Regeling vervallen per 01-01-2024

Beleidsregels voor de beoordeling van geurhinder 2008

Geldend van 01-07-2008 t/m 31-12-2023

Intitulé

Beleidsregels voor de beoordeling van geurhinder 2008

Gedeputeerde Staten van provincie Flevoland

overwegende dat het rijksbeleid als doelstelling heeft het aantal geurgehinderden in Nederland terug te dringen;

dat de provincie verantwoordelijk is voor de toepassing van het landelijk geurhinderbeleid in onder meer de vergunningverlening Wet milieubeheer en de bevoegdheden inzake ruimtelijke plannen in het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en de Invoeringswet Wro;

dat het uit oogpunt van rechtszekerheid gewenst is inzicht te bieden in de aard en wijze waarop Gedeputeerde Staten van Flevoland het aspect geurhinder in de milieuvergunning en in de ruimtelijke ordening hanteren;

dat hiervoor op 16 maart 2004 beleidsregels door Gedeputeerde Staten zijn vastgesteld, die op 1 mei 2004 in werking zijn getreden;

dat deze beleidsregels aanpassing behoeven als gevolg van de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en de Invoeringswet Wro,

dat als gevolg van deze wetgeving de bevoegdheden tot het verlenen van goedkeuring aan gemeentelijke bestemmingsplannen en het afgeven van een verklaring van geen bezwaar voor gemeentelijke vrijstellingen zijn vervallen, tenzij zich situaties van overgangsrecht voordoen,

dat deze beleidsregels aangeven wanneer Gedeputeerde Staten zienswijzen (als bedoeld in artikel 3.8 en 3.11 Wro) indienen en voorts wanneer Gedeputeerde Staten overwegen om gebruik te maken van de bevoegdheid:

en van de bevoegdheden:

dat onder 'ruimtelijk plan' in deze beleidsregels wordt verstaan de hierboven aangeduide bestemmingsplannen en projectbesluiten als bedoeld in de Wro en de hierboven aangeduide bestemmingsplannen, wijzigings- en uitwerkingsplannen en vrijstellingen als bedoeld in het overgangsrecht van de Invoeringswet Wro;

dat deze beleidsregels inhoudelijk een voortzetting zijn van de Beleidsregels voor de beoordeling van geur in de milieuvergunning en de ruimtelijke ordening van 2004 en dat wijziging hiervan enkel is ingegeven door het feit, dat de bevoegdheden van Gedeputeerde Staten als gevolg van de invoering van de Wet ruimtelijke ordening zijn gewijzigd;

dat gelet op het feit, dat geen inhoudelijke wijzigingen zijn doorgevoerd, is afgezien van het opnieuw ter inzage leggen van deze beleidsregel;

Gelet op artikel 4:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (AwB), de artikelen 8.1 en 8.2 Wet milieubeheer en de artikelen 4.2, 3.8 lid 6 en 3,11 lid 2 juncto 3.8 lid 6 van de Wet ruimtelijke ordening alsmede de artikelen 9.1.4, 9.1.5, 9.1.7 en 9.1.10 van de Invoeringswet Wet ruimtelijke ordening, alsmede gelet op het Omgevingsplan Flevoland 2006;

BESLUITEN

Onder gelijktijdige intrekking van de op 16 maart 2004 door Gedeputeerde Staten vastgestelde 'Beleidsregels voor de beoordeling van geurhinder in de milieuvergunning en de ruimtelijke ordening'

vast te stellen de navolgende 'BELEIDSREGELS VOOR DE BEOORDELING VAN GEURHINDER 2008”

beleidsregel 1 Uitvoering landelijk geurbeleid

Gedeputeerde Staten voeren bij vergunningverlening en handhaving in het kader van de Wet milieubeheer en de inzet van bevoegdheden ten aanzien van ruimtelijke plannen in het kader van de Wet ruimtelijke ordening en de Invoeringswet Wro het landelijk geurbeleid uit, bestaande uit enerzijds het voorkómen van nieuwe hindersituaties en anderzijds het saneren van bestaande oorzaken van (ernstige) geurhinder. Ernstige geurhinder mag in het geheel niet meer voorkomen.

Beleidsregel 2 Onderscheid gevoelige, minder gevoelige en niet-gevoelige bestemmingen

Gedeputeerde Staten onderscheiden gevoelige bestemmingen, minder gevoelige bestemmingen en niet-gevoelige bestemmingen.

  • 1.

    Gevoelige bestemmingen zijn gebieden waar grote aantallen mensen veelal langdurig verblijven. Hiertoe behoren woon- en leefgebieden, ziekenhuizen, verpleeghuizen, scholen, dagverblijven, winkelcentra, dag- en verblijfrecreatie (kampeerterreinen, volkstuinen met verblijfsaccommodatie, recreatiebungalows, drukbezochte recreatieobjecten) en kantoren gevestigd in algemene woon- en leefgebieden (niet op bedrijventerreinen). Daarbij geldt voor nieuwe gevoelige bestemmingen een strengere norm dan voor bestaande situaties.

  • 2.

    Minder gevoelige bestemmingen zijn:

    • a.

      agrarische bedrijfswoningen en op bedrijventerreinen gelegen (bedrijfs)woningen

    • b.

      natuurterreinen, volkstuinen zonder verblijfsaccommodatie, sportterreinen, extensieve recreatieterreinen en vergelijkbare gebieden gekenmerkt door een lage bevolkingsdichtheid en de daar gevestigde bedrijfswoningen, en verspreid liggende (niet aaneengesloten) overige woningen.

    • c.

      bedrijven, kantoren, winkels op bedrijventerreinen tot en met categorie 3.

  • 3.

    Niet gevoelige bestemmingen zijn:

    • a.

      Agrarisch buitengebied

    • b.

      Bedrijven, kantoren en winkels op bedrijventerreinen waarop bedrijven van categorie 4 en hoger zijn toegestaan

Beleidsregel 3 Onderscheid bestaande en nieuwe situaties

  • 1.

    Toetsing als nieuwe situatie betreft:

    • a.

      vergunningaanvragen van nieuwe bedrijven

    • b.

      vergunningaanvraag toename geuremissie bij bestaande bedrijven.

    • c.

      toetsing ruimtelijke plannen voor nieuwe ontwikkelingen

  • 2.

    Toetsing als bestaande situatie betreft:

    • a.

      Toetsing of de saneringsdoelstelling in bestaande geurhinder-situaties is bereikt

    • b.

      Toetsing ruimtelijke plannen voor bestaande situaties

Beleidsregel 4 Toetsingscriteria

Gedeputeerde Staten beoordelen bij de toetsing van geurhinder de volgende aspecten:

  • 1.

    de (mogelijke) hinderlijkheid van de geur ( hedonische waarde);

  • 2.

    de (mogelijke) tijdsduur van de geurhinder;

  • 3.

    het type omgeving waar (mogelijk) geurhinder optreedt en de mate van geurgevoeligheid daarvan;

  • 4.

    onderscheid tussen bestaande en nieuwe situaties.

Gedeputeerde Staten hanteren een algemene basistoetsing voor continue emissies en een aanvullende toetsing gericht op hinder door piekconcentraties.

a. Basistoetsing

.

Gevoelige bestemming

Minder gevoelige bestemming

Nieuwe situatie

1. Maximale geurconcentratie overeenkomend met H=-1(uurgemiddeld; 99,5 percentiel)

1. Geurreductie volgens ALARA

2. Maximale geurconcentratie overeenkomend met H=-1(uurgemiddeld, 95 percentiel)

3. H=-2 (uurgemiddeld, 98-percentiel) mag niet voorkomen = ernstige hinder

Bestaande situatie

1. Geurreductie volgens ALARA;

2. Maximale geurconcentratie overeenkomend met H=-1 ( uurgemiddeld, 98-percentiel)

1. Geurreductie volgens ALARA;

2. Maximale geurconcentratie overeenkomend met H=-1 (uurgemiddeld, 95-percentiel)

3. H=-2 (uurgemiddeld, 98-percentiel) mag niet voorkomen = ernstige hinder

Voor de niet-gevoelige bestemmingen geldt slechts de minimumeis dat ernstige hinder (H= -2 uurgemiddeld, 98-percentiel) voorkomen moet worden. Wel dienen de eisen in een milieuvergunning altijd op ALARA te worden gebaseerd.

b. Toetsing hinderlijke piekconcentraties (aanvullende toetsing)

De toetsing van hinderlijke piekconcentraties is een aanvulling op de basistoetsing. Geurhinder door piekconcentraties kan met name ontstaan bij discontinue bronnen en nabij hoge schoorstenen. Bij discontinue bronnen toetsen Gedeputeerde Staten de geurimmissie aan de waarde van meerdere percentielen. Daarbij geldt dat hoe minder vaak een piek optreedt hoe hoger de toelaatbare waarde kan zijn voor eenzelfde mate van hinder.

De verhouding tussen de waarden van de maximale geurconcentratie bij verschillende percentielen ligt daarbij als volgt:

Percentielwaarde

Verhouding normstelling

95

0,6

98

1

99,5

2

99,9

4

99,99

10

De relatief hoogste waarde van enig percentiel van de berekende geurimmissie geldt als maatgevend. Dit met uitzondering van de 99,99 percentiel, die wordt altijd slechts als indicatief bij de beoordeling betrokken.

Beoordeling op kortstondige piekconcentraties vindt plaats bij:

  • 1.

    geurbronnen die minder dan 5% van het aantal uren per jaar (dat wil dus zeggen

    438 uur) actief zijn;

  • 2.

    geuremissie via een hoge schoorsteen.

Als een geurbron kortdurende pieken (minder dan een uur) in de omgeving veroorzaakt an kunnen de piekwaarden niet met het gebruikelijke rekenmodel op basis van uurgemiddelde waarden worden bepaald. Deze kortdurende pieken kunnen met name optreden in de omgeving van hoge schoorstenen of specifieke processen. In dat geval wordt per situatie beoordeeld of de kortdurende pieken toelaatbaar zijn, afhankelijk van de sterkte (hedonische waarde) en frequentie van optreden alsmede de gevoeligheid van het ontvangende gebied.

Beleidsregel 5 Eisen aan de mate van zekerheid dat geurhinder wordt voorkomen

Gedeputeerde Staten verlangen in nieuwe situaties bij de toetsing van gevoelige bestemmingen dat voldoende zekerheid bestaat dat geurhinder wordt voorkomen.

  • 1.

    De provincie verlangt bij toetsingen inzicht in het onbetrouwbaarheidsinterval van geuronderzoek. De initiatiefnemer moet aantonen dat ten minste 90% zekerheid bestaat dat aan de toetsingswaarde wordt voldaan. De soms forse onzekerheid van geurhinderonderzoek mag door een initiatiefnemer niet worden afgewenteld op de gevoelige bestemming. Bij de gebruikelijke metingen en berekeningen van de geurimmissie geeft deze vereiste zekerheid een verschil van een factor twee met de gemiddeld berekende waarden. Bij berekeningen met een grotere onzekerheid zal deze betrouwbaarheidseis tot een hogere veiligheidsfactor leiden.

  • 2.

    De provincie verlangt voorts dat de initiatiefnemer aan de hand van ervaringen in vergelijkbare situaties elders (referentie) aannemelijk maakt dat de te toetsen geurblootstelling in de praktijk technisch en financieel daadwerkelijk haalbaar is.

Beleidsregel 6 Cumulatie van geurbronnen

Indien meerdere geurbronnen in hetzelfde gebied de luchtkwaliteit aantasten, worden deze bronnen gecumuleerd door afzonderlijke bijdragen op te tellen met een weging van de hinderlijkheid van de geur.

Inwerkingtreding

Deze beleidsregels treden op 1 juli 2008 in werking.

Citeerartikel

Deze beleidsregels worden aangehaald als 'Beleidsregels voor de beoordeling van geurhinder 2008“.

Ondertekening

Aldus besloten in de vergadering van Gedeputeerde Staten van 17 juni 2008.
voorzitter en secretaris