Regeling vervallen per 01-01-2024

Beleidsregel bescherming landschap 2008

Geldend van 01-02-2014 t/m 31-12-2023

Intitulé

Beleidsregel bescherming landschap 2008

Gedeputeerde Staten van Flevoland,

Overwegende dat het wenselijk is om inzicht te verschaffen in het beleid dat wordt gehanteerd bij de beoordeling van ontheffingsaanvragen in het kader van Hoofdstuk 11 (Bescherming landschap) van de Verordening voor de fysieke leefomgeving Flevoland; Overwegende dat er geen aanleiding is om het beleid, dat is neergelegd in de Beleidsregel Ontheffingverlening Landschapsverordening Flevoland 2004, te wijzigen nu de Landschapsverordening vrijwel ongewijzigd in de Verordening voor de fysieke leefomgeving Flevoland is overgenomen, zodat met een technische aanpassing kan worden volstaan; Gelet op artikel 4:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 11.4 van de Verordening voor de fysieke leefomgeving Flevoland; BESLUITEN: Vast te stellen de navolgende beleidsregel (en toelichting): BELEIDSREGEL BESCHERMING LANDSCHAP 2008

1. Inleiding

Gedeputeerde Staten kunnen, conform artikel 9.4 van de Verordening voor de fysieke leefomgeving Flevoland (VFL), ontheffing verlenen van het in artikel 9.2 gestelde verbod. De onderhavige beleidsregel verschaft inzicht in het beleid dat door Gedeputeerde Staten wordt gehanteerd bij de beoordeling van ontheffingsaanvragen in het kader van Hoofdstuk 9 (Bescherming landschap) van de VFL. In dat hoofdstuk staan, zowel in artikel 9.4 als in de toelichting, enkele voorschriften en richtlijnen voor het verlenen van ontheffingen, maar deze voorschriften verdienen nadere aanvulling en uitleg. Deze beleidsregel biedt ten eerste een richtlijn voor het verlenen van ontheffingen, bijvoorbeeld voor welke soorten borden in principe in aanmerking komen voor een ontheffing. Ten tweede geeft de beleidsregel aan welke nadere eisen (kunnen) worden gesteld aan de locatie/plaatsing van borden en welke nadere eisen (kunnen) worden gesteld aan de borden, waarvoor ontheffing wordt verleend. 

2. Doel van deze beleidsregel

Met deze beleidsregel verschaffen Gedeputeerde Staten inzicht in het beleid dat wordt gehanteerd bij de beoordeling van ontheffingsaanvragen in het kader van Hoofdstuk 9 (Bescherming landschap) van de VFL. 

3. Inhoud van de beleidsregel 

Zoals al in de Toelichting van Hoofdstuk 9 (Bescherming landschap) van de VFL is aangegeven zal met het verlenen van ontheffingen terughoudend worden omgegaan. Alleen in bijzondere gevallen, waarvoor dat onderdeel van de verordening geen aanvaardbaar alternatief biedt in de vorm van de in artikel 9.3 genoemde vrijstellingen, zal door Gedeputeerde Staten eventueel een ontheffing worden verleend. Een ontheffing voor onbepaalde tijd van het verbod van artikel 9.2 van de VFL wordt mogelijk geacht bij de volgende soorten borden:

  • a.

    borden die informatie bevatten over (cultuurhistorische) monumenten;

  • b.

    borden die informatie bevatten over natuurterreinen;

  • c.

    borden die informatie bevatten over een bepaald waardevol terrein, bijvoorbeeld op het gebied van cultuur, natuur of recreatie.

Een tijdelijke ontheffing van artikel 9.2 van de VFL wordt mogelijk geacht bij de volgende soorten borden:

  • a.

    commerciële, private werken in uitvoering;

  • b.

    ideële ‘reclame’;

  • c.

    toekomstige grootschalige ruimtelijke ontwikkelingen.

In beginsel wordt geen ontheffing verleend voor borden die naar vorm, inhoud of strekking hoofdzakelijk handelsreclame bevatten. Onder handelsreclame wordt in ieder geval verstaan elke uiting van het (te koop) aanbieden van goederen en diensten. Een ontheffing van artikel 9.2 van de VFL 2012 voor borden met handelsreclame wordt mogelijk geacht op de middeneilanden van provinciale rotondes mits de borden informatie bevatten waaruit blijkt dat het groenonderhoud van de middeneilanden wordt gesponsord. Met betrekking tot de plaatsingsmogelijkheden is in de VFL reeds aangegeven dat een ontheffing alleen kan worden verleend indien de plaatsing of het aanbrengen van het bord niet in strijd is met het belang van de bescherming van het landschap en niet in strijd is met het belang van de verkeersveiligheid.  Hierbij worden de volgende aspecten in overweging genomen:

  • a.

    of de locatie van het bord in verhouding staat tot de aard en schaal van het object of gebied waarop dit bord van toepassing is.

  • b.

    of het bord qua omvang, aard en karakter passend is in het gebied en rekening houdt met (de gevoeligheid van) het landschap;

  • c.

    of er in de nabijheid reeds bestaande tijdelijke dan wel definitieve borden zijn geplaatst of gepland;

  • d.

    of de locatie direct of indirect gevaar oplevert voor het verkeer.

Voor de plaatsing van borden met handelsreclame op de middeneilanden van rotondes geldt in ieder geval:

  • -

     dat ze passen bij de schaal van de rotonde, maar maximaal 50x70 cm;

  • -

     dat ze zijn ingepast in het ontwerp van de rotonde;

  • -

     dat per aansluiting/aanrijrichting maximaal een bord wordt geplaatst;

  • -

     dat deze niet reflecteren en niet verlicht zijn uitgevoerd, en

  • -

     dat deze niet in strijd zijn met de openbare orde of de goede zeden.

Er kunnen met het oog op bescherming van het landschap en de verkeersveiligheid nadere eisen worden gesteld aan de ontheffing, in de vorm van voorschriften of beperkingen. Uitgangspunt is ook hier dat de aard en schaal van het bord in verhouding moeten staan tot de aard en schaal van het object of gebied waarop dit bord van toepassing is. Afhankelijk van het bord, de gewenste locatie en van het object of gebied, waarop het bord betrekking heeft, kunnen de nadere eisen onder meer betrekking hebben op:

  • a.

    maximum aantal borden per object of gebied;

  • b.

    leesbaarheid van de uiting op het bord;

  • c.

    maximum oppervlakte van het bord;

  • d.

    hoogte van het bord;

  • e.

    kleurstelling van het bord;

  • f.

    vorm(geving) van het bord;

  • g.

    tijdsduur van plaatsing van het bord;

  • h.

    verlichting van het bord of gebruik van fluorescerend of reflecterend materiaal;

  • i.

    noodzakelijk geachte staat van onderhoud;

  • j.

    wijze van bevestiging en uitvoering;

  • k.

    vermelding sponsors.

Een afschrift van een besluit op een ontheffingsaanvraag wordt aan de betreffende gemeente gezonden.

4. Intrekking

De Beleidsregel Ontheffingverlening Landschapsverordening Flevoland 2004, door ons vastgesteld op 8 februari 2005, wordt ingetrokken.

5. Ingangsdatum

Deze beleidsregel treedt in werking op 1 maart 2008. 

6. Citeertitel

Deze beleidsregel kan worden aangehaald als "Beleidsregel bescherming landschap 2008"

Aldus besloten in de vergadering van Gedeputeerde Staten van Flevoland van 29 januari 2008.

Ondertekening

de secretaris, de voorzitter,  
 

Algemeen

De Toelichting van Hoofdstuk 11 (Bescherming landschap) van de Verordening voor de fysieke leefomgeving Flevoland (VFL) stelt dat beoogd wordt om ongewenste (reclame-)borden in het landelijk gebied van Flevoland te reguleren. Het doel van de regeling is in de eerste plaats de bescherming van het landschapsschoon. Belangrijke kenmerken van het Flevolandse landschap zijn de grootschalige ruimten en het zicht op een uitgestrekt en relatief ongestoord, ‘leeg’ landschap (vergezichten). Deze open ruimten worden afgewisseld met bebossing en wateren wat een typerend contrast oplevert. Reclame-borden ontsieren echter in toenemende mate het landschapsschoon en doen afbreuk aan de specifieke landschappelijke kwaliteiten van het gebied. Verkeersveiligheid is een aspect dat ook speelt, met name op die plekken waar de borden kunnen leiden tot een onoverzichtelijke of complexe verkeerssituatie.

Situaties waarin ontheffing mogelijk is

Er zijn verschillende situaties denkbaar waarin een ontheffing van artikel 11.2 van de VFL mogelijk wordt geacht. Het is zinvol om een onderscheid te maken tussen tijdelijke borden en definitieve borden. Bij tijdelijke borden gaat het bijvoorbeeld om borden waarop ideële reclame staat aangegeven of waarop toekomstige grootschalige ruimtelijke ontwikkelingen worden aangekondigd. Ook werken in uitvoering, waarvoor niet van overheidswege opdracht is gegeven, komen in principe voor ontheffing in aanmerking, zodat het belang van het landschap expliciet tegen het private commerciële belang afgewogen kan worden. Bij definitieve borden gaat het met name om informatieve borden, die bijvoorbeeld informatie verschaffen over (cultuurhistorische) monumenten, natuurterreinen, of andere waardevolle gebieden. Borden die naar vorm, inhoud of strekking handelsreclame bevatten, komen in principe niet in aanmerking voor ontheffing. 

Plaatsingsmogelijkheden

Een ontheffing kan, conform artikel 11.4 van de VFL alleen worden verleend indien de plaatsing of het aanbrengen van het bord niet in strijd is met het belang van de bescherming van het landschap en niet in strijd is met het belang van de verkeersveiligheid. Verkeersonveilige situaties ontstaan onder andere doordat te veel borden bij elkaar staan of het bord op een voor het verkeer gevaarlijke plaats staat. Bij de overweging dat de locatie van het bord in verhouding moet staan tot de aard en schaal van het object of gebied waarop dit bord van toepassing is, speelt geografisch bereik van object of gebied een rol.  Ook bij de overweging dat het bord qua omvang, aard en karakter passend moet zijn in het gebied en rekening moet houden met (de gevoeligheid van) het landschap, speelt het aspect schaal een rol. Ook de aard van de omgeving (stedelijk, agrarisch, natuur) speelt hierbij een rol. Daarnaast kan de aanwezigheid van eventuele andere borden worden meegenomen in de afweging. De locatie mag geen gevaar opleveren voor het verkeer. Een bord mag het uitzicht niet belemmeren en een bord mag niet leiden tot een onoverzichtelijke verkeerssituatie. Ook plaatsing van een bord op of nabij drukke of ingewikkelde weggedeelten (zoals een turborotonde of een kruising) is niet gewenst. Daarnaast worden ten aanzien van de minimale afstand van het bord tot de weg de CROW-aanbevelingen gehanteerd.

Voorschriften en beperkingen

Vanuit het oogpunt van landschapsschoon en verkeersveiligheid kan het wenselijk zijn om nadere eisen, in de vorm van voorschriften en beperkingen te stellen aan borden zelf. Uitgangspunt is dat de aard en schaal van het bord in verhouding staat tot de aard en schaal van het object of gebied waarop dit bord van toepassing is. Afhankelijk van het object of gebied waarvoor het bord wordt geplaatst, van het bord zelf en van de gewenste locatie(s) kunnen nadere eisen gesteld worden. Ten aanzien van de leesbaarheid worden de ANWB-aanbevelingen met betrekking tot letterhoogte gehanteerd. De maximum oppervlakte van het bord mag niet groter, maar ook niet kleiner zijn dan noodzakelijk is voor de leesbaarheid. Bij de hoogte van het bord worden, naast het bord, ook meegerekend de achtergrond van het bord en de stellage. De kleurstelling van het bord en de constructie moeten passend zijn in de omgeving. Analoog aan hetgeen bepaald is in de VFL(artikel 11.3 sub h) mag het bord in geval van een tijdelijke ontheffing ten behoeve van een commercieel privaat werk in uitvoering niet langer aanwezig zijn dan de uitvoering van het werk duurt. Ten aanzien van de tijdsduur van plaatsing van een bord ten behoeve van de aankondiging of bekendmaking van toekomstige grootschalige ruimtelijke ontwikkelingen geldt dat het bord pas geplaatst kan worden als de ontwikkelingen in bijvoorbeeld een bestemmingsplan of structuurplan zijn vastgelegd. Aangaande de wijze van bevestiging wordt aangehouden dat de constructie deugdelijk moet zijn uitgevoerd en bevestigd. Ten aanzien van ‘botsvriendelijkheid’ worden de CROW-aanbevelingen gehanteerd. Vanuit landschappelijk oogpunt zijn borden op auto’s, vrachtwagens, aanhangers en karretjes onwenselijk.