Permanente link
Naar de actuele versie van de regeling
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR738018
Naar de door u bekeken versie
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR738018/1
Verordening leerlingenvervoer Maastricht-Heuvelland 2025, gemeente Valkenburg aan de Geul
Dit is een toekomstige tekst! Geldend vanaf 01-05-2025
Intitulé
Verordening leerlingenvervoer Maastricht-Heuvelland 2025, gemeente Valkenburg aan de GeulBesluit van de raad van de gemeente Valkenburg aan de Geul tot vaststelling van Verordening leerlingenvervoer Maastricht-Heuvelland 2025, gemeente Valkenburg aan de Geul
De raad van de gemeente Valkenburg aan de Geul;
gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 28 januari 2025; gelet op artikel 149 van de Gemeentewet, artikel 4 van de Wet op het primair onderwijs, artikel 4 van de Wet op de expertisecentra en artikel 8.28 en 8.29 van de Wet voortgezet onderwijs 2020; gezien het advies van de raadsadviescommissie Sociaal Domein besluit vast te stellen de volgende verordening:
Verordening leerlingenvervoer Maastricht-Heuvelland 2025, gemeente Valkenburg aan de Geul
Hoofdstuk 1. Definities
Artikel 1. Definities
In deze verordening wordt verstaan onder:
a. aangepast vervoer: door het college georganiseerd vervoer;
b. afstand: afstand tussen woning en school overeenkomstig artikel 4, zesde lid, van de Wet op het primair onderwijs, artikel 8.29, vierde lid, van de Wet voortgezet onderwijs 2020 en artikel 4, vijfde lid, van de Wet op de expertisecentra, gemeten met een professionele routeplanner langs de kortste voor de leerling voldoende begaanbare en veilige weg;
c. afwijkend opvangadres: een ander ophaal- of afzetlocatie dan de woning van de leerling;
d. begeleider: ouder of persoon die door de ouders wordt ingezet om de leerling tijdens het vervoer te begeleiden;
e. buitenschoolse opvangde buitenschoolse opvang, bedoeld in artikel 1.1, van de Wet kinderopvang van de leerling waar de leerling voor of na afloop van de lestijd op school verblijft;
f. deskundige: onafhankelijk medisch, psychiatrisch, psychologisch, pedagogisch of verkeerskundig
deskundige;
g. college: college van burgemeester en wethouders van de gemeente Valkenburg aan de Geul;
h. eigen vervoer: vervoer per eigen motorvoertuig of fiets dat onder eigen verantwoordelijkheid
plaatsvindt;
i. gehandicapte leerling: een leerling, die door een structurele lichamelijke, verstandelijke, zintuiglijke of psychische handicap niet, of niet zelfstandig van het openbaar vervoer gebruik kan maken;
j. inkomen: inkomensgegeven als bedoeld in artikel 21, aanhef en onder e, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, in het peiljaar, bedoeld in artikel 4, zevende lid, van de Wet op het primair onderwijs;
k. leerling: de leerling die is ingeschreven bij een school als bedoeld in dit artikel;
l. ontwikkelingsperspectief: een voor de leerling van het primair onderwijs, speciaal onderwijs, voortgezet speciaal onderwijs dan wel voortgezet onderwijs vastgesteld plan als bedoeld in artikel 40a van de Wet op het primair onderwijs, artikel 41a van de Wet op de expertisecentra of artikel 26 van de Wet op het voortgezet onderwijs, dat door het bevoegd gezag en na op overeenstemming gericht overleg met de ouders is opgesteld.
m. openbaar vervoer: personenvervoer dat openbaar toegankelijk is en waarvan iedereen al dan niet tegen betaling gebruik van kan maken;
n. opstapplaats: de opstapplaats bedoeld in artikel 11, eerste lid;
o. ouders: ouder(s), voogden of verzorgers van de leerling;
p. persoonlijk vervoersontwikkelingsplan: een schriftelijk plan waarin de activiteiten worden beschreven door middel waarvan de leerling de vaardigheden kan aanleren die nodig zijn om zoveel mogelijk zelfstandig en met het openbaar vervoer of de fiets te reizen;
q. samenwerkingsverband:
1°. samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 18a van de Wet op het primair onderwijs;
2°. samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 28a van de Wet op de expertisecentra; of
3°. samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 2.47 van de Wet voortgezet onderwijs 2020;
r.school:
1°. basisschool of speciale school voor basisonderwijs als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs;
2°. school voor speciaal onderwijs, voor voortgezet speciaal onderwijs of voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld in de Wet op de expertisecentra; of
3°. school voor voortgezet onderwijs als bedoeld in de Wet voortgezet onderwijs 2020;
s. schoolvakantie: vakantie waarvan de datum is opgenomen in de schoolgids;
t. toegankelijke school: toegankelijke school als bedoeld in artikel 4, vijfde lid, onder a, van de Wet op het primair onderwijs, artikel 8.29, vierde lid, van de Wet voortgezet onderwijs 2020 en artikel 4, vijfde lid, van de Wet op de expertisecentra, waar plaats is en waarbij de op godsdienst of levensbeschouwing van de ouders of de meerderjarige leerling berustende keuze van een school geëerbiedigd wordt;
u. vervoerstraining: een aanvullende voorziening ter ondersteuning van het zo zelfstandig mogelijk reizen naar en van school.
v. vervoersvoorziening:
1°. vergoeding van fietsvervoer voor de leerling en zo nodig van diens begeleider;
2°. vergoeding van openbaar vervoer voor de leerling en zo nodig van diens begeleider;
3°. aanbieding van aangepast vervoer voor de leerling en zo nodig voor diens begeleider; of
4°. gehele of gedeeltelijke vergoeding van de vervoerkosten van de leerling en zo nodig van diens begeleider;
w. woning: woning waar de leerling feitelijk en structureel verblijft.
Hoofdstuk 2. Aanvraagprocedure van de vervoersvoorziening
Artikel 2. Aanvraag
1. Het college stelt een aanvraagformulier voor een vervoersvoorziening leerlingenvervoer vast.
2. Een aanvraag voor een vervoersvoorziening wordt gedaan in de gemeente waar de leerling woont door indiening bij het college van een volledig ingevuld daartoe bestemd papieren of digitaal formulier, voorzien van de op het formulier vermelde gegevens.
Dit formulier moet zijn ondertekend door de ouders of de meerderjarige en handelingsbekwame leerling, met de datum van ondertekening
3. Als dit voor een juiste beoordeling van de aanvraag noodzakelijk is, kan het college verzoeken aanvullende gegevens te verstrekken.
Artikel 3. Onderzoek
1. Bij de beoordeling van de aanvraag voor een vervoersvoorziening voor de leerling en eventueel een begeleider, onderzoekt het college in elk geval de zelfstandigheid en zelfredzaamheid van de leerling en die van het gezin, en de afstand en route tot de dichtstbijzijnde toegankelijke school.
2. Het college kan in een gesprek met de ouders en desgewenst de leerling, de noodzakelijk te achten vervoersvoorziening nader onderzoeken. Bij dit gesprek kan, als het college dat noodzakelijk acht, ook een deskundige aansluiten.
3. Bij gewijzigde omstandigheden kan het gesprek als bedoeld in het tweede lid opnieuw plaatsvinden. 4. Wanneer de leerling de leeftijd van negen jaar bereikt, kan het college, in overleg met de ouders en desgewenst de leerling, gelet op het ontwikkelingsperspectief van de leerling, een persoonlijk vervoersontwikkelingsplan opstellen.
Artikel 4. Inzet deskundige
1. Het college betrekt een deskundige bij het onderzoek en verzoekt deze advies uit te brengen, ter beoordeling van de individuele situatie van de leerling, op het moment dat hij specifieke deskundigheid noodzakelijk acht.
2. De ouders en de leerling verlenen medewerking aan het onderzoek van de deskundige.
Artikel 5. Beslistermijn
1. Het college besluit binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag voor een vervoersvoorziening.
2. Het college kan de in het vorige lid bedoelde besluitvormingstermijn met ten hoogste vierweken verlengen. Het college stelt de aanvrager hiervan schriftelijk in kennis.
Artikel 6. Ingangsdatum voorziening
Als een vervoersvoorziening wordt toegekend geldt deze:
a. wanneer het een vergoeding betreft, met ingang van de verzochte datum, waarbij de datum niet ligt vóór de datum van ontvangst van de aanvraag;
b. wanneer het een aanbieding van aangepast vervoer betreft, met ingang van een datum die zo mogelijk aansluit bij de verzochte datum.
Artikel 7. Besluit
1. Het college bepaalt bij de toekenning van de vervoersvoorziening de wijze en het tijdstip van de verstrekking, de uitbetaling, en de tijdsduur van de toegekende vervoersvoorziening.
2. Als het college een persoonlijk vervoersontwikkelingsplan opstelt, wordt dit als bijlage toegevoegd bij het besluit. Een vervoerstraining kan een onderdeel zijn van een persoonlijk vervoersontwikkelingsplan.
3. Het college kan aan de toekenning van een vervoersvoorziening nadere voorwaarden verbinden.
Hoofdstuk 3. Beoordelingscriteria
Artikel 8. Algemene bepalingen
1. De bepalingen in deze verordening laten onverlet de verantwoordelijkheid van de ouders voor het schoolbezoek van hun kinderen.
2. Ten behoeve van het schoolbezoek van een leerling die zijn woning heeft in de gemeente, kent het college aan de ouders of de meerderjarige leerling op aanvraag een vervoersvoorziening toe met inachtneming van het bepaalde in deze verordening. Hierbij vormt de goedkoopst passende vervoersvoorziening het uitgangspunt.
3. De verantwoordelijkheid om als dat nodig is te zorgen voor een begeleider berust bij ouders, tenzij naar het oordeel van het college voldoende is aangetoond dat begeleiding van de leerling door de
ouders of anderen uit hun netwerk onmogelijk is dan wel tot ernstige benadeling van het gezin zal leiden.
4. De verantwoordelijkheid voor het gedrag van de minderjarige leerling gedurende het verblijf van de leerling in het aangepast vervoer berust bij de ouders.
5. Bij de keuze voor de te verstrekken vervoersvoorziening wordt achtereenvolgens beoordeeld of vervoer, al dan niet met begeleiding, mogelijk is:
a. per fiets;
b. per openbaar vervoer;
c. met eigen vervoer;
d. met aangepast vervoer.
Artikel 9. Afwijzingsgronden
1. Geen vervoersvoorziening wordt toegekend als de afstand van de woning tot de dichtstbijzijnde
toegankelijke school kleiner is dan 6km. Deze grens geldt niet voor gehandicapte leerlingen.
2. Geen vervoersvoorziening wordt toegekend voor het bezoeken van het voortgezet onderwijs, tenzij:
a. sprake is van voortgezet speciaal onderwijs en de leerling door een handicap niet zelfstandig gebruik kan maken van het openbaar vervoer als bedoeld in artikel 4, vierde lid, van de Wet op de expertisecentra; of
b. de leerling door een lichamelijke, verstandelijke of zintuiglijke handicap niet zelfstandig gebruik kan maken van het openbaar vervoer als bedoeld in artikel 8.28, van de Wet voortgezet onderwijs 2020.
Artikel 10. Andere oplossing
1. Als de leerling aanspraak kan maken op een passende voorziening of vergoeding voor de reiskosten op basis van een andere regeling, komt de leerling niet in aanmerking voor een vervoersvoorziening op grond van deze verordening.
2. Als de leerling aanspraak kan maken op een gedeeltelijke vergoeding voor de reiskosten op basis van een andere regeling betrekt het college deze vergoeding bij de bepaling van de hoogte van de vergoeding op grond van deze verordening of brengt hij dit bedrag als eigen bijdrage in rekening.
Artikel 11. Aanwijzing opstapplaats
1. Het college kan bij het verstrekken van aangepast vervoer een opstapplaats aanwijzen van waaruit de leerling gebruik maakt van het aangepast vervoer.
2. De opstapplaats bevindt zich op een veilige locatie en op een redelijke loopafstand van de woning van de leerling en biedt voldoende ruimte voor een eventuele begeleider.
3. De ouders dragen er zorg voor dat de leerling naar en op de opstapplaats wordt begeleid als dit noodzakelijk is.
4. Het college wijst geen opstapplaats aan als naar het oordeel van het college voldoende is
aangetoond dat begeleiding van de leerling door de ouders of anderen uit hun netwerk onmogelijk is dan wel tot ernstige benadeling van het gezin zal leiden.
Artikel 12. Vervoersvoorziening naar de dichtstbijzijnde toegankelijke school
1. In overeenstemming met artikel 4, vijfde lid, van de Wet op het primair onderwijs, artikel 4, vijfde lid, van de Wet op de expertisecentra en artikel 8.29, vierde lid, van de Wet voortgezet onderwijs 2020, wordt een vervoersvoorziening toegekend over de afstand tussen de woning (dan wel de opstapplaats) en de dichtstbijzijnde voor de leerling toegankelijke school, tenzij vervoer naar een verder weggelegen school voor de gemeente minder kosten met zich mee brengt en de ouders of de meerderjarige leerling als aanvrager met het vervoer naar die school schriftelijk instemt.
2. Er wordt, overeenkomstig artikel 4, vijfde lid, aanhef en onder c en d, van de Wet op het primair onderwijs, eveneens een vervoersvoorziening verstrekt over de afstand tussen de woning (of de opstapplaats) en:
a. de dichtstbijzijnde voor de leerling toegankelijke speciale school voor basisonderwijs in het samenwerkingsverband van de basisschool waarvan de leerling afkomstig is, als ouders daar schriftelijk mee instemmen; of
b. een andere speciale school voor basisonderwijs in het onder a bedoelde samenwerkingsverband, als het vervoer naar die school voor de gemeente minder kosten met zich mee zou brengen dan het vervoer naar de dichtstbijzijnde voor de leerling toegankelijke speciale school voor basisonderwijs als bedoeld onder a en ouders daar schriftelijk mee instemmen.
3. Als de ouders of de meerderjarige leerling vanwege een specifieke onderwijskundige behoefte van de leerling een vervoersvoorziening aanvragen naar een school op een grotere afstand, dan de dichtstbijzijnde toegankelijke school van de onderwijssoort waarop de leerling is aangewezen, wordt deze slechts toegekend als is voldaan aan de volgende voorwaarden:
a. aan het college is door de ouders of de meerderjarige leerling naar het oordeel van het college voldoende aangetoond wat de specifieke en noodzakelijke onderwijskundige onderwijsbehoefte is van de leerling; en
b. aan het college is door de ouders of de meerderjarige leerling naar het oordeel van het college voldoende aangetoond dat de dichtstbijzijnde school van de onderwijssoort waarop de leerling is aangewezen niet toegankelijk is vanwege het niet kunnen bieden van het noodzakelijke specifieke onderwijsaanbod.
Artikel 13. Schooltijden en wachttijden
1. Het aangepast vervoer vindt plaats in aansluiting op de schooldagen en schooltijden, zoals deze zijn opgenomen in de schoolgids van de school die de leerling bezoekt.
2. Als er binnen een school sprake is van verschillende lesroosters binnen de vaste schooltijden, kan het college besluiten een wachttijd van één of meerdere uren in te stellen, om het aangepast vervoer zo efficiënt mogelijk in te zetten.
3. Het aangepast vervoer op schooldagen en schooltijden die afwijken van de in de schoolgids genoemde dagen en tijden wordt niet georganiseerd, tenzij door de ouders of de meerderjarige leerling naar het oordeel van het college toereikend bewijs is overlegd waaruit blijkt dat de structurele handicap van een leerling de aansluiting op de standaard schooltijden onmogelijk maakt.
Artikel 14. Tijdelijk verblijf buiten de gemeente
1. Het college kan een tijdelijke vervoersvoorziening voor een periode van maximaal zes weken toekennen aan de ouders van een leerling, die als gevolg van een crisissituatie tijdelijk buiten de gemeente verblijft, mits aan de volgende voorwaarden is voldaan:
a. de leerling blijft zijn eigen school bezoeken;
b. in de periode, voorafgaand aan het tijdelijke verblijf buiten de gemeente, is een vervoersvoorziening toegekend op grond van deze verordening; en
c. de intentie bestaat dat de leerling terugkeert naar de oorspronkelijke gemeente.
2. Het besluit waarin de vervoersvoorziening is toegekend voorafgaand aan een tijdelijke vervoersvoorziening wordt opgeschort met ingang van de datum van het tijdelijk verblijf buiten de gemeente en herleeft weer zodra de leerling terugkeert in de gemeente, tenzij de geldigheidsduur van dit besluit is verstreken.
3. Als de vervoersvoorziening bestaat uit aangepast vervoer kan het college, in overleg en onderlinge overeenstemming met de gemeente waarin de leerling tijdelijk verblijft, besluiten dat het college van burgemeester en wethouders van de gemeente van het tijdelijk verblijf het vervoer uitvoert.
Artikel 15. Vervoersvoorziening voor weekeinde en vakantie bij verblijf in pleeggezin of internaat
1. Met inachtneming van de artikelen 8 en10 kent het college op aanvraag een vervoersvergoeding voor het weekeinde en de schoolvakantie toe aan de in de gemeente wonende ouders van de leerling die, met het oog op het volgen van voor hem passend speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs in een internaat of pleeggezin verblijft.
2. Het college kent aan de ouders een vervoersvergoeding toe voor het weekeindevervoer van de leerling voor de eenmaal per weekeinde gemaakte reis van het internaat of het pleeggezin waar de leerling verblijft, naar de woning van de ouders en terug, voor zover de weekenden niet vallen binnen de in het eerste lid genoemde schoolvakanties.
3. Het college kent aan de ouders een vervoersvergoeding toe voor het vervoer van de leerling tijdens de schoolvakanties. De voorziening betreft de reis van het internaat of het adres van het pleeggezin naar de ouders eenmaal aan het begin van de vakantie en eenmaal aan het einde van de vakantie.
4. Voor de toekenning is een vergoeding van de kosten van openbaar vervoer het uitgangspunt.
Het college vergoedt ook de kosten van het openbaar vervoer voor een begeleider, als de leerling wegens zijn structurele handicap of leeftijd niet in staat is zelfstandig van het openbaar vervoer gebruik te maken.
5. Het college kan toestaan dat de ouders de leerling zelf vervoeren of laten vervoeren. De vergoeding is dan afhankelijk van de vervoersvoorziening waarop de ouders aanspraak zouden maken.
6. Het college kan uitsluitend aangepast vervoer toekennen voor weekeinde en vakantievervoer wanneer:
a. openbaar vervoer geheel ontbreekt; of
b. het gaat om een leerling van het (voortgezet) speciaal onderwijs die verblijvend in een internaat of
pleeggezin, wegens zijn structurele handicap niet zelfstandig, ook niet met een begeleider gebruik kan
maken van het openbaar vervoer.
Artikel 16. Vervoersvoorziening naar stageadres
1. Als aanspraak bestaat op een vervoersvoorziening naar school kan op verzoek een
vervoersvoorziening worden toegekend voor het vervoer naar een stageadres.
2. De vervoersvoorziening naar een stageadres wordt, in aanvulling op de voorwaarden die gelden voor een vervoersvoorziening naar school, slechts toegekend als er wordt voldaan aan de volgende
voorwaarden:
a. de stage is onderdeel van het onderwijsprogramma zoals opgenomen in de schoolgids van de school of in het stagecontract;
b. de stagetijden komen overeen met de reguliere schooltijden;
c. de stage vindt plaats op één stageadres; en
d. het stageadres is gelegen op de route van en naar de school of is gelegen binnen een door het college te bepalen maximaal aantal kilometers van de woning of de school.
3. De in het tweede lid, onder b, genoemde voorwaarde is niet van toepassing als wordt
aangetoond dat dit niet mogelijk is.
4. Een vervoersvoorziening wordt slechts toegekend over de afstand tussen de woning van de leerling en het dichtstbijzijnde voor de leerling toegankelijke stageadres.
Artikel 17. Vervoer tussen buitenschoolse opvang of een afwijkend opvangadres en school
1. Als aanspraak bestaat op een vervoersvoorziening tussen woning en school kan op verzoek een vervoersvoorziening worden toegekend voor het vervoer tussen buitenschoolse opvang en school of een afwijkend opvangadres en school.
2. De vervoersvoorziening van en naar de buitenschoolse opvang of het afwijkende opvangadres mag geen onevenredig nadeel opleveren voor de overige deelnemers aan de vervoersvoorziening.
3. De bepalingen in het eerste en tweede lid zijn alleen van toepassing als er sprake is van structureel vervoer tussen de buitenschools opvang en school of tussen het afwijkende opvangadres en school.
4. Het college kan nadere regels vaststellen met betrekking tot het vervoer tussen de buitenschoolse opvang en de school en het vervoer tussen het afwijkende opvangadres en de school.
Artikel 18. Vervoerstraining
1. Het college kan, naast een vervoersvoorziening, ook een vervoerstraining inzetten ter versterking van de zelfredzaamheid van de leerling, waardoor deze na de training niet langer zal zijn aangewezen
op een vervoersvoorziening, of door de training gebruik leert te maken van een goedkopere
vervoersvoorziening.
2. De vervoerstraining sluit aan op het persoonlijk vervoersontwikkelingsplan indien aanwezig.
Artikel 19. Vervoersvergoeding voor de leerling
1. Het college bepaalt de hoogte van de te verstrekken vervoersvoorziening in de vorm van een vervoersvergoeding op basis van de kosten van het openbaar vervoer en houdt daarbij rekening met de kortingen die voor de leerling binnen het systeem kunnen gelden.
2. Als aanspraak bestaat op een vergoeding zoals bedoeld in het eerste lid en de leerling naar het
oordeel van het college, al dan niet onder begeleiding, gebruik kan maken van het vervoer per fiets,
verstrekt het college de ouders de vergoeding op basis van de kosten van het vervoer per fiets.
3. De kilometervergoeding voor de fiets bedraagt de helft van de belastingvrije reiskostenvergoeding gemeten langs de kortste route.
Artikel 20. Vervoersvergoeding voor de begeleider
1. Het college verstrekt aan de ouders van de leerling, die een school bezoekt en daarvoor recht heeft op een vervoersvergoeding op grond van deze verordening, een vergoeding van de kosten van het openbaar vervoer of het vervoer per fiets van een begeleider van de leerling als:
a. de leerling op 1 augustus van het schooljaar waarop de vervoersvoorziening betrekking heeft jonger dan 9 jaar is;
b. de leerling op 1 augustus van het schooljaar waarop de vervoersvoorziening betrekking heeft ouder dan 9 jaar is en naar het oordeel van het college voldoende is aangetoond dat de leerling niet in staat is zelfstandig van het openbaar vervoer of de fiets gebruik te maken.
2. Als een begeleider meer dan één leerling tegelijk begeleidt, komen slechts de kosten van het vervoer ten behoeve van één begeleider voor vergoeding in aanmerking.
3. Bij de vergoeding van de kosten van het openbaar vervoer houdt het college rekening met de kortingen die voor de begeleider binnen het systeem kunnen gelden.
4. De kilometervergoeding voor de fiets bedraagt de helft van de belastingvrije reiskostenvergoeding gemeten lang de kortste route.
Artikel 21. Vervoersvergoeding op basis van de kosten van door ouders georganiseerd vervoer
1. Als aanspraak bestaat op een vervoersvoorziening, kan het college de ouders vragen, of op aanvraag toestaan, één of meer leerlingen zelf te vervoeren of te laten vervoeren, als dit leidt tot een goedkoper vervoersalternatief.
2. Ouders kunnen op basis van het eerste lid niet verplicht worden om een of meer leerlingen zelf te vervoeren.
3. De vergoeding voor het door ouders zelf georganiseerde vervoer bestaat uit:
a. een vergoeding ten bedrage van de kosten van het vervoer per fiets conform artikel 19derde lid, of
b. een vergoeding ten bedrage van de kosten van openbaar vervoer conform artikel 19 eerste lid indien het een alternatief voor openbaar vervoer betreft, of
c. een kilometervergoeding voor de eigen auto op basis van het belastingvrije kilometerbedrag per kilometer, gebaseerd op twee retourreizen per dag indien het een alternatief voor aangepast vervoer betreft.
4. Als toestemming ingevolge het eerste lid aan de ouders is verleend, vergoedt het college aan de ouders die meer dan één leerling tegelijk zelf vervoeren, dan wel laten vervoeren, een bedrag op basis van een kilometervergoeding voor de auto voor de rit en niet per leerling.
5. Aan de ouders die één of meer leerlingen laten vervoeren door andere ouders die voor het vervoer al een vergoeding van het college ontvangen, wordt door het college geen vergoeding verstrekt.
6. Als ouders in samenwerking met andere ouders besluiten zelf een vervoersvoorziening te organiseren en hiervoor een vervoersvoorziening aanvragen, kan het college, in afwijking van het tweede lid, hierin toestemmen, als dit leidt tot een goedkoper vervoersalternatief.
Artikel 22. Aangepast vervoer
Het college verstrekt een vervoersvoorziening in de vorm van aangepast vervoer als:
a. aanspraak bestaat op een vergoeding zoals bedoeld in artikel 19 en de leerling met gebruikmaking van openbaar vervoer naar school of terug, rekening houdend met wachttijden, overstaptijden en de duur van de reis met verschillende vormen van openbaar vervoer, meer dan anderhalf uur onderweg is en de reistijd met aangepast vervoer tot 50% of minder van de reistijd per openbaar vervoer kan worden teruggebracht;
b. aanspraak bestaat op een vergoeding zoals bedoeld in artikel 19 en openbaar vervoer ontbreekt;
c. aanspraak bestaat op een vergoeding op grond van artikel 20 en naar het oordeel van het college voldoende is aangetoond dat begeleiding van de leerling door de ouders of anderen uit hun netwerk onmogelijk is dan wel tot ernstige benadeling van het gezin zal leiden;
d. de leerling, naar het oordeel van het college, ook niet onder begeleiding in staat is van het openbaar vervoer gebruik te maken; of
e. dit leidt tot een goedkoper vervoersalternatief.
Artikel 23. Vergoeding andere passende vervoersvoorziening
Als aanspraak bestaat op een vervoersvoorziening, kan het college na overleg met de ouders een vergoeding verstrekken voor een andere passende voorziening, die goedkoper is dan of gelijk is aan de kosten van het openbaar vervoer.
Hoofdstuk 4. Bijdrage in de kosten
Artikel 24. Drempelbedrag
1. Bij de verstrekking van een vervoersvoorziening betalen de ouders van een leerling die een school voor basisonderwijs of een speciale school voor basisonderwijs bezoekt een drempelbedrag indien het gezamenlijke inkomen de vastgestelde inkomensgrens overstijgt.
2. Vaststelling van de inkomensgrens en het drempelbedrag genoemd in het eerste lid, en vaststelling van de wijze van indexering vindt plaats volgens de methode zoals beschreven in artikel 4, zevende lid van de Wet op het primair onderwijs.
3. Op verzoek van ouders kan, bij een aantoonbare structurele inkomensdaling, in afwijking van het eerste lid, het actuele inkomen worden gehanteerd.
4. Dit artikel is niet van toepassing op gehandicapte leerlingen.
Artikel 25. Draagkrachtafhankelijke bijdrage
1. Bij de verstrekking van een vervoersvoorziening betalen de ouders van een leerling die een school voor regulier basisonderwijs bezoekt die als gevolg van een keuze van de ouders verder is gelegen dan 20 kilometer van de woning, overeenkomstig artikel 4, elfde lid, van de Wet op het primair onderwijs, een van de financiële draagkrachtafhankelijke bijdrage tot ten hoogste het bedrag van de kosten van het vervoer.
2. De hoogte van de draagkrachtafhankelijke bijdrage wordt berekend per gezin en is afhankelijk van de hoogte van het inkomen van de ouders. De bedragen van de eigen bijdrage per gezin per jaar worden in inkomenscategorieën weergegeven.
3. De inkomensbedragen genoemd in het tweede lid, worden jaarlijks met ingang van 1 januari aangepast aan de wijziging die het CBS indexcijfer van de cao-lonen heeft ondergaan ten opzichte van 1 januari van het voorafgaande jaar en rekenkundig afgerond op een veelvoud van € 500,-.
4. De bedragen van de eigen bijdrage, bedoeld in het derde lid, worden jaarlijks met ingang van 1 januari aangepast aan de hand van de wijziging van het CBS consumentenprijsindexcijfer vervoersdiensten ten opzichte van 1 januari van het voorafgaande jaar en rekenkundig afgerond op een veelvoud van € 5,-.
5. Op verzoek van ouders kan, bij een aantoonbare structurele inkomensdaling, in afwijking van het
tweede lid, het actuele inkomen worden gehanteerd.
6. Het drempelbedrag genoemd in artikel 24 kan tegelijk met de draagkrachtafhankelijke eigen
bijdrage genoemd in het eerste lid worden opgelegd aan het gezin.
7. Dit artikel is niet van toepassing op gehandicapte leerlingen.
Hoofdstuk 5 Rechtmatigheid
Artikel 26 Doorgeven van wijzigingen
De ouders of de meerderjarige en handelingsbekwame leerling zijn verplicht wijzigingen, die van invloed kunnen zijn op de toegekende vervoersvoorziening, onder vermelding van de datum van wijziging, direct schriftelijk mede te delen aan het college.
Artikel 27 Beëindiging, opschorting, herziening, intrekking en terugvordering van de vervoersvoorziening
1. Het college kan een besluit tot toekenning van een vervoersvoorziening beëindigen, opschorten, herzien, of intrekken, als het vaststelt dat:
a. niet of niet meer is of wordt voldaan aan de voorwaarden en verplichtingen gesteld bij deze verordening;
b. beschikt is op grond van gegevens waarvan gebleken is dat die gegevens zodanig onjuist waren dat, waren de juiste gegevens bekend geweest, een ander besluit zou zijn genomen;
c. de verstrekte vervoersvoorziening naar het oordeel van het college niet meer de meest passende vervoersvoorziening is;
d. ouders weigeren het drempelbedrag bedoeld in artikel 24 te betalen of nalatig zijn in het betalen ervan;
e. ouders weigeren de draagkrachtafhankelijke eigen bijdrage bedoeld in artikel 25 te betalen of nalatig zijn in het betalen ervan;
f. sprake is van onaanvaardbaar gedrag door de leerling gedurende het verblijf in het aangepast vervoer; of
g. het vervoeren van de leerling leidt tot een onveilige situatie voor de leerling zelf, andere reisgenoten of de chauffeur in het aangepast vervoer.
2. De kosten van een ten onrechte genoten vervoersvoorziening kunnen van de ouders of de meerderjarige en handelingsbekwame leerling worden teruggevorderd, of worden verrekend met een verstrekte maar nog niet uitbetaalde vervoersvergoeding.
Hoofdstuk 6. Slotbepalingen
Artikel 28. Beslissing in gevallen waarin de regeling niet voorziet
In gevallen, de uitvoering van het leerlingenvervoer betreffende, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.
Artikel 29. Hardheidsclausule
Het college kan in bijzondere gevallen, het vervoer voor onderwijs aangaande, ten gunste van de ouders of de meerderjarige leerling gemotiveerd afwijken van de bepalingen in deze verordening, zo nodig na advies te hebben gevraagd aan deskundigen.
Artikel 30 Nadere regelgeving
Aan het college wordt mandaat verleend om daar waar nodig nadere regels te stellen ter uitwerking van onderdelen uit deze verordening.
Artikel 31. Intrekking oude verordening en overgangsrecht
1. De Verordening G.R. Leerlingenvervoer Maastricht-Heuvelland, gemeente Valkenburg aan de Geul 2014 wordt ingetrokken.
2. Aanvragen leerlingenvervoer betreffende vervoer gedurende het schooljaar 2024-2025 worden afgehandeld op grond van de Verordening G.R. Leerlingenvervoer Maastricht-Heuvelland, gemeente Valkenburg aan de Geul 2014.
3. Het recht op een lopende vervoersvoorziening wordt beoordeeld op grond van de Verordening G.R. Leerlingenvervoer Maastricht-Heuvelland, gemeente Valkenburg aan de Geul 2014 gedurende de periode waarover dit recht is toegekend.
4. Aanvragen leerlingenvervoer betreffende vervoer gedurende het schooljaar 2025-2026 en daarna worden afgehandeld op grond van de Verordening Leerlingenvervoer Maastricht-Heuvelland 2025, gemeente Valkenburg aan de Geul.
5. In afwijking van vierde lid wordt een aanvraag afgehandeld op grond van de Verordening G.R. Leerlingenvervoer Maastricht-Heuvelland, gemeente Valkenburg aan de Geul 2014 indien:
a. het een aanvraag betreft conform het tweede lid,
b. in het voorafgaande schooljaar een vervoersvoorziening is verstrekt krachtens het derde lid,
c. er sprake is van gelijkblijvende omstandigheden en
d. afhandeling van de aanvraag krachtens deze verordening in gunstige zin afwijkt van de afhandeling op grond van het vierde lid.
6. Het vijfde lid kan gedurende maximaal 1 schooljaar worden toegepast.
7. Op bezwaarschiften tegen een besluit op grond van de Verordening G.R. Leerlingenvervoer Maastricht-Heuvelland, gemeente Valkenburg aan de Geul 2014 wordt beslist met inachtneming van die verordening.
Artikel 32. Inwerkingtreding en citeertitel
1. Deze verordening treedt in werking op 1 mei 2025en wordt toegepast met ingang van schooljaar 2025-2026.
2. Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening leerlingenvervoer Maastricht-Heuvelland 2025, gemeente Valkenburg aan de Geul.
Toelichting Verordening Leerlingenvervoer Maastricht-Heuvelland 2025, gemeente Valkenburg aan de Geul
Algemeen
Ieder kind heeft recht op passend onderwijs. In sommige gevallen is de afstand naar de school groot,
of kan het kind wegens zijn structurele handicap niet zelfstandig naar school. Ouders kunnen dan een
beroep doen op de verordening leerlingenvervoer. Ook meerderjarige leerlingen kunnen, nadat zij meerderjarig zijn geworden, een beroep doen op de verordening.
Wettelijke plicht
De raad heeft de wettelijke plicht een verordening vast te stellen voor het leerlingenvervoer. Deze wettelijke plicht en het wettelijk kader voor het leerlingenvervoer is gebaseerd op de volgende artikelen in de wet:
1. artikel 4 van de Wet op het primair onderwijs (hierna: Wpo),
2. artikel 4 van de Wet op de expertisecentra (hierna: Wec)
3. artikel 8.28 en 8.29, van de Wet voortgezet onderwijs 2020 (hierna Wvo 2020)
In deze artikelen staat dat het college de plicht heeft regels op te stellen voor een vergoeding van de door het college noodzakelijk te achten vervoerskosten ten behoeve van het schoolbezoek. Het gaat hierbij zowel om scholen voor basisonderwijs, speciaal basisonderwijs, (voortgezet) speciaal onderwijs en regulier voortgezet onderwijs, als om instellingen voor cluster 1 en cluster 2 onderwijs (zie voor informatie over clusters 1 t/m 4 de toelichting bij definitie “school”).
De verordening leerlingenvervoer geeft uitvoering aan de taakstelling van het gemeentebestuur.
Naast voorschriften voor de wijze waarop ouders en meerderjarige leerlingen de aanvraag kunnen
indienen, bevat deze verordening criteria aan de hand waarvan het college kan beoordelen of de ouders of de meerderjarige leerling aanspraak hebben/heeft op een vervoersvoorziening.
Uitgangspunt daarbij is dat de verantwoordelijkheid voor het schoolbezoek van de leerling bij de ouders blijft.
De verordening leerlingenvervoer is zodanig opgebouwd, dat eerst het recht op een vervoersvoorziening wordt vastgesteld, waarna onderzocht wordt welke voorziening wordt verstrekt.
Naast de verplichte onderdelen bevat deze verordening ook onderdelen die niet verplicht zijn op
grond van de Wpo, de Wec, of de Wvo 2020. Dan gaat het bijvoorbeeld om het aanbieden van vervoerstraining.
Vervoersvoorziening
In de verordening wordt het begrip ‘vervoersvoorziening’ gehanteerd. Deze kan verschillende vormen hebben. Het kan gaan om een vergoeding in geld voor de kosten van een fiets, openbaar vervoer of een kilometervergoeding voor eigen vervoer. Het kan ook gaan om een abonnement of een vervoerspas in natura.
Wanneer de leerling door zijn handicap geen gebruik kan maken van de fiets en het openbaar vervoer, ook niet met begeleiding, kan het college een vorm van aangepast vervoer verzorgen of laten verzorgen.
Het college bepaalt in welke vorm de voorziening wordt verstrekt. Het vervoer dient echter altijd passend te zijn.
Als ouders aangeven hun kind zelf te willen vervoeren dienen ze hiervoor toestemming te vragen aan het college. De vergoeding van het vervoer is vervolgens gebaseerd op de vervoersvoorziening waar de ouders voor in aanmerking komen. Het college kan toestemming weigeren op grond van de kosten of als de toestemming leidt tot een aantasting van de instandhouding van het aangepast vervoer.
Zelfstandigheid en zelfredzaamheid
De verordening leerlingenvervoer gaat uit van een voorziening voor het zo zelfstandig mogelijk reizen door de leerling. Om dit te monitoren en te stimuleren kan de aanvraag met ouders worden besproken Er kunnen aanvullende afspraken met ouders worden gemaakt om het zelfstandig reizen te bevorderen.
Artikelsgewijs
Enkel die bepalingen die verdere toelichting behoeven, worden hieronder nader behandeld.
Hoofdstuk 1. Definities
Artikel 1. Definities
aangepast vervoer
Van aangepast vervoer is sprake als het college het vervoer tussen de woning en school zelf verzorgt of laat verzorgen. Het kan dan gaan om vervoer per besloten (school)busvervoer, maar ook om bijvoorbeeld taxivervoer in individueel of groepsverband.
afstand
De afstand dient consequent te worden gemeten. Er wordt voor elke afstand eenzelfde, professionele routeplanner gehanteerd. Ook kan de route – en daarmee de afstand – op de heenweg verschillen van die van de terugweg.
afwijkend opvangadres
Een afwijkend opvangadres betreft een locatie waar een leerling wordt opgevangen voor en/of na schooltijd vergelijkbaar met buitenschoolse opvang, bijvoorbeeld bij grootouders. Deze opvanglocatie is van structurele aard. Het afwijkend opvangadres kan onder voorwaarden gelden als de locatie waar vandaan vervoer van en naar school plaatsvindt. Zie ook de toelichting onder e.
buitenschoolse opvang
De wet spreekt alleen van het vervoer tussen de woning en de school. Er wordt geen rekening gehouden met de mogelijkheid dat de leerling vóór aanvang en/of na afloop van de schooldag elders wordt opgevangen. Met het toevoegen van de buitenschoolse opvang als locatie voorziet de verordening in een mogelijkheid voor het toekennen van een vervoersvoorziening in deze situatie. In de definitie wordt aangesloten bij de wettelijke definitie uit de Wet kinderopvang.
deskundige
Een deskundige beschikt over specifieke expertise op basis van zijn opleiding of functie. Dit kan een arts, psychiater of psycholoog zijn, die inzicht kan geven in de mate waarin de leerling door een handicap is beperkt, maar ook bijvoorbeeld een politiefunctionaris die als verkeersdeskundige kan beoordelen of een route voldoende begaanbaar en veilig is.
gehandicapte leerling
Het begrip handicap wordt op basis van de onderliggende wetgeving beschreven (artikel 4 Wpo e.a.). Een leerling die door een structurele lichamelijke, verstandelijke, zintuiglijke of psychische handicap niet of niet zelfstandig van het openbaar vervoer gebruik kan maken, wordt aangemerkt als een gehandicapte leerling in de zin van de verordening leerlingenvervoer. ‘Centraal staat het feit dat de leerling vanwege een handicap niet in staat is om zelfstandig naar school te reizen, de aard van de handicap is daarbij ondergeschikt’ (Kamerstukken II 2013/14, 34 022, nr. 3, p. 5).
De beperking die de leerling door de handicap ervaart moet structureel van aard zijn, in ieder geval langer dan drie maanden duren.
inkomen
Als peiljaar voor het inkomen moet op grond van de Wpo (artikel 4, zevende lid) worden aangemerkt het tweede kalenderjaar voorafgaand aan het kalenderjaar waarin het schooljaar waarvoor vergoeding van de vervoerskosten wordt gevraagd, begint. Bepalend is het verzamelinkomen van het huishouden waarin de leerling leeft, dat af te lezen is van de aanslag of navorderingsaanslag inkomstenbelasting.
Bij het ontbreken van een aanslag of navorderingsaanslag inkomstenbelasting wordt uitgegaan van het bij de Belastingdienst geregistreerde inkomen (het bepaalde belastbare loon). Bij het opvragen van de Inkomstenbelastingverklaring vermeldt de Belastingdienst het bij de Belastingdienst geregistreerde inkomen, dan wel het verzamelinkomen ingeval er aangifte is gedaan.
leerling
Voor basisscholen en speciale scholen voor basisonderwijs geldt dat kinderen de leeftijd van vier jaar moeten hebben bereikt om als leerling te worden toegelaten (artikel 39, eerste lid, van de Wpo). In het derde lid van artikel 39 van de Wpo is bepaald dat kinderen vanaf drie jaar en tien maanden ten hoogste vijf dagen (schoolgewenningsdagen) de basisschool mogen bezoeken. Deze kinderen zijn echter geen leerlingen in de zin van de wet, en de ouders kunnen dan ook geen aanspraak maken op een vervoersvoorziening.
Voor het (voortgezet) speciaal en voortgezet onderwijs geldt dat ouders van leerlingen die zijn toegelaten tot scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs of voortgezet onderwijs aanspraak kunnen maken op een vervoersvoorziening indien wordt voldaan aan de voorwaarden van de verordening leerlingenvervoer. De leeftijd van de leerling is hierbij niet van belang.
Een belangrijke uitzondering vormen leerlingen die rijdende scholen bezoeken voor kinderen van kermisexploitanten of van circusmedewerkers (Titel B van het Besluit trekkende bevolking Wpo). Ouders van leerlingen die deze scholen bezoeken kunnen geen aanspraak maken op een vervoersvoorziening. De kosten voor noodzakelijk vervoer van deze leerlingen ten behoeve van het schoolbezoek vormen onderdeel van de materiële instandhouding van die scholen.
openbaar vervoer
Het openbaar vervoer is ruim gedefinieerd. Het gaat niet alleen om voor eenieder openstaand personenvervoer volgens een dienstregeling. Ook een voor eenieder openstaande regiotaxi of belbus, die op afroep rijdt, wordt in het kader van deze verordening als een vorm van openbaar vervoer beschouwd. De definitie in deze verordening is daarmee ruimer dan de definitie van openbaar vervoer in artikel 1, Wet personenvervoer 2000.
opstapplaats
Eén van de mogelijkheden om het vervoer efficiënter en daardoor goedkoper te organiseren, is het instellen van centrale opstapplaatsen, van waar de leerlingen met de taxi of bus worden vervoerd. Met een dergelijk systeem worden de leerlingen niet thuis voor de deur opgehaald, maar dienen zij zich, al dan niet onder begeleiding van de ouders, te begeven naar de door het college aangewezen opstapplaats.
ouders
Onder ouders wordt verstaan: ouders als bedoeld in de Wpo, Wec of de Wvo en voogden en verzorgers. Als verzorgers worden aangemerkt: pleegouders groepsleiders in een gezinsvervangend tehuis, groepsopvoeders in een internaat en verder alle meerderjarige handelingsbevoegde personen die op hetzelfde adres verblijven als de leerlingen,
persoonlijk vervoersontwikkelingsplan
Om zelfstandig van en naar school te kunnen reizen kan het zijn dat een leerling nog aanvullende vaardigheden nodig heeft. Voor het aanleren van deze vaardigheden kan het college, indien nodig, een persoonlijk vervoersontwikkelplan opstellen. Voor het opstellen hiervan kan deskundig advies worden ingewonnen.
school
Onder 1°
In de Wpo gaat het om basisscholen en scholen voor speciaal basisonderwijs.
Onder 2°
In de Wec gaat het om onderwijs aan kinderen met een beperking.
De Wec onderscheidt de volgende clusters:
Cluster 1: onderwijs aan visueel gehandicapte kinderen dan wel meervoudig gehandicapte kinderen met deze handicap,
Cluster 2: onderwijs aan dove kinderen, slechthorende kinderen en kinderen met ernstige spraakmoeilijkheden dan wel meervoudig gehandicapte kinderen met een van deze handicaps,
Cluster 3: onderwijs aan langdurig zieke kinderen met een lichamelijke handicap, lichamelijk gehandicapte kinderen en zeer moeilijk lerende kinderen dan wel meervoudig gehandicapte kinderen met een van deze handicaps en
Cluster 4: onderwijs aan langdurig zieke kinderen anders dan met een lichamelijke handicap, zeer moeilijk opvoedbare kinderen en kinderen in scholen verbonden aan pedologische instituten.
Het onderwijs van cluster 1 en cluster 2 wordt gegeven in instellingen. Deze instellingen vallen ook onder het begrip ‘school’.
Onder 3°
In de Wvo 2020 gaat het om scholen voor vwo, havo, mavo, vbo en praktijkonderwijs. Ook de op grond van artikel 2.86, van de Wvo 2020 bij algemene maatregel van bestuur daartoe aangewezen instellingen vallen eronder.
toegankelijke school
Leerlingen kunnen op grond van hun beperking zijn aangewezen op een bepaalde school.
In het tweede lid, van artikel 4, van de Wpo staat dat de gemeente in de verordening geen onderscheid mag maken tussen openbaar en bijzonder onderwijs.
Het derde lid van artikel 4 Wpo bepaalt dat de verordening de op godsdienst of levensbeschouwing van de ouders berustende keuze van een school, moet eerbiedigen.
In de Wpo is bepaald dat het samenwerkingsverband primair onderwijs beoordeelt of een leerling toelaatbaar is tot een speciale school voor basisonderwijs in het samenwerkingsverband of tot het speciaal onderwijs van cluster 3 en cluster 4 (artikel 18a, zesde lid, van de Wpo). Het samenwerkingsverband laat zich daarbij adviseren door deskundigen.
De Wvo 2020 kent ook een dergelijke bepaling: het samenwerkingsverband voortgezet onderwijs beoordeelt of een leerling aangewezen is op het leerwegondersteunend onderwijs, of toelaatbaar is tot het praktijkonderwijs of tot het voortgezet speciaal onderwijs (artikel 2.47, zevende lid, onder c, van de Wvo 2020). Ook hier geldt dat het samenwerkingsverband zich daarbij laat adviseren door deskundigen.
Voor instellingen voor cluster 1 en cluster 2 geldt een afwijkende procedure. In de Wec is bepaald dat de commissie van onderzoek beoordeelt of een leerling in aanmerking komt voor het onderwijs op de instelling óf op begeleiding vanuit de instelling, waarbij de leerling dan is ingeschreven op een andere school (artikel 41, tweede lid, van de Wec).
vervoersvoorziening
De wet bepaalt dat de gemeente het vervoer zelf kan verzorgen, dan wel doen verzorgen. Ook kan zij een vergoeding in geld of natura verstrekken. In de begripsbepaling ‘vervoersvoorziening’ is dit nader uitgewerkt in verschillende varianten.
woning
Onder ‘woning’ wordt verstaan: de plaats waar de leerling structureel en feitelijk verblijft. Hierbij is het niet relevant in welke gemeente de ouders en/of het kind staan ingeschreven. Deze plaats kan ook in meer dan één gemeente zijn (ABRvS 24 januari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:249).
Wanneer de leerling tijdelijk in een andere gemeente verblijft, bijvoorbeeld in verband met noodzakelijke opvang, moet een aanvraag voor een vervoersvoorziening bij die gemeente ingediend te worden. Vakantie van de ouders geldt overigens niet als reden voor noodzakelijke opvang van de leerling elders.
Hoofdstuk 2. Aanvraagprocedure van de vervoersvoorziening
Artikel 2. Aanvraag
Als ouders menen voor een vervoersvoorziening voor hun kind in aanmerking te komen, dienen zij een aanvraag in bij het college. De meerderjarige en handelingsbekwame leerling moet dit zelf doen.
De aanvraag wordt gedaan in de gemeente waar de feitelijke en structurele verblijfplaats (woning) van de leerling is. Dit kan ook een vast logeeradres zijn, waar de leerling op vaste dagen verblijft. Het college stelt hiervoor een papieren of digitaal aanvraagformulier beschikbaar.
Bij twijfel zal het college zelf een onafhankelijke deskundige moeten inschakelen, dit kan de Gemeentelijke Gezondheidsdienst zijn of een vergelijkbare dienst van een externe deskundige.
Ouders zijn op grond van artikel 4:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) verplicht deze gegevens te overleggen, als deze van belang zijn voor de beslissing op de aanvraag. De gegevens dienen juist en volledig ingevuld te zijn. Het college bepaalt of dat daadwerkelijk het geval is.
Als het aanvraagformulier aangevuld of gecorrigeerd moet worden, stuurt het college het aanvraagformulier terug. Ouders worden dan in de gelegenheid gesteld om de verlangde gegevens binnen een door het college te bepalen termijn aan te vullen of te verbeteren. Wordt hiervan geen gebruik gemaakt, dan zal het college moeten afwegen of de aanvraag in behandeling wordt genomen (artikel 4:5, eerste lid, van de Awb). Op grond van artikel 4:5, vierde lid, van de Awb zal in een voorkomend geval aan de aanvrager bekend worden gemaakt dat de aanvraag niet in behandeling wordt genomen.
Uit jurisprudentie blijkt dat gemeenten zich bij een afwijzende beschikking niet louter kunnen beroepen op een onjuist dan wel onvolledig ingevuld aanvraagformulier, maar dat zij bij hun beoordeling mede moeten betrekken wat de kennelijke bedoeling van de aanvrager is, zoals die uit aanvragen van de voorafgaande jaren gebleken is (zie ABRvS 9 november 1989, nr. R03.89.5831/S6535).
Artikel 3. Onderzoek
In de onderzoeksfase wordt onderzocht of men in aanmerking komt voor een vervoersvoorziening en welke voorziening de goedkoopst passende vervoersvoorziening is. Bij dit onderzoek staan de mogelijkheden en behoeften van de leerling en de zelfredzaamheid van het gezin om zo zelfstandig mogelijk te reizen centraal, alsmede de mogelijkheden van de leerling om zich te ontwikkelen naar meer zelfstandigheid in het vervoer. Het onderzoek is bedoeld om de nodige kennis omtrent de relevante feiten en af te wegen belangen te verzamelen, zoals ook voorschreven in artikel 3:2, van de Algemene wet bestuursrecht.
Bij het onderzoek naar wat passend vervoer is voor een leerling wordt uitgegaan van hoe de leerling zo zelfstandig mogelijk naar en van zijn school kan reizen.
Het kan nodig zijn om in de onderzoeksfase met de ouder(s)/aanvrager in gesprek te gaan om:
-informatie te geven over de opties en de regels van leerlingenvervoer
-de aanvraag goed te kunnen beoordelen
-te onderzoeken wat de vervoersmogeljkheden van de leerlingen zijn.
Als dit mogelijk is, is het van meerwaarde om ook de leerling te betrekken bij het gesprek. Zo nodig kan,ook een deskundige betrokken worden bij het gesprek. Dit kan iemand met medische kennis zijn, zoals een orthopedagoog, iemand van de school, het samenwerkingsverband of anderszins. Ook ouders kunnen zich tijdens het gesprek laten bijstaan, bijvoorbeeld door een onafhankelijke cliëntondersteuner of een bij het gezin betrokken hulpverlener of deskundige.
In het onderzoek wordt ook gekeken naar de mogelijkheden om de vervoersvoorziening af te stemmen op andere voorzieningen die in het kader van het sociaal domein worden verstrekt. Dit sluit
aan bij de verplichting uit bijvoorbeeld de Wmo 2015. Daarbij is in de toelichting aangegeven dat het college verplicht is om de problematiek van een betrokkene in het sociale domein (zorg, wonen,
welzijn, jeugdzorg, onderwijs, schulden etc.) in onderlinge samenhang in kaart te brengen en te bevorderen dat de dienstverlening in dat sociale domein zo goed mogelijk op elkaar wordt afgestemd
(Kamerstukken II, 2013/14, 33 841, nr. 3, p. 170). Om deze reden zou ook een bij de gemeente
werkzame collega uit het sociaal domein bij een gesprek aan kunnen sluiten, zoals een bij het gezin
betrokken (SKJ-geregistreerde) jeugdconsulent.
Bij de beoordeling van een aanvraag leerlingenvervoer is het belangrijk te kijken naar wat een leerling kan en wil. De vergoedingsstructuur is zodanig opgebouwd, dat, binnen de gestelde criteria
(beoordelingsfase), de meest zelfstandige en onafhankelijke manier van reizen door de leerling wordt
vergoed. Ouders spelen hierin een belangrijke rol en hebben een eigen verantwoordelijkheid. Het is aan hen om eventueel samen met hun sociale netwerk of met behulp van andere ouders hun kind zelf te (laten) vervoeren of te leren zelf naar school te reizen.
Uiteraard blijft het maatwerk om te beoordelen hoe een kind kan reizen. Daarin speelt niet alleen de beperking een rol, maar ook de leeftijd, de route en de behoeften van de leerling. Om het maatwerk te kunnen bieden is het van belang om kennis te hebben van de situatie van de leerling, de meest geschikte en haalbare vervoerswijze en de zelfredzaamheid van de leerling en het gezin.
Vierde lid
Het college kan bij leerlingen vanaf 9 jaar, in overleg met de ouders en zo mogelijk met de leerling, een persoonlijk vervoersontwikkelingsplan voorstellen dat past bij het ontwikkelingsperspectief van de school en de daarin gestelde doelen. Dit persoonlijk vervoersontwikkelingsplan betreft een stappenplan in het verkrijgen van meer zelfredzaamheid en zelfstandigheid in het vervoer en sluit aan op het ontwikkelingsperspectief dat school in overleg met ouders heeft vastgesteld. Het college werkt in nader regels uit hoe dit vorm krijgt.
Artikel 4. Inzet deskundige
De verordening bevat, conform artikel 4, vierde lid, van de Wpo, artikel 4, vierde lid, van de Wec en
8.29, derde lid, van de Wvo 2020, een regeling voor het inwinnen van advies van een deskundige. Dit is nodig op het moment dat er voor het beoordelen van de aanvraag specifieke deskundigheid
noodzakelijk is waar het college zelf intern niet over beschikt.
Artikel 5. Beslistermijn
Eerste lid
Artikel 4:13 van de Awb bepaalt dat de redelijke termijn waarbinnen een beschikking moet worden gegeven in ieder geval is verstreken als het college binnen acht weken geen beschikking heeft gegeven, of aan de aanvrager een bericht van verdaging heeft gezonden.
Voor de verordening leerlingenvervoer is gekozen voor de wettelijk toegestane beslistermijn van acht weken.
De beslistermijn kan worden opgeschort als de aanvraag onvolledig is. De aanvrager krijgt dan de kans om, gedurende de termijn dat de beslistermijn is opgeschort, de aanvraag volledig te maken. Dit is geregeld in artikel 4:5 van de Awb.
Artikel 4:15 van de Awb bepaalt dat de beslistermijn wordt opgeschort tot de dag waarop de aanvraag met de ontbrekende gegevens is aangevuld of de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken.
Tweede lid
Het kan voorkomen dat de gestelde afwikkelingstermijn niet haalbaar is voor het college. Hiervan kan bijvoorbeeld sprake zijn wanneer het gevraagde oordeel van deskundigen uitblijft, of als er sprake is van een bijzondere situatie. Het college kan de beslistermijn dan voor ten hoogste 4 weken verlengen.
Uiterlijk een dag vóór het verstrijken van de tweede termijn moet er een beschikking op de ingediende aanvraag door het college zijn gegeven. Als blijkt dat ook de verlengde termijn onvoldoende is,
bijvoorbeeld als gevolg van het uitblijven van het advies van deskundigen, moet er toch een
beschikking worden afgegeven.
Artikel 6. Ingangsdatum voorziening
Een vervoersvoorziening wordt niet met terugwerkende kracht toegekend. De vergoeding is bedoeld
om de leerling in staat te stellen (in de toekomst) de school te bezoeken. Het is geen inkomensvoorziening. Dit past ook bij de primaire verantwoordelijkheid van de ouders van de leerling om het schoolbezoek zelf te organiseren en te faciliteren. Voor het aangepast vervoer geldt dat het
college, na toekenning, voor de praktische organisatie van het vervoer enige tijd nodig zal hebben.
Hierbij gaat het onder andere om het inroosteren van de leerling en het eventueel aanpassen van de vervoersroute, zodat de leerling mee kan.
Artikel 7. Besluit
Eerste lid
Een besluit moet voldoen aan de eisen die de Awb daaraan stelt. Zo moet er sprake zijn van een deugdelijke motivering (artikel 3:46, van de Awb). In dit artikel is bepaald welke concrete informatie minimaal in het besluit moet worden opgenomen. Het betreft een nadere uitwerking van de wettelijke eisen, die niet afdoet aan de plicht om aan de eisen die rechtstreeks voortvloeien uit de Awb te voldoen.
Om enige beleidsruimte te creëren is bepaald dat het college bij de toekenning van de vervoersvoorziening tevens de termijn van de verstrekking vastlegt. In de beschikking moet deze termijn aangegeven worden. Per geval wordt de termijn bepaald.
Vanuit het oogpunt van lastenverlichting voor de burger is het wenselijk dat het aantal aanvragen zoveel mogelijk wordt beperkt. In dat kader is het mogelijk om voor een langere periode dan één schooljaar de vervoersvoorziening toe te kennen. Wanneer te verwachten valt dat er geen verandering zal optreden in de lichamelijk of geestelijke toestand van de leerling en deze dus aan de geldende criteria blijft voldoen, is het mogelijk te kiezen voor een periode van enkele jaren, of zelfs voor de hele schoolperiode.
Als er in de situatie van de leerling echter verandering valt te verwachten, bijvoorbeeld een verbetering in de lichamelijke of geestelijke toestand, zal er gekozen worden voor een verstrekking over een termijn van één schooljaar.
Hoofdstuk 3. Beoordelingscriteria
Artikel 8. Algemene bepalingen
Eerste lid
De verantwoordelijkheid voor het schoolbezoek blijft ingevolge de Leerplichtwet in alle gevallen bij de ouders liggen. In dit lid is deze verantwoordelijkheid nog eens expliciet vastgelegd. Deze verantwoordelijkheid kan door de ouders niet op- of overgedragen worden aan de gemeente. De wettelijke regeling, noch de gemeentelijke verordening beperkt deze verantwoordelijkheid van de ouders. Ouders kunnen er dus niet van uit gaan dat zij altijd een vervoersvoorziening krijgen of dat deze altijd wordt voortgezet. Van ouders wordt ook verwacht dat zij de noodzakelijke keuzes maken om hun verantwoordelijkheid te kunnen nemen. Daarbij kan gedacht worden aan het aanpassen van werktijden en het verkeersveilig maken van de leerling.
Tweede lid
In deze verordening zijn verschillende voorwaarden opgenomen waaraan moet worden voldaan om in aanmerking te komen voor een vervoersvoorziening. Op het moment dat een leerling voldoet aan die voorwaarden en er meerdere vervoersvoorzieningen zijn waarvan de leerling (in redelijkheid) gebruik zou kunnen maken, dan zal de keuze vallen op de voor het college goedkoopste oplossing. Ook als dit betekent dat die oplossing meer van ouders (bijvoorbeeld extra begeleiding) of de leerling (meer reistijd) vraagt. Dit past binnen het uitgangspunt dat ouders en de leerling in de basis zelf verantwoordelijk zijn voor het schoolbezoek en is nodig om het vervoersstelsel toegankelijk en betaalbaar te houden.
Derde lid
Wanneer een leerling begeleiding nodig heeft tijdens het vervoer, is dat primair een
verantwoordelijkheid van de ouders. Zij zijn en blijven verantwoordelijk voor de schoolgang van hun
kind. Werk van ouders of anderszins ontslaat ouders niet van deze verantwoordelijkheid. Wanneer
ouders zelf niet in staat zijn om begeleiding te bieden, is het hun verantwoordelijkheid iemand te zoeken, die deze taak van hen al dan niet tijdelijk, geheel of gedeeltelijk kan overnemen. Er ligt echter ook een wettelijke zorgplicht bij de gemeente om passend vervoer aan te bieden. Het is aan het
college om een zorgvuldige afweging te maken en te bepalen wat, gelet op de primaire
verantwoordelijkheid van ouders, redelijk is (Kamerstukken II 2011/12, 33 106, nr. 7).
Vierde lid
De verantwoordelijkheid voor het gedrag van de minderjarige leerling gedurende het verblijf van de leerling in het aangepast vervoer berust bij de ouders. Zij moeten de gelegenheid krijgen hun kind te begeleiden bij het vervoer. Wanneer het gedrag beïnvloedbaar is door de leerling te laten begeleiden,
is er geen reden om de leerling individueel te vervoeren.
Het recht op een vervoersvoorziening is geen absoluut recht. Als de leerling zich onaanvaardbaar gedraagt, kan dit gedrag er uiteindelijk toe leiden dat de vervoersvoorziening beëindigd wordt. Onder onaanvaardbaar gedrag door de leerling of de ouder wordt verstaan het gedrag dat onder de gegeven
omstandigheden in het maatschappelijk verkeer onacceptabel is. Gedacht kan worden aan beschadiging van het interieur van de taxi(-bus), mishandeling van medepassagiers, grove belediging
of bedreiging van de chauffeur etc. Voordat daar echter consequenties aan worden verbonden dient
nagegaan te worden of het gedrag verwijtbaar is. Bepaalde aandoeningen kunnen met zich meebrengen, dat dit niet het geval is. In dat geval zal beoordeeld moeten worden of een andere vervoersvoorziening uitkomst biedt, zoals inzet eigen vervoer.
Vijfde lid
Bij het verstrekken van de vervoersvoorziening staat de zelfredzaamheid en de eigen
verantwoordelijkheid van de leerling en zijn ouders voorop. Bij de bepaling van de aard van de
vervoersvoorziening wordt hier dan ook naar gekeken. Zelf fietsen heeft daarbij bijvoorbeeld de voorkeur boven aangepast vervoer in de vorm van een door het college georganiseerde taxibus.
Artikel 9. Afwijzingsgronden
Eerste lid
Deze bepaling geeft invulling aan de op grond van artikel 4, achtste lid, van de Wpo en artikel 4, zevende lid, van de Wec bestaande mogelijkheid om in de verordening te bepalen dat er geen aanspraak bestaat op een vervoersvoorziening op grond van de afstand. De afstand van 6
kilometer sluit aan bij de in artikel 4, zevende lid, van de Wpo opgenomen bovengrens van 6
kilometer. De afstand tussen de woning en de dichtstbijzijnde toegankelijke school moet per route,
zowel voor de heen- als voor de terugweg, worden bepaald.
Leerlingen die voortgezet onderwijs volgen en geen handicap hebben, komen al niet in aanmerking voor leerlingenvervoer. Voor hen is deze bepaling dan ook niet van toepassing.
Dit lid is niet van toepassing indien het leerlingenvervoer van leerlingen met een handicap betreft.
Tweede lid
Voor het bezoeken van een school voor voortgezet onderwijs zijn de ouders of de leerling, ongeacht
de afstand, zelf verantwoordelijk. Voor het voortgezet speciaal onderwijs (artikel 4, vierde lid, van de
Wec) en het regulier voortgezet onderwijs (artikel 8.28, van de Wvo 2020) geldt, dat gehandicapte leerlingen slechts recht hebben op een vervoersvoorziening als zij door een lichamelijke,
verstandelijke of zintuiglijke handicap voor hun schoolbezoek:
a)niet zelfstandig van openbaar vervoer gebruik kunnen maken; of
b) zijn aangewezen op ander vervoer dan openbaar vervoer.
Deze leerlingen komen daarmee alleen in aanmerking voor leerlingenvervoer als zij gezien hun handicap niet in staat zijn om zelfstandig naar school te komen (Kamerstukken II 2011/12, 33 106, nr. 3, p.36).
Om te kunnen beoordelen of een leerling door zijn handicap beperkt is om zelfstandig te reizen, is in
een aantal gevallen onafhankelijk advies van deskundigen ter zake nodig. Het zal dan veelal gaan om de vraag of een leerling door zijn handicap in het geheel niet van openbaar vervoer of de fiets gebruik kan maken, of alleen onder begeleiding daarvan gebruik kan maken. Het kan ook gaan over een deelaspect van het vervoer, bijvoorbeeld over de vraag of een bepaalde route door de betreffende leerling veilig kan worden afgelegd.
Artikel 10. Andere oplossing
De mogelijkheid om in aanmerking te komen voor een vervoersvoorziening in het kader van deze
verordening is niet bedoeld voor situaties waarin leerlingen of hun ouders voor dit vervoer al (gedeeltelijk) gebruik kunnen maken van een andere regeling of vergoeding. Dit artikel voorkomt dat
er een (deels) dubbele vergoeding kan worden ontvangen.
Als kan worden aangetoond dat een aanvrager van leerlingenvervoer via een andere weg
(bijvoorbeeld via de werkgever) een vergoeding ontvangt voor de kosten van het vervoer naar school
of de stage, mag het college die vergoeding aftrekken van de vergoeding die de aanvrager zou hebben gekregen op basis van de verordening leerlingenvervoer. Ook is het mogelijk deze vergoeding als bijdrage in rekening te brengen, wanneer het om aangepast vervoer gaat.
Het bovenstaande geldt echter niet voor vergoedingen die – op aanvraag – aan ouders van schoolgaande kinderen in het voortgezet onderwijs worden verstrekt op basis van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten. Deze vergoeding is opgebouwd uit verschillende componenten, zoals lesgeld, en is zeker niet uitsluitend bestemd voor reiskosten. Daarom wordt deze vergoeding niet verrekend met de vervoersvoorziening.
Artikel 11. Aanwijzing opstapplaats
Eerste lid
Om het vervoer efficiënter en daardoor goedkoper te organiseren, voorziet deze bepaling in een bevoegdheid aan het college om opstapplaatsen aan te wijzen, vanwaar leerlingen met de taxi of bus worden vervoerd. Met een dergelijk systeem worden de leerlingen niet thuis voor de deur opgehaald, maar moeten zij, al dan niet onder begeleiding, naar de door het college aangewezen opstapplaats, vanwaar zij worden opgehaald.
Tweede lid
De aan te wijzen opstapplaats moet voldoende veilig zijn voor de, indien nodig door een begeleider begeleide, leerling om van het aangepast vervoer gebruik te maken. Ook moet de opstapplaats, mede gelet op de weersomstandigheden, voldoende beschutting bieden. Bij veilig en beschut kun je bijvoorbeeld denken aan voldoende straatverlichting of een bushokje. Het feit dat de opstapplaats aan een drukke verkeersweg ligt is op zichzelf niet voldoende om de locatie als onvoldoende veilig te beoordelen. Van ouders mag in dergelijke situaties verwacht worden dat zij voor begeleiding zorgen tot ten minste het moment dat hun kind is ingestapt.
De opstapplaats moet ook binnen een redelijke afstand van de woning van de leerling zijn gelegen.
Het is aan het college om te beoordelen wat in een individuele situatie redelijk is.
Derde lid
Het uitgangspunt is dat ouders zelf zorgdragen voor de voor de leerling noodzakelijke begeleiding.
Wanneer het voor ouders onmogelijk is om de leerling naar de opstapplaats te (laten) begeleiden, dan wijst het college geen opstapplaats aan. Nu van ouders een redelijke mate van inzet verwacht mag worden zal hier niet snel sprake van zijn. Het is aan het college om te beoordelen of ouders voldoende hebben aangetoond dat het (laten) bieden van begeleiding naar en op de opstapplaats voor hen, door individuele omstandigheden, onmogelijk is.
Artikel 12. Vervoersvoorziening naar de dichtstbijzijnde toegankelijke school
Eerste lid
In artikel 4, tweede en derde lid, van de Wpo, artikel 4, tweede lid, van de Wec en artikel 8.29, tweede lid, van de Wvo 2020 is bepaald dat de raad bij het vaststellen van de verordening de op godsdienst of levensbeschouwing van ouders berustende keuze van een school dient te eerbiedigen. Tevens is in
de genoemde artikelen bepaald dat in de verordening geen onderscheid wordt gemaakt tussen openbaar en bijzonder onderwijs.
Als toegankelijke school is dan aan te merken de school van de verlangde godsdienstige of levensbeschouwelijke richting dan wel de openbare school. Daar komt een tweede criterium bij, namelijk de school van de soort waarop de leerling is aangewezen op grond van zijn lichamelijke, verstandelijke of psychische beperking.
Als dichtstbijzijnde school kan worden aangemerkt de school die naar afstand het dichtstbij gelegen is,
gemeten langs de kortste voor de leerling voldoende begaanbare, veilige weg.
Wanneer een leerling een school bezoekt die, met voorbijgaan van een vergelijkbare school van dezelfde gewenste richting, verder van de woning van de leerling is verwijderd, blijft de aanspraak in principe beperkt tot de kosten verbonden aan het vervoer van en naar de dichtst bij de woning gelegen school.
Indien de situatie zich zou voordoen dat vervoer naar een verder van de woning van de leerling gelegen school van dezelfde richting voor de gemeente goedkoper zou zijn (of niet meer kosten met
zich meebrengt), kan het college aan de ouders vragen ermee in te stemmen dat de leerling naar die
school wordt vervoerd. Voor een openbare school geldt hetzelfde.
Richting
Als erkende richtingen binnen het bijzonder onderwijs gelden het (rooms) katholiek onderwijs,
protestants-christelijk onderwijs (gereformeerd, hervormd), onderwijs naar de leer van de Gereformeerde kerk (vrijgemaakt), reformatorisch onderwijs en het evangelisch onderwijs; voorts het
joods onderwijs, (orthodox) islamitisch onderwijs en het hindoe onderwijs, en ten slotte het algemeen
bijzonder of neutraal bijzonder onderwijs en het onderwijs op antroposofische grondslag (vrijescholen).
Sinds 2004 zijn gereformeerd en hervormd opgegaan in de Protestantse Kerk Nederland (PKN). De
keuze van de leerling of zijn ouders voor één van de hiervoor genoemde erkende richtingen bepaalt
dus (mede) of een school kan worden aangemerkt als toegankelijke school voor de betreffende leerling.
Een bepaalde onderwijskundige methode wordt niet tot het begrip ‘richting’ gerekend. Hiermee worden onder andere bedoeld: Jenaplanscholen, Montessorischolen, Daltonscholen,
Iederwijsscholen, etc. De voorkeur van de leerling of zijn ouders voor een bepaalde onderwijskundige methode is niet van invloed bij het bepalen van de dichtstbijzijnde toegankelijke school.
Instellingen voor cluster 1 en cluster 2
Als de commissie van onderzoek heeft geoordeeld dat de leerling toelaatbaar is tot of aangewezen is op begeleiding vanuit een instelling voor cluster 1 of cluster 2 onderwijs, dan bepaalt dit (mede) of sprake is van een toegankelijke school.
De school is vol
Het spreekt voor zich dat op een voor de leerling geschikte school wel ruimte voor de leerling moet
zijn en dat de leerling moet zijn/worden toegelaten. Een school die vol is heeft geen zorgplicht voor de
leerling.
Indien de dichtstbijzijnde school niet toegankelijk is voor een leerling omdat de school vol is, wordt een
vervoersvoorziening toegekend naar de eerstvolgende dichtstbijzijnde, toegankelijke school. De
aanspraak op vervoer naar deze verder weg gelegen school blijft bestaan, zolang er een wachtlijst is voor de dichtstbijzijnde school.
Als de wachtlijst is opgelost en de leerling kan worden geplaatst op de dichtstbijzijnde school – het
college dient naar de duur van de wachtlijst te informeren – kan de vervoersvoorziening beperkt
worden tot aan de dichtstbijzijnde school, aangezien deze weer toegankelijk is geworden. Dit
ongeacht het feit of de leerling vanaf dat moment ook daadwerkelijk de dichtstbijzijnde school gaat bezoeken. Ouders zijn vrij om hun kind naar elke school van hun keus te laten gaan, maar in het
kader van het leerlingenvervoer hoeft slechts een vervoersvoorziening naar de dichtstbijzijnde,
toegankelijke school te worden verstrekt.
Dislocaties en nevenvestigingen
Als een school die een leerling bezoekt meer dan één locatie heeft, rijst de vraag of slechts de
hoofdvestiging dan wel alle onderwijslocaties als school in de zin van de verordening leerlingenvervoer moeten worden beschouwd. Aansluitend bij de regelgeving inzake de huisvesting en materiële instandhouding geldt dat de feitelijke locatie die door de leerling wordt bezocht kan worden
aangemerkt als ‘school’. Indien de locatie een nevenvestiging betreft kan aan de hand van het BRINnummer worden vastgesteld of het een school betreft die als onderwijsinstelling is geregistreerd bij het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen (OCW). In dat geval heeft de nevenvestiging een aanvullende code als toevoeging op het BRINnummer van de hoofdlocatie. De toevoeging geeft aan dat bij de nevenvestiging sprake is van een onderwijslocatie.
BRIN staat voor basisregistratie instellingen. Het ministerie van OCW kent een BRINnummer toe aan elke onderwijsinstelling in Nederland. Daarmee is vast te stellen of een locatie als onderwijsinstelling wordt erkend.
Een schoollocatie dient aan de voorwaarden van deze verordening te voldoen.
Tweede lid
Voor alle onderwijssoorten geldt de hoofdregel: een vervoersvoorziening wordt toegekend naar de
dichtstbijzijnde voor de leerling toegankelijke school. Volgens artikel 4, vijfde lid, onder c en d, van de
Wpo moet echter, wanneer het gaat om speciale scholen voor basisonderwijs, het vervoer naar de dichtstbijzijnde school in het samenwerkingsverband ook worden bekostigd. Dat hoeft niet persé de dichtstbijzijnde toegankelijke speciale school voor basisonderwijs te zijn. Het is mogelijk dat er een
school buiten het samenwerkingsverband, maar dichterbij de woning is gelegen.
Na invoering van het passend onderwijs beoordeelt het samenwerkingsverband of leerlingen toelaatbaar zijn tot het onderwijs aan speciale scholen voor basisonderwijs in het samenwerkingsverband (artikel 18a, zesde lid, aanhef en onder c, van de Wpo). Een ‘toelaatbaarheidsverklaring’ voor een speciale school voor basisonderwijs, afgegeven door het
samenwerkingsverband aan een leerling, geldt alleen binnen dat samenwerkingsverband (artikel 40, achtste lid, van de Wpo). Een ander samenwerkingsverband kan immers gekozen hebben voor een
hoger of lager niveau van basisondersteuningsvoorzieningen, die op elke school aanwezig zijn.
In het tweede lid wordt gesproken van de basisschool waarvan de leerling afkomstig is. Dit is de
dichtstbijzijnde toegankelijke basisschool. Daarnaast geldt, bij toepassing van het tweede lid, aanhef en onder b, ook hier het vereiste van schriftelijke instemming van de ouders.
Derde lid
Binnen het leerlingenvervoer wordt een vergoeding verstrekt naar de (qua afstand) dichtstbijzijnde
toegankelijke school, rekening houdend met de onderwijsbehoefte en de richting. In de praktijk komt
het voor dat dit niet de school is waarnaar de leerling door het samenwerkingsverband wordt
verwezen.
Het derde lid beschrijft de voorwaarden waaronder het college tóch kan besluiten om een vergoeding
te verstrekken naar de niet dichtstbijzijnde toegankelijke (en door het samenwerkingsverband
geadviseerde) school.
De noodzaak van het bezoeken van de niet dichtstbijzijnde toegankelijke school moet overtuigend worden aangetoond aan het college. Dit kan bijvoorbeeld door middel van een specifieke onderbouwing door het samenwerkingsverband.
Wanneer al dan niet door het samenwerkingsverband is vastgesteld, welke onderwijssoort een leerling nodig heeft op grond van de Wpo, de Wec ofde Wvo 2020, zal het samenwerkingsverband aan het college overtuigend moeten aantonen, waarom dat onderwijs niet aangeboden kan worden op de dichterbij gelegen school. Hierbij valt bijvoorbeeld te denken aan een leerling, die onder een samenwerkingsverband valt waar arrangementen op reguliere basisscholen worden aangeboden, die het speciaal (basis)onderwijs vervangen. De leerling gaat dan naar een reguliere basisschool verder weg, omdat het arrangement, waarop hij onderwijskundig is aangewezen dichterbij niet aanwezig is.
Artikel 13. Schooltijden en wachttijden
Eerste lid
Het aangepast vervoer vindt plaats in aansluiting op het begin en einde van de schooldag, zoals aangegeven in de schoolgids van de school. In alle andere situaties zijn ouders zelf verantwoordelijk voor de schoolgang van hun kind. Vervoer dat nodig is in verband met een activiteit van de school (sportdag, excursie, sinterklaas- of andersoortige feestdagviering) valt buiten het leerlingenvervoer.
Tweede lid
In het voortgezet speciaal onderwijs en het regulier voortgezet onderwijs kan het voorkomen, dat er
binnen de vaste schooltijden gewerkt wordt met lesroosters. Ook in dat geval vindt het aangepast
vervoer in principe plaats op het begin en het einde van de schooldag volgens de schoolgids. Het
college kan, ingeval van aangepast vervoer, echter overwegen om dan een wachttijd te hanteren,
waarbij leerlingen op elkaar wachten, dan wel eerder op school zijn. Hierdoor kan het vervoer toch
gecombineerd worden.
De gemeente zal indien mogelijk proberen de leerlingen met afwijkende schooltijden van één of meerdere scholen gezamenlijk te vervoeren, wanneer de begin- en/of eindtijden nagenoeg hetzelfde zijn.
Derde lid
Het vervoer op afwijkende tijden kan leiden tot individueel aangepast vervoer buiten de schooltijden
en dat brengt extra vervoerskosten met zich mee. De gemeente is hier in principe niet toe verplicht, tenzij de leerling een gedeeltelijke vrijstelling van de leerplicht heeft.
Alleen wanneer de leerling door een structurele handicap slechts een deel van het onderwijsprogramma kan volgen, kan er in een voorkomend geval tijdens de schooltijd vervoerd
worden. Sociale omstandigheden, lichamelijke problemen van tijdelijke aard of leeftijd zijn geen grond voor het vervoer tijdens schooltijd. De ouders dienen hun verzoek om een vervoersvoorziening op
deze afwijkende tijden te onderbouwen door:
- •
een verklaring van de leerplichtambtenaar, waaruit een leerplichtakkoord blijkt;
- •
een verklaring van een deskundige (bijvoorbeeld een arts, psycholoog of orthopedagoog), waaruit de medische onmogelijkheid blijkt om de volledige schooltijden te volgen.
Het college kan, overeenkomstig artikel 4, een deskundige inschakelen om het geleverde bewijs te beoordelen.
Artikel 14. Tijdelijk verblijf buiten de gemeente
Een aanvraag wordt gedaan in de gemeente waarin de leerling zijn woning heeft. De aanwezigheid
van een structureel karakter van het feitelijk verblijf van de leerling vormt een onderdeel van het begrip
woning. Een tijdelijk verblijf elders verplaatst de structurele feitelijke verblijfplaats dan ook niet.
Wanneer de leerling tijdelijk in een andere gemeente verblijft, bijvoorbeeld in verband met
noodzakelijke opvang, is het bovendien niet praktisch dat die andere gemeente de vervoerskosten moet dragen. Immers: bij gemeente A moet de vervoersvoorziening (tijdelijk) worden stopgezet, bij gemeente B moet een vervoersvoorziening worden aangevraagd; en een aantal weken later zou het
omgekeerde weer moeten gebeuren. Dat zorgt voor een omslachtige belasting voor de leerling of zijn
ouders en de gemeenten. Artikel 14 regelt hierom wat onder tijdelijk verblijf wordt verstaan en hoe het
college daarin handelt.
Als de leerling door een crisissituatie gedurende een korte periode in een andere gemeente verblijft,
zijn eigen school blijft bezoeken en van gemeentewege al een vergoeding leerlingenvervoer kreeg
naar deze school, dan wordt dit verblijf voor de duur van maximaal zes weken aangemerkt als verblijf
in de gemeente. Het college neemt dan de kosten voor vervoer voor de duur van maximaal zes weken voor zijn rekening. Het college neemt hierover een afzonderlijk besluit, waarbij het oorspronkelijke
besluit waarmee een vervoersvoorziening was toegekend tijdelijk wordt opgeschort, zolang de tijdelijke situatie bestaat.
Vakantie van de ouders geldt overigens niet als reden voor noodzakelijke opvang van de leerling elders. In dat geval is geen sprake van een crisissituatie, maar van een keuze, waarbij ouders zelf
verantwoordelijk zijn voor het vervoer.
Artikel 15. Vervoersvoorziening voor weekeinde en vakantie bij verblijf in pleeggezin of internaat
Artikel 4, zesde lid, van de Wec geeft aan dat in de verordening moet worden opgenomen in welke
gevallen en onder welke voorwaarden het college aan in de gemeente wonende ouders van leerlingen
die met het oog op het volgen van voor hen passend speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs in een internaat of pleeggezin verblijven, op aanvraag een vergoeding verstrekt voor de
kosten verbonden aan het weekeinde- en vakantievervoer. Op grond van artikel 4, negende lid, van de Wec, bestaat de mogelijkheid om te regelen dat het college het vervoer zelf verzorgt of doet
verzorgen. In artikel 15 wordt dit uitgewerkt.
Artikel 15 bevat twee belangrijke componenten:
1. Een vervoersvoorziening voor het weekeinde en de vakantie wordt alleen verstrekt als het verblijf van de leerling in een internaat of een pleeggezin noodzakelijk is met het oog op het volgen van passend (voortgezet) speciaal onderwijs. Zo is het bepaald in de Wec.
Doorslaggevend is de directe relatie tussen het verblijf in een internaat of pleeggezin en het volgen van passend onderwijs op een school die ver van de woning is gelegen. Dit betekent dat het college
geen vervoersvoorziening voor het weekeinde en de vakantie toekent, als de leerling passend onderwijs kan volgen op een school die redelijkerwijs met dagelijks vervoer vanuit het ouderlijk huis bereikt kan worden. Ook betekent dit dat er geen vervoersvoorziening van en naar de woning van de ouders wordt verstrekt als de leerling om medische of sociale redenen in een internaat of pleeggezin
verblijft, en daar in de buurt een school bezoekt. Het college dient na te gaan op welke gronden een
leerling op een internaat of bij een pleeggezin is geplaatst.
Ouders van leerlingen van het regulier en speciaal basisonderwijs en van het regulier voortgezet onderwijs komen niet in aanmerking voor een vervoersvoorziening voor het weekeinde of de vakantie.
2. Het college verstrekt de vervoersvoorziening voor het weekeinde- en vakantievervoer, als de ouders in de gemeente wonen en daarvoor in aanmerking komen. Zo is het bepaald in de Wec. Het college van de gemeente waar de leerling in een internaat of een pleeggezin verblijft heeft hierin geen rol. Wanneer de leerling in aanmerking komt voor dagelijks vervoer van het internaat of pleeggezin naar de school en terug, verstrekt het college van de gemeente waar de leerling in het internaat of het pleeggezin verblijft deze voorziening.
Vierde en vijfde lid
Het uitgangspunt is een vergoeding in geld voor de kosten van het gebruik van het openbaar vervoer.
Als dit goedkoper is voor het college, of als er sprake is van bijzondere omstandigheden, dan kan er
een kilometervergoeding worden verstrekt.
Het college vergoedt ook de kosten van het openbaar vervoer voor een begeleider, als de leerling wegens zijn structurele handicap of leeftijd niet in staat is zelfstandig van het openbaar vervoer gebruik te maken. Tot de leeftijd van 9 jaar wordt van een leerling niet verwacht dat hij in staat is zelfstandig van het openbaar vervoer gebruik te maken. Vanaf 9 jaar kan het college indien nodig het bevorderen van zelfstandig vervoer als nadere voorwaarde stellen.
Zesde lid
Het zesde lid geeft aan dat het aangepast vervoer, zoals beschreven in artikel 22 van de verordening,
in principe niet kan worden ingezet voor weekend- en vakantievervoer. Alleen in uitzonderlijke
situaties is hierop een uitzondering mogelijk. Dit is het geval als:
- openbaar vervoer ontbreekt; of
- de leerling wegens zijn structurele handicap niet in staat is – ook niet onderbegeleiding – van het openbaar vervoer gebruik te maken.
Artikel 16. Vervoersvoorziening naar stageadres
Een stage kan deel uitmaken van het onderwijsprogramma van scholen voor voortgezet onderwijs en voortgezet speciaal onderwijs (artikel 17, van de Wec en artikel 2.26, derde lid en artikel, 2.27, derde lid, van de Wvo 2020). Ook een maatschappelijke stage kan onderdeel uitmaken van het onderwijsprogramma (artikel 22, eerste lid, onder c, onder 3e, van de Wec en artikel 2.32, van de Wvo
2020). In het arbeidsmarktgerichte uitstroomprofiel van het voortgezet speciaal onderwijs is voor leerlingen vanaf 14 jaar minstens één stage op ten hoogste vier dagen per week zelfs verplicht (artikel 17, eerste lid, van de Wec).
Wanneer de stage is opgenomen in de schoolgids van de school is het stageadres aan te merken als ‘school’. Komt de leerling in aanmerking voor een vervoersvoorziening naar de school waar hij staat
ingeschreven, dan bestaat er in beginsel ook aanspraak op leerlingenvervoer naar het stageadres.
Aangezien stage in feite een verlenging van de schoolactiviteit is, moeten de dagen en tijden,
waarvoor de vervoersvoorziening wordt verstrekt in beginsel overeenkomen met de reguliere
schooltijden. Omdat dit in de praktijk lastig kan zijn, omdat stages vaak aansluiten op werktijden, bevat
het derde lid een uitzonderingsmogelijkheid. Dit moet voorkomen dat leerlingen die geen passende stageplek binnen de reguliere schooltijden kunnen vinden hun opleiding niet kunnen afronden.
Naar analogie van ‘dichtstbijzijnde toegankelijke school’ wordt slechts een vervoersvoorziening verstrekt naar het dichtstbijzijnde toegankelijke stageadres en naar één stage-locatie. Om de vervoerskosten voor de gemeente te kunnen beheersen, is in artikel 16 bepaald, dat het college een
maximale afstand van de woning of de school bepaalt of dat het stageadres op de route van de woning naar de school moet zijn gelegen, tenzij dit voor de leerling onmogelijk blijkt.
Voor een vervoersvoorziening naar een stageadres gelden verder dezelfde voorwaarden die ook gelden als de leerling of zijn ouders in aanmerking wil komen voor een vervoersvoorziening naar de dichtstbijzijnde toegankelijke school (zie de artikelen 8 t/m 14).
Stage is een opstap naar deelname in het maatschappelijk verkeer. Bij het onderzoek naar wat
passend vervoer is voor de leerling kan voor de stage een andere vervoersvoorziening worden verstrekt, dan naar de school van de leerling. Het doel blijft om zo zelfstandig mogelijk te reizen.
Ter onderbouwing van de aanvraag van een vervoersvoorziening naar een stageadres dient een stagecontract aangeleverd te worden. Zo kan ook gecontroleerd worden of er in de stageovereenkomst wellicht een regeling met betrekking tot de vervoerskosten is getroffen met het stagebedrijf.
Artikel 17. Vervoer tussen buitenschoolse opvang of een afwijkend opvangadres en school
In het speciaal basisonderwijs komt het steeds vaker voor dat kinderen voorafgaand of na afloop van de lestijd naar de naschoolse opvang gaan, bij een buitenschoolse opvang of bij een hiermee vergelijkbaar opvang, bijvoorbeeld bij grootouders. Er komt ook steeds meer naschoolse opvang voor kinderen uit speciaal onderwijs beschikbaar. Voor ouders wordt het zo makkelijker om de zorg te combineren met werk.
Deze bepaling voorziet in de mogelijkheid dat de leerling, als er recht bestaat op een
vervoersvoorziening, in afwijking van de Wpo, de Wec en de Wvo 2020, voorafgaand of na afloop van de schooldag niet bij de woning wordt opgehaald of afgezet, maar bij de buitenschoolse opvang of een hiermee vergelijkbaar opvang waarvan de locatie afwijkt van de woning: een afwijkend opvangadres. Vervoer tussen de buitenschoolse opvang of een vergelijkbaar afwijkend opvangadres en de school is enkel van toepassing indien:
- het een structureel adres betreft op vaste dagen gedurende het gehele schooljaar;
- dit vervoer geen onevenredig nadeel op te leveren voor de overige deelnemers aan de vervoersvoorziening;
- deze vervoersvorm past binnen de mogelijkheden van de gecontracteerde vervoerder.
- de buitenschoolse opvang of het afwijkend opvangadres voldoen aan de voorwaarden die in deze verordening worden gesteld aan het vervoer tussen woning en school.
Ouders zijn vervolgens zelf verantwoordelijk voor het brengen of ophalen van de leerling bij de buitenschoolse opvang of het afwijkende opvangadres.
Vanuit kostenoogpunt zijn de mogelijkheden wel begrensd. Het moet gaan om structureel gebruik van een buitenschoolse opvang als bedoeld in artikel 1.1, van de Wet kinderopvang, dan wel van het afwijkend opvangadres waarvan het college heeft vastgesteld dat dit vergelijkbaar is met een buitenschoolse opvang. Op het moment dat het vervoer naar de woning duidelijk goedkoper is dan naar de buitenschoolse opvang of het vergelijkbare afwijkend opvangadres, dan is dat een reden om het vervoer naar de buitenschoolse opvang of het afwijkende opvangadres te weigeren.
Artikel 18. Vervoerstraining
De Wpo, de Wec en de Wvo 2020 kennen alleen de mogelijkheid van het bieden van een
vervoersvoorziening in de vorm van een vergoeding of in de vorm van aangepast vervoer. Het
uitgangspunt van de wetten is echter dat de leerling zo zelfstandig mogelijk naar en van school reist.
De wetten staan het bieden van aanvullende voorzieningen echter ook niet in de weg. De
vervoerstraining is een voorziening waarmee dit uitgangspunt wordt ondersteund.
Het doel van de vervoerstraining is om de leerling in staat te stellen alsnog zelfstandig te kunnen reizen, waarbij hij niet langer op een vervoersvoorziening is aangewezen. Als dat niet mogelijk is dan
wordt de leerling door middel van de vervoerstraining ondersteund in het zo zelfstandig mogelijk reizen, waardoor hij gebruik kan maken van een goedkopere vervoersvoorziening, waarbij hij bijvoorbeeld niet langer afhankelijk is van een begeleider die met hem meereist.
De basis van de vervoerstraining wordt gelegd in het persoonlijk vervoersontwikkelingsplan. Daarin
worden de onderzochte mogelijkheden van de leerling vastgelegd. De training wordt hierop
afgestemd.
Artikel 19. Vervoersvergoeding voor de leerling
Eerste lid
Deze vergoeding kan worden verstrekt voor de leerling die een basisschool of school voor speciaal basisonderwijs (artikel 4, van de Wpo) of een school voor speciaal onderwijs (artikel 4, van de Wec)
bezoekt. De wet kent in artikel 4, van de Wec en artikel 8.28, van de Wvo 2020 niet de mogelijkheid
om het zelfstandig reizen van leerlingen van het voortgezet speciaal onderwijs en het voortgezet
onderwijs te vergoeden (zie artikel 9, tweede lid).
De gemeente bekostigt de goedkoopst mogelijke wijze van openbaar vervoer. Het gaat hierbij om de kosten die met de OV-chipkaart (of eventueel een andere, binnen de gemeente of regio geldende
betaalmogelijkheid) worden gemaakt, rekening houdend met kortingen die voor de leerling binnen het
systeem kunnen gelden.
Tweede lid
Het tweede lid bepaalt dat een fietsvergoeding kan worden verstrekt. Het college dient dan van oordeel te zijn dat de leerling, al dan niet onder begeleiding, gebruik kan maken van het vervoer per
fiets. Hierbij worden dan factoren als leeftijd, eventuele handicap, de veiligheid van de route en de afstand in overweging genomen. De fietsvergoeding is bedoeld als een voor het college goedkoper alternatief voor leerlingen die recht hebben op een vervoersvoorziening.
Derde lid
De hoogte van de vergoeding per fiets is gelijk aan de helft van de belastingvrije vergoeding voor de auto (naar beneden afgerond), gemeten langs de kortste afstand. Bijvoorbeeld: in schooljaar 24/25 is de autovergoeding 0,23 per kilometer. De fietsvergoeding is dan € 0,23: 2 = € 0,115. Dit wordt altijd naar beneden afgerond naar € 0,11.
Artikel 20. Vervoersvergoeding voor de begeleider
Eerste lid
In een aantal gevallen zal blijken dat het voor een leerling die in aanmerking komt voor een
vervoersvoorziening niet mogelijk is zelfstandig met het openbaar vervoer of de fiets te reizen. In dat geval kan er een vergoeding worden verstrekt voor de vervoerskosten die de begeleider van de
leerling moet maken om hem tijdens het vervoer te begeleiden. Het zorgen voor een begeleider is de
verantwoordelijkheid van de ouders zelf (zie artikel 8, derde lid).
Leerling is ouder dan negen jaar
Als de leerling ouder dan negenjaar is, en de ouders op een voor het college bevredigende wijze kunnen aantonen dat het kind niet in staat is zelfstandig van het openbaar vervoer of de fiets gebruik te maken, komen de ouders in aanmerking voor de vergoeding van de vervoerskosten voor een
begeleider. Hierbij kan men denken aan de volgende situaties:
de leerling moet een of meerdere malen overstappen;
de route van het uitstappunt van de bus naar de school kent gevaarlijke punten;
het is voor de leerling door zijn handicap niet veilig om alleen naar school te fietsen.
In artikel 20 is het leeftijdscriterium in het basisonderwijs opgenomen als een van de – wettelijk toegestane – volumebeperkende middelen om al dan niet in aanmerking te komen voor vervoer onder
begeleiding. Om administratieve lasten te beperken is een peildatum gekozen die geldt voor het
gehele schooljaar. Aangezien 1 augustus de wettelijke start is van het schooljaar, is deze datum als peildatum gekozen.
De bepaling houdt in dat indien de leerling op 1 augustus van een bepaald schooljaar acht jaar is,
hij in het kader van de verordening leerlingenvervoer het gehele schooljaar als acht jaar wordt
aangemerkt, ook al wordt de leerling op 2 augustus negen jaar. Er hoeft dan ook maar één beschikking voor het gehele schooljaar te worden afgegeven.
Gehandicapte leerling
Ouders van leerlingen die door hun handicap niet zelfstandig met het openbaar vervoer kunnen reizen
(zie toelichting bij artikel 1), komen in aanmerking voor een vergoeding van de vervoerskosten voor de leerling én een begeleider, ongeacht de afstand van de woning naar de school.
Tweede lid
Wie de leerling ook begeleidt, de vergoeding vindt plaats aan de ouders van de leerling voor het deel van de reis, dat de leerling begeleid wordt. Als een begeleider meer dan een leerling tegelijk begeleidt, worden de reiskosten van de begeleider slechts éénmaal vergoed. Dit sluit aan bij de systematiek, dat
in het aangepast vervoer ook alleen het deel van de reis betaald wordt, dat de leerling meereist.
Vierde lid
Als de begeleider de leerling op de fiets begeleidt is de hoogte van de vergoeding per fiets is gelijk aan de helft van de belastingvrije vergoeding voor de auto (naar beneden afgerond), gemeten langs de kortste afstand. Voor een voorbeeld van de berekening zie toelichting artikel 19 lid 3.
Artikel 21. Vervoersvergoeding op basis van de kosten van door de ouders georganiseerd vervoer
Artikel 21 geeft nadere regels voor de vergoeding van het eigen vervoer. Hiervan is sprake wanneer
ouders de leerling zelf naar school vervoeren of laten vervoeren met een eigen vervoermiddel (auto,
bromfiets, etc.).
Eerste en tweede lid
Als ouders de leerling zelf wensen te (laten) vervoeren, is toestemming van het college noodzakelijk.
Een belangrijke maatstaf voor toestemming is of de vergoeding van het vervoer door de ouders voor de gemeente goedkoper is (artikel 8, tweede lid).
Het college kan ouders ook vragen of zij bereid zijn leerlingen van andere ouders naar school te
vervoeren. Verplichten is echter niet toegestaan.
Derde lid
Als ouders in aanmerking komen voor een vervoersvoorziening en zij met toestemming van- of op
verzoek van het college de leerling zelf vervoeren, wordt een vergoeding verstrekt op basis van de vervoersvoorziening die van toepassing is.
Indien er sprake is van vervoer per eigen auto in plaats van aangepast vervoer per (taxi)bus wordt aangesloten bij de algemeen gebruikelijke belastingvrije kilometervergoeding voor het
betreffende jaar, gerekend over de kortste afstand tussen de woning en de school.
Ook de retourreis ’s morgens en de heenreis ’s middags van de chauffeur moeten vergoed worden. Geen vergoeding wordt verstrekt wanneer de leerling ook tussen de middag wordt vervoerd.
Ouders kunnen ervoor kiezen om de leerling zelf te vervoeren tegen een lagere vergoeding, om te voldoen aan de in het eerste lid genoemde eis dat er sprake moet zijn van een goedkoper
vervoersalternatief.
Vierde lid
Het vierde lid bepaalt dat ouders aanspraak maken op een vergoeding per rit op basis van een kilometervergoeding als zij – na toestemming van het college – meer dan één leerling tegelijk vervoeren. De kilometervergoeding geldt voor de auto, en wordt niet per leerling verstrekt.
Vijfde lid
Het vijfde lid bepaalt, in het verlengde van het vierde lid, dat er geen vergoeding wordt verstrekt aan ouders van de leerling die met een andere ouder meerijdt, die daar al een vergoeding op grond van deze verordening voor ontvangt. Daarmee wordt voorkomen dat er in deze situatie dubbel wordt
betaald voor dezelfde rit.
Zesde lid
Wanneer ouders toestemming vragen meerdere kinderen met een eigen busje te vervoeren, kan het
college, bij wijze van uitzondering, een andere vergoeding vaststellen. Dit vervoer kan goedkoper zijn dan de door het college van toepassing geachte vervoersvoorziening.
Artikel 22. Aangepast vervoer
Een vervoersvoorziening in de vorm van aangepast vervoer dient in principe slechts in
uitzonderingsgevallen te worden versterkt. Deze uitzonderingen zijn in artikel 22 vastgelegd.
Onderdeel a
Indien de reistijd enkele reis met openbaar vervoer langer dan 1,5 uur is kan aangepast vervoer worden aangeboden. Mits de reistijd door inzet van het aangepast vervoer met 50% of meer of meer kan worden teruggebracht
Bij een reisduur tot anderhalf uur met het openbaar vervoer komt de vrijheid van de ouders om voor een bepaalde school te kiezen niet in de knel.
Er kan aangepast vervoer worden aangeboden, wanneer de reistijd door inzet van aangepast vervoer met 50% of meer kan worden teruggebracht ten opzichte van de reistijd met het openbaar vervoer.
Van belang is dat via een individuele meting die conclusie kan worden getrokken. Overigens is het niet zo dat de ouders in voorkomend geval van het college kunnen eisen dat de totale reistijd ook daadwerkelijk tot 50% of minder wordt teruggebracht.
Het aangepast vervoer wordt veelal voor meerdere leerlingen tegelijk georganiseerd. De reistijd is dan meestal langer, dan gemeten op individuele basis.
De praktijk leert dat leerlingen, ongeacht de manier waarop zij de afstand naar school overbruggen,
zo’n tien minuten vóór de aanvang van de lessen op het schoolplein aankomen. Het ligt voor de hand deze tijd uit te sluiten van de reistijd. De eventuele wachttijd voor het openbaar vervoer aan het einde van de schooldag wordt wel meegerekend. Wanneer een leerling met aangepast vervoer wordt
vervoerd, is er tijd nodig om de school te verlaten en in de taxi(bus) te stappen. Het is in dit geval dan
ook redelijk enige tijd (tien minuten) op te tellen bij de berekende duur van de rit (zie ABRvS 5 oktober
1990, nr. R03.90.6236/86538).
Het kan voorkomen dat voor de heenreis (woning-school) de reistijd van anderhalf uur met het
openbaar vervoer overschreden wordt, terwijl dit voor de terugreis niet het geval is (of vice versa). In
een dergelijk geval wordt er voor de heenreis aangepast vervoer toegekend, en voor de terugreis een vergoeding op basis van openbaar vervoer.
Onderdeel b
Het kan voorkomen dat het openbaar vervoer geheel ontbreekt of zo weinig frequent rijdt dat
leerlingen daar geen gebruik van kunnen maken voor het vervoer van de woning naar de school of terug.
Onderdeel c
De ouders dienen op een voor het college bevredigende wijze aan te tonen dat het voor hen onmogelijk is hun kind in het openbaar vervoer te begeleiden, of dat deze begeleiding tot ernstige benadeling van het gezin zou leiden. Van ouders wordt ook verwacht dat zij allereerst zelf een oplossing zoeken voor het (laten) begeleiden van hun kinderen, wanneer dit nodig is (zie ook artikel 9,
tweede lid en artikel 20).
Per ouder(paar) en per aanvraag zal het college moeten beoordelen of de gevraagde inzet redelijk is.
Onderdeel d
Als de leerling door zijn structurele handicap niet in staat is, zelfs niet onder begeleiding, van het
openbaar vervoer gebruik te maken, verstrekt het college een voorziening in de vorm van aangepast
vervoer.
Onderdeel e
Het is ook mogelijk dat een leerling in aanmerking komt voor aangepast vervoer op het moment dat dit
goedkoper te organiseren is. Deze situatie kan zich voordoen als er al een busje rijdt waarin nog plaatsen beschikbaar zijn.
Artikel 23. Vergoeding andere passende vervoersvoorziening
Het kan voorkomen, dat een leerling of een ouder op een andere manier kan of wenst te reizen, dan
de reeds beschreven vervoerswijzen, als hij daarvoor een geschikt vervoermiddel heeft. Artikel 23
maakt het mogelijk dit maatwerk toe te passen en de vergoeding zodoende te laten aansluiten bij de
mogelijkheden van de leerling en/of de ouders. Het kan er tevens toe bijdragen, dat het zelfstandig
reizen wordt gestimuleerd. Hierbij valt bijvoorbeeld te denken aan een handbike, elektrische fiets, of bakfiets. Het college kan besluiten ouders hierin tegemoet te komen, mits de kosten van dit vervoermiddel niet uitstijgen boven de kosten van het openbaar vervoer naar de school.
Hoofdstuk 4. Bijdrage in de kosten
Van ouders van leerlingen die een school voor basisonderwijs of een speciale school voor basisonderwijs bezoeken kan in bepaalde gevallen, afhankelijk van het inkomen, een bijdrage worden
gevraagd (zie de artikelen 24 en 25). Deze bijdrage kan worden verrekend met de eventuele
vergoeding. Een wijziging in het inkomen van deze ouders heeft in principe geen invloed op de
vergoeding van de vervoerskosten voor datzelfde jaar (zie inkomen artikel 1). Indien echter sprake is van een structurele daling in het inkomen van de ouders kan het college, vooruitlopend op een
komend schooljaar, de vergoeding aanpassen.
Artikel 24. Drempelbedrag
Eerste en tweede lid
Artikel 4, zevende lid, van de Wpo biedt de mogelijkheid een drempelbedrag bij ouders in rekening te
brengen. De wetgever heeft bedoeld de ouders verantwoordelijk te laten zijn voor een bepaald deel van de (werkelijk gemaakte) kosten van het vervoer, de zogenaamde drempel.
De inkomensgrens wordt vastgesteld op basis van het in artikel 4, zevende lid, van de Wpo genoemde bedrag van € 17.700, peildatum 1-1-1999. Vanaf dit jaar wordt het inkomen jaarlijks geïndexeerd met cao-lonen indexatie en rekenkundig afgerond op een veelvoud van € 450,-.Voor vaststelling van het inkomen wordt uitgegaan van het tweede kalenderjaar voorafgaande aan het kalenderjaar va het schooljaar waarvoor vergoeding wordt gevraagd. Voor het schooljaar 2024/2025 bijvoorbeeld wordt het kalenderjaar 2022 gebruikt.
Berekening inkomensgrens drempelbedrag
De inkomensgrens wordt geindexeerd met het indexcijfer van de CAO-lonen en volgens voornoemde de methode als volgt berekend:
Uitgangspunt is het gezamenlijk inkomen van € 17.700 met peildatum 1-1-1999
Vanaf dit jaar wordt het inkomen jaarlijks geïndexeerd met cao-lonen indexatie
Voor de cao-lonen indexatie wordt gebruik gemaakt van de CBS-tabel contractuele loonkosten en arbeidsduur, kolom ‘contractuele loonkosten per uur’
Het indexcijfer voor 1999 is 76,2 (2015 = 100)
Het tweede kalenderjaar voorafgaand aan het kalenderjaar van het schooljaar waarvoor de vergoeding wordt gevraagd wordt gebruikt voor de inkomensgrens
Rekenkundig wordt afgerond op een veelvoud van € 450,-.
Als voorbeeld volgt hieronder de berekening van de inkomensgrens voor schooljaar 2024/2025.
Uitgangspunt is inkomen peiljaar 1999: € 17.700. Dit delen door 76,2 en vermenigvuldigen met het indexcijfer voor de CAO-lonen van 2022. In de voornoemde CBS-tabel wordt het indexcijfer voor de cao-lonen vastgesteld op 128,3 (2010 = 100).
De berekening wordt dan: 17.700: 76,2 x 128,3 = € 29.801,97. Met afronding op een veelvoud van € 450,- wordt de inkomensgrens voor het drempelbedrag in 2024/2025 een bedrag van € 29.700,-
Het bedrag wordt per leerling in rekening gebracht, tenzij ouders meer dan één eigen kind met het
eigen vervoer vervoeren en hiervoor een kilometervergoeding ontvangen. Dan wordt er per auto een drempelbedrag geheven (ABRvS 19 juli 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1959). Als een leerling slechts voor een deel van het schooljaar een vervoersvoorziening wordt toegekend, wordt het drempelbedrag naar
evenredigheid in rekening gebracht. Dit geldt ook wanneer alleen voor de heen- of terugreis een
vervoersvoorziening wordt toegekend, of voor enkele dagen per week.
Bij het drempelbedrag is de vergoeding in geld gekoppeld aan de door de gemeente vastgestelde
kilometergrens, dat wil zeggen de afstand van de woning tot de school waarboven aanspraak kan bestaan op een vervoersvoorziening. Het drempelbedrag houdt in dat de kosten van het openbaar
vervoer tot aan deze kilometergrens voor rekening van de ouders komen.
De kosten van het openbaar vervoer worden berekend op basis van de kosten die met de OVchipkaart (of eventueel een andere, binnen de gemeente of regio geldende betaalmogelijkheid)
zouden worden gemaakt, rekening houdend met kortingen die voor de leerling binnen het systeem kunnen gelden.
Bij de vaststelling van de hoogte van het drempelbedrag is het niet van belang of de leerling
daadwerkelijk gebruik maakt van het openbaar vervoer. Ook wanneer de leerling gebruik maakt van aangepast vervoer, of wanneer er geen openbaar vervoer aanwezig is, dienen de ouders de kosten van het openbaar vervoer over de afstand tot aan de door de gemeente gestelde kilometergrens zelf te dragen. In dat geval wordt uitgegaan van de meest gangbare, voor de leerling toegankelijke route,
en gerekend met een OV-prijs die geldt binnen het betreffende vervoersgebied. Artikel 4, zevende lid van de Wpo stelt en afstand van zes kilometer als bovengrens. Deze afstand wordt in deze verordening aangehouden.
Doelgroep voor het drempelbedrag zijn de ouders van leerlingen van scholen voor basisonderwijs of speciale scholen voor basisonderwijs, die een gezamenlijk inkomen hebben dat boven een bepaalde grens uitkomt. Een uitzondering geldt voor leerlingen die wegens hun structurele handicap op ander
vervoer dan openbaar vervoer zijn aangewezen, of vanwege een zodanige handicap niet zelfstandig van openbaar vervoer gebruik kunnen maken. Aan hun ouders mag geen drempelbedrag gevraagd worden. Voor deze leerlingen geldt ook geen kilometergrens als voorwaarde voor een vervoersvoorziening.
Aan ouders van leerlingen die een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs bezoeken kan geen
drempelbedrag worden opgelegd, aangezien de Wec deze mogelijkheid niet biedt.
Aantonen van het inkomen
Als het college zelf geen inzage kan verkrijgen in de inkomensgegevens kunnen aanvragers een
kopie van de belastingaanslag sturen om het inkomen aan te tonen. Ouders kunnen ook een
inkomensverklaring opvragen bij de belastingdienst. (IB60)
Wanneer ouders weigeren de gevraagde informatie over hun inkomen te verstrekken, wordt op grond
van artikel 4:15 van de Awb de beslistermijn opgeschort tot de dag waarop de aanvraag met de ontbrekende gegevens is aangevuld, of de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken. In het
laatste geval kan het college besluiten de aanvraag niet in behandeling te nemen. De aanvragers worden hiervan schriftelijk op de hoogte gesteld (zie artikel 2).
Als het gezamenlijk inkomen van het peiljaar nog niet bekend is, kan het derde jaar voorafgaande aan het desbetreffende schooljaar als voorlopig uitgangspunt worden gehanteerd. In een later stadium, als het inkomen van het peiljaar wel bekend is, kan een definitieve berekening worden gemaakt.
Structurele daling van inkomen
Wanneer het inkomen van de betrokken ouders in de periode die ligt tussen het peiljaar en het jaar
waarin de aanvraag wordt ingediend op een structurele wijze is gedaald, is het redelijk om in het
voordeel van de ouders een later peiljaar te kiezen door af te wijken van de verordening. Om te bepalen in welk geval het redelijk is van de peildatum af te wijken, dient artikel 6.12 van de Wet
studiefinanciering als richtsnoer.
Vierde lid
Het drempelbedrag is niet van toepassing op de ouders van gehandicapte leerlingen, die niet
zelfstandig met het openbaar vervoer kunnen reizen.
Artikel 25. Draagkrachtafhankelijke bijdrage
Artikel 4, elfde lid, van de Wpo biedt de mogelijkheid een bijdrage te vragen in de kosten van het
vervoer, wanneer de afstand tot de dichtstbijzijnde toegankelijke school meer is dan twintig kilometer.
Deze bijdrage kan alleen worden gevraagd wanneer het een school voor regulier basisonderwijs betreft. De bijdrage is afhankelijk van de financiële draagkracht van de ouders.
Er wordt geen eigen bijdrage gevraagd wanneer het gaat om leerlingen die wegens hun structurele
handicap op ander vervoer dan openbaar vervoer zijn aangewezen, of vanwege een zodanige handicap niet zelfstandig van openbaar vervoer gebruik kunnen maken.
De draagkrachtafhankelijke bijdrage wordt per gezin geheven, in tegenstelling tot het drempelbedrag
dat per leerling in rekening wordt gebracht.
De draagkrachtafhankelijke bijdrage kan gevraagd worden als de afstand tussen woning en dichtstbijzijnde toegankelijke school voor basisonderwijs meer dan 20 kilometer bedraagt. Voor de indexering van de draagkrachtafhankelijke bijdrage wordt gebruik gemaakt van het CBS consumentenprijsindexcijfer (CPI) vervoersdiensten (Bestedingscategorie 073000 Vervoersdiensten, eerste kolom). Het indexcijfer voor 2022 is dit 102,56. Het indexcijfer stijgt in 2023 tot 137,61.
De inkomensbedragen in de kolom worden geïndexeerd op basis van de CBS-tabel ontwikkeling CAO-lonen.(Cao-lonen en contractuele loonkosten, % verandering t.o.v. het 4e kwartaal van het voorgaande jaar, kolom ‘contractuele loonkosten per uur’) Deze tabel is de opvolger van de tabel regelingslonen volwassen werknemers. De verkregen bedragen worden afgerond op € 500. De loonontwikkeling in het 4e kwartaal van 2023 vertoont een stijging van 6,5% ten opzichte van een jaar eerder.
Alle inkomensbedragen in de tabel van 2023/24 dienen dus geïndexeerd te worden met + 6,5% en vervolgens afgerond op € 500.
De draagkrachtafhankelijke bijdrage per inkomensgroep wordt dan als volgt berekend: eigen bijdrage 2023-2024 gedeeld door 126,56, maal 137,61 met een afronding op een veelvoud van € 5,-:
Inkomen vanaf |
Tot |
Eigen bijdrage |
0 |
€ 39.500 |
nihil |
€ 39.500 |
€ 46.500 |
€ 220 |
€ 46.500 |
€ 54.000 |
€ 970 |
€ 54.000 |
€ 60.500 |
€ 1.795 |
€ 60.500 |
€ 70.000 |
€ 2.625 |
€ 70.000 |
€ 76.000 |
€ 3.520 |
€ 76.000 |
Voor elke € 5.000,- erbij |
€ 845 |
Structurele daling van inkomen
Wanneer het inkomen van de betrokken ouders in de periode die ligt tussen het peiljaar en het jaar
waarin de aanvraag wordt ingediend op een structurele wijze is gedaald, is het redelijk om in het
voordeel van de ouders een later peiljaar te kiezen door af te wijken van de verordening. Om te bepalen in welk geval het redelijk is van de peildatum af te wijken, dient artikel 6.12 van de Wet
studiefinanciering als richtsnoer.
Hoofdstuk 5. Rechtmatigheid
Artikel 26. Doorgeven van wijzigingen
Ouders of de meerderjarige handelingsbekwame leerling zijn verplicht wijzigingen die van directe
invloed kunnen zijn op de toegekende vervoersvoorziening door te geven aan het college. Zij moeten
dit zo snel mogelijk doen.
Van invloed op de vervoersvoorziening zijn onder andere:
- wijziging in het woonadres van de leerling, bijvoorbeeld door verhuizing;
- verandering van school (bijvoorbeeld van speciaal onderwijs naar voortgezet speciaal onderwijs);
- wijziging van het adres van de school;
- wijziging van de schooltijden;
- verandering van de reistijd, bijvoorbeeld door een wijziging in het openbaar vervoer;
- wijziging in de gezinssituatie, in verband met het al dan niet kunnen begeleiden van leerlingen.
Als de wijziging daartoe aanleiding geeft neemt het college een passend besluit tot beëindiging,
opschorting, herziening of intrekking van de verstrekte vervoersvoorziening (artikel 27).
Artikel 27. Beëindiging, opschorting, herziening, intrekking en terugvordering van de vervoersvoorziening
Ouders of de meerderjarige handelingsbekwame leerling zijn verplicht informatie met betrekking tot
wijzigingen in hun situatie die van invloed kunnen zijn op het recht op een toegekende vervoersvoorziening direct door te geven aan het college (artikel 26). Het college kan, zonder dat de
ouders of de meerderjarige en handelingsbekwame leerling iets hebben doorgegeven, zelf ook wijzigingen constateren die van invloed kunnen zijn op het recht op de vervoersvoorziening. Het
college neemt op basis van deze doorgegeven of geconstateerde informatie een passend besluit.
Beëindigen
Als er naar het oordeel van het college uit informatie blijkt dat er (in de nabije toekomst) niet langer recht bestaat op de eerder toegekende vervoersvoorziening, dan besluit het college om het recht op
deze voorziening te beëindigen.
Er bestaat dan vanaf het moment van het besluit, of een in het besluit genoemde toekomstige datum, niet langer recht op de vervoersvoorziening.
Opschorten
Als er naar het oordeel van het college gegronde redenen zijn om te twijfelen of er nog wel recht op een toegekende vervoersvoorziening bestaat, kan het college de werking van het toekenningsbesluit
door middel van een opschortingsbesluit tijdelijk opschorten. De vervoersvoorziening wordt dan
tijdelijk niet verstrekt, in afwachting van verder onderzoek.
Herzien
Als er naar het oordeel van het college uit informatie blijkt dat er (voor een deel van de periode) geen
recht bestond op de eerder toegekende vervoersvoorziening, maar wel op een andere
vervoersvoorziening, dan besluit het college om het recht op de vervoersvoorziening te herzien en
alsnog de correcte vervoersvoorziening (voor de correcte periode) toe te kennen.
Intrekken
Als er naar het oordeel van het college uit informatie blijkt dat er (voor een deel van de periode) in het
geheel geen recht bestond op een eerder toegekende vervoersvoorziening, dan besluit het college het
recht op de toegekende vervoersvoorziening (voor die periode) in te trekken.
Overig
Naast de hiervoor genoemde besluiten op basis van nieuwe informatie kan het college een leerling de toegang tot het aangepast vervoer tijdelijk of voor de rest van het schooljaar ontzeggen, indien bij herhaling is gebleken dat de leerling door onaangepast gedrag of anderszins de orde in het voertuig
verstoort of de veiligheid van het voertuig of inzittenden in gevaar brengt. Dit kan ook aan de orde zijn
indien de zorgvraag van de leerling dermate hoog is dat die niet van een reguliere chauffeur kan worden gevergd. Ook de weigering om de eigen bijdrage te betalen of nalatig zijn in de betaling kan een reden zijn dat de vervoersvoorziening wordt ingetrokken.
Tweede lid
Het college kan, zonder dat de ouders of de meerderjarige en handelingsbekwame leerling iets hebben doorgegeven, zelf wijzigingen constateren die van invloed kunnen zijn op de vervoersvoorziening. Daarbij kan blijken dat ten onrechte een vergoeding is verstrekt. Het tweede lid
biedt in dergelijke situaties een kapstok om de ten onrechte betaalde vergoeding terug te vorderen of in mindering te brengen bij een eventueel nieuw te verstrekken vergoeding (zie ABRvS 25 januari 2017, ECLI:NL:RVS:2017:165).
Hoofdstuk 6. Slotbepalingen
Artikel 28. Beslissing in gevallen waarin de regeling niet voorziet
In de verordening leerlingenvervoer zijn de hoofdlijnen voor het verstrekken van een vervoersvoorziening ten behoeve van schoolbezoek vastgelegd. Er kunnen zich echter concrete gevallen voordoen waarin de verordening niet voorziet. Te denken valt hierbij aan gemeenschappelijke afspraken met andere gemeenten, combinaties van openbaar vervoer met
aangepast vervoer, varianten in het gebruik van eigen vervoer etc. Artikel 28 bepaalt dat het college in
dergelijke situaties beslist. Redelijkheid is hierbij het uitgangspunt. Bij de besluitvorming dient in de geest van de wet en de verordening gehandeld te worden.
Artikel 29. Hardheidsclausule
Artikel 29 stelt dat het college slechts in voor ouders voordelige zin kan afwijken van de verordening.
Met deze bepaling wordt aangesloten bij artikel 4, twaalfde lid, van de Wpo, artikel 4, tiende lid, van de
Wec en artikel 8.29, vijfde lid, van de Wvo 2020.
Van een afwijking in voor ouders gunstige zin kan bijvoorbeeld sprake zijn bij toekenning van de
vergoeding van openbaar vervoer voor een begeleider, toekenning van een vervoersvoorziening in de vorm van aangepast vervoer, vergoeding van groepsvervoer dat is georganiseerd door de ouders, of
toekenning van een vervoersvoorziening naar een verder weg gelegen school. De hardheidsclausule
maakt het mogelijk om van alle bepalingen in de verordening af te wijken. De ouders dienen aan te tonen dat er sprake is van een bijzondere situatie. In dit verband kan met alle omstandigheden
rekening gehouden worden. Hierbij kan gedacht worden aan medische, pedagogische en sociale
factoren.
Nota bene: Het gaat hierbij uitsluitend om vervoer voor schoolbezoek ten behoeve van onderwijs, niet voor schoolbezoek ten behoeve van een medische behandeling bijvoorbeeld.
Advies van deskundigen
In artikel 29 wordt bepaald dat het college zo nodig advies vraagt van deskundigen ter zake (zie artikel 4).
Precedentwerking
Ter voorkoming van – ongewenste – precedentwerking moet de toepassing van de hardheidsclausule
worden onderbouwd met argumenten die op de specifieke, concrete situatie van de ouders en/of de
leerling betrekking hebben.
Artikel 31. Intrekking oude verordening en overgangsrecht.
De datum waarop de oude regeling vervalt, is de datum waarop de nieuwe verordening in werking treedt.
Vijfde lid
Bij het indienen van een aanvraag voor leerlingenvervoer voor het schooljaar 2025-2026 kan er sprake zijn van overgangsrecht. Het vijfde lid beschrijft de situaties waarin dit van toepassing is.
Zesde lid
In het zesde lid wordt de termijn aangegeven die geldt voor het overgangsrecht benoemd in het vijfde lid.
vng.nl
Ondertekening
Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 31 maart 2025.
mr. J.W.L. Pluijmen, D.M.M.T. Prevoo,
griffier voorzitter
Ziet u een fout in deze regeling?
Bent u van mening dat de inhoud niet juist is? Neem dan contact op met de organisatie die de regelgeving heeft gepubliceerd. Deze organisatie is namelijk zelf verantwoordelijk voor de inhoud van de regelgeving. De naam van de organisatie ziet u bovenaan de regelgeving. De contactgegevens van de organisatie kunt u hier opzoeken: organisaties.overheid.nl.
Werkt de website of een link niet goed? Stuur dan een e-mail naar regelgeving@overheid.nl