Beleidsregel toepassing Wet Bibob gemeente Utrecht

Geldend van 08-04-2025 t/m heden

Intitulé

Beleidsregel toepassing Wet Bibob gemeente Utrecht

Burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht en de burgemeester van de gemeente Utrecht, ieder voor zover het hun bevoegdheden betreft;

Gelet op het bepaalde in de Wet Bibob en artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht;

Overwegende dat de Wet bevordering integriteitbeoordelingen door het openbaar bestuur (Wet Bibob) hen beleidsruimte verschaft bij de besluitvorming omtrent het toepassen van hun uit deze wet voortvloeiende bevoegdheden;

Besluiten de volgende beleidsregel vast te stellen:

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1.1 Definities

  • 1. De definities in artikel 1, eerste lid van de Wet Bibob zijn van overeenkomstige toepassing op deze beleidsregel.

  • 2. Deze beleidsregel verstaat onder:

    • APV: Algemene Plaatselijke Verordening Utrecht 2010;

    • Bibob-onderzoek: het onderzoek en de beoordeling door het bestuursorgaan, de gemeente of het LBB of, en zo ja, in hoeverre sprake is van de situatie als bedoeld in artikel 3, artikel 4 en artikel 9 van de Wet Bibob;

    • Bibob-register: het register waar het bestuursorgaan en het LBB informatie over Bibob-onderzoeken registreren en opvragen;

    • Bibob-vragenformulier: het formulier dat is vastgesteld krachtens artikel 7a, vijfde lid van de Wet Bibob;

    • Bestuursorgaan: de burgemeester, onderscheidenlijk het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht;

    • Gemeente: de gemeente Utrecht;

    • LBB: het Landelijk Bureau Bibob;

    • OM: het Openbaar Ministerie;

    • Paracommerciële instellingen: rechtspersonen die geen naamloze vennootschap of besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid zijn, zoals stichtingen of verenigingen die zich in de eerste plaats richten op het stimuleren van activiteiten van recreatieve, sportieve, sociaal-culturele, educatieve, levensbeschouwelijke of godsdienstige aard. Horeca-activiteiten behoren dus niet tot de kernactiviteiten;

    • RIEC: het Regionaal Informatie en Expertise Centrum Midden-Nederland;

    • Zorgorganisaties: een onderneming die werkzaam is op het gebied van leveren van diensten in het kader van de Wmo, Jeugdwet of Inburgeringswet door de zorgorganisatie zelf of een door haar in te schakelen partij, waaronder te rekenen onderaannemers, en PGB-bureaus/aanbieders.

Artikel 1.2 Toepassing beleidsregel

  • 1. De gemeente en diens bestuursorganen passen de Wet Bibob toe in situaties als beschreven in hoofdstuk 2 en 3 van deze beleidsregel. Hiervan zijn uitgezonderd alle vastgoedtransacties en beschikkingen in het kader van het herstel van de kelders in het wervengebied.

  • 2. Het bovenstaande laat onverlet dat als er bijzondere omstandigheden van toepassing zijn, de gemeente en diens bestuursorganen kunnen besluiten om de Wet Bibob ook op de niet in deze beleidsregel beschreven situaties toe te passen.

  • 3. Deze beleidsregel laat onverlet dat ook op andere wijze een integriteitstoets kan worden uitgevoerd en dat de uitkomsten daarvan bij verdere besluitvorming worden betrokken.

Hoofdstuk 2 Beschikkingen

Artikel 2.1 Horeca, speelautomatenhallen, seksbedrijven en escortbedrijven

  • 1. In geval van een aanvraag om een vergunning of wijziging van een vergunning als bedoeld in de artikelen 3, eerste lid en 30a van de Alcoholwet, de artikelen 4, eerste en tweede lid en 15, eerste lid van de Verordening horeca gemeente Utrecht betreffende een exploitatievergunning horeca, artikel 2, eerste lid van de Verordening op de speelautomatenhallen betreffende een vergunning voor een speelautomatenhal, artikel 3:4, eerste lid van de APV, betreffende een vergunning voor een seks- en escortbedrijf zal het bestuursorgaan een Bibob-onderzoek starten indien:

    • a.

      sprake is van nieuwe vestiging van een inrichting of bedrijf, of

    • b.

      sprake is van een overname of wijziging van een exploitant, of

    • c.

      vragen ontstaan of bestaan over de integriteit van betrokkene of zijn huidige, potentiële of voormalige Bibob-relaties als bedoeld in artikel 3, vierde lid van de Wet Bibob of over de organisatiestructuur of wijze van financiering op grond van:

      • eigen ambtelijke informatie, of

      • informatie verkregen van het LBB/uit het Bibob-register, of

      • informatie afkomstig van een van de partners uit het RIEC, of

      • vanuit het OM, een bestuursorgaan of een rechtspersoon met een overheidstaak die bevoegd is tot toepassing van de Wet Bibob verkregen Bibob-informatie als bedoeld in artikel 26 van de Wet Bibob, of

      • overige signalen.

  • 2. In afwijking van het bepaalde in het vorige lid zal het bestuursorgaan ten aanzien van paracommerciële instellingen en slijterijen alleen een Bibob-onderzoek starten, indien sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, sub c van deze beleidsregel.

Artikel 2.2. Coffeeshops en op basis van artikel 2:47 van de APV aangewezen bedrijven

In geval van een aanvraag om een vergunning of wijziging van een vergunning als bedoeld in de artikelen 4, eerste en tweede lid en 15, eerste lid van de Verordening horeca gemeente Utrecht ten behoeve van een coffeeshop of artikel 2:47, derde lid van de APV zal het bestuursorgaan een Bibob-onderzoek starten indien:

  • a.

    sprake is van een vergunningaanvraag van een inrichting of bedrijf, of

  • b.

    sprake is van een overname of wijziging van een exploitant, of

  • c.

    vragen ontstaan of bestaan over de integriteit van betrokkene of zijn huidige, potentiële of voormalige Bibob-relaties als bedoeld in artikel 3, vierde lid van de Wet Bibob of over de organisatiestructuur of wijze van financiering op grond van:

    • eigen ambtelijke informatie, of

    • informatie verkregen van het LBB/uit het Bibob-register, of

    • informatie afkomstig van een van de partners uit het RIEC, of

    • vanuit het OM, een bestuursorgaan of een rechtspersoon met een overheidstaak die bevoegd is tot toepassing van de Wet Bibob verkregen informatie als bedoeld in artikel 26 van de Wet Bibob, of

    • overige signalen.

Artikel 2.3 Evenementen

  • In geval van een aanvraag als bedoeld in de artikelen 5:21 en 5:31 van de APV betreffende een evenementenvergunning, zal het bestuursorgaan een Bibob-onderzoek starten, indien:

  • 1. de aanvraag betrekking heeft op een vechtsportevenement, waar bij artikel 5:21 APV wordt aangesloten bij het Aanwijzingsbesluit artikel 5:21 Algemene plaatselijke verordening Utrecht 2010, gemeente Utrecht, vergunningplicht vechtsportwedstrijden of – gala’s;

  • 2. vragen ontstaan of bestaan over de integriteit van betrokkene of zijn huidige, potentiële of voormalige Bibob-relaties als bedoeld in artikel 3, vierde lid van de Wet Bibob of over de organisatiestructuur of wijze van financiering op grond van:

    • eigen ambtelijke informatie, of

    • informatie verkregen van het LBB/uit het Bibob-register, of

    • informatie afkomstig van een van de partners uit het RIEC, of

    • vanuit het OM, een bestuursorgaan of een rechtspersoon met een overheidstaak die bevoegd is tot toepassing van de Wet Bibob verkregen of informatie als bedoeld in artikel 26 van de Wet Bibob, of

    • overige signalen.

Artikel 2.4 (Overige) vergunningen als bedoeld in artikel 7 van de Wet Bibob en vergunningen op grond van de Huisvestingswet

In geval van een aanvraag voor een vergunning als bedoeld in artikel 7 van de Wet Bibob, een gemeentelijke vergunning die op grond van een verordening verplicht is gesteld voor een inrichting of bedrijf, anders dan de situaties bedoeld in de artikelen 2.1, 2.2 en 2.3 van deze beleidsregel, en in geval van een aanvraag voor een vergunning als bedoeld in de artikelen 21 en 22 van de Huisvestingswet, zal het bestuursorgaan een Bibob-onderzoek starten indien op grond van:

  • eigen ambtelijke informatie, of

  • informatie verkregen van het LBB/uit het Bibob-register, of

  • informatie afkomstig van een van de partners uit het RIEC, of

  • vanuit het OM, een bestuursorgaan of een rechtspersoon met een overheidstaak die bevoegd is tot toepassing van de Wet Bibob verkregen informatie als bedoeld in artikel 26 van de Wet Bibob, of

  • overige signalen

vragen ontstaan of bestaan over de integriteit van betrokkene of zijn huidige, potentiële of voormalige Bibob-relaties als bedoeld in artikel 3, vierde lid van de Wet Bibob of over de organisatiestructuur of wijze van financiering.

Artikel 2.5 Omgevingswet

In geval van een aanvraag voor een vergunning als bedoeld in artikel 5.31, eerste lid onder a t/m c van de Omgevingswet, kan het bestuursorgaan een Bibob-onderzoek starten, indien op grond van:

  • eigen ambtelijke informatie, of

  • informatie verkregen van het LBB/uit het Bibob-register, of

  • informatie afkomstig van een van de partners uit het RIEC, of

  • vanuit het OM, een bestuursorgaan of een rechtspersoon met een overheidstaak die bevoegd is tot toepassing van de Wet Bibob verkregen informatie als bedoeld in artikel 26 van de Wet Bibob, of

  • overige signalen

vragen ontstaan of bestaan over de integriteit van betrokkene, dan wel degene die op grond van artikel 5.31, tweede lid van de Omgevingswet met hem gelijkgesteld kan worden, of zijn huidige, potentiële of voormalige Bibob-relaties als bedoeld in artikel 3, vierde lid van de Wet Bibob of over de organisatiestructuur of wijze van financiering.

Artikel 2.6 Subsidies

In geval van een aanvraag voor een subsidie als bedoeld in artikel 4:21 van de Algemene wet bestuursrecht, zal het bestuursorgaan een Bibob-onderzoek starten, indien op grond van:

  • eigen ambtelijke informatie, of

  • informatie verkregen van het LBB/uit het Bibob-register, of

  • informatie afkomstig van een van de partners uit het RIEC, of

  • vanuit het OM, een bestuursorgaan of een rechtspersoon met een overheidstaak die bevoegd is tot toepassing van de Wet Bibob verkregen informatie als bedoeld in artikel 26 van de Wet Bibob, of

  • overige signalen

vragen ontstaan of bestaan over de integriteit van betrokkene of zijn huidige, potentiële of voormalige Bibob-relaties als bedoeld in artikel 3, vierde lid van de Wet Bibob of over de organisatiestructuur of wijze van financiering.

Artikel 2.7 Verleende beschikking

In geval van een reeds verleende beschikking zal het bestuursorgaan een Bibob-onderzoek starten indien op grond van:

  • eigen ambtelijke informatie, of

  • informatie verkregen van het LBB/uit het Bibob-register, of

  • informatie afkomstig van een van de partners uit het RIEC, of

  • vanuit het OM, een bestuursorgaan of een rechtspersoon met een overheidstaak die bevoegd is tot toepassing van de Wet Bibob verkregen Bibob-informatie als bedoeld in artikel 26 van de Wet Bibob, of

  • overige signalen

vragen ontstaan of bestaan over de integriteit van betrokkene of zijn huidige, potentiële of voormalige Bibob-relaties als bedoeld in artikel 3, vierde lid van de Wet Bibob of over de organisatiestructuur of wijze van financiering.

Hoofdstuk 3 Privaatrechtelijke transacties

Artikel 3.1 Vastgoedtransacties screening vooraf

  • 1. De gemeente zal een Bibob-onderzoek starten alvorens een beslissing wordt genomen over het aangaan van een vastgoedtransactie indien op grond van:

    • eigen ambtelijke informatie, of

    • informatie verkregen van het LBB/uit het Bibob-register, of

    • informatie afkomstig van een van de partners uit het RIEC, of

    • vanuit het OM, een bestuursorgaan of een rechtspersoon met een overheidstaak die bevoegd is tot toepassing van de Wet Bibob verkregen Bibob-informatie als bedoeld in artikel 26 van de Wet Bibob, of

    • overige signalen

  • vragen ontstaan of bestaan over de integriteit van betrokkene of zijn huidige, potentiële of voormalige Bibob-relaties als bedoeld in artikel 3, vierde lid van de Wet Bibob of over de organisatiestructuur of wijze van financiering.

  • 2. Onverminderd het bepaalde in het eerste lid, zal de gemeente een Bibob-onderzoek starten alvorens een beslissing wordt genomen over het aangaan van een vastgoedtransactie, indien de onroerende zaak waarop de vastgoedtransactie betrekking heeft, zal worden gebruikt in één van de volgende sectoren:

    • afvalverwerkingsbedrijven;

    • autobranche, zoals autohandel, garages, lease- en verhuurbedrijven en autodemontage;

    • belwinkels;

    • fitnesscentra;

    • horecabedrijven;

    • inrichtingen waarin artikelen en hulpmiddelen voor het gebruik van drugs te koop worden aangeboden, zoals headshops;

    • inrichtingen waarin middelen als bedoeld in lijst II van de Opiumwet te koop worden aangeboden, zoals coffeeshops;

    • inrichtingen waarin psychoactieve substanties, waaronder niet traditionele genotsmiddelen op natuurlijke basis, te koop worden aangeboden, zoals smartshops;

    • religieuze instellingen;

    • seksbedrijven en escortbedrijven;

    • speelautomatenhallen;

    • woonruimte voor arbeidsmigranten;

    • woonwagenterreinen;

    • wellnessbranche, zoals massage- en beautysalons, nagel- en zonnebankstudio’s;

    • zorgorganisaties.

  • 3. Onverminderd het bepaalde in het eerste en tweede lid, zal de gemeente een Bibob-onderzoek starten alvorens een beslissing wordt genomen over het aangaan van een vastgoedtransactie, indien de onroerende zaak waarop de vastgoedtransactie betrekking heeft, is gelegen aan de Amsterdamsestraatweg of op bedrijventerrein Nieuw Overvecht.

  • 4. Onverminderd het bepaalde in de eerste drie leden, zal de gemeente een Bibob-onderzoek starten alvorens een beslissing wordt genomen over het aangaan van een vastgoedtransactie, indien het bedrijf dat betrokken is bij de vastgoedtransactie op grond van artikel 2:47 van de APV vergunningplichtig is.

  • 5. De gemeente kan een Bibob-onderzoek starten alvorens een beslissing wordt genomen over het aangaan van een vastgoedtransactie, indien:

    • a.

      de vastgoedtransactie betrekking heeft op een beeldbepalende onroerende zaak of op een onroerende zaak die naar het oordeel van de gemeente symbolische waarde heeft;

    • b.

      de onroerende zaak waarop de vastgoedtransactie betrekking heeft gelegen is in een door het college vastgesteld aandachtsgebied.

  • 6. Indien is besloten tot het starten van een Bibob-onderzoek, komt er geen overeenkomst tot stand totdat het Bibob-onderzoek volledig is afgerond, tenzij partijen dat nadrukkelijk anders overeenkomen.

  • 7. De gemeente ziet in beginsel af van het uitvoeren van een Bibob-onderzoek wanneer:

    • a.

      de vastgoedtransactie een verkrijging van registergoederen door de gemeente betreft;

    • b.

      de vastgoedtransactie wordt aangegaan met rechtspersonen met een overheidstaak, semi-overheidsinstanties of een op grond van artikel 19 Woningwet toegelaten instelling.

Artikel 3.2 Vastgoedtransacties screening achteraf

  • 1. De gemeente zal, nadat de vastgoedtransactie tot stand is gekomen, een Bibob-onderzoek starten, indien in de overeenkomst of notariële akte een Bibob-beëindigingclausule als bedoeld in artikel 5a, sub b van de Wet Bibob is opgenomen én indien op grond van:

    • eigen ambtelijke informatie, of

    • informatie verkregen van het LBB/uit het Bibob-register, of

    • informatie afkomstig van een van de partners uit het RIEC, of

    • vanuit het OM, een bestuursorgaan of een rechtspersoon met een overheidstaak die bevoegd is tot toepassing van de Wet Bibob verkregen Bibob-informatie als bedoeld in artikel 26 van de Wet Bibob, of

    • overige signalen

  • vragen ontstaan of bestaan over de integriteit van betrokkene of zijn huidige, potentiële of voormalige Bibob-relaties als bedoeld in artikel 3, vierde lid van de Wet Bibob of over de organisatiestructuur of wijze van financiering.

  • 2. Onverminderd het bepaalde in het eerste lid kan de gemeente, nadat de vastgoedtransactie tot stand is gekomen, periodiek een Bibob-onderzoek uitvoeren op momenten zoals in de overeenkomst bepaald.

Artikel 3.3 Overheidsopdrachten

In geval van een overheidsopdracht, als bedoeld in artikel 1, eerste en vierde lid van de Wet Bibob, zal de gemeente, indien dit vanuit aanbestedingsrechtelijk oogpunt tot de mogelijkheden behoort, een Bibob-onderzoek starten indien op grond van:

  • eigen ambtelijke informatie, of

  • informatie verkregen van het LBB/uit het Bibob-register, of

  • informatie afkomstig van een van de partners uit het RIEC, of

  • vanuit het OM, een bestuursorgaan of een rechtspersoon met een overheidstaak die bevoegd is tot toepassing van de Wet Bibob verkregen Bibob-informatie als bedoeld in artikel 26 van de Wet Bibob, of

  • overige signalen

vragen ontstaan of bestaan over de integriteit van betrokkene of zijn huidige, potentiële of voormalige Bibob-relaties als bedoeld in artikel 3, vierde lid van de Wet Bibob of over de organisatiestructuur of wijze van financiering.

Hoofdstuk 4 Gevolgen vaneen Bibob-onderzoek bij beschikkingen

Artikel 4.1 Gevolgen van gebrekkige informatievoorziening door betrokkene

  • 1. Het bestuursorgaan kan een aanvraag voor een beschikking buiten behandeling laten, in geval van het niet of niet volledig invullen van het Bibob-vragenformulier, dan wel het niet of niet volledig verstrekken van de op basis van het Bibob-vragenformulier verzochte gegevens en bescheiden, mits de betrokkene de gelegenheid heeft gehad tot herstel van dit gebrek.

  • 2. Het bestuursorgaan kan een verleende beschikking intrekken, in geval van het niet of niet volledig invullen van het Bibob-vragenformulier, dan wel het niet of niet volledig verstrekken van de op basis van het Bibob-vragenformulier verzochte gegevens en bescheiden, mits de betrokkene de gelegenheid heeft gehad tot herstel van dit gebrek.

  • 3. Het bestuursorgaan kan een aanvraag buiten behandeling laten, dan wel een verleende beschikking intrekken, in geval van het niet of niet volledig beantwoorden van de door het LBB op grond van artikel 12, derde lid van de Wet Bibob gestelde vragen, dan wel het niet of niet volledig verstrekken van door de het LBB op basis van datzelfde artikel verzochte gegevens.

Artikel 4.2 Gevolgen van een Bibob-onderzoek bij beschikkingen

  • 1. Het bestuursorgaan kan overgaan tot weigering van een aanvraag om (wijziging van) een beschikking of tot intrekking van een reeds verleende beschikking of voorschriften verbinden aan de beschikking, indien uit het eigen onderzoek of uit advies van het LBB blijkt dat er sprake is van een ernstig gevaar als bedoeld in artikel 3, eerste lid van de Wet Bibob, dan wel een situatie zich voordoet als bedoeld in artikel 3, zesde lid van de Wet Bibob.

  • 2. Het bestuursorgaan kan bij een mate van gevaar als bedoeld in artikel 3, zevende lid van de Wet Bibob voorschriften aan een beschikking verbinden. Deze voorschriften zijn gericht op het wegnemen of beperken van het geconstateerde gevaar.

Artikel 4.3 Gevolgen van een beëindigde relatie tussen de betrokkene en een derde

  • 1. Indien de betrokkene in relatie staat tot strafbare feiten die, al dan niet vermoedelijk, gepleegd zijn door een derde als bedoeld in artikel 3, vierde lid van de Wet Bibob, dan kan het bestuursorgaan de feiten van die derde na het verbreken van de relatie tussen de betrokkene en de derde, gedurende drie jaren volledig betrekken bij de beoordeling van het gevaar.

  • 2. Voor het bepalen van het moment waarop de relatie tussen de betrokkene en de derde formeel en feitelijk is beëindigd, wordt bij de toepassing van het eerste lid uitgegaan van gegevens uit het handelsregister, of andere documentatie die naar het oordeel van het bestuursorgaan voldoende uitsluitsel geeft over de beëindiging van de relatie.

Hoofdstuk 5 Gevolgen van een Bibob-onderzoek bij privaatrechtelijke transacties

Artikel 5.1 Gevolgen van een Bibob-onderzoek bij vastgoedtransacties

  • 1. De gemeente kan besluiten de vastgoedtransactie niet aan te gaan, indien uit het eigen Bibob-onderzoek of een eventueel advies van het LBB blijkt dat één van de onderstaande situaties zich voordoet:

    • a.

      er is sprake van tenminste een mindere mate van gevaar dat de vastgoedtransactie mede zal worden gebruikt om uit gepleegde strafbare feiten verkregen of te verkrijgen, op geld waardeerbare voordelen te benutten;

    • b.

      er is sprake van tenminste een mindere mate van gevaar dat in of met de onroerende zaak waar de vastgoedtransactie betrekking op heeft, mede strafbare feiten zullen worden gepleegd;

    • c.

      er is sprake van feiten en omstandigheden die erop wijzen of redelijkerwijs doen vermoeden dat betrokkene in relatie staat tot strafbare feiten die naar het oordeel van de gemeente een integriteitsrisico vormen (ongeacht de mate van gevaar);

    • d.

      er is sprake van feiten en omstandigheden die erop wijzen of redelijkerwijs doen vermoeden dat ter verkrijging van de vastgoedtransactie een strafbaar feit is gepleegd;

    • e.

      betrokkene heeft nagelaten de op grond van artikel 7a Wet Bibob gevraagde gegevens en bescheiden te verschaffen of heeft nagelaten de vragen die hem door de gemeente zijn gesteld op basis van dat artikel binnen de door de gemeente gestelde termijn volledig en naar waarheid te beantwoorden;

    • f.

      betrokkene heeft nagelaten de op grond van artikel 12, derde lid van de Wet Bibob gevraagde gegevens en bescheiden te verschaffen of heeft nagelaten de vragen die hem door het LBB zijn gesteld op basis van dat artikel binnen de door het LBB gestelde termijn volledig en naar waarheid te beantwoorden.

  • 2. In de gevolgen van een Bibob-onderzoek dat is gestart nadat de vastgoedtransactie is aangegaan, wordt bij overeenkomst voorzien.

Artikel 5.2 Gevolgen van een beëindigde relatie tussen de betrokkene en een derde

  • 1. Indien de betrokkene in relatie staat tot strafbare feiten die, al dan niet vermoedelijk, gepleegd zijn door een derde als bedoeld in artikel 3, vierde lid van de Wet Bibob, dan kan de gemeente de feiten van die derde na het verbreken van de relatie tussen de betrokkene en de derde, gedurende drie jaren volledig betrekken bij de beoordeling van het gevaar met betrekking tot de vastgoedtransactie.

  • 2. Voor het bepalen van het moment waarop de relatie tussen de betrokkene en de derde formeel en feitelijk is beëindigd, wordt bij de toepassing van het eerste lid uitgegaan van gegevens uit het handelsregister, of andere documentatie die naar het oordeel van de gemeente voldoende uitsluitsel geeft over de beëindiging van de relatie.

Artikel 5.3 Gevolgen van een Bibob-onderzoek bij overheidsopdrachten

  • 1. In geval van een inschrijving op een overheidsopdracht kan de informatie uit het Bibob-onderzoek dienen als onderbouwing van een of meerdere uitsluitingsgronden als genoemd in de Aanbestedingswet 2012.

  • 2. De gemeente kan besluiten een overheidsopdracht niet te gunnen, in geval van het niet of niet volledig invullen van het Bibob-vragenformulier, dan wel het niet of niet volledig verstrekken van de op basis van het Bibob-vragenformulier verzochte gegevens en bescheiden, mits de betrokkene de gelegenheid heeft gehad tot herstel van dit gebrek.

  • 3. De gemeente kan besluiten een overheidsopdracht niet te gunnen, in geval van het niet of niet volledig beantwoorden van de door het LBB gestelde vragen, dan wel niet of niet volledig verstrekken van door de het LBB verzochte gegevens.

Hoofdstuk 6 Slotbepalingen

Artikel 6.1 Intrekking

De Beleidsregel toepassing Wet Bibob 2018 Gemeente Utrecht wordt ingetrokken.

Artikel 6.2 Inwerkingtreding

Deze beleidsregel treedt in werking de dag na bekenmaking.

Artikel 6.3 Citeertitel

Deze beleidsregel wordt aangehaald als: Beleidsregel toepassing Wet Bibob gemeente Utrecht.

Ondertekening

Aldus vastgesteld door burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, in de vergadering van 25 maart 2025.

De burgemeester

Sharon A.M. Dijksma

De secretaris,

Michiel J. Ruis

De burgemeester

Sharon A.M. Dijksma

Toelichting bij Beleidsregel toepassing Wet Bibob gemeente Utrecht

Aanleiding nieuwe beleidsregel Wet Bibob

Burgemeester en burgemeester en wethouders willen blijven inzetten op het ongewild faciliteren van criminaliteit op terreinen waar de Wet Bibob toepasbaar is.

Sinds 2018 - het jaar waarin het vorige beleid is opgesteld - hebben zich verschillende ontwikkelingen voorgedaan, waaronder verruiming van de Wet Bibob en vaststellen van de nota “Grenzen stellen, perspectief bieden”. De nota “Grenzen stellen, perspectief bieden” heeft stevige ambities voor het tegengaan van ondermijnende criminaliteit. Voor criminelen kunnen gemeenten belangrijke producten en diensten aanbieden die zij nodig hebben of graag willen om hun criminele activiteiten mee te ontplooien, denk hierbij aan vergunningen, maar ook vastgoedtransacties, subsidies en overheidsopdrachten. Ook zien we nieuwe ontwikkelingen, zoals zorgcriminaliteit waar een link kan zijn met drugsgerelateerde criminaliteit.

Om zoveel mogelijk te voorkomen dat gemeenten zelf onbedoeld criminele activiteiten faciliteren en een stap extra te zetten in de aanpak van ondermijnende criminaliteit, heeft het Rijk middels de hierboven al genoemde wetswijziging gemeenten extra mogelijkheden geboden om een Bibob-onderzoek toe te passen. Zo kan onder meer een Bibob-onderzoek op alle soorten overheidsopdrachten plaatsvinden en kunnen rechtspersonen met een overheidstaak elkaar onder bepaalde voorwaarden tippen. De wijziging van de beleidsregel toepassing Wet Bibob 2018 speelt in op deze ontwikkelingen.

Betrokken belangen

In deze beleidsregel zijn onder meer nieuwe aanleidingen opgenomen om een Bibob-onderzoek te starten, zoals ‘zorgorganisaties’ bij vastgoedtransacties. Zo wordt nog beter voorkomen dat criminaliteit wordt gefaciliteerd en wordt de concurrentiepositie van de bonafide ondernemer beter beschermd, binnen de mogelijkheden die de gemeente daarvoor heeft. Er dient uiteraard ook een balans te zijn met de overige belangen die de gemeente behartigt, zoals het faciliteren van ondernemers, het tegengaan van overbodige regeldruk en het mogelijk maken van investeringen in de stad. Hierom werkt de gemeente onder meer met een eigen Bibob-vragenformulier om de inspanningen om het formulier in te vullen te verkleinen.

Per categorie wordt in deze beleidsregel uitgewerkt in welke gevallen proactief (dus zonder concrete signalen van criminaliteit) een Bibob-onderzoek wordt gestart.

Artikelsgewijs

Artikel 2.1

In het eerste lid wordt onder meer geregeld dat een Bibob-onderzoek verricht blijft worden bij alle aanvragen voor nieuwe horecavestigingen. Zo wordt beoogd willekeur te voorkomen en vormen van criminaliteit te achterhalen die niet direct aan de oppervlakte zichtbaar zijn of zich aan de hand van bepaalde indicatoren openbaren.

Artikel 2.2

In artikel 2.2 wordt geregeld dat elke aanvraag (om wijziging) van een vergunning van een coffeeshop of een op grond van artikel 2:47 van de APV vergunningplichtig bedrijf onderworpen wordt aan een Bibob-onderzoek. Hierdoor vallen ook bestaande coffeeshops en ondernemingen die nog geen vergunning hebben onder het toepassingsbereik van deze beleidsregel. Het komt wel eens voor dat de duur van een vergunning van een coffeeshop tijdelijk is, daarom worden ook bestaande coffeeshops getoetst bij elke aanvraag (om wijziging) van een vergunning.

Artikel 2.3

In artikel 2.3 is geregeld dat elke aanvraag van een evenement aan een Bibob-onderzoek wordt onderworpen indien er sprake is van een signaal. Een voorbeeld van zo een signaal is wanneer uit een eerder verricht Bibob-onderzoek naar een horecabedrijf een ‘gevaar’ is gebleken en het om dezelfde betrokkenen gaat. Vergunningen voor vechtsportevenementen, waarbij voor binnenevenementen wordt aangesloten bij het Aanwijzingsbesluit artikel 5:21 Algemene plaatselijke verordening Utrecht 2010, vergunningplicht vechtsportwedstrijden of –gala’s, zullen aan een Bibob-onderzoek onderworpen blijven vanwege aanwijzingen dat dergelijke evenementen vatbaar zijn voor criminele beïnvloeding. Organisatoren van evenementen zullen rekening moeten houden met een langere doorlooptijd en de vergunning tijdig moeten aanvragen.

Artikel 2.5

In artikel 2.5 wordt geregeld wanneer het Bibob-onderzoek wordt gestart in geval van een aanvraag voor een vergunning op grond van de Omgevingswet. Voor de start van een onderzoek wordt het signaal gewogen mede in het licht van het evenredigheidsbeginsel en jurisprudentie.

Artikel 2.6

In dit artikel wordt geregeld wanneer het Bibob-onderzoek wordt gestart in geval van aanvragen voor subsidies. Een onderzoek zal gestart worden indien er sprake is van een signaal.

Artikel 3.1

In het tweede lid blijft geregeld dat bij bepaalde sectoren en bepaalde instellingen een proactieve toepassing van de Wet Bibob bij vastgoedtransacties plaatsvindt. De bij de sectoren genoemde voorbeelden zijn niet limitatief.

In het derde lid wordt geregeld dat bij alle vastgoedtransacties die zien op panden of gronden in de Amsterdamsestraatweg of op Bedrijventerrein Nieuw Overvecht een proactieve toepassing van de Wet Bibob plaatsvindt vanwege de kwetsbaarheid van deze gebieden.

In het vierde lid wordt geregeld dat ook ten aanzien van vastgoedtransacties die betrekking hebben op (toekomstige) bedrijven die op grond van de APV vergunningplichtig zijn, proactieve toepassing van de Wet Bibob plaatsvindt.

In alle gevallen geldt de voorwaarde dat de vastgoedtransactie onder de reikwijdte van de Wet Bibob dient te vallen. Hiervoor is in ieder geval enige betrokkenheid van de gemeente bij de transactie nodig, zoals bijvoorbeeld in het geval een ondernemer een pand wil huren van de gemeente of wanneer de gemeente toestemming dient te verlenen voor toestemming overdracht erfpacht.

In het zevende lid wordt geregeld dat de gemeente in beginsel niet de Wet Bibob toepast bij een verkrijging van registergoederen door de gemeente en bij vastgoedtransacties met (semi) overheidsinstellingen en bepaalde woning(bouw)corporaties. In bepaalde gevallen kan het aankopen van onroerende zaken de mogelijkheid bieden om een einde te maken aan een ongewenste situatie en kan daarom passen bij de aanpak beschreven in de nota ‘Grenzen stellen, perspectief bieden’.

Artikel 3.3

In deze bepaling wordt geregeld wanneer het Bibob-onderzoek wordt gestart bij overheidsopdrachten. Door een wetswijziging is het nu mogelijk om ten aanzien van alle soorten overheidsopdrachten een Bibob-onderzoek te starten, waaronder bij zorg. Gelet op aanwijzingen dat de zorgsector vatbaar is voor criminele beïnvloedingen zal aan het ophalen van signalen bij overheidsopdrachten met het thema zorg extra aandacht worden besteed.