LJN BM9710, AB 2010/310 oordeelde de Afdeling dat in het midden kon blijven of twee raadsleden een persoonlijk belang hadden bij de vaststelling van een bestemmingsplan, omdat het bestemmingsplan met de grootst mogelijke meerderheid door de raad was vastgesteld. Zelfs indien zou worden vastgesteld dat de twee raadsleden een persoonlijk belang hadden bij de planvaststelling, hebben zij geen beslissende stem in de uitkomst gehad;
- -
In ABRvS 22 juni 2011, LJN BQ8863, AB 2011/261 overwoog de Afdeling dat een raadslid dat woonde en werkte op een bedrijventerrein een persoonlijk belang had bij de vaststelling van een bestemmingsplan voor dat bedrijventerrein. De Afdeling oordeelde dat in strijd was gehandeld met artikel 2:4 van de Awb omdat naar derden de schijn is gewekt dat het persoonlijke belang van invloed is geweest op de besluitvorming. Daarbij speelde een rol dat het raadslid tijdens de raadsvergadering van de raad veelvuldig het woord heeft gevoerd en namens zijn fractie een aantal amendementen heeft ingediend en voorgelezen die in feite tot gevolg hebben dat een gunstiger woon- en leefklimaat ontstaat ter hoogte van gronden van het betreffende raadslid. De Afdeling achtte niet van belang of het raadslid daadwerkelijk het oogmerk had te bewerkstelligen een plan ten gunste van zijn leefklimaat vast te stellen. Ook indien van de goede trouw van het raadslid kan worden uitgegaan, kan de schijn van belangenverstrengeling zijn gewekt. Ook het gegeven dat het raadslid niet bij alle amendementen een doorslaggevende stem heeft gehad leidt niet een ander oordeel, omdat gelet op het feit dat het raadslid veelvuldig het woord heeft gevoerd niet kan worden gesteld dat niet de schijn is gewekt dat hij invloed heeft gehad op de besluitvorming;
- -
In ABRvS 6 februari 2013, LJN BZ0796 preciseert de Afdeling haar hiervoor vermelde uitspraak van 22 juni 2011. In de zaak die tot de uitspraak van 6 februari 2013 heeft geleid ging het om een besluit van een gemeenteraad om een bestemmingsplan niet vast te stellen. Dat besluit was genomen met de kleinst mogelijke meerderheid, waarbij een raadslid die mogelijk belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Awb was, tegen de vaststelling van het plan had gestemd. De Afdeling overwoog dat, in aanmerking genomen dat het hier gaat om besluitvorming door de gemeenteraad die een belangenafweging vergt waarbij politieke inzichten een belangrijke rol spelen, het in de rede ligt voor de invulling van het begrip ‘persoonlijk belang’ in artikel 2:4, tweede lid, van de Awb aansluiting te zoeken bij artikel 28, eerste lid, onder a, van de wet. Deze bepaling dient strikt te worden uitgelegd, nu daarbij het fundamentele recht van een raadslid om deel te nemen aan een stemming wordt ingeperkt. Uit artikel 2:4 van de Awb volgt dus — en de Afdeling preciseert hiermee haar (hiervoor vermelde) uitspraak van 22 juni 2011 — in het algemeen niet dat een persoon die deel uitmaakt van een democratisch gekozen bestuursorgaan zoals de gemeenteraad en die bij een besluit belanghebbende is als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb, zich zou moeten onthouden van deelname aan de besluitvorming. Dit zou afbreuk doen aan de taak en de fundamentele rechten van een gekozen volksvertegenwoordiger en daarmee aan het democratisch proces.
De Afdeling heeft in haar uitspraak van 6 februari 2013 in aanvulling op het voorgaande overwogen dat er zich evenwel bijkomende omstandigheden kunnen voordoen die maken dat de behartiging van het persoonlijk belang van een raadslid zodanig aan de orde is bij het onderwerp van de besluitvorming dat hij daaraan niet behoort deel te nemen. Weliswaar kan de gemeenteraad niet verhinderen dat een lid deelneemt aan de besluitvorming en aan stemmingen, maar deelname van een lid kan er bij aanwezigheid van zo’n persoonlijk belang wel toe leiden dat de bestuursrechter tot het oordeel moet komen dat het desbetreffende besluit is genomen in strijd met artikel 2:4 van de Awb. De conclusie dat het betrokken bestuursorgaan in strijd met deze bepaling een besluit heeft genomen, kan echter pas worden getrokken wanneer aannemelijk is dat het betrokken raadslid de besluitvorming daadwerkelijk heeft beïnvloed.
Bij staking van stemmen is het bepaalde in artikel 32 van de wet van toepassing. Indien de Besluitvormende Raadsvergadering voltallig is, wordt het voorstel geacht te zijn verworpen. Is de Besluitvormende Raadsvergadering niet voltallig, dan wordt het nemen van het besluit tot een volgende Besluitvormende Raadsvergadering uitgesteld. Als ook dan de stemmen staken, wordt het voorstel geacht te zijn verworpen.
In gemeenten kan een elektronisch stemsysteem gebruikt worden waarbij de openbaarheid gewaarborgd wordt doordat de naam van het raadslid gekoppeld wordt aan het voor of tegen. Dit is te
lezen op een scherm, de afdruk ervan wordt meegenomen in de verslaglegging. Deze manier van stemmen is mogelijk op grond van de wet.
In het vierde lid wordt ingegaan op de procedure van hoofdelijke stemming. Praktisch gezien verdient het aanbeveling de volgorde van stemmen te bepalen aan het begin van de raadsvergadering; deze volgorde geldt dan voor de gehele raadsvergadering. De werkafspraak in Nieuwkoop is dat de getekende presentielijst wordt gevolgd. Die is op alfabetische volgorde en ieder raadslid heeft een nummer voor zijn of haar naam. De voorzitter start bij een nummer dat door het lot wordt beslist.
In het vijfde lid is de term ‘uitspreken’ vervangen door de term ‘verklaren’, waarmee buiten twijfel staat dat dit artikellid ook van toepassing is op digitale stemmingen.
Het artikel 18 uit de modelverordening is vervallen. Volgorde stemming over amendementen en moties
Voor alle duidelijkheid wordt hier een verschil in procedure aangegeven tussen een motie en een amendement. Een amendement strekt tot wijziging van een voorstel en komt daarom in stemming voorafgaand aan de stemming over dat voorstel. Een motie strekt niet tot wijziging van een voorgesteld besluit; over een motie wordt een apart besluit genomen, nadat de besluitvorming over het aanhangige voorstel is afgerond. Bij een motie over een afzonderlijk onderwerp geldt dit uiteraard niet en is het vierde lid niet van toepassing. Bovendien kan de raad besluiten af te wijken van deze stemvolgorde. Alles wat in deze toelichting verwoord is, geldt als een werkafspraak. Het ligt immers voor de hand om deze volgorde te hanteren en de raad mag afwijken.
Het artikel 19 uit de modelverordening is vervallen. Stemming over personen
Artikel 31, eerste lid, van de wet geeft aan dat de stemming over personen geheim dient te zijn. Sinds 1 februari 2016 is artikel 31 ook van toepassing op de stemming over de benoeming van een wethouder (artikel 35, eerste lid, van de Gemeentewet). Datzelfde geldt voor de stemming over het ontslag van een wethouder in het geval een motie van wantrouwen niet tot onmiddellijk aftreden leidt (artikel 49 van de Gemeentewet). Ook dat gebeurt schriftelijk en is daarmee geheim. Het is mogelijk om met elektronische stemsystemen te werken, maar het Reglement van orde voor vergaderingen en andere werkzaamheden van de raad Nieuwkoop 2025 gaat vooralsnog uit van een stemming door middel van behoorlijk ingevulde stembriefjes. Een blanco stembriefje wordt niet aangemerkt als een behoorlijk ingevuld stembriefje (Kamerstukken II 1985/86, 19 403, nr. 3, blz. 86). In geval van een schriftelijke stemming wordt dan ook geen rekening gehouden met blanco stembriefjes. Een blanco of verkeerd ingevuld stembriefje telt wel mee bij de bepaling van het quorum. De raad oordeelt of een stembriefje behoorlijk is ingevuld. Wat onder een (niet) behoorlijk ingevuld stembriefje moet worden verstaan, is in de wet niet geregeld.
Bij de benoeming van wethouders is er sprake van een vrije stemming. Dat is dus anders dan bij een voordracht, waarbij de keus beperkt is tot twee of meer kandidaten.
Bij een vrije stemming is artikel 28, eerste lid, onder a, en derde lid, van de wet niet van toepassing. Daarin is bepaald dat een raadslid zich van stemming onthoudt wanneer hij “behoort tot de personen tot wie de keuze door een voordracht of bij een herstemming is beperkt". Zoals vermeld is dat bij de benoeming van wethouders niet aan de orde. Een raadslid kan op het stembriefje de naam van elke kandidaat die zijn voorkeur heeft invullen: die van de voorgestelde perso(o)n(en), of die van een ander. Dat geldt dus ook voor raadsleden die zelf genomineerd zijn; die kunnen op zichzelf stemmen als ze dat willen.
De wetgever heeft nooit de bedoeling gehad de politieke verhoudingen in de raad te beïnvloeden door middel van een verbod op het meestemmen van de kandidaat-wethouder. Los van de formeel-juridische context pleiten de volgende argumenten nog voor bovenstaande zienswijze:
- -
Een democratisch gekozen vertegenwoordiger mag niet te snel het recht op stemming worden ontnomen. Stel: partij X beveelt meneer Janse en mevrouw Pieterse aan als wethouders. Als deze personen in de raad zitting hebben en niet mee mogen stemmen houdt dit in, dat de partij ineens twee stemmen in de raad minder heeft. Dat is onaanvaardbaar in het licht van de politieke verhoudingen;
- -
Een aanbeveling is geen voordracht. Het spraakgebruik heeft het vaak over voordracht, maar een persoon nomineren als wethouder staat niet gelijk aan een voordracht;
- -
Het is denkbaar dat een kandidaat-wethouder die voor benoeming wordt aanbevolen, uit moreel-politieke overwegingen en om iedere schijn van belangenverstrengeling te vermijden op eigen initiatief afziet van het meestemmen over de benoeming. Alhoewel het uitgangspunt is dat zeer terughoudend moet worden omgegaan met het inperken van het stemrecht van gekozen volksvertegenwoordigers, laat de wet de betrokkenen de ruimte daarin een eigen afweging te maken.
Omdat dit artikel ook in de Gemeentewet is verwoord is het overbodig om in dit Reglement van Orde op te nemen.
Artikel 18. Verslag en besluitenlijst
Artikel 17 regelt de verslagleggende taak van de griffier en de wijze waarop het verslag wordt vastgesteld. Het maken van een verslag is niet verplicht. In de wet wordt alleen gesproken over de verplichting een besluitenlijst openbaar te maken (artikel 23, vijfde lid, van de wet en het vijfde lid). De Nieuwkoopse werkafspraak is dat het alleen om een besluitenlijst gaat. Voor de exact uitgesproken teksten worden er geluids- (en beeld)opnamen gemaakt. Bij Oriënterende – en Meningsvormende Raden gaat het om ‘actielijsten’ gecombineerd met geluids- (en beeld)opnamen.
Het conceptverslag wordt tegelijkertijd met de schriftelijke oproep verstuurd aan de leden en overige personen die het woord gevoerd hebben (derde lid). De werkafspraak in Nieuwkoop is dat de concept besluitenlijst en actielijst spoedig na de betreffende vergadering in het RIS bij het laatste agendapunt op de betreffende agenda: ‘sluiting’ wordt geplaatst.
De griffier verleent de ambtelijke bijstand aan de raad. Daarom is de griffier aangewezen om het verslag op te stellen en deze, tezamen met de voorzitter, te ondertekenen (vierde lid). In Nieuwkoop is op 15 september 2016 (2016 095) besloten dat alleen de griffier ondertekent.
De besluitenlijst dient op zo kort mogelijke termijn te worden gepubliceerd (vijfde lid). Dit kan voordat het verslag is vastgesteld aangezien de besluitenlijst 'slechts' een overzicht geeft van (alle) door de raad genomen beslissingen (dus niet alleen besluiten in de zin van de Awb maar ook bijvoorbeeld een afspraak om een werkbezoek af te leggen). Het ligt voor de hand dat het verslag en de besluitenlijst ook op de gemeentelijke website toegankelijk worden gemaakt (zesde lid).
Andere vormen van verslaglegging zijn ook mogelijk, bijvoorbeeld een (geluids)opname van de raadsvergadering met een overzicht van de sprekers, de onderwerpen – voorzien van tijdscodes – en een besluitenlijst.
Artikel 19. Ingekomen stukken
Over aan de raad gerichte inkomende stukken worden alleen voorstellen gedaan en besluiten genomen van procedurele aard, bijvoorbeeld kennisnemen, in behandeling nemen, doorsturen naar een raadscommissie of het college, etc. Inhoudelijke discussie over de stukken kan de voorzitter buiten de orde verklaren. Wanneer een ingekomen stuk leidt tot inhoudelijke discussie en besluitvorming, dient dit op de gebruikelijke wijze te worden voorbereid. De schriftelijke mededelingen van het college aan de raad komen in principe ook bij de raad binnen. De mededelingen zijn dan ook een ingekomen stuk. De raad stelt op voorstel van het presidium, of in geval van onverwijlde spoed de griffier, de wijze van afdoening van de ingekomen stukken vast (tweede lid).
Dit artikel in de modelverordening sluit minder aan bij de huidige Nieuwkoopse werkwijze. Daarom is het artikel uit het voorgaande Reglement van Orde over ingekomen stukken (artikel 44) overgenomen.
Daarin is geen zesde lid extra opgenomen over de te publiceren lijst volgens de Wet Open Overheid (de WOO lijst). Het is een werkafspraak om brieven die afschriften zijn, of brieven waarbij de gemeenteraad van Nieuwkoop kopiehouder is in plaats van direct geadresseerde niet in deze WOO lijst op te nemen.
Het artikel 22 uit de modelverordening is vervallen. Toepassing reglement op besloten vergaderingen
Artikel 22 bepaalt dat de bepalingen van het Reglement van orde voor vergaderingen en andere werkzaamheden van de raad Nieuwkoop 2025 van overeenkomstige toepassing zijn op een raadsvergadering achter gesloten deuren. Hierbij kan onder meer gedacht worden aan de bepalingen omtrent het tijdig verzenden van stukken, het recht van amendement, het recht van motie en het maken van het verslag.
De bepalingen van het Reglement van orde voor vergaderingen en andere werkzaamheden van de raad Nieuwkoop 2025 zijn echter niet van toepassing, voor zover het toepassen van die bepalingen strijdig is met het besloten karakter van de vergadering. Zo zullen er bijvoorbeeld geen beeld- en geluidsregistraties voor openbaar gebruik gemaakt kunnen worden. Ten aanzien van de stukken die betrekking hebben op een besloten vergadering en het behandelde zal de raad moeten besluiten of geheimhouding als bedoeld in de artikelen 23, vierde lid van de wet wordt opgeheven.
In artikel 23 van de wet zijn procedurevoorschriften opgenomen voor 'het sluiten van de deuren', de wijze waarop een vergadering een besloten vergadering wordt.
Omdat besloten raadsvergaderingen al in artikel 23 van de Gemeentewet zijn opgenomen en het vanzelf spreekt dat ook bij die raadsvergaderingen het Reglement van Orde geldt, wordt dit artikel als overbodig gezien.
Het artikel 23 uit de modelverordening is vervallen. Verslag besloten vergadering
In artikel 23 wordt uitwerking gegeven aan artikel 23, vierde lid, van de wet. In overeenstemming met de bepaling over het verslag van de raadsvergadering is de griffier ook verantwoordelijk voor het verslag van een besloten vergadering. Conceptverslagen en -besluitenlijsten van besloten raadsvergaderingen liggen voor de raadsleden ter inzage bij de griffier (eerste lid).
Ook dit artikel is overbodig omdat het al in de Gemeentewet is geregeld. In de Nieuwkoopse praktijk wordt een besluitenlijst over het algemeen zodanig opgesteld dat het niet nodig zal zijn om in een besloten raadsvergadering vast te stellen. Als werkafspraak geldt dat als het openbaar kan worden besproken en vastgesteld, dan zal dit ook in een openbare raadsvergadering gebeuren.
Artikel 20. Opheffing geheimhouding
Op grond van artikel 87, van de wet, kan geheimhouding op informatie worden opgelegd door de raad, het college, de burgemeester en een commissie. De opgelegde geheimhouding met betrekking tot aan de raad verstrekte informatie vervalt, indien de raad de verplichting tot geheimhouding opheft (artikel 89, vierde lid, van de wet). Wel bestaat er een overlegverplichting, waarmee recht wordt gedaan aan het principe van hoor en wederhoor.
Als de raad een opgelegde geheimhouding opheft, wil dat niet zeggen dat de desbetreffende informatie dan actief openbaar gemaakt moet worden . De Wet openbaarheid van bestuur (Wob) is nog steeds op deze informatie van toepassing. Wanneer om openbaarmaking wordt verzocht moet dat verzoek dus aan de uitzonderingsgronden in de Wob worden getoetst om tot een besluit te komen over het al dan niet openbaar maken van de betreffende informatie. Dan kan uiteraard blijken dat er inmiddels geen grond meer is om openbaarmaking te weigeren. De tekst in deze toelichting van de modelverordening is inmiddels achterhaald. Met de Wet Open Overheid wordt in beginsel wel beoogd om actief openbaar te maken. Dit is wettelijk verankerd.
Als werkafspraak geldt dat iedere twee jaar de griffier en de gemeentesecretaris gezamenlijk, via het presidium een raadsvoorstel naar de raad sturen. Hierin wordt na overleg door het presidium met het bestuursorgaan dat geheimhouding heeft opgelegd, voorgesteld van welke stukken de geheimhouding kan worden opgeheven. Hierdoor is het mogelijk om dit in een openbare raadsvergadering te doen.
Een andere werkafspraak is dat bij iedere besluitvormende raadsvergadering een actueel overzicht voor raadsleden beschikbaar is, met de stukken waarop actueel geheimhouding rust. Op deze wijze kunnen raadsleden ook tussentijds een ‘opheffingsbesluit’ nemen.
Artikel 21. Toehoorders en pers
De in artikel 21 aangegeven bepalingen worden wat betreft het handhaven van de orde aangevuld door artikel 26 van de wet. De voorzitter heeft de bevoegdheid om toehoorders die de orde verstoren te doen vertrekken en bij volharding in hun gedrag de toegang te ontzeggen.
Artikel 22. Geluid- en beeldregistraties
Aangezien alle vergaderingen van de raad in principe openbaar zijn, kunnen radio- en tv-stations geluid- en beeldregistraties maken. Dit is uiteraard niet het geval als het een besloten (raads)vergadering betreft. Wel dient rekening gehouden te worden met de privacy van insprekers of publiek. Raadsleden daarentegen hebben een publieke functie. Het is mogelijk om een aanwijzing te geven dat publiek slechts vanaf een bepaalde afstand in beeld mag worden gebracht. Ook kan een aanwijzing zijn dat burgers die inspreken niet gefilmd mogen worden, uiteraard in overleg met de insprekers. Mogelijk hebben zij geen probleem met beeldregistraties.
Artikel 23. Amendementen en subamendementen
Elk lid van de raad kan wijzigingen op het voorstel van het college of op initiatiefvoorstellen indienen ter behandeling in de raad, de zogenaamde amendementen. Wanneer een amendement is ingediend, kan dit voor een ander raadslid aanleiding zijn, op dit amendement nog weer een wijziging voor te stellen, het subamendement. Een (sub)amendement kan ingediend worden op een voorgesteld besluit, dat aanhangig is. De beraadslaging over het (sub)amendement vindt plaats in ten hoogste twee termijnen. Indien (in uitzonderlijke situaties) een ingediend amendement verdere beraadslaging noodzakelijk maakt, kan de raad besluiten tot een derde termijn (= werkafspraak, want dit betreft het vervallen artikel 13 uit de modelverordening).
Het recht van amendement is neergelegd in artikel 147b van de wet. Dit artikel verplicht de raad nadere regels te stellen. Deze nadere regels staan in artikel 23. Op basis van artikel 147b, tweede lid, juncto artikel 147a, tweede lid, van de wet is de raad verplicht een amendement te behandelen, overeenkomstig de door de raad vastgestelde regels. Uit de bewoordingen van artikel 147b, tweede lid, van de wet blijkt dat het recht om amendementen in te dienen aan elk individueel raadslid toekomt; drempelsteun is derhalve niet vereist (MvT, Kamerstukken II 2000/01, 27751, 3, p. 109).
Het is praktisch dat een raadslid aanwezig is voor de behandeling van zijn (sub)amendement. Dit omdat doorgaans een (sub)amendement toegelicht wordt door de indiener. Daarom is bepaald dat er alleen wordt beraadslaagd over amendementen en subamendementen die ingediend zijn door raadsleden die de presentielijst getekend hebben (tweede lid). De toevoeging dat een indiener van een (sub)amendement iemand is die de presentielijst heeft getekend, spreekt voor zich en is daarom weggelaten.
Een werkafspraak in Nieuwkoop is dat raadsleden (sub)amendementen 35 uur of langer voor aanvang van de raadsvergadering aanleveren bij de griffie. Eventueel voor ambtelijke toetsing en ter voorbereiding voor raadsleden en collegeleden.
Artikel 24. Moties
In artikel 1q is de definitie van het begrip ‘motie’ gegeven. Een ‘motie’ is een voorstel tot het doen van een uitspraak. Het kan gaan om het uitspreken van een wens (van inhoudelijke, politieke of procedurele aard), het uitspreken van instemming dan wel afkeuring over bepaalde ontwikkelingen of om het doen van een verzoek. Een motie betreft dus niet een concreet besluit dat op rechtsgevolg is gericht; een motie heeft geen juridische, maar een politieke betekenis. Daarom is het college formeel niet aan een motie gebonden of tot uitvoering ervan verplicht. Wel kan het naast zich neerleggen van een motie door het college leiden tot een vertrouwensbreuk tussen raad en college en hieruit kan het college dan zijn consequentie trekken.
Voor wat betreft de besluitvormingsprocedure omtrent een motie wordt opgemerkt dat over een motie een apart besluit wordt genomen. Voor de beraadslaging over een motie over een aanhangig onderwerp geldt dat deze niet plaatsvindt in afzonderlijke termijnen, maar gelijktijdig met de beraadslaging over het onderwerp waarop de motie betrekking heeft (tweede lid).
Een besluit over een motie over een niet op de agenda opgenomen onderwerp vindt aan het einde van de Besluitvormende Raadsvergadering plaats (derde lid). Dergelijke moties benaderen de in artikel 24 geregelde initiatiefvoorstellen. Dualisering veronderstelt versterking van de vertegenwoordigende en controlerende functie van de raadsleden. Hiervoor dienen ook individuele raadsleden en kleine fracties te beschikken over adequate instrumenten. Dat wil zeggen dat het voor een effectief gebruik
van deze instrumenten wenselijk is dat ook het individuele raadslid zonder belemmeringen toegang tot het gebruik daarvan heeft. De mogelijkheid om zonder drempelsteun een motie in te dienen staat dan ook ten dienste van een effectieve uitoefening van de inkadering en controle door de raad.
In de wet wordt één specifieke motie uitgewerkt, namelijk in artikel 49. Dit betreft de “motie van wantrouwen” waarbij de raad uitspreekt het vertrouwen in een wethouder te hebben verloren. Het is een wethouder niet toegestaan om na een aangenomen motie van wantrouwen aan te blijven. Indien hij zelf niet opstapt, dient de raad actie te ondernemen.
In Gemeentewet artikel 49 is specifiek “motie van wantrouwen” genoemd. Hierbij spreekt de raad uit het vertrouwen in een wethouder te hebben verloren. Het is een wethouder niet toegestaan om na een aangenomen motie van wantrouwen aan te blijven. Indien hij zelf niet opstapt, dient de raad actie te ondernemen.
De toevoeging dat een indiener van een motie iemand is die de presentielijst heeft getekend, spreekt voor zich en is daarom weggelaten.
Een werkafspraak in Nieuwkoop is dat raadsleden moties 35 uur of langer voor aanvang van de raadsvergadering aanleveren bij de griffie. Eventueel voor ambtelijke toetsing en ter voorbereiding voor raadsleden en collegeleden.
Na een unaniem door de gemeenteraad aangenomen amendement is het vierde lid met de onderstaande toelichting bijgevoegd.
Een motie over een niet geagendeerd onderwerp raakt -vaak- de belangen van inwoners. Lid 4 biedt hen de mogelijkheid om over zo’n motie hun mening te delen met de raad. Het bieden van die mogelijkheid vraagt wel de discipline van de fractie(s) om een motie ‘vreemd’ tijdig in te dienen. Omdat dat niet altijd mogelijk is, spreek het artikel over “bij voorkeur”.
Artikel 25. Initiatiefvoorstel
Het is de taak van het college aan de raad de nodige voorstellen te doen, maar de raadsleden kunnen ook zelf een voorstel voor een verordening of beslissing ter behandeling bij de raad indienen. Hiervoor is het recht van initiatief toegekend.
In artikel 147a, eerste lid, van de wet is dit uitgewerkt. Hier is bepaald dat een lid van de raad een initiatiefvoorstel kan indienen; met deze formulering wordt tot uitdrukking gebracht dat dit recht aan elk individueel raadslid toekomt, drempelsteun is dus niet vereist (MvT, Kamerstukken II 2000/01, 27751, 3, p. 109).
Het tweede en derde lid van artikel 147a van de wet bepalen dat de raad regelt op welke wijze een initiatiefvoorstel voor een verordening of beslissing wordt ingediend en behandeld.
Algemeen uitgangspunt is dat dualisering de versterking van de vertegenwoordigende en controlerende functie van de raadsleden inhoudt. Hiervoor dienen ook individuele raadsleden en kleine fracties te beschikken over adequate instrumenten. Voor een effectief gebruik van deze instrumenten is het wenselijk dat ook het individuele raadslid zonder belemmeringen toegang tot het gebruik daarvan heeft. Het ontbreken van de eis van drempelsteun bij het recht van initiatief staat ten dienste van een effectieve uitoefening van de inkadering en controle door de raad. Ook kleine fracties en individuele raadsleden worden zo in staat gesteld actief deel te nemen aan de controlerende, vertegenwoordigende en budgettaire functie.
De wet maakt onderscheid tussen initiatiefvoorstellen voor verordeningen en overige initiatiefvoorstellen. Ieder raadslid kan een initiatiefvoorstel voor een verordening indienen. Een dergelijk voorstel moet aanhangig worden gemaakt door het schriftelijk en ondertekend aan de voorzitter te zenden (eerste lid). De verdere wijze van behandeling moet de raad zelf regelen. De raad moet ook regelen op welke wijze en onder welke voorwaarden overige initiatiefvoorstellen (voorstellen die betrekking hebben op iets anders dan een verordening) in behandeling worden genomen. Ook dit initiatiefrecht komt toe aan individuele raadsleden, hetgeen inhoudt dat geen drempels mogen worden opgeworpen.
In het tweede lid is een termijn gesteld van 4 weken om het college in de gelegenheid te stellen zijn wensen en bedenkingen ter kennis van de raad te brengen.
In het vierde lid van artikel 147a van de wet is sinds 1 februari 2016 bepaald dat het college de gelegenheid moet krijgen om wensen en bedenkingen naar voren te brengen. Het college moet immers de besluiten van de raad uitvoeren (artikel 160, eerste lid, onder b, van de wet). Deze zgn. voorhangregeling is uitgewerkt in het tweede lid van dit artikel. Het is in eerste instantie aan de indiener om te beslissen wat hij met die inbreng doet en uiteindelijk beslist de raad over het al dan niet gewijzigde voorstel (MvT, Kamerstukken II 2012/13, 33691, 3, p. 2-3).
Het derde lid houdt in dat de voorzitter het initiatiefvoorstel zo spoedig mogelijk op de agenda plaatst nadat het college in de gelegenheid is gesteld om zijn wensen en bedenkingen ter kennis van de raad te brengen. Als de oproep voor die Besluitvormende Raadsvergadering echter al verzonden is, dan plaatst de voorzitter het niet op de agenda van eerstvolgende, maar daaropvolgende raadsvergadering. Dit laat de mogelijkheid onverlet voor het individuele raadslid om op grond van artikel 8, vierde lid, voor te stellen het initiatiefvoorstel toch aan de agenda toe te voegen. Voor zover de in het tweede lid gestelde termijn dan nog niet verlopen is zal er echter niet over het voorstel besloten kunnen worden (artikel 147a, van de Gemeentewet, juncto tweede lid van artikel 25). Dit staat er weliswaar niet aan in de weg dat er al over wordt beraadslaagd in de raadsvergadering, maar de voorzitter van de raad zal dan vervolgens de stemming over het voorstel aan moeten houden totdat het college in de gelegenheid is gesteld zijn wensen en bedenkingen ter kennis van de raad te brengen. Ook kan nadere beraadslaging op dat moment wenselijk worden geacht.
Voor het overige is het aan de raad om vervolgens te bepalen hoe het initiatiefvoorstel verder wordt behandeld als het op de agenda staat. Indien de wensen of bedenkingen van het college daar aanleiding toe geven kan de indiener van het voorstel eventuele wijzigingen doorvoeren. Hij of zij is daartoe echter niet verplicht, omdat de wet alleen aangeeft dat het college de mogelijkheid moet
hebben om een visie op het initiatiefvoorstel te hebben. Er is geen verplichting om de wensen of bedenkingen ook daadwerkelijk in het voorstel te verwerken.
Dit artikel is beknopter verwoord dan in het voorgaande Reglement van Orde is verwoord. Vooral omdat ook in Gemeentewet artikel 147A al een en ander is gereguleerd.
Bewust is de toevoeging aan het derde lid van de modelverordening weggelaten. Het gaat hier om geval dat als de schriftelijk oproep voor de agenda van de eerstvolgende raadsvergadercyclus al verzonden is, het initiatiefvoorstel op de agenda van de eerstvolgende raadsvergadercyclus wordt geplaatst.
Artikel 26. Collegevoorstel
Aan de titel van dit artikel en in het eerste lid is toegevoegd ‘of voorstel van de burgemeester’. Artikel 26 heeft betrekking op het agenderingsrecht van de raad. De raad is de enige die een voorstel voor een verordening of een ander voorstel dat het college heeft voorbereid kan agenderen. Als het college het voorstel heeft voorbereid, betekent dit niet dat het college het door hen voorbereide voorstel kan intrekken indien het college van oordeel is dat verdere behandeling van het voorstel niet wenselijk is (bijvoorbeeld omdat zij een voorstel willen wijzigen). De raad moet hier toestemming voor geven (eerste lid).
Indien de raad van oordeel is dat een voorstel voor een verordening of een ander voorstel niet voldoende is voorbereid, kan de raad het voorstel voor een verordening of een ander voorstel op grond van het tweede lid nogmaals voor advies aan het college zenden. De raad kan het college bijvoorbeeld verzoeken het voorstel voor een verordening of ander voorstel nader te onderbouwen. De raad bepaalt echter wanneer het voorstel voor een verordening of ander voorstel, dat door het college verder voorbereid is, opnieuw wordt behandeld. De raad kan dit in dezelfde raadsvergadering regelen, maar de raad kan dit ook aan de agendacommissie overlaten.
Artikel 27. Interpellatie
Artikel 27 stelt nadere regels bij artikel 155, tweede lid, van de wet. Het interpellatierecht ligt in het verlengde van het mondelinge vragenrecht en is een zwaarder instrument. Het gaat om het recht van een volksvertegenwoordiger om tijdens een Besluitvormende Raadsvergadering over een niet geagendeerd onderwerp inlichtingen aan het college of de burgemeester te vragen. Daarvoor is verlof van de raad nodig, omdat de vergaderorde wordt doorbroken.
Hier is, afwijkend van de modelverordening, gekozen om het verzoek tot interpellatie niet bij de voorzitter, maar bij de griffier neer te leggen. Die zo snel mogelijk de raadsleden en de collegeleden over dit verzoek informeert.
Artikel 28. Schriftelijke vragen
Het vragenrecht stelt de leden van de raad in staat informatie te vragen over aangelegenheden die tot de bevoegdheid van het college of de burgemeester behoren. Het karakter van deze vragen is primair van informatieve strekking. Op grond van deze bepaling kan een raadslid schriftelijke vragen stellen aan het college of de burgemeester, al naar gelang wie verantwoordelijk is. Deze dient de vragensteller gemotiveerd in kennis te stellen indien de beantwoording niet binnen de gestelde termijnen kan plaatsvinden. Niet de voorzitter, maar het college of de burgemeester geeft daarom het schriftelijke antwoord. In de praktijk zal een schriftelijk antwoord van het college vaak door de desbetreffende portefeuillehouder gegeven worden (artikel 168 van de wet).
De leden 4 en 6 van dit artikel uit de modelverordening zijn vervallen. De raad kan oordelen dat het bijvoorbeeld wenselijk is dat de verantwoordelijke portefeuillehouder of de burgemeester in de raadsvergadering e.e.a. komt toelichten en nadere vragen komt beantwoorden. Om die reden is in het zesde lid ingevoegd dat de raad anders kan beslissen.
Na een unaniem door de gemeenteraad aangenomen amendement is aan de leden 1, 2 en 4 toegevoegd “en fractieassistenten”; waardoor zij ook schriftelijke vragen mogen aanleveren.
In de hier aangegeven procedure wordt de vragensteller in de gelegenheid gesteld nadere inlichtingen over het antwoord te vragen aan degene die het antwoord heeft gegeven. Indien de vragensteller van mening is dat de beantwoording van de vragen tot een besluit van de raad moet leiden, kan hij het recht van initiatief of het interpellatierecht benutten om het onderwerp of het voorstel op de agenda van de raad te krijgen.
De genoemde termijn in het derde lid van 30 dagen is de Nieuwkoopse praktijk.
Werkafspraak om schriftelijke vragen altijd schriftelijk en niet mondeling af te doen, is o.a. ontstaan voor ‘archivering’ en voor ‘verantwoording’ naar inwoners.
Artikel 29. Inlichtingen
In artikel 29 wordt een procedurele uitwerking gegeven van de inlichtingenplicht die het college en de burgemeester hebben ten opzichte van de raad. De passieve inlichtingenplicht als bedoeld in artikel 169, derde lid, van de wet is de klassieke informatieplicht die het college opdraagt de door de raad gevraagde inlichtingen te verstrekken, tenzij het openbare belang zich daartegen verzet. Dit recht om inlichtingen te vragen komt eveneens toe aan individuele raadsleden. Daarmee wordt voorkomen dat een raadsmeerderheid om (partij)politieke redenen belemmeringen opwerpt tegen het vragen van inlichtingen door een raadslid of raadsminderheid. Wel kan de raad via het Reglement van orde voor vergaderingen en andere werkzaamheden van de raad Nieuwkoop 2025 op grond van doelmatigheidsoverwegingen een zekere ordening aanbrengen in de wijze waarop het inlichtingenrecht wordt uitgeoefend. De raad gaat immers over de agenda en de vergaderorde.
De weigeringsgrond ‘strijd met het openbaar belang’ is, zo blijkt uit de bewoordingen van artikel 169 van de wet, wettelijk objectief en algemeen omschreven. Het moet dan gaan om zwaarwegende belangen.
In de praktijk bestaan verschillende wettelijke en politieke figuren om als de raad en het college met elkaar te communiceren buiten de openbaarheid. De openbaarheid van stukken en vergaderingen bijvoorbeeld kan al dan niet tijdelijk worden opgeheven. Vervolgens kent de wet een algemene actieve inlichtingenplicht. Artikel 169, tweede lid, van de wet verplicht het college uit eigen beweging de raad alle inlichtingen te verstrekken die de raad nodig heeft voor de uitoefening van zijn taak. Het college moet permanent nagaan welke informatie de raad behoeft voor een goede taakvervulling. Hier liggen grote politieke risico’s als de raad het college in het ongewisse laat over de aard en omvang van de gewenste informatie. In het geval dat raad en college daarover geen afspraken maken is de kans groot dat het college de raad veiligheidshalve overstelpt met papier. Van controleren komt dan weinig terecht.
Dezelfde risico’s doen zich voor met betrekking tot een tweede actieve, meer specifieke inlichtingenplicht. Artikel 169, vierde lid, van de wet verplicht het college de raad vooraf te informeren over de voorgenomen uitoefening van een gemeentewettelijke bestuursbevoegdheid als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder e, f, g en h, van de wet indien de toepassing daarvan ingrijpende gevolgen kan hebben voor de gemeente of indien de raad daarom verzoekt. Het college mag dan niet eerder een besluit nemen dan nadat de raad in de gelegenheid is gesteld zijn wensen en bedenkingen naar voren te brengen. De term ‘ingrijpend’ is in de wet niet nader omschreven. De raad en het college dienen, op basis van de situatie in de eigen gemeente, tot een afbakening te komen. De wetgever heeft destijds het oog gehad op substantiële financiële gevolgen van privaatrechtelijke overeenkomsten. De raad en het college moeten hier derhalve zelf een modus in vinden.
De in het derde lid genoemde termijn van 14 dagen is gebaseerd op de Nieuwkoopse praktijk. Deze termijn is soms best discutabel. Als werkafspraak geldt dan ook dat indien nodig kan van deze termijn afgeweken worden.
Artikel 30. Vragenhalfuur
Dit artikel is, net als in het voorgaande Reglement van Orde, in Nieuwkoop altijd het vragen-halfuur genoemd. Deze bepaling vormt een invulling van artikel 155, eerste lid, van de wet met betrekking tot het vragenrecht
Bewust is er gekozen voor een algemene regeling van het vragenuur. Veelal fungeert de rondvraag in de raadsvergadering als een mogelijkheid tot het stellen van vragen. In een dualistisch stelsel is het echter niet meer vanzelfsprekend dat de ter zake kundige wethouder aanwezig is. Om die reden en omdat het de herkenbaarheid van de controlerende taak van de raad ten goede komt, kan hiervoor een aparte gelegenheid gecreëerd worden. De drempel om vragen te stellen wordt verlaagd en de media-aandacht voor de lokale politiek kan worden vergroot. In het vragenuur krijgt de raad de mogelijkheid over vooraf ingebrachte onderwerpen (leden van) het college aan de tand te voelen.
Het karakter van het vragenuur verschilt dan ook van het recht van interpellatie. Het recht van interpellatie heeft als instrument een zwaarder politiek karakter. Leden van de raad kunnen aan het college inlichtingen vragen over het door hem gevoerde bestuur, voor zover dat niet bij geagendeerde onderwerpen aan de orde komt.
Raadsleden vragen daarmee leden van het college zich te verantwoorden voor het door hen gevoerde bestuur. Het vragenuur kan bijvoorbeeld voorafgaand aan de raadsvergadering worden gehouden. Wel is het voor de herkenbaarheid voor de burgers raadzaam om het vragenuur op een vast tijdstip te houden.
In het tweede lid is een aanmeldingstermijn voor vragen opgenomen vanwege het feit dat de wethouders moeten worden uitgenodigd om antwoord te kunnen geven op de vragen van de raadsleden.
Lid 6 van dit artikel uit de modelverordening is vervallen.
De termijn om vragen aan te leveren wordt in het tweede lid verlengd van 24 uur voor aanvang van een raadsvergadering (het voorgaande Reglement van Orde), naar 32 uur voor aanvang. Dit om de werkdag voor de vergadering alvast gelegenheid te hebben om beantwoording voor te bereiden.
Bij de toelichting van de artikelen 1p en 1r zijn werkwijzen voor mondelinge vragen in de Meningsvormende – en Oriënterende Raad verwoord.
Ziet u een fout in deze regeling?
Bent u van mening dat de inhoud niet juist is? Neem dan contact op met de organisatie die de regelgeving heeft gepubliceerd. Deze organisatie is namelijk zelf verantwoordelijk voor de inhoud van de regelgeving. De naam van de organisatie ziet u bovenaan de regelgeving. De contactgegevens van de organisatie kunt u hier opzoeken: organisaties.overheid.nl.
Werkt de website of een link niet goed? Stuur dan een e-mail naar regelgeving@overheid.nl