Gemeenschappelijke regeling de Waddeneilanden 2024

Geldend van 17-04-2025 t/m heden

Intitulé

Gemeenschappelijke regeling de Waddeneilanden 2024

De colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten Texel, Vlieland, Terschelling, Ameland en Schiermonnikoog, ieder voor zover het hun bevoegdheden betreft,

overwegende dat;

het Algemeen Bestuur de colleges van de deelnemende gemeenten heeft voorgesteld de Gemeenschappelijke regeling De Waddeneilanden te wijzigen en daarvoor in de plaats te stellen de Gemeenschappelijke Regeling De Waddeneilanden 2024;

de raden van de deelnemende gemeenten voor de wijziging toestemming aan de college hebben verleend;

de Wet gemeenschappelijke regelingen per 1 juli 2022 is gewijzigd om de democratische legitimiteit van de gemeenschappelijke regelingen te versterken en raden meer instrumenten ter beschikking hebben gekregen;

gelet op de vastgestelde kaders met betrekking tot de samenwerking, de toepasselijke bepalingen van de Wet gemeenschappelijke regelingen, de Gemeentewet en de Algemene wet bestuursrecht;

Besluiten:

de Gemeenschappelijke regeling De Waddeneilanden te wijzigen, zodat deze als volgt luidt:

HOOFDSTUK I Begripsbepalingen

Artikel 1.

  • 1. In deze gemeenschappelijke regeling wordt verstaan onder:

    a.

    de wet

    : de Wet gemeenschappelijke regelingen;

    b.

    de regeling

    : gemeenschappelijke regeling De Waddeneilanden;

    c.

    het openbaar lichaam

    : het openbaar lichaam op grond van artikel 8 van de wet en als bedoeld in artikel 2 van de regeling;

    d.

    het algemeen bestuur

    : het algemeen bestuur van het openbaar lichaam als bedoeld in artikel 12 van de wet;

    e.

    het dagelijks bestuur

    : het dagelijks bestuur van het openbaar lichaam als bedoeld in artikel 12 van de wet;

    f.

    de voorzitter

    : de voorzitter van het openbaar lichaam als bedoeld in artikel 13, lid 9, van de wet en artikel 21 van de regeling;

    g.

    de secretaris

    : de secretaris van het openbaar lichaam als bedoeld in artikel 24 van de regeling;

    h.

    deelnemende gemeente

    : een aan deze regeling deelnemende gemeente;

    i.

    Gedeputeerde Staten

    : het college van Gedeputeerde Staten van de provincie(s) als bedoeld in artikel 26 lid 1 en artikel 29 van de wet.

  • 2. Waar in de regeling artikelen van de Gemeentewet of van enige andere wet of van een wettelijke regeling van overeenkomstige toepassing worden verklaard, wordt in die artikelen in de plaats van gemeente, gemeenteraad, college van burgemeester en wethouders en burgemeester, gelezen openbaar lichaam, onderscheidenlijk algemeen bestuur, dagelijks bestuur en voorzitter.

HOOFDSTUK II Het openbaar lichaam

Artikel 2.

  • 1. Er is een openbaar lichaam genaamd ‘De Waddeneilanden’, dat is gevestigd te Harlingen.

  • 2. Het rechtsgebied van het openbaar lichaam omvat het grondgebied van de deelnemende gemeenten: Texel, Vlieland, Terschelling, Ameland, Schiermonnikoog.

HOOFDSTUK III Doel en taken van het openbaar lichaam

Artikel 3. Algemene taakstelling

  • 1. Het openbaar lichaam heeft ten doel:

    • de behartiging van de gemeenschappelijke belangen van de deelnemende gemeenten

    • het uitdragen van het standpunt van de deelnemende gemeenten richting andere betrokken overheden;

    • overleg, coördinatie en afstemming ten aanzien van beleids- en beheersaspecten;

    • de organisatie van jaarlijkse themabijeenkomsten voor raads- en collegeleden van de deelnemende gemeenten, ter bespreking van gemeenschappelijke thema’s;

    • samenwerking en ondersteuning ten aanzien van uitvoeringszaken van deelnemende gemeenten die te kennen hebben gegeven bij deze deelactiviteit betrokken te willen zijn;

    • het voorbereiden en uitvoeren van gemeenschappelijk beleid voor zover hiertoe door de colleges van burgemeester en wethouders van de deelnemende gemeenten aan het openbaar lichaam is opgedragen.

  • 2. De in het vorige lid bedoelde belangen kunnen in ieder geval liggen op de volgende terreinen:

    • a.

      ruimtelijke ordening, volkshuisvesting en milieu;

    • b.

      gezondheidszorg, inclusief het ambulancevervoer;

    • c.

      welzijn;

    • d.

      onderwijs;

    • e.

      openbare orde en veiligheid;

    • f.

      verkeer en vervoer, o.a. de waddenveren;

    • g.

      sociaaleconomisch beleid en arbeidsmarktbeleid;

    • h.

      hulpverlening en brand- en rampenbestrijding;

    • i.

      recreatie en toerisme;

    • j.

      cultuur en cultuurhistorie

    • k.

      natuur- en landschapsbescherming;

    • l.

      samenwerking en ondersteuning op het gebied van bedrijfsvoering en dienstverlening aan de burger;

    • m.

      voorts andere door de deelnemende gemeenten, overeenkomstig de bepalingen van deze regeling, opgedragen taken.

Artikel 4.

  • 1. Het openbaar lichaam verleent bemiddeling en/of ondersteuning bij de totstandkoming en/of uitvoering van samenwerkingsovereenkomsten tussen twee of meer aan de regeling deelnemende gemeenten.

  • 2. Het openbaar lichaam verleent desgevraagd diensten aan één of meer aan de regeling deelnemende gemeenten, dan wel bevordert onderlinge dienstverlening tussen de gemeenten, wanneer dit uit doelmatigheidsoverwegingen wenselijk wordt geacht.

  • 3. De in lid 1 en 2 van dit artikel bedoelde betrokkenheid wordt zoveel mogelijk schriftelijk vastgelegd in dienstverleningsovereenkomsten, waarbij vooraf afspraken worden gemaakt over:

    • samenwerkingsdoelen,

    • in te zetten menskracht en middelen,

    • duur van de samenwerking en

    • de daarvoor benodigde financiële middelen.

  • 4. Het algemeen bestuur kan algemene voorwaarden vaststellen waarbinnen de inschakeling van het openbaar lichaam bij toepassing van de leden 1 en 2 van dit artikel wordt verleend.

Artikel 5.

Indien en voor zover de betreffende colleges van burgemeester en wethouders van de deelnemende gemeenten en het algemeen bestuur daartoe overeenkomstig artikel 37 besluiten, draagt het openbaar lichaam zorg voor de uitvoering van taken van deelnemende gemeenten binnen het kader van de in artikel 3 genoemde terreinen.

HOOFDSTUK IV Het algemeen bestuur

Paragraaf 1: de bevoegdheden van het algemeen bestuur

Artikel 6.

  • 1. Aan het algemeen bestuur komt in het kader van deze regeling de bevoegdheid toe tot vaststellen van de jaarrekening en de begroting van het openbaar lichaam.

  • 2. Aan het algemeen bestuur komen alle bevoegdheden toe, die niet aan een ander orgaan zijn opgedragen.

  • 3. De taken van het algemeen bestuur zijn besluitvormend en controlerend van aard.

  • 4. Het algemeen bestuur vergadert ten minste 2 keer per jaar.

Paragraaf 2: de samenstelling van het algemeen bestuur

Artikel 7.

  • 1. Het algemeen bestuur bestaat uit alle leden van de colleges van burgemeester en wethouders van de deelnemende gemeenten.

  • 2. Het aantal stemmen per eiland is gebaseerd op het aantal inwoners per gemeente. Dit resulteert in de volgende stemverhouding:

    • Texel: 4

    • Vlieland: 2

    • Terschelling: 3

    • Ameland: 3

    • Schiermonnikoog: 2

  • 3. Besluiten worden genomen met meerderheid van stemmen, tenzij in deze regeling anders is bepaald.

Artikel 8.

  • 1. Het college van burgemeester en wethouders van een deelnemende gemeente beslist in de eerste vergadering van elke zittingsperiode over de benoeming van de nieuwe leden en plaatsvervangende leden van het algemeen bestuur.

  • 2. Na de benoeming van de leden door de colleges van de deelnemende gemeenten, komt het Algemeen bestuur zo spoedig mogelijk in nieuwe samenstelling, doch uiterlijk binnen twee maanden na de benoeming, in eerste vergadering bijeen.

  • 3. Het lidmaatschap van het Algemeen bestuur eindigt op de dag van benoeming van de nieuwe leden.

  • 4. Het lidmaatschap van het algemeen bestuur eindigt van rechtswege, zodra men ophoudt lid te zijn van het college waarin men zitting heeft.

  • 5. Het lidmaatschap van het algemeen bestuur eindigt eveneens op het moment van uittreding uit de gemeenschappelijke regeling van de deelnemende gemeente die de leden vertegenwoordigen.

  • 6. Een lid van het algemeen bestuur kan ten allen tijde ontslag nemen. Hij deelt dit mee aan het college die hem heeft benoemd en aan het algemeen bestuur. Hij die zijn ontslag heeft genomen, blijft zijn functie waarnemen totdat zijn opvolger is benoemd en de benoeming heeft aanvaard.

Artikel 9.

  • 1. Indien tussentijds een plaats van een lid van het algemeen bestuur beschikbaar komt, benoemt het college van burgemeester en wethouders die het aangaat zo spoedig mogelijk en uiterlijk binnen drie maanden, een nieuw lid.

  • 2. Het college van burgemeester en wethouders van de betreffende gemeente geeft van de benoeming binnen acht dagen schriftelijk kennis aan het algemeen bestuur en aan het benoemde lid.

Paragraaf 3: de werkwijze

Artikel 10.

De vergaderingen van het algemeen bestuur zijn openbaar. De deuren worden gesloten indien dit door één van de aanwezige leden wordt verlangd of de voorzitter het nodig acht. De vergadering beslist vervolgens of met gesloten deuren wordt beraadslaagd.

Artikel 11.

  • 1. De vergadering van het algemeen bestuur wordt niet geopend voordat blijkens de presentielijst meer dan de helft van het aantal zitting hebbende leden aanwezig is.

  • 2. Elke deelnemende gemeente heeft in de vergadering van het algemeen bestuur het aantal stemmen zoals bepaald in artikel 7 lid 2.

  • 3. Besluiten door het algemeen bestuur worden genomen bij meerderheid van stemmen, zoals bepaald in artikel 7 lid 3.

  • 4. Bij het staken van de stemmen is artikel 32 Gemeentewet van overeenkomstige toepassing. Wanneer een nieuwe vergadering nodig is, wordt deze binnen een maand uitgeschreven en gehouden.

  • 5. Aan de raden van de deelnemende gemeenten wordt het meerjarenbeleidsplan voor zienswijze voorgelegd. De termijn voor het naar voren brengen van zienswijzen is tien weken. Daarnaast besluit het algemeen bestuur om voorafgaand aan het nemen van een besluit met groot politiek, financieel of maatschappelijk belang, de raden van de gemeenten in de gelegenheid te stellen een zienswijze naar voren te brengen.

  • 6. Ingezetenen van de deelnemers en andere belanghebbenden bij de taakuitvoering door het openbaar lichaam worden bij de voorbereiding, uitvoering en evaluatie van beleid op grond van deze regeling slechts betrokken voor zover dat bij of krachtens wet is vereist. De participatie vindt plaats op de in de betreffende gemeente gebruikelijke wijze. Bij de participatie kan een andere procedure dan afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht gevolgd worden.

  • 7. Het algemeen bestuur maakt de agenda, de vergaderstukken en verslagen uit eigen beweging openbaar, met inachtneming van hoofdstuk 5 van de Wet open overheid.

Artikel 12.

Het algemeen bestuur stelt voor zijn vergaderingen een Reglement van Orde vast.

Paragraaf 5: informatie en verantwoording algemeen bestuur.

Artikel 13.

  • 1. Het college en de raad van elke deelnemende gemeente kunnen aan het algemeen bestuur schriftelijk inlichtingen vragen over alle zaken met betrekking tot de gemeenschappelijke regeling.

  • 2. Het algemeen bestuur verstrekt de raden en colleges van de deelnemende gemeenten ongevraagd alle inlichtingen in informatie die voor een juiste beoordeling van het door het algemeen bestuur gevoerde beleid nodig zijn. In afstemming met de colleges en raden van de deelnemende gemeenten wordt door het algemeen bestuur een informatieprotocol voor het delen van inlichtingen en informatie vastgesteld.

  • 3. Een verzoek tot het verstrekken van inlichtingen wordt gericht aan het algemeen bestuur en ingediend bij de voorzitter. De gevraagde inlichtingen worden zo spoedig mogelijk verstrekt. Een afschrift van de verstrekte inlichtingen wordt vanwege het algemeen bestuur gezonden aan de colleges van de deelnemende gemeenten.

  • 4. Het verstrekken van inlichtingen zoals bedoeld in artikel 19a van de Wet gebeurt mondeling in de eerstvolgende vergadering van het algemeen bestuur en indien het algemeen bestuur of het dagelijks bestuur daartoe besluit, tevens schriftelijk.

HOOFDSTUK V Het dagelijks bestuur

Paragraaf 1: de samenstelling.

Artikel 14.

  • 1. Het dagelijks bestuur bestaat uit 5 leden waaronder een voorzitter. De leden van het dagelijks bestuur zijn de burgemeesters van de deelnemende gemeenten.

  • 2. De voorzitter heeft volledig stemrecht.

  • 3. De zittingsperiode van het dagelijks bestuur is gekoppeld aan de zittingsperiode van het algemeen bestuur.

  • 4. Het lidmaatschap van het dagelijks bestuur eindigt op de dag waarop het lid ophoudt lid van het algemeen bestuur te zijn.

  • 5. Het lidmaatschap van het dagelijks bestuur eindigt van rechtswege, zodra men ophoudt lid te zijn van het college waarin men zitting heeft.

Artikel 15.

Bij afwezigheid (langdurig) van een lid van het dagelijks bestuur, wordt deze zo mogelijk vervangen door een ander lid uit het algemeen bestuur, die de betreffende deelnemende gemeente vertegenwoordigt.

Artikel 16.

  • 1. Het dagelijks bestuur vergadert zo dikwijls als de voorzitter dit nodig oordeelt.

    • a.

      Elk lid van het dagelijks bestuur heeft in de vergadering één stem.

    • b.

      Artikel 58 van de Gemeentewet is van overeenkomstige toepassing.

  • 2. Het dagelijks bestuur stelt een Reglement van Orde voor zijn vergaderingen vast. Dit reglement van Orde wordt aan het algemeen bestuur meegedeeld.

  • 3. Het dagelijks bestuur maakt de agenda’s en de besluitenlijsten uit eigen beweging openbaar, met inachtneming van hoofdstuk 5 van de Wet open overheid.

Paragraaf 2: de bevoegdheden van het dagelijks bestuur.

Artikel 17.

  • 1. Aan het dagelijks bestuur is opgedragen:

    • a.

      het voorbereiden van al hetgeen aan het algemeen bestuur ter overweging en beslissing zal worden voorgelegd;

    • b.

      het uitvoeren van besluiten van het algemeen bestuur;

    • c.

      het beheer van inkomsten en uitgaven van het openbaar lichaam;

    • d.

      de zorg voor de controle op het financieel beheer en de boekhouding;

    • e.

      het verrichten van alle privaatrechtelijke handelingen die nodig zijn voor de uitvoering van de opgedragen taken;

    • f.

      het binnen de kaders van de door het algemeen bestuur vastgestelde begroting benoemen c.q. te werk stellen op detacheringsovereenkomst of arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht en het schorsen en ontslaan van personeel in dienst van het openbaar lichaam.;

    • g.

      het voorstaan van de belangen van het openbaar lichaam bij andere overheden en instellingen, diensten of personen, waarmee contact voor het openbaar lichaam van belang is.

  • 2. Het dagelijks bestuur oefent de in lid 1 genoemde bevoegdheden uit, met uitzondering van:

    • a.

      het vaststellen en wijzigen van de begroting;

    • b.

      het vaststellen van de jaarrekening.

Paragraaf 3: informatie en verantwoording.

Artikel 18.

  • 1. Het dagelijks bestuur biedt het algemeen bestuur jaarlijks ter vaststelling een verslag over de in het afgelopen jaar verrichte werkzaamheden van het openbaar lichaam aan.

  • 2. Het dagelijks bestuur zendt het verslag binnen 14 dagen na de vaststelling door het algemeen bestuur toe aan de colleges van de deelnemende gemeenten en aan gedeputeerde staten.

Artikel 19.

  • 1. Het dagelijks bestuur geeft het algemeen bestuur alle inlichtingen die het algemeen bestuur voor de uitoefening van zijn taak nodig heeft.

  • 2. Het dagelijks bestuur en elk van zijn leden leggen op verzoek van het algemeen bestuur verantwoording af over het door het dagelijks bestuur of door hem gevoerde bestuur.

  • 3. Het algemeen bestuur kan een lid van het dagelijks bestuur ontslaan als dat lid het vertrouwen van het algemeen bestuur niet meer bezit. Hiertoe moet het algemeen bestuur eerst het ontbreken van vertrouwen uitspreken, overeenkomstig artikel 49 Gemeentewet.

  • 4. Buiten de in deze regeling of bij of krachtens de wet bepaalde gevallen zijn er geen besluiten van het dagelijks bestuur waarvoor aan de raden vooraf zienswijze als bedoeld in artikel 11, vijfde en zesde lid, van de wet wordt gevraagd.

Paragraaf 4: ondersteuning dagelijks bestuur.

Artikel 20.

  • 1. Het dagelijks bestuur wordt in de uitvoering van haar taken ondersteund door de directieraad.

  • 2. De directieraad bestaat uit de secretarissen van de deelnemende gemeenten en de secretaris van het openbaar lichaam.

  • 3. Het doel van de directieraad is overleg, informatie-uitwisseling en advisering aan het dagelijks bestuur.

HOOFDSTUK VI De Voorzitter

Artikel 21.

  • 1. Het algemeen bestuur benoemt uit zijn midden een voorzitter voor de duur van twee jaar. De voorzitter is na deze termijn niet direct herbenoembaar.

  • 2. Bij verhindering of ontstentenis van de voorzitter wordt hij vervangen door een door het dagelijks bestuur uit zijn midden aangewezen vicevoorzitter.

  • 3. Het algemeen bestuur beslist omtrent ontslag van de voorzitter, hierbij zijn de artikelen 49 en 50 van de Gemeentewet van overeenkomstige toepassing.

Artikel 22.

  • 1. De voorzitter is belast met de leiding van de vergaderingen van het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur.

  • 2. De voorzitter tekent met de secretaris de stukken die van het dagelijks bestuur en het algemeen bestuur afkomstig zijn.

  • 3. De voorzitter vertegenwoordigt het openbaar lichaam in en buiten rechte. Hij kan deze vertegenwoordiging opdragen aan één of meer door hem aangewezen gemachtigden.

  • 4. Indien de voorzitter behoort tot het bestuur van een deelnemende gemeente, die partij is in een geding of bij een buitengerechtelijke rechtshandeling, waarbij het openbaar lichaam is betrokken, oefent een ander, door het dagelijks bestuur aan te wijzen lid van het dagelijks bestuur, die bevoegdheid uit.

Artikel 23.

  • 1. De voorzitter geeft aan het algemeen bestuur de door één of meer leden daarvan gevraagde inlichtingen.

  • 2. De voorzitter legt op verzoek van het algemeen bestuur verantwoording af over het door hem gevoerde beleid.

  • 3. Buiten de in deze regeling of bij of krachtens de wet bepaalde gevallen zijn er geen besluiten van de voorzitter waarvoor aan de raden vooraf zienswijze als bedoeld in artikel 10, vijfde en zesde lid, van de wet wordt gevraagd.

HOOFDSTUK VII De secretaris en het ambtelijk apparaat

Artikel 24.

  • 1. Het openbaar lichaam heeft een secretaris, benoemd door het dagelijks bestuur.

  • 2. Het dagelijks bestuur regelt bij verhindering of ontstentenis van de secretaris of de medewerker(s) de vervanging.

  • 3. Het dagelijks bestuur stelt voor de secretaris een instructie vast.

Artikel 25.

  • 1. De secretaris staat het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur, de voorzitter en de portefeuillehouders bij alles wat de hun opgedragen taak en hun werkzaamheden aangaat, terzijde. Hij woont de vergaderingen van het dagelijks bestuur en het algemeen bestuur bij.

  • 2. Alle stukken die van het dagelijks bestuur en het algemeen bestuur uitgaan, worden door hem mede ondertekend.

Artikel 26.

  • 1. Het dagelijks bestuur beslist omtrent benoeming, schorsing en ontslag van personeel in dienst van het openbaar lichaam.

  • 2. Op personeel in dienst van het openbaar lichaam is onverkort de rechtspositieregeling van de gemeente Terschelling van toepassing.

  • 3. Het dagelijks bestuur kan voor concrete taken en projecten op uurbasis gebruik maken van personele ondersteuning van deelnemende gemeenten en/of derden.

HOOFDSTUK VIII Het meerjarenbeleidsplan

Artikel 27.

  • 1. Het algemeen bestuur stelt in het eerste jaar van de zittingsperiode een meerjarenbeleidsplan vast, dat de hoofdlijnen van de wenselijke ontwikkeling van het samenwerkingsverband in de komende vier jaar aangeeft.

  • 2. Daarnaast kan het algemeen bestuur op de terreinen, genoemd in artikel 3, deelplannen vaststellen.

Artikel 28.

Bij het opstellen van het ontwerp van een plan pleegt het dagelijks bestuur overleg met de colleges van burgemeester en wethouders van de deelnemende gemeenten, dan wel met de door deze colleges aangewezen vertegenwoordigers.

Artikel 29.

  • 1. Het algemeen bestuur kan het ontwerp van een plan voorlopig vaststellen.

  • 2. Het dagelijks bestuur zendt het ontwerp van een plan aan de deelnemende gemeenten, die hun beschouwingen binnen twee maanden ter kennis van het algemeen bestuur brengen.

  • 3. Binnen twee maanden na het verstrijken van de in lid 2 van dit artikel vermelde termijn, beslist het algemeen bestuur omtrent de vaststelling van het plan.

  • 4. Een plan wordt terstond na de vaststelling door het algemeen bestuur meegedeeld aan de deelnemende colleges en Gedeputeerde Staten.

HOOFDSTUK IX Uitoefening van gemeentelijke taken en bevoegdheden

Artikel 30.

  • 1. Het college van burgemeesters en wethouders en de burgemeester van één of meer deelnemende gemeenten, die van mening zijn, dat de uitvoering van bepaalde taken, liggende binnen het kader van de terreinen als bedoeld in artikel 3, aan het openbaar lichaam kunnen worden toevertrouwd, wenden zich met een zodanig voorstel tot het dagelijks bestuur.

  • 2. Het algemeen bestuur stelt op voorstel van het dagelijks bestuur het ontwerp van de regeling vast, waarbij de in lid 1 bedoelde taken aan het openbaar lichaam worden opgedragen.

  • 3. Het dagelijks bestuur zendt de ontwerpregeling aan de colleges van de deelnemende gemeenten met het verzoek binnen ten hoogste twee maanden na datum van toezending mede te delen of hiertegen hunnerzijds bedenkingen bestaan.

  • 4. Indien geen bedenkingen zijn ingediend tegen de ontwerpregeling, stelt het algemeen bestuur het ontwerp definitief vast. Indien wel bedenkingen zijn ingediend, beslist het algemeen bestuur bij de definitieve vaststelling of, en in hoeverre, aan deze bezwaren wordt tegemoetgekomen. Dit besluit wordt met redenen omkleed aan de colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten, ter besluitvorming binnen twee maanden na datum van toezending, voorgelegd.

Artikel 31.

  • 1. Indien een college van een van de deelnemende gemeente van mening is, dat een regeling als bedoeld in artikel 31 voor hun gemeente ongedaan moet worden gemaakt, zenden zij het algemeen bestuur hun daartoe strekkende besluit.

  • 2. Het algemeen bestuur beslist omtrent de voor de deelnemende gemeenten uit lid 1 van deze besluiten voortvloeiende consequenties.

HOOFDSTUK X Beleid

Artikel 32.

In het belang van de uitvoering van de in artikel 3 genoemde taakstelling kan, voor zover deze taken zijn opgedragen, het algemeen bestuur beleid vaststellen.

Artikel 33.

  • 1. Het dagelijks bestuur legt het ontwerp van een beleidsnota ter vaststelling voor aan het algemeen bestuur.

  • 2. Het dagelijks bestuur zendt de beleidsnota na de vaststelling toe aan de colleges van de deelnemende gemeenten en aan de verder bij wettelijk voorschrift daartoe aangewezen besturen en functionarissen.

Artikel 34.

Hetgeen is bepaald over de vaststelling van een beleidsnota is van overeenkomstige toepassing op een herziening van dat beleid.

Artikel 35.

In een beleidsnota, als bedoeld in dit hoofdstuk, kan worden aangegeven in hoeverre de colleges van de deelnemende gemeenten bevoegd blijven beleidsnota’s vast te stellen ten aanzien van het onderwerp, waarin de eerstgenoemde beleidsnota voorziet.

HOOFDSTUK XI Overige bevoegdheden

Artikel 36.

Het openbaar lichaam kan deelnemen aan gemeenschappelijke regelingen als bedoeld in de artikelen 93 en 96 van de wet en aan Centrumregelingen. Deelname kan plaats hebben bij besluit van het algemeen bestuur, indien tenminste twee derde van het aantal colleges van burgemeester en wethouders van de deelnemende gemeenten zich daarvoor hebben verklaard.

HOOFDSTUK XII Financiële bepalingen

Paragraaf 1: administratie

Artikel 37.

  • 1. Het algemeen bestuur stelt onder goedkeuring van Gedeputeerde Staten regels vast met betrekking tot de organisatie van het financieel beheer van het openbaar lichaam.

  • 2. Ten aanzien van de controle op het geldelijk beheer en de boekhouding zijn de artikelen 212 tot en met 215 van de Gemeentewet van overeenkomstige toepassing.

Artikel 38.

De financiële administratie en het geldelijk beheer worden door het dagelijks bestuur opgedragen aan een van de deelnemende gemeenten.

Paragraaf 2: de begroting

Artikel 39.

  • 1. Het dagelijks bestuur maakt jaarlijks een ontwerpbegroting op voor het komende jaar plus een meerjarenraming voor de daar op volgende drie jaren.

  • 2. Het dagelijks bestuur zendt de ontwerpbegroting twaalf weken voordat zij door het algemeen bestuur wordt vastgesteld, toe aan de raden van de deelnemende gemeenten.

  • 3. Het dagelijks bestuur zendt, vóór 30 april van het jaar voorafgaande aan dat waarvoor de begroting dient, de ontwerpbegroting, de algemene financiële en beleidsmatige kaders en de voorlopige jaarrekening toe aan de raden van de deelnemende gemeenten.

  • 4. De ontwerpbegroting wordt door de besturen van de deelnemende gemeenten voor een ieder ter inzage gelegd en tegen betaling van de kosten, algemeen verkrijgbaar gesteld. De bepalingen ter zake van de Gemeentewet zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 5. De raden van de deelnemende gemeenten kunnen omtrent de ontwerpbegroting bij het dagelijks bestuur hun zienswijze naar voren brengen. Door het dagelijks bestuur worden de ingezonden commentaren gevoegd bij de ontwerpbegroting, zoals deze aan het algemeen bestuur wordt aangeboden.

  • 6. Het dagelijks bestuur stelt de raden van de deelnemende gemeenten voorafgaande aan het vaststelling van de begroting schriftelijk en gemotiveerd in kennis van zijn oordeel over de zienswijze alsmede van de conclusies die het daaraan verbindt.

  • 7. Nadat het algemeen bestuur de ontwerpbegroting heeft vastgesteld, zendt het algemeen bestuur de begroting, dan wel een schriftelijke mededeling dat de begroting overeenkomstig het aan het algemeen bestuur aangeboden ontwerp is vastgesteld, aan de raden van de deelnemende gemeenten.

Artikel 40.

  • 1. In de begroting wordt aangegeven de naar raming door elke deelnemende gemeente voor het jaar, waarop de begroting betrekking heeft, verschuldigde bijdrage.

  • 2. Voor de berekening van de in het eerste lid bedoelde bijdragen wordt, rekening houdende met bijdragen van het rijk of anderen, met ingang van 1 januari 2018, uitgegaan van de navolgende verdeelsleutel:

    • -

      Texel: 30%

    • -

      Vlieland: 10 %

    • -

      Terschelling: 25%

    • -

      Ameland: 25%

    • -

      Schiermonnikoog: 10%

  • 3. De deelnemende gemeenten betalen bij wijze van voorschot jaarlijks vóór 16 januari, 16 april, 16 juli en 16 oktober telkens een kwart van de in het eerste en tweede lid bedoelde bijdrage.

Artikel 41.

  • 1. Van de vaststelling van de begroting wordt terstond mededeling gedaan aan de colleges van de deelnemende gemeenten, die ervoor zorgdragen dat het in deze begroting voor de gemeenten als bijdrage in de kosten van het openbaar lichaam geraamde bedrag in de gemeentebegroting wordt opgenomen.

  • 2. Het dagelijks bestuur zendt de begroting binnen twee weken na de vaststelling, doch in ieder geval vóór 15 september van het jaar voorafgaand aan dat waarvoor de begroting dient, aan Gedeputeerde Staten.

Artikel 42.

  • 1. Met betrekking tot wijziging van de begroting zijn de voorafgaande artikelen zoveel mogelijk van overeenkomstige toepassing.

  • 2. Voor af- en overschrijvingen op de posten van de begroting is artikel 40 lid 2 zoveel mogelijk van overeenkomstige toepassing, voor zover hiervoor niet bij de begroting zelf of bij een afzonderlijk door Gedeputeerde Staten goedgekeurd besluit van het algemeen bestuur machtiging is verleend.

Artikel 43.

Wanneer aan het algemeen bestuur blijkt dat de raad van een deelnemende gemeente niet voldoet of zal voldoen aan het gestelde in artikel 42, eerste lid, van deze regeling, verzoekt het algemeen bestuur Gedeputeerde Staten over te gaan tot toepassing van artikel 194 van de Gemeentewet.

Paragraaf 3: de rekening

Artikel 44.

Van de inkomsten en uitgaven van het openbaar lichaam over het afgelopen jaar wordt door het dagelijks bestuur verantwoording afgelegd aan het algemeen bestuur onder overlegging van de door de financiële administratie opgemaakte rekening, overeenkomstig het bepaalde in artikel 38 en 39. De rekening wordt aangeboden met de daarbij behorende bescheiden.

Het dagelijks bestuur voegt daarbij een verslag van de accountant van het onderzoek naar de getrouwheid van de rekening.

Artikel 45.

  • 1. Het algemeen bestuur onderzoekt de jaarrekening en stelt haar vast voor 1 juli volgend op het begrotingsjaar.

  • 2. Het dagelijks bestuur zendt de jaarrekening binnen twee weken na de vaststelling, doch in ieder geval vóór 15 juli van het jaar volgende op het jaar waarop de jaarrekening betrekking heeft, aan Gedeputeerde Staten. Het dagelijks bestuur doet hiervan mededeling aan de raden van de deelnemende gemeenten.

  • 3. Behoudens later in rechte gebleken onregelmatigheden, ontlast de vaststelling van de jaarrekening, de leden van het dagelijks bestuur, ten aanzien van het daarin verantwoorde financieel beheer.

Artikel 46.

  • 1. In de rekening wordt het door elk der deelnemende gemeenten over het betreffende dienstjaar werkelijk verschuldigde bedrag opgenomen.

  • 2. De kosten worden, rekening houdende met bijdragen van het rijk of anderen, over de deelnemende gemeenten verdeeld naar rato van de in artikel 41 opgenomen verdeelsleutel.

  • 3. Verrekening van het verschil tussen het op grond van artikel 41 bepaalde en het werkelijk verschuldigde bedrag vindt plaats onmiddellijk na de kennisgeving aan de deelnemende gemeenten van de vaststelling van de rekening.

Artikel 47.

Het algemeen bestuur kan besluiten tot vorming van een fonds (algemene reserve) waarin rekeningoverschotten van enig jaar worden gestort. In de verrekening met de deelnemende gemeenten wordt met het bovenstaande rekening gehouden.

HOOFDSTUK XIII Geschillen en klachten

Artikel 48.

  • 1. Voordat over een geschil, als bedoeld in artikel 28 van de Wet, de beslissing van Gedeputeerde Staten wordt gevraagd, wordt het geschil voorgelegd aan een geschillencommissie.

  • 2. De geschillencommissie hoort de bij het geschil betrokken besturen en brengt advies uit over de mogelijkheden partijen tot overeenstemming te brengen.

  • 3. Onder een geschil wordt hier begrepen een aangelegenheid, die door tenminste één partij als zodanig wordt beschouwd.

Artikel 49.

  • 1. De geschillencommissie bestaat uit:

    • a.

      één lid aan te wijzen door het of de college(s) van burgemeester en wethouders van de bij het geschil betrokken gemeente(n);

    • b.

      één lid aan te wijzen door het dagelijks bestuur;

    • c.

      één lid dat als voorzitter van de commissie optreedt, aan te wijzen door de twee voornoemde leden; dit is geen bestuurder of ambtenaar van één der deelnemende gemeenten of het openbaar lichaam.

  • 2. De colleges van de gemeenten van de bij het geschil betrokken gemeenten en het dagelijks bestuur treden gezamenlijk op als opdrachtgever van de commissie.

  • 3. Bij de instelling van de commissie bepaalt de opdrachtgever binnen welke termijn zij uitvoering geeft aan de opdracht.

Artikel 50.

  • 1. Overeenkomstig hoofdstuk 9 van de Algemene wet bestuursrecht kan een ieder bij het bestuur een klacht indienen over gedragingen van het bestuur van het openbaar lichaam.

  • 2. Het bestuur stelt een interne klachtenregeling vast.

HOOFDSTUK XIV Het archief

Artikel 51.

  • 1. Het dagelijks bestuur draagt zorg voor de archiefbescheiden van het openbaar lichaam, overeenkomstig en volgens een door het algemeen bestuur vast te stellen regeling ingevolge de geldende archiefwetgeving.

  • 2. De secretaris is belast met de bewaring en het beheer van de archiefbescheiden die niet zijn overgebracht naar de archiefbewaarplaats van de grootst deelnemende gemeente.

  • 3. Voor de bewaring van de over te brengen archiefbescheiden van de in deze regeling genoemde organen is aangewezen de archiefbewaarplaats van de grootst deelnemende gemeente.

  • 4. Archiefbescheiden waarvoor het medisch ambtsgeheim geldt, worden beheerd door een door het dagelijks bestuur aan te wijzen arts.

  • 5. Na opheffing van de gemeenschappelijke regeling worden de onder het tweede lid bedoelde archiefbescheiden overgebracht naar de archiefbewaarplaats van de grootst deelnemende gemeente.

  • 6. De onder het derde lid bedoelde archiefbescheiden worden beheerd door de archivaris van de betreffende gemeente.

HOOFDSTUK XV Uittreding, wijziging en opheffing

Artikel 52.

  • 1. Elke deelnemer heeft het recht tot uittreding. Hieraan dient een daartoe strekkend besluit van het college van burgemeester en wethouders met toepassing van artikel 1 van de wet ten grondslag te liggen.

  • 2. Het college dat uittreedt, zendt het besluit toe aan het algemeen bestuur.

  • 3. De uittreding kan slechts plaatsvinden tegen 1 januari, doch niet eerder dan tegen 1 januari van het tweede jaar volgende op dat waarin het in het eerste lid bedoelde besluit is genomen.

  • 4. Als uitgangspunt geldt dat de uittredende gemeente de kosten draagt die het rechtstreekst gevolg zijn van de uittreding en dat de overige gemeenten geen financieel nadeel van de uittreding ondervinden. Alle deelnemers spannen zich in om de kosten van uittreding zo laag mogelijk te houden.

  • 5. Het algemeen bestuur inventariseert na overleg met de deelnemers de gevolgen van uittreding in een uitredingsplan. Daarin worden de juridische, organisatorische, personele en financiële gevolgen vermeldt. In het uitredingsplan komen in ieder geval, maar niet uitsluitend, de volgende aspecten van die gevolgen aan de orde:

    • a.

      overname door deelnemers van geactiveerde goederen dan wel vergoeding wegens niet overnemen;

    • b.

      overname van contractuele verplichtingen jegens leveranciers, dan wel vergoeding wegens niet overname;

    • c.

      overname door deelnemers van personeelsleden, dan wel vergoeding wegens niet overname, en

    • d.

      eventuele nadelige financiële gevolgen in verband met omzetbelastingen/of vennootschapsbelasting.

    • e.

      nadelige financiële gevolgen door beëindiging of wijziging van samenwerkingen met andere partijen dan de deelnemers.

  • 6. De financiële gevolgen worden gebaseerd op de meest recente en vastgestelde jaarrekening van dat moment.

  • 7. De financiële gevolgen zullen worden bepaald door het algemeen bestuur, na controle door een gezamenlijk te benoemen registeraccountant. De kosten van de benoemde registeraccountant komen voor rekening van de uittredende deelnemer.

  • 8. Uiterlijk negen maanden na het moment van het besluit van uittreding stelt het algemeen bestuur de definitieve uittreedsom vast. Voordat de definitieve uittreedsom wordt vastgesteld, wordt de uittredende deelnemer in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze binnen tien weken na toezending ervan naar voren te brengen. Met de vaststelling zijn de daarin omschreven verplichtingen bindend.

  • 9. Tenzij het algemeen bestuur en de uittredende deelnemers anders overeenkomen, betaalt de deelnemende gemeente van het uittredende college de uittreedsom in drie jaren, volgens de volgende verdeling:

    • a.

      In het eerste jaar 70% van de uittreedsom;

    • b.

      In het tweede jaar 20% van de uittreedsom;

    • c.

      In het derde jaar 10% van de uittreedsom.

      Indien de uittredende deelnemer eerder dan drie jaren uittreedt, wordt een risico-opslag van 10% toegepast om eventueel onvoorziene toekomstige kosten gerelateerd aan de uitreding te ondervangen. Deze opslag vrijwaart de uittredende deelnemer van alle toekomstige kosten.

Artikel 53. Wijziging

  • 1. Het dagelijks bestuur en de colleges van de deelnemende gemeenten kunnen aan het algemeen bestuur voorstellen doen tot wijziging van de regeling.

  • 2. Indien het algemeen bestuur wijziging van de regeling wenselijk acht, doet het een daartoe strekkend voorstel toekomen aan de colleges van deelnemende gemeenten.

  • 3. Een wijziging is tot stand gekomen wanneer:

    • a.

      het algemeen bestuur zich daarvoor heeft verklaard, en

    • b.

      tenminste tweederde van het aantal colleges van burgemeester en wethouders van de deelnemende gemeenten zich daarvoor heeft verklaard.

Artikel 54.

  • 1. De regeling kan enkel worden opgeheven bij daartoe strekkende besluiten van alle deelnemende gemeenten.

  • 2. In geval van opheffing van de regeling, regelt het algemeen bestuur de financiële gevolgen alsmede de overige gevolgen daarvan bij een liquidatieplan. De bepalingen van de regeling blijven daarbij zoveel mogelijk van kracht.

  • 3. Het liquidatieplan wordt niet vastgesteld, dan nadat de colleges van burgemeester en wethouders zijn gehoord. In dit plan zijn bepalingen opgenomen omtrent de vereffening van het vermogen van het openbaar lichaam naar de deelnemende gemeenten toe.

  • 4. Het liquidatieplan voorziet in de gevolgen die de opheffing heeft voor het personeel.

  • 5. De organen van het openbaar lichaam blijven, zo nodig, na het tijdstip van de opheffing van de regeling in functie, totdat de liquidatie is voltooid.

Artikel 55. Evaluatie

Deze regeling wordt op verzoek van twee of meer deelnemers geëvalueerd, met dien verstande dat evaluatie niet vaker plaatsvindt dan eens in de vier jaar. Het algemeen bestuur beslist over de evaluatiecriteria, de inhoud, het proces en de werkwijze van een evaluatie.

HOOFDSTUK XVI Overgangsbepalingen

Artikel 56.

De bij de inwerkingtreding van een wijziging van de regeling zitting hebbende leden van het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur, de voorzitter daarbij inbegrepen, die voldoen aan de eisen van de gewijzigde regeling, worden geacht leden van het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur, de voorzitter daarbij inbegrepen, te zijn, op grond van de gewijzigde regeling.

HOOFDSTUK XVIII Slotbepalingen

Artikel 57.

  • 1. Het openbaar lichaam draagt zorg voor de registratie van de gegevens als bedoeld in artikel 26, lid 2, van de wet.

  • 2. De regeling of de wijziging ervan treedt in werking de dag na bekendmaking in het Gemeenteblad van de gemeente Schiermonnikoog.

Artikel 58.

  • 1. De regeling wordt aangegaan voor onbepaalde tijd.

  • 2. Zij kan worden aangehaald onder de titel ‘Gemeenschappelijke regeling De Waddeneilanden 2024’.

Ondertekening