Permanente link
Naar de actuele versie van de regeling
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR738119
Naar de door u bekeken versie
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR738119/1
Regeling vervalt per 01-07-2027
Nadere subsidieregels gebiedsgerichte beëindiging veehouderijlocaties provincie Limburg
Geldend van 17-04-2025 t/m 30-06-2027
Intitulé
Nadere subsidieregels gebiedsgerichte beëindiging veehouderijlocaties provincie LimburgGedeputeerde Staten van Limburg
maken ter voldoening aan het bepaalde in de Provinciewet en de Algemene Subsidieverordening Provincie Limburg 2023 e.v. bekend dat zij in hun vergadering van 8 april 2025 hebben vastgesteld:
NADERE SUBSIDIEREGELS GEBIEDSGERICHTE BEËINDIGING VEEHOUDERIJLOCATIES PROVINCIE LIMBURG
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
Artikel 1 Begripsomschrijvingen
In deze Nadere subsidieregels wordt verstaan onder:
- a.
beekdalen: 2.500 meter zones rond lijnvormige langzaam en snelstromende wateren;
- b.
diersoorten met productierecht: melkvee, kippen, kalkoenen en varkens;
- c.
gedeeltelijke sluiting veehouderijlocatie:
- -
in geval de veehouderijlocatie wordt gebruikt voor het houden van landbouwhuisdieren, die behoren tot één diersoort:
- 1°.
de op de veehouderijlocatie gebruikte stalcapaciteit wordt verkleind en
- 2°.
het aantal gehouden landbouwhuisdieren wordt verminderd;
- 1°.
- -
in geval de veehouderijlocatie wordt gebruikt voor het houden van landbouwhuisdieren, die behoren tot twee of meer diersoorten: het houden van alle landbouwhuisdieren van één of meer diersoorten wordt beëindigd;
- -
- d.
kosten derden: kosten, waarvoor een onderneming een factuur van een derde ontvangt en in haar administratie bewaart;
- e.
landbouwhuisdier: zoogdier of vogel voor productie van vlees, eieren, melk, wol of veren of een paard of pony voor het fokken;
- f.
landbouwonderneming: onderneming waarin de primaire productie van landbouwproducten plaatsvindt;
- g.
landbouwsteunkader: Richtsnoeren voor staatssteun in de landbouw- en de bosbouwsector en in plattelandsgebieden (PbEU 2022, C 485);
- h.
marktwaarde: het geschatte bedrag waartegen een onroerende zaak tussen een bereidwillige koper en een bereidwillige verkoper na behoorlijke marktwerking in een zakelijke transactie zou worden overgedragen op de taxatiedatum, waarbij de partijen met kennis van zaken, prudent en niet onder dwang zouden hebben gehandeld;
- i.
melkvee: dieren als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel kk, van de Meststoffenwet;
- j.
minister: Minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur;
- k.
Natura 2000-gebied: Natura 2000-gebied als bedoeld in de Omgevingswet;
- l.
natuurvergunning: omgevingsvergunning voor een Natura 2000-activiteit als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, onderdeel e, van de Omgevingswet;
- m.
omgevingsrechtelijke melding: melding als bedoeld in artikel 4.808 van het Besluit activiteiten leefomgeving;
- n.
omgevingsvergunning milieu: omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit als bedoeld in de Omgevingswet;
- o.
overgangsgebieden N2000: landbouwareaal in Natura 2000 gebieden, en in een zone van maximaal 2.500 meter rond een Natura 2000 gebied;
- p.
productiecapaciteit: onroerende zaken van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct of indirect met de grond verbonden zijn, hetzij direct of indirect steun vinden in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren ten behoeve van het bedrijfsmatig houden van vee, niet zijnde het erf, de erfverharding, de cultuurgrond(en), de bedrijfswoning en de mestvergister die voor minder dan 50% van de totaal te behandelen dierlijke meststoffen afhankelijk is van de dierlijke meststoffen die afkomstig zijn van de volledig of gedeeltelijk te sluiten veehouderijlocatie van de betreffende veehouderijonderneming;
- q.
productierecht: productierecht als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel aa, van de Meststoffenwet, dat wordt uitgedrukt in:
- 1.
voor fosfaatrecht: kilogrammen fosfaat;
- 2.
voor varkensrecht: varkenseenheden, overeenkomstig de normen van bijlage II bij de Meststoffenwet;
- 3.
voor pluimveerecht: pluimvee-eenheden, overeenkomstig de normen van bijlage II bij de Meststoffenwet;
- 1.
- r.
referentiejaar: het voor de berekening van stikstofemissie van een veehouderijlocatie gebruikte kalenderjaar, zoals bedoeld in artikel 4, vierde lid tot en met het zesde lid;
- s.
stalcapaciteit: productiecapaciteit bestaande uit één of meer dierenverblijven uitgedrukt in het aantal dierplaatsen
- t.
stikstofemissie: het totaal van de stikstofemissie, uitgedrukt in kilogram ammoniak per jaar, dat - gesommeerd over de van toepassing zijnde diercategorieën – per diercategorie wordt berekend als het gemiddeld aantal dieren dat op de veehouderijlocatie is gehouden twee kalenderjaren voorafgaand aan het kalenderjaar waarin de aanvraag om subsidie op grond van deze Nadere subsidieregels wordt ingediend (met inachtneming van het bepaalde in artikel 4, zesde lid), vermenigvuldigd met de van toepassing zijnde stalemissiefactor behorende bij het desbetreffende huisvestingssysteem;
- u.
taxateur: taxateur die is ingeschreven in de Kamer Landelijk en Agrarisch Vastgoed van het Nederlands Register Vastgoed Taxateurs;
- v.
Unienorm: norm van de Unie als bedoeld in randnummer 33, onder 64, van het landbouwsteunkader;
- w.
veehouder: natuurlijke persoon of rechtspersoon die of samenwerkingsverband van natuurlijke personen of rechtspersonen dat een veehouderijonderneming drijft;
- x.
veehouderijlocatie: vestigingsplaats van een veehouderijonderneming, bestaande uit het gebouwerf, bedoeld in bijlage I, onder A, bij het Besluit bouwwerken leefomgeving, van de vestiging;
- y.
veehouderijonderneming: een landbouwonderneming waarin dieren worden gehouden voor de primaire productie van landbouwproducten of de vermeerdering van de desbetreffende dieren;
- z.
veehouderijonderneming met productierecht: veehouderijonderneming voor het houden of het mede houden van diersoorten met productierecht;
- aa.
verordening 2022/2472: Verordening (EU) 2022/2472 van de Commissie van 14 december 2022 waarbij bepaalde categorieën steun in de landbouw- en de bosbouwsector en in plattelandsgebieden op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PbEU, L 327);
- bb.
vleesrunderen: diercategorieën met codes HA2, HA4, HA5 en HA6, bedoeld in bijlage V van de Omgevingsregeling;
- cc.
volledige sluiting veehouderijlocatie: het houden van alle landbouwhuisdieren op de veehouderijlocatie wordt beëindigd;
- dd.
zandgrond: zandgrond als bedoeld in artikel 1, eerste lid onder o van de Meststoffenwet.
Artikel 2 Doelstelling/doel van de regeling
Het doel van deze Nadere subsidieregels is het stimuleren van de volledige of gedeeltelijke beëindiging van veehouderijactiviteiten op veehouderijlocaties, met het oog op een blijvende vermindering van de stikstofemissie vanaf de desbetreffende veehouderijlocaties, alsmede met het oog op het realiseren van gebiedsspecifieke maatregelen voor natuur, water en klimaat.
Artikel 3 Aanvrager
Een veehouder die voldoet aan de normen van de Europese Unie, komt voor subsidie in aanmerking op grond van deze Nadere subsidieregels voor de onomkeerbare volledige of gedeeltelijke sluiting van een veehouderijlocatie overeenkomstig artikel 5, respectievelijk artikel 6 of artikel 6A.
Hoofdstuk 2 Criteria
Artikel 4 Algemene subsidiecriteria
Om voor een subsidie in aanmerking te komen, wordt voldaan aan de volgende algemene criteria:
- 1.
Voorafgaand aan het indienen van een subsidieaanvraag op grond van deze Nadere subsidieregels heeft een aanvrager zijn belangstelling kenbaar gemaakt bij de Provincie Limburg. Het laten registreren van deze belangstelling kan gedurende de periode 22 april 2025 tot en met 14 mei 2025 op de wijze zoals bekendgemaakt op de website van de Provincie Limburg: www.limburg.nl/loket/subsidies/actuele-subsidies/ > Nadere subsidieregels gebiedsgerichte beëindiging veehouderijlocaties provincie Limburg.
Gedeputeerde Staten kunnen beslissen (een) nieuwe belangstellingstermijn(en) open te stellen.
- 2.
De veehouderijlocatie ligt binnen een beekdal, een overgangsgebied N-2000 en/of een zandgrond op het grondgebied van Nederlands Limburg.
- 3.
De vermindering van de stikstofemissie van de veehouderijlocatie, die met de volledige of gedeeltelijke sluiting wordt gerealiseerd, bedraagt meer dan de volgende drempelwaarde:
- a)
250 kilogram ammoniak per kalenderjaar, indien de veehouderijlocatie wordt gebruikt voor het houden van vleesrunderen of melkvee, in combinatie met het houden van maximaal 25 landbouwhuisdieren die behoren tot een andere diercategorie;
- b)
750 kilogram ammoniak per kalenderjaar, indien de veehouderijlocatie uitsluitend wordt gebruikt voor het houden van andere landbouwhuisdieren dan vleesrunderen of melkvee;
- c)
750 kilogram ammoniak per kalenderjaar, indien de veehouderijlocatie wordt gebruikt voor het houden van vleesrunderen of melkvee, en voor het houden van meer dan 25 landbouwhuisdieren die behoren tot een andere diercategorie.
- a)
- 4.
De stikstofemissie per diercategorie, bedoeld in het derde lid van dit artikel, wordt bepaald op basis van de op grond van artikel 4.6, eerste en tweede lid van de Omgevingsregeling berekende emissiefactor, die van toepassing is op de datum waarop de aanvraag om subsidie op grond van deze Nadere subsidieregels wordt ingediend, vermenigvuldigd met het gemiddeld aantal landbouwhuisdieren die behoren tot de betreffende diercategorie, die werden gehouden twee kalenderjaren voorafgaand aan het kalenderjaar waarin de subsidieaanvraag of grond van deze Nadere subsidieregels is ingediend.
- 5.
Om te kunnen bepalen of de stikstofemissie van een veehouderijlocatie voldoet aan de drempelwaarde genoemd in het derde lid van dit artikel, wordt uitgegaan van:
- a)
het gemiddeld aantal landbouwhuisdieren dat werd gehouden op de veehouderijlocatie twee kalenderjaren voorafgaand aan het kalenderjaar waarin een subsidieaanvraag op grond van deze Nadere subsidieregels is ingediend, onderscheiden naar de diercategorieën, vermeld in bijlagen V en VI van de Omgevingsregeling;
- b)
het huisvestingssysteem, genoemd in bijlagen V en VI van de Omgevingsregeling, waarin de onderscheidenlijke diercategorieën in het in onderdeel a genoemde kalenderjaar zijn gehouden.
- a)
- 6.
Indien de veehouder aannemelijk kan maken dat de situatie in het kalenderjaar, twee jaar voorafgaand aan het kalenderjaar van de subsidieaanvraag (zoals gesteld in het vierde en vijfde lid, onder a van dit artikel), niet representatief is voor het jaarlijks gemiddeld gehouden aantal landbouwhuisdieren, dan kan worden uitgegaan van het aantal landbouwhuisdieren dat gemiddeld is gehouden in één kalenderjaar of twee kalenderjaren voorafgaand aan het in het vijfde lid, onder a genoemde kalenderjaar.
- 7.
Bij de toepassing van het derde lid van dit artikel wordt in geval van gedeeltelijke sluiting van een veehouderijlocatie voor de bepaling van de vermindering van de stikstofemissie door de gedeeltelijke sluiting uitgegaan van de vermindering van het aantal dieren, bedoeld in artikel 6 en 6A.
- 8.
Per aanvrager wordt slechts éénmaal subsidie verstrekt op grond van deze Nadere subsidieregels.
- 9.
Aanvrager kan slechts binnen één indieningsperiode zoals gesteld in artikel 12 een subsidieaanvraag indienen.
Artikel 5 Subsidievoorwaarde en verplichtingen subsidieontvanger volledige sluiting veehouderijlocatie
-
1. De subsidie wordt verleend onder de ontbindende voorwaarde dat binnen vier weken na de verzenddatum van de subsidieverleningsbeschikking tussen de subsidieontvanger en de Provincie Limburg de overeenkomst, zoals bijgevoegd als bijlage 1 bij deze Nadere subsidieregels, wordt gesloten waarin een kwalitatieve verplichting is opgenomen als bedoeld in artikel 6:252 van het Burgerlijk Wetboek betreffende een onomkeerbare sluiting van de betreffende veehouderijlocatie.
-
2. De kwalitatieve verplichting, bedoeld in het eerste lid, wordt voor rekening van de veehouder bij notariële akte opgemaakt en ingeschreven in de openbare registers.
-
3. Indien subsidie is verleend voor de volledige sluiting van de veehouderijlocatie, heeft de subsidieontvanger, naast de verplichtingen zoals opgenomen in de Algemene wet bestuursrecht en de Algemene Subsidieverordening Provincie Limburg 2023 e.v., de volgende verplichtingen:
- a.
Er worden niet langer landbouwhuisdieren gehouden op de veehouderijlocatie binnen 12 maanden na de verzenddatum van de subsidieverleningsbeschikking;
- b.
Dierlijke meststoffen dienen te zijn verwijderd van de veehouderijlocatie binnen 12 maanden na de verzenddatum van de subsidieverleningsbeschikking;
- c.
Voor zover de veehouder een veehouderij met productierecht drijft, dient hij binnen 12 maanden na de verzenddatum van de subsidieverleningsbeschikking overeenkomstig artikel 31, eerste lid, van de Meststoffenwet een kennisgeving te doen van het geheel of gedeeltelijk vervallen van zijn productierecht, waarbij ten minste het productierecht voor een zodanige omvang vervalt als is vereist voor het houden van het hierna vermelde percentage van het aantal dieren dat gemiddeld in het voor de berekening van de stikstofemissie gebruikte referentiejaar op de locatie is gehouden:
- -
Varkens: 80%;
- -
Pluimvee: 80%;
- -
Melkvee: 95%;
- -
- d.
Al naar gelang de toepasselijke verplichtingen op grond van de Omgevingswet en het Besluit activiteiten leefomgeving dient de veehouder binnen 12 maanden na de verzenddatum van de subsidieverleningsbeschikking:
- -
een omgevingsrechtelijke melding te doen bij het bevoegd gezag dat de veehouder op de locatie niet langer landbouwhuisdieren houdt; of
- -
mededeling te doen aan Gedeputeerde Staten dat het bevoegd gezag de omgevingsvergunning milieu voor de locatie heeft ingetrokken of zodanig heeft aangepast dat het niet langer is toegestaan op de locatie landbouwhuisdieren te houden;
- -
- e.
Indien de veehouder beschikt over een natuurvergunning voor de veehouderijlocatie, dient hij binnen 6 maanden na de verzenddatum van de subsidieverleningsbeschikking bij het bevoegd gezag een verzoek in te dienen tot intrekking van de gehele natuurvergunning, tenzij sprake is van het gestelde in sub f van dit lid;
- f.
In het geval de veehouder voornemens is om op de locatie na de sluiting andere activiteiten te gaan verrichten, dient er binnen 12 maanden na de verzenddatum van de subsidieverleningsbeschikking een besluit te zijn genomen door het bevoegd gezag op verzoek van de veehouder:
- 1°.
op grond waarvan de toegestane stikstofemissie vanaf de locatie niet meer bedraagt dan de stikstofemissie ten gevolge van die activiteiten, met een maximum van 15% van de stikstofemissie van de activiteiten waarvoor voorheen toestemming was verleend,
- 2°.
waarbij voor zover het besluit een wijziging van een natuurvergunning betreft de vergunninghouder wordt verplicht om de toestemming voor de stikstofemissie van de andere activiteiten te laten intrekken ten behoeve van een of meer Natura 2000-gebieden, wanneer hij niet langer gebruik maakt van die toestemming;
- 1°.
- g.
Binnen 12 maanden na de verzenddatum van de subsidieverleningsbeschikking, dient de veehouder een mededeling te doen aan Gedeputeerde Staten dat het bevoegde bestuursorgaan van de gemeente binnen de grenzen waarvan de veehouderijlocatie zich bevindt, een verzoek van de veehouder in behandeling heeft genomen om het omgevingsplan zodanig aan te passen dat op de locatie niet langer een veehouderijonderneming kan worden gevestigd;
- h.
De voor de veehouderijonderneming op de locatie gebruikte productiecapaciteit dient binnen 18 maanden na de verzenddatum van de subsidieverleningsbeschikking door een gecertificeerd sloopbedrijf te zijn afgebroken en verwijderd.
- a.
-
4. Gedeputeerde Staten kunnen ontheffing verlenen van het vereiste, bedoeld in het derde lid, sub h, voor zover de veehouder productiecapaciteit langdurig gaat gebruiken voor andere activiteiten dan voor een veehouderijonderneming, mits het bevoegd gezag op grond van de Omgevingswet met dat gebruik heeft ingestemd.
Artikel 6 Subsidievoorwaarde en verplichtingen subsidieontvanger gedeeltelijke sluiting veehouderijlocatie met één diersoort
-
1. De subsidie wordt verleend onder de ontbindende voorwaarde dat binnen vier weken na de verzenddatum van de subsidieverleningsbeschikking tussen de subsidieontvanger en de Provincie Limburg een overeenkomst, zoals bijgevoegd als bijlage 2 bij deze Nadere subsidieregels, wordt gesloten waarin een kwalitatieve verplichting is opgenomen als bedoeld in artikel 6:252 van het Burgerlijk Wetboek betreffende een onomkeerbare gedeeltelijke sluiting van de betreffende veehouderijlocatie.
-
2. De kwalitatieve verplichting, bedoeld in het eerste lid, wordt voor rekening van de veehouder bij notariële akte opgemaakt en ingeschreven in de openbare registers.
-
3. Indien subsidie is verleend voor de onomkeerbare gedeeltelijke sluiting van een veehouderijlocatie, heeft de subsidieontvanger, naast de verplichtingen zoals opgenomen in de Algemene wet bestuursrecht en de Algemene Subsidieverordening Provincie Limburg 2023 e.v., de volgende verplichtingen:
- a.
In geval de veehouderijlocatie wordt gebruikt voor het houden van landbouwhuisdieren, die behoren tot één diersoort:
- 1°.
dient een deel van de op de veehouderijlocatie aanwezige feitelijk gerealiseerde stalcapaciteit binnen 18 maanden na de verzenddatum van de subsidieverleningsbeschikking te worden verwijderd van de locatie; en
- 2°.
dient het aantal landbouwhuisdieren dat op de veehouderijlocatie aanwezig was twee kalenderjaren voorafgaand aan het kalenderjaar, waarin de subsidieaanvraag op grond van deze Nadere subsidieregels is ingediend, in omvang te worden teruggebracht en afgevoerd met het hiervoor in subonderdeel 1, onder a van het derde lid genoemde deel van de feitelijk gerealiseerde stalcapaciteit dat wordt verwijderd.
- 1°.
- b.
De landbouwhuisdieren waarmee het aantal wordt teruggebracht, worden niet langer gehouden op de veehouderijlocatie binnen 12 maanden na de verzenddatum van de subsidieverleningsbeschikking;
- c.
voor zover de subsidieontvanger een veehouderij met productierecht drijft, binnen 12 maanden na de datum van de subsidieverlening, overeenkomstig artikel 31, eerste lid, van de Meststoffenwet, een kennisgeving doen van het gedeeltelijk vervallen van zijn productierecht, waarbij in vergelijking met de situatie in het referentiejaar ten minste het productierecht voor een zodanige omvang komt te vervallen als is vereist voor het houden van het hierna vermelde percentage van het aantal landbouwhuisdieren waarmee het jaarlijks gemiddeld aantal gehouden landbouwhuisdieren overeenkomstig onderdeel b is verminderd:
- -
varkens: 80%;
- -
pluimvee: 80%;
- -
melkvee: 95%;
- -
- d.
Al naar gelang de toepasselijke verplichtingen op grond van de Omgevingswet en het Besluit activiteiten leefomgeving dient de subsidieontvanger binnen 12 maanden na de verzenddatum van de subsidieverleningsbeschikking:
- 1°.
een omgevingsrechtelijke melding te doen bij het bevoegd gezag dat de veehouder op de veehouderijlocatie minder landbouwhuisdieren houdt; of
- 2°.
mededeling te doen aan Gedeputeerde Staten dat het bevoegd gezag de omgevingsvergunning milieu voor de veehouderijlocatie zodanig heeft aangepast dat het niet langer is toegestaan om op de locatie landbouwhuisdieren te houden met een aantal dat het in omvang teruggebrachte aantal landbouwhuisdieren overstijgt.
- 1°.
- e.
In het geval de subsidieontvanger beschikt over een natuurvergunning, dient hij binnen 6 maanden na de verzenddatum van de subsidieverleningsbeschikking een verzoek in te dienen tot aanpassing van de natuurvergunning, zodanig dat het niet langer is toegestaan om op de locatie landbouwhuisdieren te houden met een aantal dat het in omvang teruggebrachte aantal landbouwhuisdieren overstijgt;
- f.
De subsidieontvanger dient binnen 12 maanden na de verzenddatum van de subsidieverleningsbeschikking een mededeling te doen aan Gedeputeerde Staten dat het bevoegd gezag op verzoek van de veehouder een besluit tot aanpassing van de natuurvergunning heeft genomen op grond waarvan de toegestane stikstofemissie vanaf de locatie niet meer bedraagt dan de stikstofemissie ten gevolge van het houden van het aantal landbouwhuisdieren dat nog kan worden gehouden na de onomkeerbare gedeeltelijke sluiting van de veehouderijlocatie.
- a.
-
4. Onder de in het derde lid, onder sub a genoemde verwijdering van de feitelijk gerealiseerde stalcapaciteit wordt verstaan het door een gecertificeerd sloopbedrijf afbreken en verwijderen van de voor de veehouderijonderneming op de veehouderijlocatie gebruikte dierenverblijven, voor zover zij zijn te relateren aan het aantal landbouwhuisdieren dat niet langer wordt gehouden op de veehouderijlocatie.
-
5. Gedeputeerde Staten kunnen ontheffing verlenen van het vereiste van het verwijderen van de feitelijk gerealiseerde stalcapaciteit, bedoeld in het derde lid, voor zover de veehouderijonderneming de productiecapaciteit langdurig gaat gebruiken:
- a.
voor de veehouderijonderneming, mits de feitelijk gerealiseerde stalcapaciteit gebruikt wordt voor het houden van landbouwhuisdieren tot een maximum van het in omvang teruggebrachte aantal landbouwhuisdieren als bedoeld in het derde lid, sub a, subonderdeel 2;
- b.
voor andere activiteiten dan voor een veehouderijonderneming, mits het bevoegd gezag op grond van de Omgevingswet met dat gebruik heeft ingestemd.
- a.
Artikel 6 A Subsidievoorwaarde en verplichtingen subsidieontvanger gedeeltelijke sluiting veehouderijlocatie met meerdere diersoorten
-
1. De subsidie wordt verleend onder de ontbindende voorwaarde dat binnen vier weken na de verzenddatum van de subsidieverleningsbeschikking tussen de subsidieontvanger en de Provincie Limburg een overeenkomst, zoals bijgevoegd als bijlage 2 bij deze Nadere subsidieregels, wordt gesloten waarin een kwalitatieve verplichting is opgenomen als bedoeld in artikel 6:252 van het Burgerlijk Wetboek betreffende een onomkeerbare gedeeltelijke sluiting van de betreffende veehouderijlocatie.
-
2. De kwalitatieve verplichting, bedoeld in het eerste lid, wordt voor rekening van de veehouder bij notariële akte opgemaakt en ingeschreven in de openbare registers.
-
3. Indien subsidie is verleend voor de onomkeerbare gedeeltelijke sluiting van een veehouderijlocatie, heeft de subsidieontvanger, naast de verplichtingen zoals opgenomen in de Algemene wet bestuursrecht en de Algemene Subsidieverordening Provincie Limburg 2023 e.v., de volgende verplichtingen:
- a.
In geval van een veehouderijlocatie die wordt gebruikt voor het houden van landbouwhuisdieren, die behoren tot twee of meer diersoorten:
- 1°.
dient voor ten minste één diersoort, maar niet voor alle diersoorten, de op de veehouderijlocatie aanwezige feitelijk gerealiseerde stalcapaciteit volledig binnen 18 maanden na de verzenddatum van de subsidieverleningsbeschikking te worden verwijderd van de locatie; en
- 2°.
dient het aantal landbouwhuisdieren in omvang te worden teruggebracht en afgevoerd met het hiervoor in subonderdeel 1, onder b van het derde lid genoemde deel van de feitelijk gerealiseerde stalcapaciteit dat wordt verwijderd.
- 1°.
- b.
De landbouwhuisdieren waarmee het aantal wordt teruggebracht, worden niet langer gehouden op de veehouderijlocatie binnen 12 maanden na de verzenddatum van de subsidieverleningsbeschikking;
- c.
voor zover de subsidieontvanger een veehouderij met productierecht drijft, binnen 12 maanden na de datum van de subsidieverlening, overeenkomstig artikel 31, eerste lid, van de Meststoffenwet, een kennisgeving doen van het gedeeltelijk vervallen van zijn productierecht, waarbij in vergelijking met de situatie in het referentiejaar ten minste het productierecht voor een zodanige omvang komt te vervallen als is vereist voor het houden van het hierna vermelde percentage van het aantal landbouwhuisdieren waarmee het jaarlijks gemiddeld aantal gehouden landbouwhuisdieren overeenkomstig onderdeel b is verminderd:
- -
varkens: 80%;
- -
pluimvee: 80%;
- -
melkvee: 95%;
- -
- d.
Al naar gelang de toepasselijke verplichtingen op grond van de Omgevingswet dient de subsidieontvanger binnen 12 maanden na de verzenddatum van de subsidieverleningsbeschikking:
- 1.
een omgevingsrechtelijke melding doen bij het bevoegd gezag dat de veehouderijonderneming op de veehouderijlocatie niet langer landbouwhuisdieren van de desbetreffende diersoort of diersoorten houdt, of;
- 2.
mededeling doen aan Gedeputeerde Staten dat het bevoegd gezag op verzoek van de veehouder de omgevingsvergunning milieu voor de locatie heeft ingetrokken of zodanig heeft aangepast dat het niet langer is toegestaan op de locatie landbouwhuisdieren van de desbetreffende diersoort of diersoorten te houden;
- 1.
- e.
In het geval de subsidieontvanger beschikt over een natuurvergunning, dient hij binnen 6 maanden na de verzenddatum van de subsidieverleningsbeschikking een verzoek in te dienen tot aanpassing van de natuurvergunning, zodanig dat het niet langer is toegestaan om op de locatie landbouwhuisdieren te houden met een aantal dat het in omvang teruggebrachte aantal landbouwhuisdieren overstijgt;
- f.
De subsidieontvanger dient binnen 12 maanden na de verzenddatum van de subsidieverleningsbeschikking een mededeling te doen aan Gedeputeerde Staten dat het bevoegd gezag op verzoek van de veehouder een besluit tot aanpassing van de natuurvergunning heeft genomen op grond waarvan de toegestane stikstofemissie vanaf de locatie niet meer bedraagt dan de stikstofemissie ten gevolge van het houden van het aantal landbouwhuisdieren dat nog kan worden gehouden na de onomkeerbare gedeeltelijke sluiting van de veehouderijlocatie.
- a.
-
4. Onder de in het derde lid, onder sub a genoemde verwijdering van de feitelijk gerealiseerde stalcapaciteit wordt verstaan het door een gecertificeerd sloopbedrijf afbreken en verwijderen van de voor de veehouderijonderneming op de veehouderijlocatie gebruikte dierenverblijven, voor zover zij zijn te relateren aan het aantal landbouwhuisdieren dat niet langer wordt gehouden op de veehouderijlocatie.
-
5. Gedeputeerde Staten kunnen ontheffing verlenen van het vereiste van het verwijderen van de feitelijk gerealiseerde stalcapaciteit, bedoeld in het derde lid, voor zover de veehouderijonderneming de productiecapaciteit langdurig gaat gebruiken:
- a.
voor de veehouderijonderneming, mits de feitelijk gerealiseerde stalcapaciteit gebruikt wordt voor het houden van landbouwhuisdieren tot een maximum van het in omvang teruggebrachte aantal landbouwhuisdieren als bedoeld in het derde lid, sub a, subonderdeel 2;
- b.
voor andere activiteiten dan voor een veehouderijonderneming, mits het bevoegd gezag op grond van de Omgevingswet met dat gebruik heeft ingestemd.
- a.
Artikel 7 Afwijzingsgronden
In aanvulling op artikel 17 van de Algemene Subsidieverordening Provincie Limburg 2023 e.v., wordt de subsidieaanvraag afgewezen, indien:
- a.
het project niet aansluit bij de doelstelling van deze Nadere subsidieregels zoals gesteld in artikel 2;
- b.
de aanvraag niet is ingediend door een aanvrager zoals gesteld in artikel 3;
- c.
niet wordt voldaan aan de criteria zoals gesteld in artikel 4;
- d.
de veehouder op de veehouderijlocatie niet daadwerkelijk een veehouderijonderneming drijft en de desbetreffende productiecapaciteit niet onafgebroken gedurende de vijf jaren voorafgaande aan het tijdstip van indiening van de subsidieaanvraag op grond van deze Nadere subsidieregels op bedrijfseconomisch gangbare wijze is gebruikt;
- e.
de veehouder zich reeds heeft verplicht om de veehouderijlocatie volledig of gedeeltelijk te sluiten of reeds een aanvang heeft gemaakt met het volledig of gedeeltelijk sluiten van de veehouderijlocatie;
- f.
de veehouder de ruimte voor stikstofdepositie op een Natura 2000-gebied, die voor de veehouderijlocatie bestaat of bestond ingevolge de bestaande vergunningen, in het kader van extern salderen geheel of gedeeltelijk beschikbaar stelt of heeft gesteld voor andere activiteiten met het oog op een daarvoor aangevraagde of aan te vragen natuurvergunning na de datum van publicatie van de Regeling van de Minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur houdende specifieke uitkeringen aan provincies ten behoeve van de beëindiging van veehouderijlocaties ter ondersteuning van de gebiedsgerichte aanpak voor natuur, stikstof, water en klimaat (Regeling provinciale gebiedsgerichte beëindiging veehouderijlocaties);
- g.
de veehouderijonderneming niet voldoet of niet heeft voldaan aan de Unienormen en aan de wettelijke vereisten voor het drijven van een veehouderijonderneming (en zijn activiteiten als veehouderijonderneming moet beëindigen);
- h.
de veehouder failliet is verklaard of aan hem surséance van betaling is verleend of ten aanzien van hem de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is verklaard, dan wel er een verzoek daartoe bij de rechtbank is ingediend;
- i.
de veehouderijonderneming een onderneming is tegen wie een bevel tot terugvordering uitstaat als bedoeld in randnummer 25 van het landbouwsteunkader;
- j.
de veehouderijonderneming een onderneming in moeilijkheden is als bedoeld in randnummer 33, onder 63, van het landbouwsteunkader;
- k.
de veehouder artikel 19, eerste lid, artikel 20, eerste lid, of artikel 21b, eerste lid, van de Meststoffenwet heeft overtreden;
- l.
de veehouderijonderneming niet voldoet aan de in artikel 2, eerste lid, van bijlage I bij verordening 2022/2472 vastgestelde criteria; en/of
- m.
de subsidieaanvraag is ontvangen buiten de periode zoals vermeld in artikel 12.
Hoofdstuk 3 Financiële aspecten
Artikel 8 Subsidieplafond
-
1. Gedeputeerde Staten stellen het subsidieplafond per openstellingsperiode zoals gesteld in artikel 12 vast.
-
2. De hoogte en wijze van verdeling van het subsidieplafond kunt u raadplegen op www.limburg.nl/subsidies > subsidieplafonds.
Artikel 9 Subsidiabele en niet-subsidiabele kosten
-
1. Een aanvrager komt voor de onomkeerbare volledige of gedeeltelijke sluiting van een veehouderijlocatie in aanmerking voor:
- a.
een bijdrage in verband met het geheel of gedeeltelijk laten vervallen van productierecht, voor zover sprake is van een veehouderijonderneming met productierecht;
- b.
een bijdrage in verband met het waardeverlies van de voor de veehouderijonderneming op de veehouderijlocatie gebruikte productiecapaciteit als gevolg van de onomkeerbare volledige of gedeeltelijke sluiting van de veehouderijlocatie, behoudens voor zover ontheffing van de verplichting tot afbraak en verwijdering van de productiecapaciteit is verleend als bedoeld in artikel 5, vierde lid, of artikel 6/6A, vijfde lid;
- c.
een bijdrage in verband met de kosten van het volledig of gedeeltelijk afbreken en verwijderen van de voor de veehouderijonderneming op de veehouderijlocatie gebruikte productiecapaciteit;
- d.
een vergoeding van kosten voor leges en planologische procedures, die direct verbonden zijn met de uitvoering van de subsidiabele activiteiten;
- e.
een vergoeding van kosten voor adviesdiensten die direct verbonden zijn met de uitvoering van de subsidiabele activiteiten.
- a.
-
2. Als subsidiabele kosten als bedoeld in het eerste lid, sub e, komen de volgende kosten derden voor subsidie in aanmerking:
- a.
kosten voor diensten van de accountant en de financiële instelling in verband met het volledig of gedeeltelijk sluiten van een veehouderijlocatie;
- b.
kosten voor een door een fiscalist uitgevoerd onderzoek naar de fiscale gevolgen van de volledige of gedeeltelijke sluiting van een veehouderijlocatie voor de veehouder;
- c.
kosten voor een door een bedrijfseconomisch geschoold deskundige gegeven bedrijfseconomisch advies inzake de volledige of gedeeltelijke sluiting van een veehouderijlocatie.
- a.
-
3. De subsidie voor de in het tweede lid, sub c genoemde kosten voor advisering en gelijkwaardige diensten wordt uitsluitend verstrekt, indien het advies:
- a.
afkomstig is van een onafhankelijke, gediplomeerde deskundige, die is ingeschreven in het handelsregister van de Kamer van Koophandel, en over aantoonbare kennis beschikt over het onderwerp waarop het advies betrekking heeft;
- b.
een eenmalig karakter heeft en enkel betrekking heeft op de sluiting van de productiecapaciteit;
- c.
niet behoort tot de gewone bedrijfsuitgaven van de veehouderijonderneming; en
- d.
afkomstig is van een adviseur die is opgenomen in het bedrijfsadviseringssysteem, bedoeld in artikel 15, eerste lid, van Verordening (EU) 2021/2115 van het Europees Parlement en de Raad van 2 december 2021 tot vaststelling van voorschriften inzake steun voor de strategische plannen die lidstaten in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid opstellen (strategische GLB-plannen) en die uit het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) en het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) worden gefinancierd, en tot intrekking van Verordeningen (EU) nr. 1305/2013 en Verordening (EU) nr. 1307/2013 (PbEU 2021, L435).
- a.
-
4. De in het eerste lid genoemde subsidiabele kosten, komen alleen in aanmerking voor subsidie, indien het redelijk gemaakte kosten betreft die direct verbonden zijn met de uitvoering van de subsidiabele activiteiten en die voldoen aan de eisen van het landbouwsteunkader.
-
5. In aanvulling c.q. afwijking van het gestelde in artikel 15 van de Algemene Subsidieverordening Provincie Limburg 2023 e.v. zijn kosten die zijn gemaakt voorafgaand aan de indiening van de subsidieaanvraag niet subsidiabel.
Artikel 10 Subsidiebedrag
-
1. De bijdrage bedoeld in artikel 9, eerste lid, sub a, bedraagt 100% van de waarde van het geheel of gedeeltelijk vervallen productierecht, voor zover dat productierecht niet meer bedraagt dan het productierecht dat vereist is voor het aantal dieren, dat gemiddeld in het referentiejaar op de veehouderijlocatie is gehouden.
-
2. De in het eerste lid, van dit artikel bedoelde waarde wordt in opdracht van de Provincie Limburg door twee onafhankelijke taxateurs gezamenlijk bepaald op basis van:
- a.
de marktwaarde van het productierecht benodigd voor een varkenseenheid, respectievelijk een pluimvee-eenheid of een kilogram fosfaat; en
- b.
de omvang van het productierecht dat vervalt.
- a.
-
3. Bij het taxeren van de in het tweede lid, onderdeel a, van dit artikel genoemde marktwaarde wordt uitgegaan van de marktwaarde op de datum van indiening van de subsidieaanvraag op grond van deze Nadere subsidieregels.
-
4. De bijdrage bedoeld in artikel 9, eerste lid, sub b bedraagt 100% van het waardeverlies van de productiecapaciteit.
-
5. Het in het vierde lid van dit artikel bedoelde waardeverlies wordt uitsluitend bepaald op basis van een in opdracht van de Provincie Limburg uit te voeren taxatie van de marktwaarde van de op de veehouderijlocatie volledig of gedeeltelijk af te breken en verwijderen productiecapaciteit door twee onafhankelijke taxateurs gezamenlijk.
-
6. Bij het taxeren van de in vijfde lid van dit artikel genoemde marktwaarde wordt uitgegaan van de marktwaarde op de datum van de indiening van de subsidieaanvraag op grond van deze Nadere subsidieregels.
-
7. De bijdrage bedoeld in artikel 9, eerste lid, sub c, bedraagt 100% van de kosten die zijn gemaakt voor het volledig of gedeeltelijk afbreken en verwijderen de op de veehouderijlocatie aanwezige productiecapaciteit, mits de opdrachtverlening marktconform is, hetgeen moet blijken uit een in opdracht van de Provincie Limburg uit te voeren taxatie. De te verlenen bijdrage bedraagt maximaal de hoogte de laagste geoffreerde prijs uit minimaal drie opgevraagde offertes, die dienen te worden opgemaakt conform de richtlijnen zoals geplaatst op de website van de Provincie Limburg: www.limburg.nl/loket/subsidies/actuele-subsidies/> Nadere subsidieregels gebiedsgerichte beëindiging veehouderijlocaties provincie Limburg, en bedraagt nooit meer dan de door de Provincie Limburg getaxeerde sloopkosten. Onvoorwaardelijk ontvangen gelden voor bij de sloop van de productiecapaciteit vrijgekomen materialen die worden vervreemd, worden verrekend bij de vaststelling van de subsidie die wordt ontvangen voor de kosten zoals bedoeld in artikel 9, eerste lid, sub c.
-
8. De in artikel 9, eerste lid, sub d bedoelde bijdrage bedraagt 100% van de werkelijke kosten voor leges voor vergunningen en planologische procedures, die verbonden zijn met de volledige of gedeeltelijke sluiting van een veehouderijlocatie op grond van deze Nadere subsidieregels, met een maximum van € 5.000,00.
-
9. De in artikel 9, eerste lid, sub e bedoelde bijdrage voor adviesdiensten bedraagt 100% van de subsidiabele kosten, tot een maximum van € 5.000,00 per veehouder die een subsidieaanvraag indient op grond van deze Nadere subsidieregels.
-
10. Indien reeds door een bestuursorgaan of de Europese Commissie subsidie is verstrekt voor de subsidiabele kosten, of een deel daarvan, wordt slechts een zodanig bedrag aan subsidie verstrekt, dat het totale bedrag aan subsidies niet meer bedraagt dan het bedrag dat krachtens deze Nadere subsidieregels kan worden verstrekt noch meer bedraagt dan toegestaan volgens de toepasselijke Europese steunkaders.
Hoofdstuk 4 Aanvraagprocedure
Artikel 11 Indienen aanvraag en taxatie
-
1. Een subsidieaanvraag kan uitsluitend worden ingediend bij Gedeputeerde Staten met gebruikmaking van het standaard (digitaal) aanvraagformulier dat geplaatst is op de website van de Provincie Limburg: www.limburg.nl/subsidies > actuele subsidieregelingen.
-
2. Het standaard (digitaal) aanvraagformulier dient volledig ingevuld en rechtsgeldig ondertekend te worden en te zijn voorzien van alle bijlagen zoals aangegeven op het formulier en dient bij voorkeur digitaal, middels eHerkenning (aanvragen van organisaties) of DigiD (aanvragen van particulieren), te worden ingediend. Een aanvraag per e-mail is niet mogelijk.
-
3. Na ontvangst van een volledige aanvraag als bedoeld in het tweede lid, van dit artikel die voldoet aan het gestelde in deze Nadere subsidieregels en het beschikbare subsidieplafond is nog niet bereikt, zal voor de berekening van de hoogte van het te verstrekken subsidiebedrag in opdracht van de Provincie Limburg een taxatie (als bedoeld in artikel 10, tweede, vijfde en zevende lid) worden uitgevoerd van:
- a.
de marktwaarde van het geheel of gedeeltelijk te vervallen productierecht, als bedoeld in artikel 10, eerste lid;
- b.
de marktwaarde van de op de veehouderijlocatie volledig of gedeeltelijk af te breken en te verwijderen productiecapaciteit, als bedoeld in artikel 10, vierde lid;
- c.
de maximale sloopkosten, als bedoeld in artikel 10, zevende lid.
- a.
-
4. Na het uitvoeren van de taxaties als bedoeld in het derde lid, wordt de uitkomst naar de veehouder gecommuniceerd, waarbij het de veehouder vrij staat de subsidieaanvraag in te trekken indien hij met deze uitkomst afziet van het geheel of gedeeltelijk sluiten van de veehouderijlocatie.
Artikel 12 Termijn voor indienen aanvraag
-
1. Gedeputeerde Staten beslissen over de openstelling van de indieningsperiode(s) voor het indienen van een subsidieaanvraag.
-
2. Voor de datum van ontvangst is de datum van de (digitale) ontvangst van de subsidieaanvraag bepalend.
Hoofdstuk 5 Slotbepalingen
Artikel 13 Gegevensverwerking
-
1. De Provincie Limburg maakt, met inachtneming van randnummers 112 en 114 van het landbouwsteunkader, na de datum van subsidievaststelling de volgende gegevens over de subsidieverstrekking bekend:
- a.
de naam van de subsidieontvanger;
- b.
de hoogte van het verstrekte subsidiebedrag;
- c.
de datum van de subsidievaststelling;
- d.
het feit dat de subsidieverstrekking betrekking heeft op een onderneming die voldoet aan de in artikel 2, eerste lid van bijlage I bij verordening 2022/2472 vastgestelde criteria;
- e.
de provincie op het grondgebied waarvan de locatie zich bevindt;
- f.
de voornaamste economische sector waarin de subsidieontvanger ten tijde van de subsidieaanvraag actief was.
- a.
-
2. De gegevens die door de veehouderzijn verstrekt aan de Provincie Limburg op grond van deze Nadere subsidieregels, kunnen door de Provincie worden verstrekt aan de minister voor zover nodig voor:
- a.
de beoordeling of die gegevens overeenkomen met de gegevens waarover de minister beschikt;
- b.
de vaststelling door de minister van de aan de Provincie Limburg verstrekte uitkering, bedoeld in artikel 22, derde lid van de Regeling provinciale gebiedsgerichte beëindiging veehouderijlocaties;
- c.
het opnemen van depositieruimte in Aerius Register, bedoeld in hoofdstuk 17A van de Omgevingsregeling;
- d.
de toepassing van artikel 20.1, eerste lid, van de Omgevingswet, de artikelen 11.68, 11.69, 11.69a, 11.69c, 12.26b en 12.26c van het Besluit kwaliteit leefomgeving en de artikelen 10.36dc en 15.5 van het Omgevingsbesluit, met inbegrip van de verstrekking van die gegevens aan kennisinstellingen met het oog op werkzaamheden ten behoeve van die toepassing.
- a.
-
3. De minister kan voor de in het tweede lid, in onderdeel a, van dit artikel bedoelde beoordeling gebruik maken van de daarvoor noodzakelijke gegevens die zijn opgenomen in registraties op grond van de volgende wettelijke voorschriften:
- a.
Meststoffenwet;
- b.
Wet dieren;
- c.
Landbouwwet;
- d.
Verordening (EU) 2016/429 van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2016 betreffende overdraagbare dierziekten en tot wijziging en intrekking van bepaalde handelingen op het gebied van diergezondheid (‘diergezondheidswetgeving’);
- e.
Gedelegeerde verordening (EU) 2019/2035 van de Commissie van 28 juni 2019 tot aanvulling van Verordening (EU) 2016/429 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft regels voor inrichtingen waar landdieren worden gehouden en broederijen, alsmede voor de traceerbaarheid van bepaalde gehouden landdieren en broedeieren.
- a.
Artikel 14 Hardheidsclausule
-
1. In alle gevallen waarin deze Nadere subsidieregels niet voorzien beslissen Gedeputeerde Staten.
-
2. Indien toepassing van het bepaalde in deze Nadere subsidieregels, naar het oordeel van Gedeputeerde Staten, tot kennelijke onbillijkheden leidt, dan kunnen Gedeputeerde Staten van enige bepaling afwijken.
-
3. Afwijken zoals gesteld in het tweede lid, van dit artikel is alleen mogelijk voor zover dit niet in strijd is met de door de Europese Commissie goedgekeurde Regeling van de Minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur houdende specifieke uitkeringen aan provincies ten behoeve van de beëindiging van veehouderijlocaties ter ondersteuning van de gebiedsgerichte aanpak voor natuur, stikstof, water en klimaat (Regeling provinciale gebiedsgerichte beëindiging veehouderijlocaties) of in strijd is met andere goedgekeurde staatssteunkaders zoals het landbouwsteunkader.
Artikel 15 Inwerkingtreding, beëindiging en citeertitel
-
1. Deze Nadere subsidieregels treden in werking met ingang van de dag na de dag van publicatie in het Provinciaal Blad.
-
2. Deze Nadere subsidieregels vervallen met ingang van 1 juli 2027, met dien verstande dat zij van toepassing blijven op subsidieaanvragen die vóór die datum zijn ontvangen door Gedeputeerde Staten en subsidiebesluiten die vóór die datum zijn genomen, ook voor de volgende stappen in het subsidietraject.
-
3. Deze regeling kan worden aangehaald als “Nadere subsidieregels gebiedsgerichte beëindiging veehouderijlocaties provincie Limburg”.
Ondertekening
Aldus besloten in de vergadering van Gedeputeerde Staten, gehouden op 8 april 2025
Gedeputeerde Staten voornoemd
de voorzitter,
de heer E.G.M. Roemer
secretaris
de heer D.F. Timmer
Bijlage 1 behorende bij artikel 5, eerste lid, van de nadere subsidieregels gebiedsgerichte beëindiging veehouderijlocaties provincie Limburg.
Modelovereenkomst
Ondergetekenden:
- 1.
De besloten vennootschap (NAAM CFR UITTREKSEL KVK), statutair gevestigd te (VESTIGINGSPLAATS), per adres (ADRES), ingeschreven in het handelsregister onder nummer (NUMMER OP UITTREKSEL KVK), te dezen rechtsgeldig vertegenwoordigd door (BEVOEGDE PERSOON/PERSONEN), zoals aangeduid op aangehecht uittreksel uit het Handelsregister, (BIJLAGE), verder te noemen: de veehouder;
OF IN GEVAL VAN NATUURLIJKE PERSO(O)N(-EN)
- 1.
De heer/mevrouw (VOORNAMEN EN ACHTERNAAM), wonende aan (STRAAT HUISNUMMER), (POSTCODE PLAATSNAAM), geboren op (DATUM), met BSN nummer (NUMMER), verder te noemen: de veehouder;
en
- 2.
De Provincie Limburg, hierbij rechtsgeldig vertegenwoordigd door (…..), handelende ingevolge het besluit van Gedeputeerde Staten van (DATUM).
Hierna gezamenlijk te noemen: Partijen
Overwegende dat:
- -
de aanvraag van de veehouder om subsidie op grond van de Nadere subsidieregels gebiedsgerichte beëindiging veehouderijlocaties provincie Limburg (hierna: de Nadere subsidieregels) te ontvangen voor het beëindigen van de veehouderijlocatie met adres (……) (verder te noemen: de locatie), door het college van Gedeputeerde Staten van de Provincie Limburg is toegewezen;
- -
de subsidie conform het gestelde in artikel 5, eerste lid, van de Nadere subsidieregels is verstrekt onder de voorwaarde dat de subsidieontvangende veehouder met de Provincie deze overeenkomst dient te sluiten waarin een kwalitatieve verplichting is opgenomen als bedoeld in artikel 6:252 van het Burgerlijk Wetboek betreffende een onomkeerbare sluiting van de betreffende veehouderijlocatie;
- -
Partijen deze overeenkomst wensen te sluiten waarbij de veehouder zich aan het navolgende verbindt.
komen het volgende overeen:
- 1.
De veehouder zal, noch als persoon, noch tezamen met anderen in de vorm van een rechtspersoon of samenwerkingsverband, na te hebben voldaan aan de verplichtingen, bedoeld in artikel 5 van de Nadere subsidieregels, op de locatie niet opnieuw landbouwhuisdieren gaan houden.
- 2.
De veehouder gaat de kwalitatieve verplichting aan als bedoeld in artikel 6:252 van het Burgerlijk Wetboek om de locatie niet te gebruiken voor het houden van landbouwhuisdieren en schrijft deze kwalitatieve verplichting voor eigen rekening in de openbare registers in.
- 3.
De veehouder zal, noch als persoon, noch tezamen met anderen in de vorm van een rechtspersoon of samenwerkingsverband, niet op een andere locatie dan de in de overwegingen bedoelde locatie, in Nederland of een andere lidstaat van de Europese Unie, diersoorten van dezelfde diercategorie gaan houden, behoudens voor zover het een locatie betreft waar hij ten tijde van de aanvraag om subsidie op grond van de Nadere subsidieregels reeds dezelfde diersoorten met productierecht hield.
In tweevoud opgemaakt,
Datum en plaats:
................, ..........
....................................................................
(Provincie Limburg)
…………………………………………………
(Veehouder)
Veehouder is een (KEUZE): rechtspersoon (KEUZE): maatschap (KEUZE): vennootschap onder firma (KEUZE): cv. De verplichtingen/voorwaarden zoals vastgelegd in deze overeenkomst gelden op overeenkomstige wijze voor alle (KEUZE): aandeelhouders (terugwerkend naar een natuurlijke persoon) (KEUZE): maten (KEUZE): vennoten van (KEUZE): deze rechtspersoon (KEUZE): dit samenwerkingsverband. Ter bevestiging hiervan wordt deze overeenkomst mede door hen ondertekend.
…………………………………………………..
………………………………………………..
Bijlage 2, behorende bij artikel 6 en 6a, eerste lid, van de nadere subsidieregels gebiedsgerichte beëindiging veehouderijlocaties provincie Limburg.
Modelovereenkomst
Ondergetekenden:
- 1.
De besloten vennootschap (NAAM CFR UITTREKSEL KVK), statutair gevestigd te (VESTIGINGSPLAATS), per adres (ADRES), ingeschreven in het handelsregister onder nummer (NUMMER OP UITTREKSEL KVK), te dezen rechtsgeldig vertegenwoordigd door (BEVOEGDE PERSOON/PERSONEN), zoals aangeduid op aangehecht uittreksel uit het Handelsregister, (BIJLAGE), verder te noemen: de veehouder;
OF IN GEVAL VAN NATUURLIJKE PERSO(O)N(-EN)
- 1.
De heer/mevrouw (VOORNAMEN EN ACHTERNAAM), wonende aan (STRAAT HUISNUMMER), (POSTCODE PLAATSNAAM), geboren op (DATUM), met BSN nummer (NUMMER), verder te noemen: de veehouder;
en
- 2.
De Provincie Limburg, hierbij rechtsgeldig vertegenwoordigd door (..…..), handelende ingevolge het besluit van Gedeputeerde Staten van (DATUM).
Hierna gezamenlijk te noemen: Partijen
overwegende:
- -
de aanvraag van de veehouder om subsidie op grond van de Nadere subsidieregels gebiedsgerichte beëindiging veehouderijlocaties provincie Limburg (hierna: de Nadere subsidieregels) te ontvangen voor het beëindigen van de veehouderijlocatie met adres (….....) (verder te noemen: de locatie), door het college van Gedeputeerde Staten van de Provincie Limburg is toegewezen;
- -
de subsidie conform het gestelde in artikel 6/6A, eerste lid, van de Nadere subsidieregels is verstrekt onder de voorwaarde dat de subsidieontvangende veehouder met de Provincie deze overeenkomst dient te sluiten waarin een kwalitatieve verplichting is opgenomen als bedoeld in artikel 6:252 van het Burgerlijk Wetboek betreffende een onomkeerbare gedeeltelijke sluiting van de betreffende veehouderijlocatie;
- -
Partijen deze overeenkomst wensen te sluiten waarbij de veehouder zich aan het navolgende verbindt.
komen het volgende overeen:
- 1.
De veehouder zal, noch als persoon, noch tezamen met anderen in de vorm van een rechtspersoon of samenwerkingsverband na te hebben voldaan aan de vereisten bedoeld in artikel 6/6A van de regeling, op de locatie niet opnieuw landbouwhuisdieren gaan houden met een aantal dat *het in omvang teruggebrachte aantal landbouwhuisdieren, zoals opgenomen in de beschikking tot subsidieverlening* overstijgt;
- 2.
De veehouder gaat de kwalitatieve verplichting aan als bedoeld in artikel 6:252 van het Burgerlijk Wetboek om de locatie niet te gebruiken voor het houden van landbouwhuisdieren met een aantal dat *het in omvang teruggebrachte aantal landbouwhuisdieren, zoals opgenomen in de beschikking tot subsidieverlening*, overstijgt, en schrijft deze kwalitatieve verplichting in de openbare registers in;
- 3.
De veehouder zal, noch als persoon, noch tezamen met anderen in de vorm van een rechtspersoon of samenwerkingsverband niet op een andere locatie dan de in de overwegingen bedoelde locatie, in Nederland of een andere lidstaat van de Europese Unie, dezelfde diersoorten gaan houden die werden gehouden op de locatie die met subsidie op grond van de Nadere subsidieregels gedeeltelijk wordt gesloten, behoudens voor zover het een locatie betreft waar hij ten tijde van de aanvraag om subsidie op grond van de Nadere subsidieregels reeds dezelfde diersoorten met productierecht hield.
Datum en plaats:
................, ..........
....................................................................
(Provincie Limburg)
…………………………………………………
(Veehouder)
Veehouder is een (KEUZE): rechtspersoon (KEUZE): maatschap (KEUZE): vennootschap onder firma (KEUZE): cv. De verplichtingen/voorwaarden zoals vastgelegd in deze overeenkomst gelden op overeenkomstige wijze voor alle (KEUZE): aandeelhouders (terugwerkend naar een natuurlijke persoon) (KEUZE): maten (KEUZE): vennoten van (KEUZE): deze rechtspersoon (KEUZE): dit samenwerkingsverband. Ter bevestiging hiervan wordt deze overeenkomst mede door hen ondertekend.
I. ALGEMENE TOELICHTING
Deze Nadere subsidieregels zijn enerzijds gericht op het realiseren van een structurele, blijvende reductie van de stikstofbelasting en stikstofemissie vanuit veehouderijlocaties en anderzijds op het op basis van vrijwilligheid sluiten van veehouderijlocaties om beweging te krijgen in provinciale gebiedsprocessen die gericht zijn op het realiseren van opgaven voor stikstof, water, klimaat en natuur.
Via deze Nadere subsidieregels wordt het budget ingezet dat van het Rijk is verkregen voor de beëindiging van veehouderijen, in het bijzonder de specifieke uitkering die is verkregen op grond van de Regeling provinciale gebiedsgerichte beëindiging veehouderijlocaties. Omdat subsidie voor beëindiging staatssteun vormt en goedkeuring van de Europese Commissie vergt, heeft het Rijk mede op verzoek van Provincies de genoemde regeling (ook wel bekend als SPUK Maatregel Gebiedsgerichte Beëindiging of Rpgb-regeling) voor notificatie aan de Europese Commissie aangeboden. Daarbij is het voornemen gemeld dat Provincies naast de middelen (SPUK) die zij op grond van de Rpgb-regeling kunnen verkrijgen, ook andere middelen kunnen inzetten conform de randvoorwaarden van de regeling, tot een bedrag van totaal € 700 miljoen (met inbegrip van het budget van de Rpgb). De Commissie heeft goedkeuring gegeven aan de Rpgb-regeling en aan de besteding van extra budget tot maximaal totaal € 700 miljoen. Op grond van deze provinciale Nadere subsidieregels, die binnen de kaders van de SPUK Maatregel Gebiedsgerichte Beëindiging zijn opgesteld, zullen de middelen uit deze SPUK worden besteed.
Bij de aanvraag om subsidie vraagt de Provincie de agrarische onderneming diverse gegevens en stukken te overleggen. De Provincie legt een dossier aan van al deze gegevens en stukken inclusief de aanvraag voor subsidie. Denk hierbij aan bedrijfsgegevens en andere bescheiden van de ondernemer. Ook taxatierapport (en) en de verplicht te sluiten overeenkomst in het kader van de subsidieverlening worden aan het dossier toegevoegd. De Provincie beheert het dossier. De Provincie voert ook de controle uit op de gegevens en stukken in het dossier. Voor een deel daarvan kan de Provincie zelf beoordelen of de ingediende gegevens correct zijn. Voor een ander deel echter niet. De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) zal op verzoek van de Provincie controle uitvoeren op dat deel van de gegevens. De Provincie krijgt voor de controle van bepaalde gegevens ondersteuning van RVO. Zo zal RVO de opgegeven dieraantallen controleren. Aan de hand van die aantallen berekent de Provincie of de ondernemer voor wat betreft de bedrijfslocatie waar de aanvraag op is gericht, voldoet aan de drempelwaarde voor stikstofemissiereductie. Aan de hand van de berekening stelt de Provincie ook vast hoeveel dierrechten/productierechten ten minste doorgehaald moeten worden. De ondernemer moet zelf bij RVO het verzoek indienen om productierechten door te halen. Of de ondernemer het juiste aantal varkenseenheden, pluimvee-eenheden of kilogrammen fosfaat laat doorhalen, zoals in de subsidiebeschikking van de Provincie is bepaald, controleert RVO niet. Hiervoor dient de ondernemer aan de Provincie het verzoek aan RVO voor doorhaling van de productierechten te overleggen. De Provincie controleert aan de hand daarvan of aan het vereiste percentage is voldaan, waarbij geldt dat er geen beperkingen op het eigendomsrecht van de productierechten mogen zijn.
De toelichting bij de Regeling van de Minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur van 22 november 2024, nr. WJZ/89410470, houdende specifieke uitkeringen aan provincies ten behoeve van de beëindiging van veehouderijlocaties ter ondersteuning van de gebiedsgerichte aanpak voor natuur, stikstof, water en klimaat (Rpgb-regeling), zoals gepubliceerd in de Staatscourant van 26 november 2024, nr. 36641, wordt van overeenkomstige toepassing verklaard op deze Nadere subsidieregels.
Uitspraak Raad van State “Intern salderen”
Op 18 december 2024 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (RvS) een uitspraak (ECLI:NL:RVS:20244923) gedaan die bepaalt dat in het geval van intern salderen (wederom) een natuurvergunning vereist is, waarbij getoetst moet worden aan het additionaliteitsbeginsel .
Gevolgen nog niet volledig duidelijk
Ten tijde van vaststelling van deze Nadere subsidieregels is nog niet precies duidelijk wat de uitspraak in de praktijk betekent voor de deelnemers aan de MGB. Mogelijk is voor de activiteiten die na de (gedeeltelijke) bedrijfsbeëindiging op de deelnemende locatie zullen plaatsvinden een natuurvergunning nodig. Daarbij zal dan getoetst moeten worden aan het additionaliteitsbeginsel . Dit houdt in dat moet worden beoordeeld of de stikstofruimte die wordt gebruikt voor het toestaan van deze activiteiten, niet al nodig is om verslechtering van de natuur in nabijgelegen Natura 2000-gebieden te voorkomen. Hierdoor is het momenteel moeilijk om een vergunning te verkrijgen.
II.ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING
Artikel 1. Begripsomschrijvingen
- a.
Beekdalen
De definitie van beekdalen ziet op 2.500 meter zones rond beken (dus een strook van 2.500 meter aan elke zijde van de beek). Beken zijn gedefinieerd in het rapport 'Basiskaart Aquatisch: de Watertypenkaart' van het Planbureau voor de leefomgeving als lijnvormige langzaam en snelstromende wateren (Basiskaart Aquatisch; de Watertypenkaart, Planbureau voor de Leefomgeving (PBL), Den Haag/ Bilthoven 2010, PBL-publicatienummer 500067004). De bij deze watertypen behorende watertypencodes conform de KRW zijn R3, R4, R5, R9, R10, R11, R12, R13, R14, R15, R17 en R18.
- e.
Landbouwhuisdier
De omschrijving van dit begrip komt overeen met die in het Besluit activiteiten leefomgeving. Niet alleen zoogdieren en vogels die worden gehouden voor de directe productie van landbouwproducten zoals vlees, eieren en melk vallen onder het begrip landbouwhuisdier, maar ook dieren die worden gehouden voor vermeerdering van dergelijke dieren. Het betreft bijvoorbeeld zeugen en ouderdieren in de pluimveehouderij, maar ook paarden en pony's die voor het fokken worden gehouden. Paarden die worden gehouden voor een rijschool vallen er daarentegen niet onder. Omdat productie naar zijn aard bedrijfsmatige activiteiten betreft, vallen hobbymatig gehouden dieren niet onder het begrip landbouwhuisdier.
- q.
Productiecapaciteit
De met de onroerende zaken verbonden bestanddelen die niet kunnen worden afgescheiden zonder dat beschadiging van betekenis wordt toegebracht aan een of meer bestanddelen ('aard- en nagelvast verbonden'), zijn te beschouwen als onderdelen van de onroerende zaak. Tot de onroerende zaken verbonden met en noodzakelijk voor de agrarische bedrijfsvoering behoren o.a. de dierenverblijven, silo's, schuren en bergingen, werkruimtes en vaste opslagen voor onder andere voer en mest.
- v.
Taxateur
Taxaties moeten gelet op deze definitie in alle gevallen in opdracht van de Provincie Limburg zijn uitgevoerd door onafhankelijk taxateurs, gespecialiseerd in taxatie van agrarische onroerende zaken (vastgoed). De taxateur moet als zodanig ingeschreven zijn in de Kamer Landelijk en Agrarisch Vastgoed van het Nederlands Register Vastgoed Taxateurs (NRVT). Taxaties moeten daarmee worden uitgevoerd conform de geldende Reglementen van de NRVT en de geldende Praktijkhandreiking Landelijk en Agrarisch Vastgoed zoals deze door het NRVT is vastgesteld
(zie https://www.nrvt.nl/ voor de meest actuele versie). Taxatierapporten dienen te voldoen aan de hiervoor genoemde kwaliteitseisen van het NRVT.
- x en z.
Veehouder en veehouderijonderneming
Als veehouder is gedefinieerd degene die een veehouderijonderneming drijft, hetzij een natuurlijk persoon (eenmanszaak), hetzij een rechtspersoon (vennootschap), hetzij een samenwerkingsverband (een maatschap, een vennootschap onder firma of een coöperatie). Subsidieaanvragen op grond van deze Nadere subsidieregels worden gedaan door degene of degenen die bevoegd is/zijn namens de onderneming te handelen. In de praktijk komt het voor dat een veehouder voor zijn bedrijf een stal gebruikt die eigendom is van een ander. Die eigenaar drijft dan niet de veehouderijonderneming en beschikt ook niet over een zogenaamd uniek bedrijfsnummer (UBN). Hij is ook niet te beschouwen als exploitant in de zin van Verordening (EU) 2016/429 van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2016 (PbEU 2016, L 84; 'diergezondheidswetgeving'). Een dergelijke exploitant ('ieder natuurlijk persoon of rechtspersoon die verantwoordelijk is voor dieren of producten') is op grond van de hiervoor genoemde verordening en ook de Regeling houders van dieren verplicht om het bevoegd gezag (RVO) gegevens te verstrekken over zijn bedrijfsvestiging en over de daar gehouden dieren. De bedrijfsvestiging wordt geregistreerd met het UBN. Degene aan wiens naam het UBN is gekoppeld, kan dus bij twijfelgevallen als veehouder worden aangemerkt.
- y.
Veehouderijlocatie
Een veehouderijlocatie is omschreven als de plaats van een bedrijfsvestiging, meer concreet het erf van de vestiging. Voor het begrip erf is verwezen naar de in het omgevingsrecht gebruikte definitie, die volgens het Besluit omgevingsrecht luidt: een al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan of een beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden. Zoals hiervoor al aan de orde was, moet een veehouder zijn vestiging laten registreren met een uniek bedrijfsnummer (UBN). Indien een veehouder zijn bedrijf uitoefent op aangrenzende percelen, kan de vraag opkomen of sprake is van één of meer veehouderijlocaties. In dergelijke gevallen zal op basis van de UBN-registratie bepaald worden of sprake is van één of van twee vestigingsplaatsen. Bij een gekoppeld bouwblok kan sprake zijn van één UBN en dus ook één locatie, ook al heeft betrokkene voor elk van de delen een aparte omgevingsvergunning of een aparte meldingsverplichting. In dat geval gelden de vereisten van deze Nadere subsidieregels betreffende de omgevingsvergunning en melding aan het bevoegd gezag voor beide delen.
Artikel 4. Algemene subsidiecriteria
Vierde en vijfde lid
In het vierde en vijfde lid wordt aangegeven hoe de vermindering van stikstofemissie wordt bepaald.
Rekenvoorbeeld
Een veehouderijonderneming dient op 20 juni 2025 een subsidieaanvraag in voor de volledige beëindiging van zijn veehouderijlocatie. Het referentiejaar (twee kalenderjaren vóór het kalenderjaar van de aanvraag) is in dat geval dus 1 januari t/m 31 december 2023. In referentiejaar 2023 had de veehouderijonderneming gemiddeld 200 vleesrunderen.
Onder vleesrunderen vallen diercategorieën met de code HA2, HA4, HA5 en HA6 uit bijlage V van de Omgevingsregeling. In dit rekenvoorbeeld gaan we uit van een situatie zoals beschreven onder HA6: overig rundvee van 2 jaar en ouder, in een stal uit de categorie "overige huisvestigingssystemen". De daar genoemde emissiefactor bedraagt 6,2 kg ammoniak per jaar per dierplaats.
Stap I: Bereken stikstofemissie in referentiejaar 2023:
Rekensom: (Emissie van ammoniak per dierplaats per jaar) x (gemiddeld aantal gehouden landbouwhuisdieren in referentiejaar 2023).
Dit betekent dat de veehouderij uit ons voorbeeld 6,2 kg x 200 dieren = 1.240 kg ammoniak heeft uitgestoten in 2023.
Stap 2: Bereken vermindering stikstofemissie
Bij volledige sluiting van veehouderijlocatie gaat de stikstofemissie (in beginsel) naar 0.
Rekensom: (stikstofemissie na volledige sluiting) - (stikstofemissie in referentiejaar 2023) = afname stikstofemissie
Stikstofemissie na volledige sluiting = 0 kg ammoniak Stikstofemissie in referentiejaar 2023 = 1240 kg ammoniak
Na de volledige sluiting is er derhalve 0 kilogram - 1240 kg = 1240 kg ammoniak vermindering aan stikstofemissie.
De van toepassing zijnde emissiefactoren zijn opgenomen in bijlage V (voorstalsystemen) en bijlage VI (voor aanvullende technieken) van de Omgevingsregeling (https://wetten.overheid.nl/BWBR0045528/2024-01-01).
Er zijn 4 situaties beschreven:
- 1.
Een huisvestingssysteem zonder aanvullende techniek. Dan is de emissie hetzelfde als de emissiefactor van het huisvestingssysteem.
- 2.
Een huisvestingssysteem met 1 aanvullende techniek. Dan is de emissie EF x (100%-R%). Hierbij is EF de emissiefactor en R% is het reductiepercentage van de aanvullende techniek.
- 3.
Er zijn 2 of meer aanvullende technieken. Dan is de gecorrigeerde emissie factor EF x (100%-R%) x (100%-R%).
- 4.
Er is een luchtwasser als aanvullende techniek, en het huisvestingssysteem reduceert al meer dan 70%. Dan is de emissie EFO x (100%-LW%) x 0,3. Hierbij is EFO de emissiefactor van overige huisvesting voor die diercategorie. LW% is het reductiepercentage van de luchtwasser.
Voor melkveehouders en pluimveehouders met een volièrestal die in het bezit zijn van bepaalde stalsystemen is het toegestaan om bij de emissieberekening gebruik te maken van specifieke emissiecijfers. In de handleiding 'Overzicht aangepaste emissiecijfers (Regeling ammoniak en veehouderij code (Rav-codes) AERIUS Check (https://www.aeriusproducten.nl/producten/aerius-check) staat een overzicht van de staltypes waar het precies om gaat. Op voorgenoemde website zijn ook de oude emissiefactoren en de nieuwe emissiecijfers te vinden.
Zesde Lid
Bij bijzondere omstandigheden in de bedrijfsvoering kan bijvoorbeeld worden gedacht aan een dierziektenuitbraak, waardoor het gemiddeld aantal gehouden dieren in het betreffende jaar niet representatief was.
Achtste en negende lid (in combinatie met de taxatie zoals gesteld in de artikelen 10 en 11, vierde lid)
Een aanvrager komt slechts éénmaal in aanmerking voor een in opdracht en voor rekening van de Provincie Limburg uit te voeren taxatie. Om die reden wordt er slechts éénmaal subsidie verstrekt per aanvrager en kan er slechts binnen één indieningsperiode een aanvraag worden ingediend. Indien een subsidie door Gedeputeerde Staten (al dan niet op verzoek van de aanvrager) wordt ingetrokken, komt een aanvrager niet nogmaals voor subsidie in aanmerking. Indien een subsidieaanvraag binnen een indieningsperiode wordt ingetrokken, kan de betreffende aanvrager niet nogmaals een aanvraag indienen binnen een volgende indieningsperiode (en in aanmerking komen voor een daarbij horende taxatie).
Artikel 5. Subsidievoorwaarde en verplichtingen subsidieontvanger volledige sluiting veehouderijlocatie
Eerste lid
In dit artikellid is bepaald dat de veehouderijonderneming na subsidieverlening een overeenkomst moet sluiten met de Provincie Limburg. Zoals blijkt uit de modelovereenkomst moet de overeenkomst worden gesloten door degene(n) die de zeggenschap in de veehouderijonderneming uitoefent c.q. uitoefenen. In geval van een samenwerkingsverband (maatschap of vennootschap onder firma) zijn dit de maten respectievelijk de vennoten. In geval van een besloten vennootschap zijn dit de bestuurders en de aandeelhouders.
Derde lid, onderdeel b
De verwijdering van meststoffen, bedoeld in sub b, heeft betrekking op meststoffen in de zin van de Meststoffenwet en betreft alle plaatsen waar op de locatie mest is opgeslagen, zoals in mestkelders of -bassins, tanks etc. Voor zover sprake is van vloeibare mest moet deze uit dergelijke opslagen worden opgepompt. De vaste meststof (bezinklaag) moet dan bij de sloop worden afgevoerd.
Derde lid, onderdeel c
Bij de beëindiging van de productie op een melkvee-, varkens- of pluimveehouderijlocatie hoort, naast de afvoer van de aanwezige dieren en mest, tevens het definitief laten doorhalen van het productierecht door RVO. Het is niet wenselijk dat bedrijfsbeëindiging op de ene locatie via overdracht van het productierecht kan leiden tot het starten of vergroten van een veehouderij op een andere locatie. Daarom is voorzien dat het overgrote deel van het productierecht dat voor de te sluiten productielocatie is gebruikt, definitief komt te vervallen. Hiertoe dient de veehouder een kennisgeving te doen aan RVO via het formulier 'Wijziging; vervallen van dierproductierechten' (te vinden op www.rvo.nl). De Nadere subsidieregels bevatten een norm voor het gedeelte van het productierecht, uitgedrukt in kilogrammen fosfaat of in varkens- of pluimvee-eenheden, dat ten minste moet komen te vervallen. Daarbij is het volgende van belang. Het productierecht is bij RVO geregistreerd op naam van de veehouderijonderneming, zonder vermelding van de locatie. Indien een veehouder meer dan één veehouderijlocatie heeft, is niet uit de registratie bij RVO af te leiden welk deel van het productierecht rust op de locatie waarvan de beëindiging is voorzien. In dat geval beoordeelt RVO het deel van het productierecht dat moet vervallen aan de forfaitaire productie van fosfaat door melkvee in het referentiejaar, dan wel het aantal varkens of stuks pluimvee, uitgedrukt in varkens- respectievelijk pluimvee-eenheden, dat in het referentiejaar gemiddeld is gehouden op de betreffende locatie. Als referentiejaar geldt in beginsel twee jaar voorafgaand aan het kalenderjaar waarin de aanvraag wordt ingediend. Dat referentiejaar dient dan te worden gebruikt voor de berekening van de omvang van het minimaal door te halen productierecht.
Het te vervallen varkens- of pluimveerecht, uitgedrukt in varkens- respectievelijk pluimvee-eenheden, bedraagt minimaal 80% van dat varkens- of pluimveerecht. Het te vervallen fosfaatrecht, uitgedrukt in kilogrammen fosfaat, bedraagt minimaal 95% van dat fosfaatrecht. Op grond van de Nadere subsidieregels geldt ook een maximum: voor het laten doorhalen van maximaal 100% van het benodigde productierecht kan subsidie worden verstrekt. De hoogte van de te verstrekken subsidie is afhankelijk van de omvang van het productierecht dat feitelijk komt te vervallen. Een veehouder dient in verband hiermee bij de subsidieaanvraag op te geven hoeveel kilogrammen fosfaat of varkens- of pluimvee-eenheden hij wil laten vervallen.
Met het percentage van het productierecht dat minimaal moet komen te vervallen, wordt recht gedaan aan de situatie die in de praktijk veel voorkomt, namelijk dat een veehouder niet het gehele productierecht dat op zijn bedrijf rust volledig in eigendom heeft, maar deels ook gebruik maakt van kilogrammen fosfaat of van varkens- en pluimvee-eenheden die worden geleased van derden.
Een vereiste waarbij veehouders het gehele productierecht dat nodig is voor een productielocatie zouden moeten laten vervallen, zou een aanzienlijk deel van de doelgroep bij voorbaat uitsluiten of zou betekenen dat veehouders eerst extra productierecht moeten verwerven (in eigendom) om aan het vereiste te kunnen voldoen. Uit gegevens van RVO blijkt dat het leasen van productierecht in de varkens- en pluimveehouderij een meer gangbare praktijk is dan in de melkveehouderij. Dit rechtvaardigt een hoger percentage te vervallen productierecht voor melkvee (95%) dan voor varkens en pluimvee (80%).
Derde lid, onderdeel f
Onderdeel f heeft betrekking op de situatie dat de veehouder na de sluiting van de veehouderijlocatie daar bestaande niet-veehouderijactiviteiten voortzet of er andere niet-veehouderijactiviteiten gaat verrichten -waarvoor uiteraard zo nodig het bevoegd gezag een omgevingsvergunning milieu moet verlenen. Dan moet met een afzonderlijk besluit worden geborgd dat de eventuele stikstofemissie van die activiteiten niet meer bedraagt dan 15% van de oorspronkelijk toegestane emissie. Het besluit vergt maatwerk in de zin dat de toegestane stikstofemissie moet worden gekoppeld aan de door betrokkene beoogde activiteiten. Veelal zal deze emissie ver onder het plafond van 15% blijven. Indien voor de beoogde activiteiten een natuurvergunning wordt verleend, moet daaraan een voorschrift worden verbonden dat de daarmee gemoeide stikstofruimte niet extern kan worden gesaldeerd. Dat houdt ermee verband dat het wenselijk is dat alle stikstofruimte van de veehouder die met gebruik van de subsidie op grond van deze Nadere subsidieregels zijn locatie sluit, ten goede komt aan de natuur. Dat is reden om geen externe saldering toe te staan voor de stikstofruimte die is vergund voor de bestaande situatie en evenmin voor de stikstofruimte die gemoeid is met de natuurvergunning.
Derde lid, onderdeel i
De op de veehouderijlocatie gebruikte productiecapaciteit moet worden afgebroken en verwijderd. Daarbij kan zich de situatie voordoen dat er beschermde diersoorten in een stal aanwezig zijn (bijvoorbeeld vleermuizen of broedvogels). Op grond van de Omgevingswet is een vergunning nodig voor sloop van bouwwerken indien de uit te voeren werkzaamheden schadelijke effecten hebben op beschermde soorten die daar aanwezig zijn.
In het geval van stallen is er vooral een kans op de aanwezigheid van broedvogels en vleermuizen in de te slopen gebouwen. In voorkomend geval worden door sloop van de gebouwen de nest- en verblijfplaatsen en/of de leefomgeving vernietigd en daarmee is sprake van een overtreding van de verbodsbepalingen uit de Omgevingswet. Voor sloop is daarom in een dergelijk geval een vergunning nodig en moeten mitigerende maatregelen worden genomen.
Vierde lid
Bij het verzoek tot ontheffing van het sloopvereiste dient de veehouder een bewijs te voegen waaruit blijkt dat het bevoegd gezag instemt met het handhaven van (een deel van) de bouwwerken die onder de sloopverplichting vallen en met het gewijzigd gebruik ervan. Dit bewijs moet op een door de Provincie Limburg te bepalen uiterste datum na het sluiten van de overeenkomst ingediend zijn bij de Provincie Limburg. Alle niet voor de nieuwe economische activiteit benodigde (delen van de) bouwwerken dienen gesloopt en verwijderd te worden. Indien de ontheffing ziet op (een deel van) een dierenverblijf, ontslaat dit de veehouder niet van de verplichting om in een voorkomend geval een bezinklaag uit de mestkelder te laten verwijderen. Als ontheffing op het sloopvereiste wordt verleend, wordt de te verstrekken bijdrage voor het waardeverlies van de productiecapaciteit hierop aangepast: de oppervlakte van de stallen die hergebruikt gaan worden, wordt niet meegenomen in de berekening van de bijdrage voor het waardeverlies.
Artikelen 6 en 6A. Subsidievoorwaarden en verplichtingen subsidieontvanger gedeeltelijke sluiting veehouderijlocatie
Zoals is bepaald in artikel 3 kan op grond van deze Nadere subsidieregels subsidie worden verstrekt voor een gedeeltelijke sluiting van een veehouderijlocatie. Het moet daarbij gaan om het houden van minder dieren op een locatie waar één diersoort wordt gehouden of om het niet langer houden van dieren van een bepaalde diersoort op de locatie. In het tweede geval gelden de verplichtingen die zijn aangeduid in artikel 6A.
Artikel 6, eerste lid
In het eerste lid is bepaald dat de subsidie wordt verleend onder de ontbindende voorwaarde dat met de Provincie Limburg een overeenkomst wordt gesloten waarin de veehouder zich verbindt om op de locatie niet meer landbouwhuisdieren te gaan houden dan het aantal dat na de gedeeltelijke sluiting nog gemiddeld per jaar kan worden gehouden en om zeker te stellen dat ook een toekomstige verkrijger/ gebruiker zich hier aan houdt en om zich te verbinden niet elders een veehouderij te gaan beginnen met dezelfde diersoort.
Artikel 6, derde lid
Artikel 6, derde lid bevat zes verplichtingen in geval sprake is van een gedeeltelijke sluiting waarbij het aantal gehouden dieren van één diersoort wordt verminderd. Steeds is vermeld binnen welke termijn aan de verplichting moet worden voldaan.
Onderdeel a betreft het verkleinen van de stalcapaciteit door het slopen en afvoeren van de locatie van de desbetreffende stal of stallen (dierenverblijf of -verblijven). Met het expliciete vereiste van verkleining van de stalcapaciteit wordt vastgelegd dat het aantal dierplaatsen wordt verminderd. Het gedeelte waarmee het totaal aantal dierplaatsen wordt verminderd, is maatgevend voor de vermindering van het te houden aantal dieren, overeenkomstig sub b. Onderdeel b bevat de verplichting om het gemiddelde jaarlijks gehouden aantal dieren ten opzichte van de situatie in het referentiejaar te verminderen overeenkomstig de relatieve vermindering van het aantal dierplaatsen.
Onderdeel c betreft de verplichting het relevante productierecht te laten doorhalen - voor het geval de gedeeltelijke sluiting betrekking heeft op een diersoort voor het houden waarvan productierecht is vereist. De omvang van het door te halen productierecht is afhankelijk van het aantal dieren dat niet langer mag worden gehouden, waarbij al naar gelang de diersoort 80 % of 95 % van dat productierecht moet worden doorgehaald.
Rekenvoorbeeld:
Een varkenshouder heeft in het referentiejaar 400 vleesvarkens met productierecht. Bij de gedeeltelijke sluiting van zijn veehouderijlocatie, wordt het aantal vleesvarkens met 200 verminderd. Van het voor 200 vleesvarkens benodigde productierecht moet ten minste 80%, dus 160 varkenseenheden worden doorgehaald.
Steeds geldt de situatie in het referentiejaar als vertrekpunt. Als in het voornoemde voorbeeld de varkenshouder een jaar na het referentiejaar zijn varkensrecht had verkleind met 50 varkenseenheden, dan hoeft hij bij de gedeeltelijke sluiting dus nog 160 - 50 = 110 varkenseenheden te laten doorhalen. Het omgekeerde geldt ook (bij een tussentijdse vergroting met 50 varkenseenheden, dienen die extra te worden doorgehaald).
Onderdeel d betreft de verplichting om de omgevingsvergunning milieu of de melding te laten aanpassen aan de nieuwe situatie, zodat erna de toestemming van het bevoegd gezag voor het houden van de desbetreffende landbouwhuisdieren nog slechts betrekking heeft op het aantal dieren dat na de gedeeltelijke sluiting gemiddeld per jaar nog gehouden kan worden.
Onderdeel e betreft de verplichting om de toestemming voor stikstofemissie aan te passen aan de gedeeltelijke sluiting, dus uitgaand van het verminderde aantal landbouwhuisdieren dat jaarlijks gemiddeld kan worden gehouden en de voor het houden van die dieren gebruikte stallen. Er is dus niet langer sprake van latente ruimte (in de natuurvergunning of anderszins).
Artikel 6, vijfde lid
Het vijfde lid bevat de mogelijkheid dat Gedeputeerde Staten ontheffing verlenen van de verplichting een gedeelte van de stallen af te breken en te verwijderen. Voorwaarde hiervoor is dat de desbetreffende stal langdurig gebruikt gaat worden voor hetzij het inrichten van grotere dierplaatsen, hetzij voor andere activiteiten waarmee het bevoegd gezag heeft ingestemd.
In het eerste geval mag dus de stal wel nog steeds worden gebruikt voor het houden van landbouwhuisdieren, maar alleen voor zover dit er toe dient om minder dieren per stal te houden, dus met ruimere dierplaatsen. Het voortgezet gebruik doet dus niet af aan de verkleining van de stalcapaciteit qua aantal dierplaatsen.
Artikel 6A, eerste lid
In het eerste lid is bepaald dat de subsidie wordt verleend onder de ontbindende voorwaarde dat met de Provincie Limburg een overeenkomst wordt gesloten waarin de veehouder zich verbindt om op de locatie niet langer landbouwhuisdieren te houden van de diersoort waarop de gedeeltelijke sluiting betrekking heeft en om zeker te stellen dat ook een toekomstige verkrijger/ gebruiker zich hier aan houdt en om zich te verbinden niet elders een veehouderij te gaan beginnen met dezelfde diersoort.
Artikel 6A, derde lid
Artikel 6A, derde lid, bevat zes verplichtingen in geval sprake is van een gedeeltelijke sluiting van een veehouderijlocatie waar meer dan één diersoort wordt gehouden en waar het houden van de landbouwhuisdieren van één of meer diersoorten wordt beëindigd. Steeds is vermeld binnen welke termijn aan de verplichting moet worden voldaan.
Onderdeel a betreft de verplichting niet langer dieren van de desbetreffende diersoort te houden. De dieren dienen dus definitief te worden afgevoerd binnen de gestelde termijn.
Onderdeel b betreft de verplichting om de dierenverblijven (de stallen) van de diersoort die niet langer wordt gehouden, af te breken en te verwijderen.
Onderdeel c betreft de verplichting het relevante productierecht te laten doorhalen, voor het geval de gedeeltelijke sluiting betrekking heeft op een diersoort voor het houden waarvan productierecht is vereist. De omvang van het door te halen productierecht is afhankelijk van het aantal dieren dat gemiddeld in het referentiejaar werd gehouden, waarbij al naar gelang de diersoort 80 % of 95 % van dat productierecht moet worden doorgehaald. Dat betekent bijvoorbeeld dat wanneer niet langer vleesvarkens worden gehouden, terwijl in het referentiejaar 200 vleesvarkens gemiddeld werden gehouden, van het voor 200 vleesvarkens benodigde varkensrecht ten minste 80 %, dus 160 varkenseenheden, moet worden doorgehaald.
Onderdeel d betreft de verplichting om de omgevingsvergunning milieu of de melding te laten aanpassen aan de nieuwe situatie, zodat erna de toestemming van het bevoegd gezag voor het houden van landbouwhuisdieren nog slechts betrekking heeft op de diersoort(en) die na de gedeeltelijke sluiting nog gehouden kunnen worden.
Onderdeel e betreft de verplichting om de toestemming voor stikstofemissie zodanig aan te passen dat die toestemming nog slechts betrekking heeft op het soort dieren dat nog kan worden gehouden op de locatie en bovendien is gerelateerd aan het aantal dieren van die diersoort dat gemiddeld in het referentiejaar werd gehouden. Er is dus niet langer sprake van latente ruimte (in de natuurvergunning of anderszins).
Artikel 6A, vijfde lid
Het vijfde lid bevat de mogelijkheid dat Gedeputeerde Staten ontheffing verlenen van de verplichting een gedeelte van de stallen af te breken en te verwijderen. Voorwaarde hiervoor is dat de desbetreffende stal langdurig gebruikt gaat worden voor hetzij het inrichten van grotere dierplaatsen, hetzij voor andere activiteiten waarmee het bevoegd gezag heeft ingestemd. In het eerste geval mag dus de stal wel nog steeds worden gebruikt voor het houden van landbouwhuisdieren van de soort(en) die nog gehouden worden, maar alleen voor zover dit er toe dient om minder dieren per stal te houden, dus met ruimere dierplaatsen. Het aantal dierplaatsen mag dus niet toenemen ten opzichte van de stalcapaciteit, dus het aantal dierplaatsen, in het referentiejaar.
Artikel 7. Afwijzingsgronden
Onderdelen i en j
De subsidie aan een veehouderijonderneming mag niet leiden tot ontoelaatbare staatssteun, die niet past binnen de richtsnoeren van het landbouwsteunkader. Daarom zal subsidie worden geweigerd als tegen de veehouderijonderneming een bevel tot terugvordering uitstaat als bedoeld in artikel 25 van het landbouwsteunkader.
Daarnaast kan geen subsidie worden verleend voor een onderneming in moeilijkheden. Voor de definitie van het begrip 'onderneming in moeilijkheden' wordt verwezen naar de Richtsnoeren waarin een uitgebreide definitie is opgenomen. Voor ondernemingen in moeilijkheden geldt een specifiek staatssteunkader (Mededeling van de Commissie, Richtsnoeren voor reddings- en herstructureringssteun aan niet-financiële ondernemingen in moeilijkheden (2014/C 249/01).
Onderdeel l
Onderdeel l bevat een weigeringsgrond voor veehouderijondernemingen die kunnen worden aangemerkt als grote onderneming, omdat de onderneming niet voldoet aan de criteria voor kleine, middelgrote en micro-ondernemingen zoals vermeld in bijlage 1 van Verordening 2472/2022 van de Commissie van 14 december 2022 (PbEU, L 327). Ingevolge artikel 2, eerste lid, van deze bijlage behoort een onderneming tot de categorie van kleine, middelgrote en micro-ondernemingen indien er minder dan 250 personen werkzaam zijn en indien de jaaromzet ervan 50 miljoen EUR of het jaarlijkse balanstotaal 43 miljoen EUR niet overschrijdt.
Artikel 9. Subsidiabele kosten
Eerste lid, onderdeel d
Bij het volledig of gedeeltelijk sluiten van een veehouderijlocatie overeenkomstig de randvoorwaarden van deze Nadere subsidieregels gelden verplichtingen voor vergunningsprocedures en planologische functiewijziging. Daarvoor dient de veehouder leges te betalen aan het bevoegd gezag. In artikel 9, eerste lid, onderdeel d, is bepaald dat de hiervoor gemaakte kosten in aanmerking komen voor subsidie op grond van deze subsidieregeling.
Eerste lid, onderdeel e
Er kan een bijdrage worden gegeven voor advieskosten voor zover direct verband houdend met de subsidiabele activiteiten (de onomkeerbare volledige of gedeeltelijke sluiting van een veehouderijonderneming).
Tweede lid
De advieskosten die in aanmerking komen zijn de kosten die worden gemaakt voor adviesdiensten van de betrokken accountant en financiële instelling, van een fiscalist en van een bedrijfseconomisch adviseur, voor zover direct verband houdend met de subsidiabele activiteiten (de onomkeerbare volledige of gedeeltelijke sluiting van een veehouderijonderneming).
Derde lid
Het derde lid bevat nog enkele randvoorwaarden voor de advisering door een bedrijfseconomisch adviseur. De kosten moeten zien op diensten, die worden uitgevoerd door een onafhankelijke, gediplomeerde deskundige, die over aantoonbare kennis beschikt over het onderwerp waar zijn expertise voor gevraagd wordt (onderdeel a). De advisering moet herkenbaar zijn als een afgebakend project, dat eenmalig van karakter is in het licht van de volledige of gedeeltelijke sluiting van een veehouderijlocatie en dus geen deel uitmaakt van de gewone bedrijfsvoering van de onderneming (onderdelen b en c). De advisering wordt verricht door erkende bedrijfsadviseurs. Dit zijn adviseurs die zijn opgenomen in het bedrijfsadviseringssysteem, het zogenaamde BAS-register (onderdeel d). Het BAS-register is een register waarin onafhankelijke agrarische bedrijfsadviseurs zijn opgenomen. Er zijn kwaliteitscriteria opgesteld, waarop adviseurs worden getoetst. Het BAS-register draagt bij aan de kwaliteitsborging van de adviseur en daarmee van zijn advies. De doelgroep kan van dergelijke adviseurs een onafhankelijk en kwalitatief goed advies verwachten.
Artikel 10. Subsidiebedrag
Zevende llid
De op de veehouderijlocatie aanwezige productiecapaciteit moet volledig (bij volledige beëindiging) of gedeeltelijk (bij gedeeltelijke beëindiging) worden gesloopt en verwijderd. Veehouderijondernemingen die productiecapaciteit sluiten met gebruik van deze Nadere subsidieregels kunnen een bijdrage krijgen van 100% van de sloopkosten. Daarbij is de voorwaarde dat de opdrachtverlening marktconform heeft plaatsgevonden.
In geval bij de sloop van productiecapaciteit materialen of onderdelen van de productiecapaciteit inclusief nagel- en aardvaste onderdelen van de productiecapaciteit te gelde worden gemaakt, wordt met de opbrengst hiervan rekening gehouden bij de vaststelling van de subsidie.
Artikel 13. Gegevensverwerking
Artikel 13, eerste lid
In het eerste lid zijn de publicatieverplichtingen opgenomen die voortvloeien uit het feit dat het gaat om (goedgekeurde dus geoorloofde) staatssteun. Het betreft de transparantieverplichtingen van de Richtsnoeren, randnummer 112. Betreffende sub f, de economische sector waarin de subsidieontvanger ten tijde van de aanvraag actief was, is van belang dat voor de aanduiding van de relevante sector gebruik moet worden gemaakt van de indeling van economische activiteiten van het NACE-stelsel, op groepsniveau.
Artikel 13, tweede lid
Bij het uitvoeren van deze regeling, verwerkt de Provincie Limburg persoonsgegevens in de zin van de Algemene verordening gegevensbescherming (hierna: AVG). Dit is het gevolg van het feit dat veehouders hun bedrijf veelal voeren in de vorm van een eenmansbedrijf, een maatschap of een vennootschap onder firma. Gegevens over een dergelijk bedrijf kunnen te herleiden zijn tot de natuurlijk persoon die het bedrijf voert.
Bij het selecteren van kandidaten voor deelname aan de regeling en het komen tot een overeenkomst en de afwikkeling daarvan worden bedrijfsgegevens en mogelijk ook persoonsgegevens verwerkt. Deze gegevensverwerking moet voldoen aan de wettelijke vereisten van in het bijzonder de AVG.
Niet alleen de Provincie Limburg, ook het Rijk heeft een betrokkenheid bij de uitvoering van deze regeling. Dat vloeit voort uit het feit dat de controle van bepaalde aanvraaggegevens op verzoek van de Provincie Limburg plaatsvindt door RVO. Hierop is reeds ingegaan in het algemeen deel van de toelichting. Hiernaast is van belang dat RVO van het Rijk de taak heeft gekregen om na uitvoering van deze subsidieregeling, de specifieke uitkering vast te stellen, die de Provincie Limburg heeft ontvangen van Rijk op basis van de "Regeling provinciale gebiedsgerichte beëindiging veehouderijlocaties", mede aan de hand van de door de Provincie Limburg door tussenkomst van BZK beschikbaar gestelde verantwoordingsinformatie. Ook in dat kader is mogelijk sprake van gegevensverwerking.
Daarnaast is relevant dat de regeling mede er op is gericht om de met de beëindiging gerealiseerde stikstofruimte op te nemen in het stikstofregistratie-register. Tenslotte is sprake van gegevensverwerking in het kader van de uitvoering van de Omgevingsregeling betreffende de opname van stikstofruimte in het AERIUS register. De vermindering van de stikstofuitstoot, die het gevolg is van de beëindiging van een veehouderijlocatie met gebruikmaking van deze regeling, wordt benut om het AERIUS register te vullen. Om in een concreet geval te kunnen bepalen welke stikstofruimte in het AERIUS register kan worden opgenomen, moeten de bedrijfsgegevens (mogelijkerwijs ook persoonsgegevens) van de veehouders die hun locatie hebben gesloten, gebruikt kunnen worden.
Ook kunnen de in het kader van deze Nadere subsidieregels verstrekte gegevens worden verwerkt ten behoeve van de monitoring van en rapportage over de wettelijke omgevingswaarden voor stikstofdepositie, het Programma stikstofreductie en natuurverbetering en het Legalisatieprogramma PAS-meldingen. Voor monitoring, voortgang en evaluatie kunnen deze gegevens ook worden verstrekt aan kennisinstellingen zoals het RIVM en het Planbureau voorde Leefomgeving (PBL).
De verwerkingen van persoonsgegevens die plaatsvinden in het kader van deze Nadere subsidieregels, zijn noodzakelijk voor een goede uitvoering van deze Nadere subsidieregels en dragen bij aan een doelmatige besteding van middelen. Daarbij zijn de gegevensverwerkingen proportioneel. Bij het opstellen van deze Nadere subsidieregels is een zodanige aanpak gekozen dat alleen bepaalde gegevens worden verwerkt als dat wezenlijk is voor het doel van de verwerking en als er niet een minder belastend alternatief is. Het gaat in het bijzonder om het verifiëren van de juistheid van de desbetreffende gegevens zonder dat dit leidt tot grote administratieve lasten voor subsidieaanvragers.
Gezien al het voorgaande wordt ingeschat dat de in het tweede lid bedoelde gegevensverwerkingen geen relevante risico’s voor de betrokken veehouders opleveren. Hierbij is ook relevant dat zij zelf de keuze maken om hun locatie te beëindigen, met inbegrip van de desbetreffende voorwaarden, en dat zij hoe dan ook derden zullen moeten informeren dat zij de betreffende veehouderijlocatie geheel of gedeeltelijk gaan sluiten.
Ziet u een fout in deze regeling?
Bent u van mening dat de inhoud niet juist is? Neem dan contact op met de organisatie die de regelgeving heeft gepubliceerd. Deze organisatie is namelijk zelf verantwoordelijk voor de inhoud van de regelgeving. De naam van de organisatie ziet u bovenaan de regelgeving. De contactgegevens van de organisatie kunt u hier opzoeken: organisaties.overheid.nl.
Werkt de website of een link niet goed? Stuur dan een e-mail naar regelgeving@overheid.nl