Beleidsregels gemeentelijke taken Wet kinderopvang Opsterland 2025

Dit is een toekomstige tekst! Geldend vanaf 01-05-2025

Intitulé

Beleidsregels gemeentelijke taken Wet kinderopvang Opsterland 2025

1. Besluit, inwerkingtreding, toepassing en begrippen

1.1 Besluit

Burgemeester en wethouders van Opsterland

Gelet op artikel 4:81 Algemene wet bestuursrecht;

Gelet op de artikelen 1.61 lid 1, 1.65 lid 1 en 4, 1.66 en 1.72 lid 1 Wet kinderopvang;

besluiten:

de ‘Beleidsregels gemeentelijke taken Wet kinderopvang Opsterland 2025’ vast te stellen.

1.2 Inwerkingtreding

  • 1.

    Deze beleidsregels treden in werking op 1 mei 2025.

  • 2.

    Deze regels worden aangehaald als ‘Beleidsregels gemeentelijke taken Wet kinderopvang Opsterland 2025’.

  • 3.

    De ‘Beleidsregels handhaving Wet kinderopvang Opsterland 2018’ worden ingetrokken per 1 mei 2025.

1.3 Toepassing

Deze beleidsregels beschrijven de invulling van de gemeentelijke taken en bevoegdheden bij:

  • het houden van toezicht op de kwaliteit van de kinderopvang;

  • het behandelen van aanvragen tot exploitatie en wijzigingsverzoeken voor kinderopvang;

  • het handhaven op het niet naleven van voorschriften van de bij of volgens de Wet kinderopvang gestelde regelgeving.

In deze beleidsregels gaat het over kinderopvang bij:

  • kinderdagverblijven met of zonder voorschoolse educatie;

  • buitenschoolse opvang;

  • gastouderopvang via gastouderbureaus.

1.4 Begrippen

De belangrijkste begrippen en wat daaronder wordt verstaan zijn opgenomen in de wet- en regelgeving. In de tabel hieronder staan de belangrijkste begrippen.

Begrip

Toelichting

afwegingsmodel

In het afwegingsmodel is vastgelegd welke bestuurlijke handhavingsmaatregel(en) het college doorgaans oplegt. Per domein staat de hersteltermijn waarbinnen overtredingen moeten zijn hersteld en de hoogte van financiële sancties.

gemeente

Gemeente Opsterland

GGD

GGD Fryslân

inspectieonderzoek

Een onderzoek als bedoeld in artikel 1.62, eerste lid Wet kinderopvang

kindercentrum of kindercentra

Eén of meerdere kinderdagverblijven met of zonder voorschoolse educatie en buitenschoolse opvang

locaties

Meerdere locaties van de houder

LRK

Landelijk Register Kinderopvang

toezichthouder

De aangewezen toezichthouder van de GGD. De toezichthouder kinderopvang onderzoekt de naleving van de kwaliteitseisen en legt de bevindingen vast in een inspectierapport.

houder(s)

De aanbieder(s) van kinderopvang. In de Wet kinderopvang is de wettelijke definitie opgenomen.

2. Visie en wettelijk kader

Kinderopvang heeft een belangrijke plaats in onze samenleving. Kwalitatief goede kinderopvang draagt bij aan een goede start voor kinderen in de samenleving, een goede ontwikkeling en aan het welbevinden van kinderen. In de kinderopvang moeten kinderen zich veilig voelen en de ruimte krijgen om zich te ontwikkelen (denk aan sociale-, emotionele-, cognitieve- en taalontwikkeling). Het gaat daarbij om een brede ontwikkeling met aandacht voor sociale activiteiten zoals samen spelen, samenwerken en leren van en met elkaar. Op deze manier draagt de kinderopvang bij aan een goede start voor kinderen in het basisonderwijs en de samenleving. Dit volgt ook uit één van de doelen die de wetgever heeft gesteld bij het opstellen van de Wet kinderopvang: het bevorderen van de ontwikkeling van kinderen.

De eerste jaren van een kind hebben grote invloed op de latere ontwikkeling. Het aanbieden van verantwoorde kinderopvang in een gezonde en veilige omgeving is daarom belangrijk. Voorzieningen voor jonge kinderen leveren daaraan een belangrijke bijdrage. Goede kwaliteit is daarbij een essentiële factor.

De houder is verantwoordelijk voor het leveren van kwalitatief goede kinderopvang. Het is belangrijk dat direct vanaf de start van een opvanglocatie verantwoorde en kwalitatief goede kinderopvang wordt aangeboden. Ouders moeten erop kunnen vertrouwen dat ze hun kind in een veilige en gezonde, stimulerende en vertrouwde omgeving achterlaten.

Om de kwaliteit van de kinderopvang te waarborgen heeft de gemeente Opsterland het document ‘Beleidsregels gemeentelijke taken Wet kinderopvang Opsterland 2025’ opgesteld. Aan de hand van deze beleidsregels houdt de gemeente toezicht op de kwaliteit en handhaven we waar nodig.

2.1 Visie en ambities

De verschillende kinderopvangvoorzieningen in Opsterland kenmerken zich door kleinschaligheid en zijn verspreid over de dorpen. De gemeente streeft ernaar om kwalitatief goede en veilige kinderopvang te stimuleren en te behouden in alle kernen. De gemeente vindt het belangrijk dat alle kinderen toegang hebben tot kwalitatief goede kinderopvang waarin zij zich optimaal kunnen ontwikkelen. De gemeente ziet het als haar rol om houders te stimuleren de kwaliteit van de geboden opvang daar waar mogelijk te verbeteren en de kwaliteit en veiligheid van kinderopvang te waarborgen. Dit doen we door het nastreven van de volgende ambities:

Ambitie 1: Pragmatisch en herstelgericht handelen

Door de kleinschaligheid van de kinderopvangvoorzieningen in Opsterland zijn deze organisaties soms ook kwetsbaarder. Het opleggen van een boete heeft doorgaans een grotere impact op kleine organisaties. We willen daarom niet zwaarder handhaven dan nodig is om eventuele tekortkomingen zo snel mogelijk en structureel te laten herstellen. De gemeente streeft er daarom naar zoveel mogelijk pragmatisch en herstelgericht te handelen bij tekortkomingen. De gemeente weegt bij elke handhaving af wat de feiten en omstandigheden zijn en welke maatregel geschikt, passend en noodzakelijk is. Het doel van handhaven is niet om bestraffend op te treden. De gemeente streeft herstel na van de overtreding, maar zal bestraffen indien dit noodzakelijk is. Wij kiezen nadrukkelijk voor preventie en structureel herstel. Boetes zullen de kwaliteit niet per definitie verbeteren, zoals een herstelsanctie wel doet.

Ambitie 2: Handelen vanuit vertrouwen

De gemeente streeft naar een goede relatie met de houder en vindt het belangrijk om vanuit vertrouwen te handelen. De gemeente vertrouwt erop dat houders zich uit eigen beweging houden aan alle kwaliteitseisen zoals vastgelegd in wet- en regelgeving. De gemeente spreekt houders aan op hun eigen verantwoordelijkheid en gaat daarover het gesprek aan met de houders. Bij bijzonderheden zoals overtredingen, neemt de gemeente doorgaans altijd contact op met de houders, om uit te vragen wat de omstandigheden zijn en wat er nodig is om eventuele tekortkomingen zo snel mogelijk te herstellen. Daarnaast willen we positief gedrag stimuleren. Dit willen we doen door houders erkenning te geven in de vorm van een brief wanneer er geen overtredingen zijn of wanneer de zaken weer op orde zijn.

2.2 Wettelijk kader

Om de kwaliteit in de kinderopvang te waarborgen heeft de Rijksoverheid kwaliteitseisen vastgesteld waar houders zich aan moeten houden. Bijvoorbeeld eisen aan het pedagogisch klimaat, personeel en groepen, veiligheid en gezondheid, accommodatie en inrichting en de omgang met ouders. Daarnaast zijn er eisen gesteld aan de administratie van een kinderopvangvoorziening.

Deze kwaliteitseisen zijn vastgelegd in de Wet kinderopvang. Daarnaast zijn deze kwaliteitseisen verder uitgewerkt in nadere regelgeving:

  • Besluit kwaliteit kinderopvang;

  • Regeling Wet kinderopvang;

  • Besluit kwaliteit gastouderbureaus, gastouders en voorzieningen voor gastouderopvang;

  • Regeling kwaliteit gastouderbureaus, gastouders en voorziening voor gastouderopvang;

  • Besluit basisvoorwaarden kwaliteit voorschoolse educatie;

  • Besluit landelijk register kinderopvang, register buitenlandse kinderopvang en personenregister kinderopvang.

Direct vanaf de start van een opvanglocatie moet aan deze kwaliteitseisen worden voldaan. Ook stelt de wet eisen aan de manier waarop de toestemming tot exploitatie, registratie van voorzieningen, wijzigingen in deze registratie, het toezicht en de handhaving plaatsvindt. De gemeente is verantwoordelijk voor het geven of intrekken van toestemming, de registratie, het toezicht op en de handhaving van de kwaliteit en kan binnen de wettelijke kaders haar taken invullen. Hoe de gemeente dit doet staat beschreven in deze beleidsregels.

De GGD is de aangewezen toezichthouder voor kinderopvang. De toezichthouder doet onderzoek naar de kwaliteit en beoordeelt of kindercentra, gastouderbureaus en de gastouderopvang aan de eisen voldoen.

In het LRK staan alle organisaties die toestemming hebben gekregen om kinderopvang aan te bieden. In het register staan de contactgegevens van de organisaties, de onderzoeksrapporten van de toezichthouder en de handhavingsmaatregelen die de gemeente heeft ingezet.

In deze beleidsregels leest u hoe de gemeente in de meeste gevallen haar bevoegdheid gebruikt. Dat neemt niet weg dat er altijd ruimte blijft voor maatwerk en de gemeente hiervan kan afwijken.

3. Starten van een kinderopvangvoorziening: Voldoen vanaf de start

Voordat een kinderopvangvoorziening daadwerkelijk kinderen mag opvangen of een gastouderbureau met haar werkzaamheden mag starten is toestemming nodig van de gemeente. Voor wijzigingen in de registratie kan aanvullende toestemming nodig zijn.

3.1 De aanvraag voor toestemming tot exploitatie

Een kinderopvangvoorziening mag pas starten met haar werkzaamheden als zij daarvoor toestemming heeft gekregen van de gemeente. Deze toestemming staat in een brief met een besluit. Daarin staat ook de datum waarop de voorziening mag starten. Dit besluit heet: ‘De toestemming tot exploitatie’. Het aanvragen hiervan kan met een door de Rijksoverheid vastgesteld aanvraagformulier. Deze is te vinden op Rijksoverheid.nl en ook op Landelijkregisterkinderopvang.nl.

3.2 Streng aan de poort

Kinderen moeten vanaf de eerste dag van een kinderopvangvoorziening in een veilige, gezonde en verantwoorde omgeving worden opgevangen. De gemeente vindt het daarom van groot belang dat een kinderopvangvoorziening al bij de start voldoet aan de kwaliteitseisen vanuit de Wet kinderopvang. De gemeente geeft dan ook alleen toestemming voor exploitatie als de toezichthouder van oordeel is dat een houder vanaf de start kan voldoen aan de kwaliteitseisen en verantwoorde en kwalitatief goede opvang kan aanbieden. Deze werkwijze staat bekend als ‘Streng aan de poort’.

3.3 Onderzoek voor exploitatie

De gemeente laat alle nieuwe aanvragen tot exploitatie uitgebreid toetsen door de toezichthouder van de GGD. Daarbij beoordeelt de toezichthouder alle kwaliteitsaspecten vooraf, waaronder de kwaliteit van het beleid, de accommodatie en het personeel. De toezichthouder betrekt daarnaast de organisatie-inrichting, het interne kwaliteitsbeleid en de bedrijfsvoering van een houder bij de beoordeling. Het is niet alleen van belang dat de houder bij de start aan de kwaliteitseisen voldoet, maar ook dat die structureel blijft voldoen aan de kwaliteitseisen en voldoende kwaliteit kan bieden. Tenslotte neemt de toezichthouder ook de kwaliteit van andere kinderopvangvoorzieningen van dezelfde houder mee. Goede kwaliteit bij andere voorzieningen van de houder kan ertoe leiden dat de gemeente sneller een positief besluit neemt. Handhaving bij een andere voorziening van de houder, kan van invloed zijn op het besluit, bijvoorbeeld dat de houder geen nieuwe opvang mag starten totdat alle overtredingen zijn hersteld.

Voor een gastouderbureau geldt dat deze direct vanaf de start de werkzaamheden zo moet kunnen uitvoeren dat zowel het gastouderbureau als de gastouders die zij begeleidt, aan de kwaliteitseisen voldoen.

3.4 Vergunningen

De gemeente onderzoekt bij een nieuwe aanvraag voor exploitatie eerst of de overige zaken die van belang zijn voor de veiligheid en gezondheid van de op te vangen kinderen op orde zijn, zoals het voldoen aan alle relevante eisen met betrekking tot bouw, brandveiligheid en bestemmingen. Niet voldoen aan bouwtechnische en brandveiligheidseisen kan directe gevolgen hebben voor de veiligheid van de kinderopvang. Daarnaast moet de kinderopvang ook passen in het bestemmingsplan. Als dat niet het geval is, dan heeft dit gevolgen voor de beschikbaarheid van het gebouw en het gebruik van de binnen- en buitenruimtes.

De relevante stukken moeten aanwezig en in orde zijn. Indien dit niet op orde is ten tijde van de aanvraag voor exploitatie, dan kan de gemeente de aanvraag niet verder in behandeling nemen. Het is de verantwoordelijkheid van de houder om deze zaken tijdig op orde te krijgen.

3.5 Tijdig aanvragen

De aanvraag moet op tijd worden gedaan, want de gemeente heeft 10 weken de tijd om een beslissing op de aanvraag te nemen op grond van de Wet kinderopvang (artikel 1.46 eerste lid). Deze termijn kan worden verlengd conform de bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht. De termijn kan bijvoorbeeld worden verlengd, zolang de vertraging aan de houder kan worden toegerekend, bijvoorbeeld omdat de aanvraag niet compleet is. Als er toestemming is gegeven, registreert de gemeente de voorziening gelijk in het LRK.

3.6 Mogelijkheden na afwijzing aanvraag tot exploitatie

Wanneer een aanvraag tot exploitatie is afgewezen, kan de houder een nieuwe aanvraag indienen. Om een nieuwe aanvraag te kunnen indienen, moet er sprake zijn van nieuwe feiten en omstandigheden. Deze moeten door de houder bij de nieuwe aanvraag worden vermeld. Alleen als dat het geval is, wordt een nieuwe aanvraag in behandeling genomen.

3.7 Niet-gemelde kinderopvang

Er is sprake van niet-gemelde kinderopvang wanneer de gemeente (nog) geen schriftelijke toestemming gegeven voor exploitatie en de voorziening niet staat geregistreerd in het LRK. Hierbij hanteren wij de definitie van kinderopvang zoals beschreven in artikel 1.1 van de Wet kinderopvang.

Dit is een ernstige overtreding die de gemeente niet wil. De gemeente treedt hiertegen dan ook streng op. De locatie moet meteen sluiten en de houder kan een bestuurlijke boete krijgen. Ook kan de gemeente aangifte doen bij het Openbaar Ministerie.

3.8 Wijzigingen registratiegegevens LRK

Na het verkrijgen van de toestemming kunnen er wijzigingen in de geregistreerde gegevens plaatsvinden. Het is van belang elke wijziging direct door te geven aan de gemeente. De gemeente kan bepalen of er voorafgaand aan het besluit op de gevraagde wijziging een onderzoek moet plaatsvinden door de toezichthouder. Zo moet bijvoorbeeld duidelijk zijn waar en hoeveel kinderen worden opgevangen, wie verantwoordelijk is voor deze opvang en hoe de opvang bereikbaar is.

De houder kan een wijziging doorgeven aan de gemeente door het invullen en opsturen van een wijzigingsformulier. Het wijzigingsformulier is te vinden op www.rijksoverheid.nl. De houder moet het wijzigingsverzoek minimaal 8 weken voor de gewenste wijzigingsdatum indienen. De gemeente beoordeelt vervolgens of er een onderzoek door de toezichthouder moet plaatsvinden. De gemeente besluit binnen 8 weken of de wijziging kan plaatsvinden en kan worden geregistreerd. De gemeente houdt zo veel mogelijk rekening met het belang van de continuïteit van de opvang. Het is voor de continuïteit van opvang van groot belang dat de houder de aanvraag tijdig indient en alle benodigde stukken zijn bijgevoegd. De gemeente kan handhavend optreden als een doorgevoerde wijziging niet of te laat is doorgegeven.

Voor sommige wijzigingen (zoals het wijzigen van een telefoonnummer of correspondentieadres) wordt geen besluit afgegeven. De gemeente informeert de houder als de wijziging is opgenomen in het LRK. Een gastouder moet wijzigingen bij het gastouderbureau melden. Het gastouderbureau geeft wijzigingen voor de gastouderopvang door aan de gemeente.

3.9 Soorten wijzigingen

Er zijn verschillende soorten wijzigingen die moeten worden gemeld aan de gemeente. Het kan bijvoorbeeld gaan om:

Wijziging bedrijfs- en/of contactgegevens

Bij wijziging van bedrijfs- en/of contactgegevens, bijvoorbeeld de toekenning van een (nieuw) KvK-vestigingsnummer. Of contactgegevens zoals het wijzigen van het (correspondentie)adres, bezoekadres, telefoonnummer of de contactpersoon.

Beëindiging exploitatie

Bij beëindiging van exploitatie is de houder van een kinderopvangvoorziening verplicht om een wijzigingsverzoek in te dienen bij de gemeente.

Wijziging houder of rechtsvorm

Als een andere houder een kinderopvangvoorziening wil overnemen, moet de nieuwe houder hiervoor vooraf toestemming vragen. Dit geldt ook als de houder een andere rechtsvorm krijgt, dit betreft ook een houderwijziging. Ook als de bestuurder hetzelfde blijft.

Een houderwijziging wordt behandeld als een nieuwe aanvraag. Het onderzoek wordt uitgevoerd door de toezichthouder. Hierbij geldt ook ‘Streng aan de poort’. Omdat het een nieuwe aanvraag betreft geldt voor deze wijziging een afhandelingstermijn van 10 weken (artikel 1.46 eerste lid Wet kinderopvang).

Wijziging aantal kindplaatsen

Bij de toestemming tot exploitatie is het maximum aantal kindplaatsen aangegeven. Dit maximum aantal kindplaatsen neemt de toezichthouder ook mee in de beoordeling of de houder redelijkerwijs aan de kwaliteitseisen voldoet, bijvoorbeeld met betrekking tot de eisen in het domein accommodatie en groepen.

Wanneer dit aantal later wijzigt, is het van belang dat de houder dit als wijziging doorgeeft. Voor een verhoging van het aantal kindplaatsen is aanvullende toestemming van de gemeente nodig. Om hierover een besluit te kunnen nemen, is een advies van de toezichthouder nodig. De gemeente geeft toestemming voor de wijziging als de houder daarmee aan de kwaliteitseisen blijft voldoen.

Wijziging extra bemiddelingsrelatie en beëindiging bemiddelingsrelatie

Als een gastouder zich wil aansluiten bij een extra gastouderbureau, dan moet dit gastouderbureau deze extra bemiddelingsrelatie aanvragen via een wijzigingsformulier. Ook het beëindigen van een bemiddelingsrelatie moet tijdig worden gemeld. Bij het toezicht op een gastouderbureau kijkt de gemeente ook naar de aangesloten gastouders.

Verhuizing

Wanneer een kinderopvangvoorziening gaat verhuizen, moet vooraf een nieuwe aanvraag voor exploitatie worden ingediend. Bij een gastouderbureau kan sprake zijn van een verhuizing zonder dat daarvoor een nieuwe aanvraag tot exploitatie nodig is. De verhuizing van een gastouderbureau kan daarom via een wijzigingsformulier worden doorgegeven.

4. Toezicht: Aanspreken op verantwoordelijkheid

Toezicht op de kwaliteitseisen waarborgt dat de kinderopvang voor alle kinderen verantwoord en veilig is. Ook heeft toezicht een belangrijke functie in het scheppen van vertrouwen voor goede en veilige opvang van kinderen. Daarnaast levert toezicht een belangrijke impuls tot kwaliteitsbewaking in de kinderopvang.

In het huidige toezicht ligt meer nadruk op de dialoog tussen houder en toezichthouder. Daarbij concentreert de toezichthouder zich op de kwaliteitsbeoordeling. Bij het ontstaan van overtredingen kunnen specifieke omstandigheden een rol spelen; deze omstandigheden blijken uit het rapport van de toezichthouder.

De toezichthouder is onafhankelijk en beoordeelt of een kinderopvangvoorziening voldoet aan de kwaliteitseisen. Vervolgens adviseert de toezichthouder het college op basis van de bevindingen.

De toezichthouder vormt een oordeel aan de hand van onder andere:

  • o

    observaties;

  • o

    de inrichting en het gebruik van alle ruimtes waar kinderen gebruik van maken;

  • o

    gesprekken met medewerkers;

  • o

    een gesprek met de houder;

  • o

    documentenonderzoek;

  • o

    schriftelijk of persoonlijk contact met de oudercommissie.

Een bezoek van de toezichthouder vindt doorgaans onaangekondigd plaats.

4.1 Dialooggericht werken

Toezicht houden is meer dan controleren op basis van wetten, regels en normen. Het gaat om de naleving van de kwaliteitseisen door de houder en de kwaliteit van opvang die wordt aangeboden. Ook de wijze waarop een organisatie is ingericht, hoe een houder het personeel inzet en aanstuurt en hoe de verantwoordelijkheden binnen de organisatie zijn verdeeld, bepalen het kwaliteitsniveau van de geboden kinderopvang.

Om een goed beeld te krijgen van de organisatie gaat de toezichthouder in gesprek met de houder. Zij gaat daarbij in op de wijze waarop een houder zijn organisatie, met alles wat daarbij hoort, heeft ingericht. Zo kan worden nagegaan of de kwaliteit van de geboden kinderopvang daadwerkelijk is gewaarborgd. Daarbij speelt ook het interne kwaliteitsbeleid van de houder een belangrijke rol.

De toezichthouder zet houders van kinderopvangvoorzieningen aan om (samen) te werken aan de kwaliteit en veiligheid van hun opvang en risico’s te verminderen. Daar waar nodig worden verbeterpunten besproken en zet de toezichthouder houders aan om de kwaliteit van hun opvang te verbeteren. Wanneer sprake blijkt van een tekortkoming, is het van belang om te weten wat de omstandigheden zijn en wat de inbreuk is op de geboden kwaliteit van opvang. Dit weegt de toezichthouder mee in zijn oordeel en advies aan de gemeente.

4.2 Risico gestuurd toezicht

De toezichthouder houdt risico gestuurd toezicht op de geboden kwaliteit van de kinderopvang en de naleving van de kwaliteitseisen. Dat betekent dat toezichthouders minder intensief inspecteren bij locaties waar geen zorgen over bestaan en intensiever bij locaties waar wél zorgen over zijn.

Kortom: minder waar mogelijk, meer waar nodig.

De toezichthouder heeft vertrouwen in een houder als deze in alle informatie kan voorzien die nodig is om een oordeel te vormen over de kinderopvangvoorziening. Een houder die niet transparant is en niet bereid is tot het nemen van verbetermaatregelen, kan een reden zijn tot zorg.

De toezichthouder stelt voor kindercentra en gastouderbureaus na elk jaarlijks onderzoek (en zo nodig vaker) een risicoprofiel op om de inspectielast te bepalen. Hiervoor gebruikt de toezichthouder een landelijk vastgesteld model, met verschillende indicatoren.

Overtredingen bij één of meerdere kindercentra van een houder, kunnen leiden tot verscherpt toezicht bij andere kindercentra van dezelfde houder. Bij gastouders betrekt de toezichthouder het risicoprofiel van het gastouderbureau.

De toezichthouder voert diverse soorten onderzoeken uit, te weten:

  • onderzoeken voor registratie: naar aanleiding van een ingediende aanvraag tot exploitatie onderzoekt de toezichthouder of de exploitatie redelijkerwijs zal plaatsvinden volgens de voorschriften van de Wet kinderopvang en onderliggende regelgeving;

  • onderzoeken na registratie: binnen 3 maanden na registratie in het LRK vindt een onderzoek plaats (dit onderzoek vindt niet plaats bij voorzieningen voor gastouderopvang);

  • reguliere (jaarlijkse) inspectieonderzoeken: alle kindercentra en gastouderbureaus worden jaarlijks geïnspecteerd. Minimaal 50% van de gastouders worden jaarlijks geïnspecteerd, waarbij iedere gastouder ten minste eens per drie jaar wordt geïnspecteerd;

  • incidentele onderzoeken: een onderzoek naar aanleiding van bijvoorbeeld een incident, een signaal of een wijzigingsverzoek ingediend door een houder;

  • nader onderzoek: indien de gemeente een handhavingsmiddel heeft ingezet, onderzoekt de toezichthouder nadat de hersteltermijn is verstreken of de overtreding is hersteld en de handhavingsmaatregel is opgevolgd.

4.3 Flexibele inspectieactiviteit

Door de invoering van de flexibele inspectieactiviteit kunnen inspecties meer op maat worden uitgevoerd. De toezichthouder beoordeelt echter altijd of de houder voldoet aan de eisen die betrekking hebben op:

  • Verklaringen Omtrent het Gedrag (VOG);

  • registratie in het Personenregister kinderopvang (PRK);

  • pedagogische kwaliteit;

  • Voorschoolse Educatie (als daar op de locatie sprake van is).

Afhankelijk van onder andere het risicoprofiel en de bepaalde speerpunten, onderzoekt de toezichthouder de overige eisen. Ook houdt de toezichthouder op locatieniveau rekening met locatiekenmerken, eventuele meldingen en signalen.

4.4 Speerpunten

Jaarlijks stelt de gemeente samen met de toezichthouder een uitvoeringsplan op. In het jaarplan kinderopvang staat waar de accenten in het toezicht over gaan. Zo kan de toezichthouder ieder jaar extra aandacht besteden aan bepaalde kwaliteitseisen en speerpunten. Welke kwaliteitseisen dat zijn, is afhankelijk van landelijke en lokale ontwikkelingen en signalen vanuit het toezicht.

4.5 Herstelaanbod

De toezichthouder beoordeelt de kwaliteit op locatie, maakt hiervan een rapport en adviseert aan de handhaver. Bij overtredingen biedt de toezichthouder, onder voorwaarden, de mogelijkheid om aan te tonen hoe de houder deze oplost, nog tijdens de onderzoeksperiode. Dit is het herstelaanbod. Uitgangspunt van de toezichthouder is altijd dat sprake moet zijn van structureel blijvend herstel.

Het herstelaanbod is een mogelijkheid die de toezichthouder inzet voor een snel herstel van een tekortkoming. Een herstelaanbod is een aanbod van de toezichthouder dat de houder kan aanvaarden. Binnen de door de toezichthouder gestelde tijd moeten maatregelen worden genomen om de gewenste kwaliteit te bereiken en een vastgestelde overtreding te herstellen. Dit gebeurt vóórdat het conceptrapport is opgesteld.

Door te werken met herstelaanbod verwacht de gemeente dat een overtreding sneller beëindigd wordt. Dit komt de kwaliteit van de kinderopvang ten goede.

De afweging of een houder een herstelaanbod krijgt en welke termijn daarvoor geldt, ligt bij de toezichthouder. Daarmee is een herstelaanbod ook geen vooraf vaststaand recht. Een overtreding kan doorgaans niet in aanmerking komen voor herstelaanbod, indien:

  • de aard en/of de ernst van de overtreding zich niet leent voor het herstelaanbod;

  • er te veel overtredingen zijn;

  • de houder in de voorgaande 3 jaar al in de gelegenheid is gesteld om dezelfde of een vergelijkbare overtreding op te heffen;

  • de toezichthouder direct gemeentelijk ingrijpen noodzakelijk acht;

  • herstel niet mogelijk is binnen de onderzoeksperiode.

4.6 Schriftelijk bevel

Als de kwaliteit van de kinderopvang zo ernstig tekortschiet dat de (emotionele) veiligheid en gezondheid van de kinderen direct in het geding komt, heeft de toezichthouder de mogelijkheid om zelf in te grijpen. Dit gebeurt met een schriftelijk bevel op grond van artikel 1.65 lid 3 van de Wet kinderopvang. Dit doet de toezichthouder enkel in zeer ernstige gevallen, als het nemen van maatregelen geen uitstel kan lijden. Het bevel heeft een geldigheidsduur van 7 dagen. In het bevel geeft de toezichthouder aan wat de overtreding(en) is/zijn, welke actie de houder moet nemen en binnen welke termijn de houder dit moet doen. De toezichthouder stelt de gemeente direct op de hoogte van het schriftelijk bevel. In sommige gevallen is er voorafgaand aan het schriftelijk bevel afstemming met de gemeente.

Als de overtreding(en) niet of onvoldoende is/zijn hersteld, treedt de gemeente verder op door het bevel te verlengen. Het college kan het bevel verlengen met minimaal 7 dagen of zolang de houder nodig heeft om de overtreding(en), naar het oordeel van de toezichthouder structureel te herstellen.

4.7 Signalen

Naast de signalen die wij van de toezichthouder krijgen, kunnen er signalen en situaties zijn die door ouders, beroepskrachten en andere betrokkenen worden geconstateerd. Met ‘signaal-gestuurd-toezicht’ reageert de toezichthouder op signalen uit de samenleving. Meldingen en klachten over incidenten, misstanden en terugkerende tekortkomingen zijn voor het toezicht een belangrijke bron van informatie. Ze kunnen een signaal zijn dat ergens sprake is van onveilige of kwalitatief niet goede kinderopvang.

Ook is het aan de houders zelf om bepaalde incidenten bij de toezichthouder melden. Na elk signaal wordt bepaald welke actie nodig is, bijvoorbeeld een extra onderzoek of extra aandacht naar de aard van het signaal tijdens een jaarlijks onderzoek.

4.8 Gastouderopvang

Gastouderopvang vindt plaats in de woning van de gastouder of van het kind, is kleinschalig en persoonlijk. Ook de gastouderopvang moet een veilige en gezonde omgeving zijn voor kinderen. De wettelijke kwaliteits- en toezichteisen wijken op enkele punten af van die voor kindercentra. Dit betreft bijvoorbeeld de kwalificatie-eis. Ook is er geen sprake van het vierogenprincipe (eis dat de gastouder altijd gezien of gehoord moet kunnen worden door een andere volwassene) en dus minder zicht op de dagelijkse praktijk. Daarnaast zijn de verantwoordelijkheden anders verdeeld: niet alleen de gastouder (de houder van de voorziening) is verantwoordelijk voor de kwaliteit, maar ook het gastouderbureau dat bemiddelt en begeleidt. Het gastouderbureau is verantwoordelijk voor registratie en wijzigingen in het LRK. Het ontbreken van informatie over wijzigingen in het huishouden van gastouders of in de groepssamenstelling bij bemiddeling van een gastouder door meerdere gastouderbureaus ligt in de risicosfeer van het gastouderbureau.

De toezichthouder kan binnen het inspectieonderzoek bij een gastouderbureau contact opnemen met de aangesloten gastouders, ook als hun voorziening voor gastouderopvang is gevestigd buiten onze gemeente. Zoveel mogelijk van de inspecties bij gastouders en gastouderbureaus zijn onaangekondigd. Wanneer de toezichthouder tijdens een inspectieonderzoek bij een gastouder een overtreding van het gastouderbureau vaststelt, dan legt de toezichthouder deze overtreding ook vast in een inspectierapport.

Gastouderbureaus dragen direct bij aan de kwaliteit van de gastouderopvang door goede begeleiding en bemiddeling. Zij zijn verplicht hun gastouders meerdere keren per jaar te bezoeken.

4.9 Voorschoolse Educatie

Diverse kindercentra in Opsterland bieden Voorschoolse Educatie (VE) aan. Welke kindercentra dat zijn, staat vermeld in het LRK. Deze kindercentra hebben een educatief aanbod om peuters te stimuleren in hun ontwikkeling, met een focus op de taalontwikkeling, en voor te bereiden op de basisschool. VE is onderdeel van het Onderwijsachterstandenbeleid (OAB).

Voor VE gelden aanvullende wettelijke en gemeentelijke kwaliteitseisen, waar de toezichthouder toezicht op houdt. De toezichthouder heeft hierbij een signaalfunctie richting de Inspectie van het Onderwijs, die toezicht houdt op de gehele voor- en vroegschoolse educatie (VVE).

Deze wettelijke kwaliteitseisen maken standaard onderdeel uit van het jaarlijks onderzoek door de toezichthouder. Dit zijn bijvoorbeeld eisen aan het minimaal aantal uur aanbod, de opleidingseisen van de beroepskrachten en het vastleggen van de werkwijze in het pedagogisch beleidsplan en de uitvoering van het beleid.

Meer informatie hierover is te vinden in het VE-beleid en het subsidiebeleid van de gemeente Opsterland.

5. Handhaving: gericht op structureel herstel

De gemeente verwacht van houders in de kinderopvang dat zij verantwoorde en kwalitatief goede kinderopvang aanbieden en structurele maatregelen nemen om incidentele overtredingen op te heffen en voorkomen. Daarnaast verwacht de gemeente van houders met meerdere locaties dat zij maatregelen op organisatieniveau doorvoeren. Daarmee wordt de kans verkleind dat de overtreding wordt herhaald op andere locaties van dezelfde houder.

De gemeente kan maatregelen treffen als de kwaliteit van de kinderopvang tekortschiet. Of de kwaliteit van de kinderopvang voldoet blijkt doorgaans uit inspectierapporten van de toezichthouder. Het niet naleven van de kwaliteitseisen kan echter ook door de gemeente zelf worden vastgesteld.

De gemeente weegt bij elke handhaving af wat de feiten en omstandigheden zijn en welke maatregel geschikt, passend en noodzakelijk is. Daarmee is handhaving maatwerk. Immers, de omstandigheden bij iedere houder, locatie en overtreding zijn verschillend en daarom kan ook de aanpak bij overtredingen verschillen. De gemeente streeft ernaar voor iedere situatie passende maatregelen te treffen die leiden tot herstel van de overtreding(en).

Bij de keuze voor de best passende maatregel sluit de handhaver aan bij de volgende uitgangspunten:

  • vasthouden van kwalitatief goede kinderopvang;

  • verbeteren van minder goede kinderopvang;

  • snel structureel herstel daar waar de kwaliteit tekortschiet;

  • sluiting van locaties waar de kwaliteit ernstig en/of structureel tekortschiet.

5.1 Preventief handhaven

In het belang van kwalitatief goede kinderopvang, en om het naleven van kwaliteitseisen te stimuleren, onderhoudt de gemeente op verschillende manieren contact met houders in de gemeente. Zo kan de gemeente een voorgesprek voor de aanvraag voor exploitatie met een houder inplannen, bijvoorbeeld als het gaat om een houder die nog niet actief is in de gemeente of omdat een eerdere aanvraag voor exploitatie is afgewezen. Tijdens het voorgesprek wordt besproken wat de verwachtingen en eisen zijn bij het starten van een kinderopvangvoorziening. Tevens wordt er gewezen op de beleidsregels.

De gemeente neemt doorgaans contact op met de houder bij tekortkomingen om uit te vragen wat de omstandigheden zijn en te onderzoeken wat nodig is om dit zo snel mogelijk, maar ook duurzaam op te lossen. Daarnaast kan de gemeente (eventueel samen met de GGD) de houders informeren over actualiteiten, ontwikkelingen en aandachtspunten in toezicht en handhaving.

5.2 Handhavingsafwegingen: maatwerk

Vanuit de eigen taak en verantwoordelijkheid besluit de gemeente welke handhavingsmaatregel passend en geboden is. Dit wordt per overtreding, locatie en houder afgewogen. De gemeente betrekt bij de voorbereiding van elk besluit alle feiten en weegt alle belangen af. Individuele omstandigheden – verzwarend of verzachtend – kunnen van invloed zijn op het wel of juist niet geven van een maatregel. Handhaven is daarmee maatwerk.

Bij de besluitvorming betrekt de gemeente in elk geval:

  • het inspectierapport, met daarin:

    • o

      de gerapporteerde overtreding(en);

    • o

      het aantal overtredingen;

    • o

      als er sprake is van herstelaanbod: of de tekortkoming is hersteld;

    • o

      bevindingen en conclusies van de toezichthouder;

    • o

      de beschrijving van de omstandigheden waaronder de overtreding is begaan;

    • o

      het advies van de toezichthouder;

    • o

      de reactie van de houder in het inspectierapport (zienswijze);

  • de aard en ernst van de overtreding;

  • reacties van de houder aan de gemeente;

  • de inspectie- en handhavingsgeschiedenis op locatieniveau en organisatieniveau;

  • alle betrokken belangen waaronder het zwaarwegende belang van ouders en kinderen.

Aan de hand van de bovenstaande punten wordt afgewogen welke handhavingsmaatregel geschikt en noodzakelijk is om het beoogde doel te bereiken; kwalitatief goede kinderopvang. Bij het ontstaan van overtredingen kunnen specifieke omstandigheden een rol spelen. Bij het opstellen van een besluit houdt de gemeente rekening met deze omstandigheden.

In beginsel beoordeelt de gemeente iedere overtreding afzonderlijk en wordt handhaving per overtreding ingezet. Wanneer naar het oordeel van de toezichthouder blijkt dat een houder voldoende maatregelen heeft getroffen om een overtreding structureel te herstellen, kan de gemeente besluiten om af te zien van handhaving. Maar blijkt uit één inspectieonderzoek dat één voorschrift meerdere keren is overtreden dan weegt dit mee in de ernst van de overtreding. Dit uit zich in een kortere hersteltermijn of een hoger sanctiebedrag.

5.3 Herstellend en bestraffend handhaven

De gemeente heeft de mogelijkheid om zowel herstellend als bestraffend te handhaven:

  • Herstellende handhaving is erop gericht dat een begane overtreding hersteld wordt en structureel hersteld blijft. In beginsel handhaaft de gemeente altijd herstellend. Het doel is de kwaliteit van opvang zo snel mogelijk te herstellen zodat de houder kwalitatief goede kinderopvang aanbiedt.

  • Bestraffende handhaving is gericht op het bestraffen van begane overtredingen, ongeacht of deze inmiddels hersteld zijn. Naast dat de gemeente herstellend handhaaft kan ook bestraffend worden gehandhaafd. Voor enkele overtredingen handhaaft de gemeente altijd bestraffend, deze overtredingen zijn opgenomen in het afwegingmodel. Voor de overige overtredingen geldt dat bestraffend gehandhaafd kan worden als het college dit nodig vindt.

Herstellend en bestraffend handhaven kunnen naast elkaar ingezet worden.

5.4 Handhavingsmiddelen

Bij de inzet van handhaving denkt de gemeente in het effect, in alle fases van het toezicht en handhaving. Dat betekent dat de gemeente bij de keuze van handhavingsinstrumenten kiezen voor de instrumenten die het snelst en meest effect hebben.

De gemeente maakt gebruik van de volgende handhavingsmiddelen:

Traject

Handhavingsmiddel

Informeel herstellend

Overleg en Overreding

Schriftelijke waarschuwing

Formeel herstellend

Aanwijzing

Last onder dwangsom

Last onder bestuursdwang

Exploitatieverbod

Intrekken toestemming tot exploitatie

Formeel bestraffend

Bestuurlijke boete

In principe is de eerste stap in een handhavingstraject de aanwijzing, maar de gemeente ook kiezen om eerst een waarschuwing op te leggen of in overleg te treden. Indien de aard van de overtreding hiertoe aanleiding geeft, kan de gemeente besluiten om een bepaalde stap of bepaalde stappen over te slaan dan wel meerdere keren toe te passen.

Niet ieder middel is in iedere situatie geschikt om in te zetten. De gemeente kiest altijd het meest passende middel en maakt hierbij een afweging van de eerdergenoemde factoren.

  • 1.)

    Overleg en overreding

Als blijkt dat de toezichthouder bij een voorziening regelmatig tekortkomingen constateert, kan dat reden zijn de houder uit te nodigen voor een gesprek. Tijdens dit gesprek kunnen wij onze rol met betrekking tot handhaving van de Wet kinderopvang verduidelijken en ook onze bezorgdheid uitspreken. Wij maken van dit gesprek een verslag, de houder ontvangt hiervan een afschrift.

  • 2.)

    Schriftelijke waarschuwing

Een schriftelijke waarschuwing is een informeel herstellende maatregel en is toepasbaar bij relatief kleine overtredingen, bijvoorbeeld bij administratieve tekortkomingen. De gemeente kan dit handhavingsmiddel ook inzetten als de houder in de zienswijze aangeeft dat de nodige actie is ondernomen of toezegt actie te ondernemen. Een voorwaarde hierbij is dat de actie is beschreven: de houder moet concreet vermelden wat er is of wordt gedaan om de tekortkoming op te heffen.

De schriftelijke waarschuwing is doorgaans een passend handhavingsmiddel als het gaat om een kleine overtreding en/of waarbij de houder voldoende kan aantonen dat de tekortkoming wordt/is hersteld. Het is het minst ingrijpende handhavingsmiddel.

  • 3.)

    De aanwijzing

Met de aanwijzing zet de gemeente in op structurele verbetering. Dat betekent dat de overtreding niet alleen moet worden opgeheven, maar dat een houder ook maatregelen moet nemen om te voorkomen dat hij de overtreding opnieuw begaat. In de aanwijzing staat welke maatregelen de houder, binnen welke termijn, moet nemen om de wettelijke voorwaarden na te leven. Een aanwijzing kan ook een concretisering van wettelijke regels bevatten voor de specifieke situatie.

De aanwijzing is doorgaans een passend handhavingsmiddel als eerste stap in een handhavingstraject, waarbij er wordt ingezet op structurele verbetering. Middels een nader onderzoek door de toezichthouder kan worden nagegaan of de houder voldoende maatregelen heeft genomen om de tekortkoming te herstellen en blijvend hersteld te houden.

  • 4.)

    De last onder dwangsom

Als de aanwijzing niet tot structureel herstel van de overtreding heeft geleid, kan de gemeente overgaan tot het opleggen van een last onder dwangsom. De gemeente kan in uitzonderlijke gevallen ook direct een last onder dwangsom opleggen zonder dat eerst een aanwijzing is gegeven, bijvoorbeeld als er sprake is van recidive van ernstigere tekortkomingen. Met een last onder dwangsom legt de gemeente de houder de plicht op om maatregelen uit te voeren binnen een aangegeven termijn. Als een houder binnen de hersteltermijn de overtreding opheft en/of niet herhaalt, hoeft deze de dwangsom niet te betalen.

Is vastgesteld dat een overtreding niet is opgeheven of is herhaald, dan moet de houder de dwangsom betalen. Met een last onder dwangsom kan op meerdere herhalingen worden gehandhaafd. Een last onder dwangsom kent daarvoor een maximumbedrag.

De last onder dwangsom is een passend handhavingsmiddel, indien het (meermaals) opleggen van een aanwijzing niet leidt tot (structureel) herstel en waarbij het opleggen van een exploitatieverbod niet proportioneel is.

  • 5.)

    De last onder bestuursdwang

Bij een last onder bestuursdwang neemt de gemeente bepaalde maatregelen om de overtreding van de kwaliteitseis op te heffen. Dat maakt dat de last onder bestuursdwang doorgaans geen geschikt handhavingsmiddel is. Dit handhavingsmiddel is bijvoorbeeld wel geschikt om een kinderopvangvoorziening te sluiten en gesloten te houden bij overtreding van een exploitatieverbod. Alle kosten die gemaakt worden bij de last onder bestuursdwang zijn voor rekening van de houder.

  • 6.)

    Sluiting van de kinderopvang: het exploitatieverbod

Zodra uit een inspectieonderzoek blijkt dat er geen sprake (meer) is van verantwoorde kinderopvang, kan de gemeente de kinderopvang tijdelijk sluiten. Wat onder verantwoorde kinderopvang wordt verstaan, is vastgelegd in artikel 1.49 van de Wet kinderopvang.

Daarnaast kan de gemeente overgaan tot tijdelijke sluiting van locaties waar de kwaliteit structureel ondermaats is. Eerdere minder zware handhavingsmaatregelen hebben dan niet tot (structureel) herstel geleid. Bij deze tijdelijke sluiting moet de kinderopvang gesloten blijven zolang niet aan de kwaliteitseisen wordt voldaan. Pas als de houder aantoont dat de kwaliteit verbeterd is en blijft, mag de kinderopvang weer open. De toezichthouder beoordeelt dit tijdens een inspectieonderzoek.

Ook kan de kinderopvang gesloten worden zolang de houder een bevel van de toezichthouder of aanwijzing niet opvolgt.

Het sluiten van een locatie voor kinderopvang is een ingrijpende maatregel die niet alleen gevolgen heeft voor de houder, maar ook voor diens personeel, ouders en kinderen. In een dergelijke situatie is sluiting van een locatie doorgaans noodzakelijk. Het belang van ouders en kinderen bij kwalitatief goede kinderopvang weegt altijd zwaarder dan het belang van continuïteit van opvang of een financieel belang. Met een gesloten locatie kan de houder zich samen met het personeel volledig richten op herstel van de kwaliteit van opvang zonder dat (emotionele) veiligheid en/of gezondheid van kinderen nog langer in het geding is.

  • 7.)

    Intrekken toestemming

Lukt het de houder na sluiting van een locatie niet om (binnen redelijke termijn) de overtredingen structureel op te heffen, dan kan de gemeente de toestemming tot exploitatie intrekken. Ook als een houder de kwaliteitseisen structureel niet naleeft, er sprake is van veel en/of ernstige overtredingen of van overtredingen die redelijkerwijs niet kunnen worden hersteld, kan de gemeente de kinderopvang permanent sluiten. Dit doet de gemeente door de toestemming tot exploitatie in te trekken en de voorziening te verwijderen uit het LRK.

Dit handhavingsmiddel is een onvermijdelijke ingreep als de houder voldoende gelegenheid heeft gehad om de kwaliteit van opvang te herstellen en dit niet is gelukt.

De gemeente kan de toestemming ook direct intrekken als er niet langer wordt voldaan aan de definitie van kinderopvang zoals beschreven in artikel 1.1 van de Wet kinderopvang.

  • 8.)

    Bestuurlijke boete

Naast de handhaving gericht op herstel, kan de gemeente gebruik maken van de mogelijkheid om bestuurlijke boetes op te leggen.

Een boete is onvoorwaardelijk en moet altijd worden betaald. De boete verschilt daarin van de dwangsom. Bij de dwangsom kan het betalen van het bedrag namelijk worden voorkomen door de overtreding tijdig te herstellen en hersteld te houden. Bij een bestuurlijke boete is dat niet het geval.

In de volgende gevallen kan de gemeente overgaan tot het opleggen van een boete:

  • Ernstige tekortkomingen die direct van invloed zijn op de gezondheid, veiligheid of ontwikkeling van kinderen;

  • Recidive van ernstige tekortkomingen;

  • Niet meewerken aan een verzoek van een toezichthouder of het bewust verkeerd informeren van een toezichthouder;

  • Het starten van de exploitatie, voor de datum van ingang van de toestemming tot exploitatie.

  • Het niet (tijdig) melden van wijzigingen van de in het LRK geregistreerde gegevens;

  • Het overtreden van een exploitatieverbod.

De gemeente kan ook in andere gevallen een boete opleggen. Dit is afhankelijk van de situatie en de factoren die spelen bij de overtreding.

5.5 Hoogte van een boete in verhouding tot de grootte van de organisatie

De Wet kinderopvang geeft de gemeente de bevoegdheid om voor het niet naleven van een kwaliteitseis uit de Wet kinderopvang een boete op te leggen. Voor de hoogte van boetes zijn in het afwegingsmodel (zie bijlage) normbedragen opgesteld. Deze kunnen jaarlijks worden geïndexeerd.

De grootte van een organisatie is relevant bij het opleggen van een boete: hoe meer voorzieningen een houder heeft en hoe meer kinderen een houder opvangt, des de hoger de eisen zijn die wij aan de professionaliteit van de houder mogen stellen.

Proportionaliteit en een goede dosering zijn een belangrijk uitgangspunt bij handhaving.

De gemeente Opsterland hanteert daarom vier categorieën waar de boetebedragen op worden afgestemd:

  • Grote organisaties: een totale capaciteit van meer dan 150 kindplaatsen/bemiddelde voorzieningen voor gastouderopvang.

  • Middelgrote organisaties: een totale capaciteit van 51 tot en met 150 kindplaatsen/bemiddelde voorzieningen voor gastouderopvang.

  • Kleine organisaties: een totale capaciteit van minder dan 51 kindplaatsen/bemiddelde voorzieningen voor gastouderopvang.

  • Gastouderopvang: voorzieningen voor gastouderopvang.

Voor een grote organisatie geldt het volledige normbedrag zoals opgenomen in het afwegingsmodel. Voor een middelgrote organisatie is twee derde van het normbedrag de richtlijn. Voor een kleine organisatie is dat één derde deel. Voor voorzieningen voor gastouderopvang is dat één vijfde deel van het normbedrag. Dit geldt niét voor die voorwaarden in het afwegingsmodel waar specifiek gastouder staat vermeld. Daar is de hoogte van de som al afgestemd op deze voorziening.

Bij de bepaling van de grootte van de organisatie is de registratie in het LRK op het moment van begaan van de overtreding het uitgangspunt. Hierbij wordt over gemeentegrenzen heen gekeken.

Na bepaling van de categorie en het bijbehorende normbedrag kan er, afhankelijk van eventuele verzachtende of verzwarende omstandigheden, een verlaging of verhoging van het bedrag van toepassing zijn.

De handhavingsafwegingen staan beschreven in artikel 5.2 van deze beleidsregels.

5.6 Hersteltermijnen

  • Bij grote consequenties: overtredingen met grote consequenties voor de kwaliteit van kinderopvang moeten in beginsel direct of binnen maximaal 14 dagen worden beëindigd.

  • Bij gemiddelde consequenties: overtredingen met gemiddelde consequenties voor de kwaliteit van kinderopvang moeten in beginsel binnen maximaal 28 dagen worden hersteld.

  • Bij lichte tot matige consequenties: overtredingen met lichte tot matige consequenties voor de kwaliteit van kinderopvang moeten in beginsel binnen een termijn van maximaal 2 maanden worden hersteld.

Of er sprake is van grote, gemiddelde of lichte tot matige consequenties, staat vermeld in het afwegingsmodel.

Voor elke overtreding beoordeelt de gemeente welk hersteltermijn passend en geboden is. Er kan dus worden afgeweken van de hierboven beschreven hersteltermijnen.

5.7 Voorschoolse Educatie (VE)

Als sprake is van een overtreding van de wettelijke basisvoorwaarden voor voorschoolse educatie, informeert de toezichthouder de Inspectie van het Onderwijs hierover. Deze gebruikt de informatie als signaal in het eigen toezicht. De toezichthouder kan ook voor de VE-specifieke eisen een herstelaanbod doen.

De gemeente verstrekt subsidie aan kinderdagverblijven met voorschoolse educatie. Als de toezichthouder een overtreding vaststelt van de wettelijke kwaliteitseisen voorschoolse educatie, zet de gemeente de handhavingsmiddelen in die hiervoor zijn beschreven. Als een aanwijzing niet is opgevolgd, kan dit een grond zijn voor het weigeren van een subsidieaanvraag of leiden tot lagere subsidievaststelling.

5.8 Publicatie van handhavingsbesluiten

De gemeente maakt handhavingsbesluiten openbaar in het LRK zodra deze onherroepelijk zijn. Een handhavingsbesluit is onherroepelijk zodra alle bezwaar- en beroepsprocedures tegen het besluit zijn afgerond. In besluiten staat hoe in bezwaar en/of beroep gegaan kan worden.

Ondertekening

Vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Opsterland, in haar vergadering van 1 april 2025

Bijlage: Afwegingsmodel 1

De gemeente treedt in beginsel handhavend op als de toezichthouder een overtreding vaststelt op een kinderopvangvoorziening. In dit afwegingsmodel geeft de gemeente aan welke bedragen het uitgangspunt zijn bij de inzet van handhavingsmiddelen.

De hier opgenomen bedragen gelden per overtreding van een voorschrift. Het aantal overtredingen waarvoor de gemeente een financiële sanctie oplegt, is beperkt tot 4 overtredingen van hetzelfde voorschrift per inspectieonderzoek.

Voor de bedragen sluit de gemeente aan bij de categorieën genoemd in artikel 23 lid 4 van het Wetboek van Strafrecht. Hierbij is aangesloten bij boetes van de tweede, derde en vierde categorie. Voor het bepalen van de hoogte van de boetes en de hersteltermijnen wordt verwezen naar artikel 5.5 en 5.6.

Dwangsommen Kindercentrum

Algemene voorwaarden kwaliteit en naleving

Administratie

€ 10.300 (categorie 3)

Maatregelen aanpak A-ziekten

€ 10.300 (categorie 3)

Overtredingen in het domein Algemene voorwaarden kwaliteit en naleving hebben grote consequenties voor de kwaliteit van kinderopvang.

Pedagogisch klimaat

Pedagogisch beleid

€ 10.300 (categorie 3)

Pedagogische praktijk

€ 10.300 (categorie 3)

Voorschoolse educatie

€ 10.300 (categorie 3)

Inzet pedagogisch beleidsmedewerker VE

€ 10.300 (categorie 3)

Overtredingen in het domein pedagogisch klimaat hebben grote consequenties voor de kwaliteit van kinderopvang.

Personeel en groepen

Verklaring omtrent het gedrag en personenregister kinderopvang

€ 10.300 (categorie 3)

Opleidingseisen

€ 10.300 (categorie 3)

Aantal beroepskrachten

€ 10.300 (categorie 3)

Eisen aan de inzet van beroepskrachten in opleiding en Stagiairs

€ 10.300 (categorie 3)

Inzet pedagogisch beleidsmedewerkers

€ 5.150 (categorie 2)

Stabiliteit van de opvang voor kinderen

€ 5.150 (categorie 2)

Voertaal

€ 5.150 (categorie 2)

Overtredingen in het domein Personeel en groepen hebben grote consequenties voor de kwaliteit van kinderopvang.

Veiligheid en gezondheid

Veiligheids- en gezondheidsbeleid

€ 5.150 (categorie 2)

Meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling

€ 5.150 (categorie 2)

Meld- overleg- en aangifteplicht

€ 5.150 (categorie 2)

Overtredingen in het domein Veiligheid en gezondheid hebben grote consequenties voor de kwaliteit van kinderopvang.

Accommodatie

Eisen aan ruimtes

€ 5.150 (categorie 2)

Overtredingen in het domein Accommodatie hebben, bij het ontbreken van een acute situatie, gemiddelde consequenties voor de kwaliteit van kinderopvang. Bij acute situaties hebben overtredingen grote consequenties voor de kwaliteit van kinderopvang.

Ouderrecht

Informatie

€ 5.150 (categorie 2)

Oudercommissie

€ 5.150 (categorie 2)

Klachten en geschillen

€ 5.150 (categorie 2)

Overtredingen in het domein Ouderrecht hebben lichte tot matige consequenties voor de kwaliteit van kinderopvang.

Dwangsommen Gastouderbureau

Personeel

Verklaring omtrent het gedrag en personenregister kinderopvang

€ 10.300 per ontbrekende VOG, inschrijving en/of koppeling

Personeelsformatie per gastouder

€ 5.150 (categorie 2)

Overtredingen in het domein Personeel hebben grote consequenties voor de kwaliteit van opvang.

Veiligheid en gezondheid

Risico-inventarisatie veiligheid en gezondheid

€ 5.150 (categorie 2)

Meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling

€ 5.150 (categorie 2)

Meld- overleg- en aangifteplicht

€ 5.150 (categorie 2)

Overtredingen in het domein Veiligheid en gezondheid hebben grote consequenties voor de kwaliteit van opvang.

Ouderrecht

Informatie

€ 5.150 (categorie 2)

Oudercommissie

€ 5.150 (categorie 2)

Klachten en geschillen

€ 5.150 (categorie 2)

Overtredingen in het domein Ouderrecht hebben lichte tot matige consequenties voor de kwaliteit van kinderopvang.

Kwaliteit gastouderbureau en zorgplicht

Kwaliteitscriteria

€ 5.150 (categorie 2)

Administratie gastouderbureau

€ 5.150 (categorie 2)

Overtredingen in het domein Kwaliteit gastouderbureau en zorgplicht hebben grote consequenties voor de kwaliteit van opvang.

Dwangsommen Gastouder

Het maximum dwangsombedrag voor een voorziening voor gastouderopvang is gelijk aan het bedrag genoemd bij de eerste categorie (€ 515) artikel 23 lid 4 Wetboek van Strafrecht en bij recidive kan dit bedrag worden verdubbeld.

Dwangsommen Ouderparticipatieopvang

Het maximum dwangsombedrag voor een ouderparticipatiecrèche is gelijk aan het bedrag genoemd bij de tweede categorie artikel 23 lid 4 Wetboek van Strafrecht en bij recidive het dubbele daarvan.

Directe boetes

algemeen

kindercentrum en GOB

gastouders

Exploitatie zonder toestemming college

€ 25.750 (categorie 4)

€ 10.300 (categorie 3)

Aanbieden kinderopvang zonder schriftelijke overeenkomst

€ 10.300 (categorie 3)

Schenden medewerkingsplicht

€ 10.300 (categorie 3)

€ 5.150 (categorie 2)

Niet opvolgen bevel

€ 25.750 (categorie 4)

€ 10.300 (categorie 3)

Overtreden exploitatieverbod

€ 25.750 (categorie 4)

€ 5.150 (categorie 2)

Niet (tijdig) melden wijzigingen

€ 5.150 (categorie 2)

Personeel en groepen

kindercentrum en GOB

Verklaring omtrent Gedrag (VOG)

€ 5.150 per ontbrekende VOG (categorie 2)

Personenregister kinderopvang

€ 5.150 per ontbrekende inschrijving en/of koppeling (categorie 2)

Beroepskrachtkind-ratio (BKR)

€ 5.150 per ontbrekende beroepskracht (categorie 2)

Op de uren dat niet tenminste de helft van het conform de BKR benodigde aantal beroepskrachten is ingezet.

€ 2.575 per ontbrekende beroepskracht (1/2 Categorie 2)

Kwalificatie

Het benodigde diploma, certificaat, enz.

€ 5.150 per ontbrekende kwalificatie (categorie 2)

Gastouders - Personeel en groepen

Verklaring omtrent Gedrag (VOG)

€ 515 per ontbrekende VOG (categorie 1)

Groepsgrote en groepssamenstelling

€ 515 per overtreding (categorie 1)

Kwalificatie

Het benodigde diploma, certificaat, enz.

€ 515 per ontbrekende kwalificatie (categorie 1)

Kwaliteit gastouderbureau

Pedagogische praktijk

Begeleiding en ondersteuning van de Gastouder:

Uitvoering pedagogisch beleid door gastouders leidt tot verantwoorde gastouderopvang.

€ 5.150 per VGO waar onvoldoende is toegezien op de kwaliteit van opvang en/of de begeleiding tekortschiet (categorie 2)

Het gastouderbureau voldoet niet aan zijn zorgplicht:

De samenstelling van de groep kinderen bij de gastouder

€ 5.150 per VGO waar de groepsgrootte en/of samenstelling niet voldoet (categorie 2)

Verklaring omtrent het gedrag en personenregister kinderopvang:

Inschrijving en koppeling gastouder, huisgenoten en structureel aanwezigen

€ 5.150 per ontbrekende inschrijving en/of koppeling (categorie 2)

Veiligheid en gezondheid:

Inventarisatie van risico’s voorzieningen voor gastouderopvang

€ 5.150 (categorie 2)

Overige kwaliteitseisen

Niet opvolgen aanwijzing

€ 10.300 (categorie 3),

voor gastouder tweede categorie

Eisen ruimtes gastouderopvang:

De houder van een gastouderbureau toetst aantoonbaar jaarlijks op naleving van deze eisen

€ 5.150 per VGO waar niet is voldaan aan deze kwaliteitseisen en niet aantoonbaar is getoetst op de naleving (categorie 2)

Meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling

€ 5.150 per gastouder waar de kennis en het gebruik van de handelwijze uit de meldcode niet is bevorderd. (categorie 2)

Inzet pedagogisch beleidsmedewerkers

€ 10.300 (categorie 3)


Noot
1

De bedragen in deze bijlage betreffen de bedragen per 1 januari 2024 zoals genoemd in artikel 23 lid 4 van het Wetboek van Strafrecht. De bedragen worden op grond van artikel 23 lid 9 Wetboek van Strafrecht elke twee jaar geïndexeerd. Voor de bedragen in deze beleidsregels wordt steeds aangesloten bij die indexatie.