Permanente link
Naar de actuele versie van de regeling
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR737673
Naar de door u bekeken versie
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR737673/1
Subsidieregeling professioneel welzijnswerk 2026-2027 Den Haag 2025
Geldend van 01-04-2025 t/m heden
Intitulé
Subsidieregeling professioneel welzijnswerk 2026-2027 Den Haag 2025Toelichting
Het college draagt met de inzet van professioneel welzijnswerk bij aan het individuele en collectieve welbevinden van bewoners van Den Haag. Professioneel welzijnswerk speelt een belangrijke rol in het vergroten van de individuele en collectieve veerkracht van bewoners(groepen), het bevorderen van participatie en sociale cohesie en het vroegsignaleren en voorkomen (van verergering) van problemen. Hiervoor wordt subsidie verstrekt voor individueel welzijnswerk. Dit is hulp die zowel onafhankelijke cliëntondersteuning op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 omvat als de hulp die daaraan voorafgaat. Verder gaat het om subsidie voor gebiedsgericht welzijnswerk en voor het (sociaal) beheer van wijkcentra en buurthuizen waar het welzijnswerk plaatsvindt.
Met deze subsidieregeling wil het college een sterke, stabiele basisinfrastructuur met een bekend, herkenbaar professioneel welzijnsaanbod in de stad bieden en dit verder uitbouwen. Het beleidsplan ‘Versterken en Verbinden’ (RIS310647), de bijbehorende actualisatie van het beleidsplan (RIS321267) en de uitgangspunten (RIS321278) dienen als inhoudelijk kader voor de subsidieregeling. De toekenning van de subsidie gebeurt op basis van inhoudelijke criteria die uit dit kader voortvloeien. Belangrijke beoordelingsfactoren zijn de aansluiting bij het DNA van de Haagse wijken en buurten, de mate van een actief netwerk in wijk en buurt en de samenwerking met andere partijen en het innovatievermogen van de aanvragende organisaties.
Op deze manier waarborgt de subsidieregeling niet alleen de kwaliteit van het individuele en gebiedsgerichte welzijnswerk, maar stimuleert de subsidieregeling ook doorontwikkeling, kwaliteit en maatwerk in de ondersteuning van bewoners. De Subsidieregeling professioneel welzijnswerk 2026-2027 Den Haag 2025 biedt organisaties de mogelijkheid subsidie aan te vragen om het individuele en gebiedsgerichte welzijnswerk in 2026 en 2027 uit te voeren. Het hele veld van jeugd, zorg en welzijn is, flink in beweging. Deze subsidieregeling is daarom opgesteld als strategische tussenstap naar een langdurige financieringssystematiek die goed aansluit op de uitdagingen waar het professioneel welzijnswerk de komende jaren voor staat.
Besluitvorming
Het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,
gelet op artikel 5 van de Algemene subsidieverordening Den Haag 2020,
besluit vast te stellen de navolgende Subsidieregeling professioneel welzijnswerk 2026-2027 Den Haag 2025:
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
Artikel 1:1 Begripsomschrijvingen
In deze regeling wordt verstaan onder:
- algemene voorziening: |
aanbod van diensten of activiteiten dat, zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de bewoners, toegankelijk is en dat is gericht op maatschappelijke ondersteuning; |
- ASV: |
Algemene subsidieverordening Den Haag 2020; |
- Awb: |
Algemene wet bestuursrecht; |
- bewoner: |
degene die in de gemeente Den Haag zijn vaste woon- of verblijfplaats heeft; |
- buurthuis: |
pand in Den Haag dat dient als laagdrempelige, toegankelijke ontmoetingsplek voor bewoners van de wijk, waar voor en door bewoners activiteiten worden georganiseerd en wat de thuishaven is voor het jongerenwerk en de samenlevingsopbouw; |
- college: |
college van burgemeester en wethouders van de gemeente Den Haag; |
- commercieel tarief: |
tarief dat hoger is dan de integrale kostprijs en waarmee een in de markt gebruikelijk voordeel wordt behaald; |
- digitale toegankelijkheid: |
toegankelijkheid van een website of applicatie volgens de Richtlijnen voor Toegankelijkheid van Webcontent 2.1; |
- ervaringsdeskundige: |
degene die zijn of haar persoonlijke kennis en ervaring inzet om anderen te ondersteunen; |
- gebiedsanalyse: |
door het college verstrekte analyse van een gebied aan de hand van de sociale wijkscans dat de demografische kenmerken, sociaaleconomische samenstellingen, formele officieel vastgestelde en informele sociale structuren en verbanden, de woningvoorraad en de inrichting van het gebied bevat; |
- gebiedsgericht welzijnswerk: |
organiseren van samenlevingsopbouw en jongerenwerk vanuit de vraagstukken in de wijken van Den Haag met een focus op een groepsgerichte aanpak en met aandacht voor het individu binnen de groep; |
- hulpvraag: |
vraagstuk dat de bewoner binnen de leefgebieden heeft en dat de bewoner belemmert om de eigen kracht te versterken of te participeren; |
- individuele ondersteuning: |
ondersteuning die zich specifiek op één bewoner of jeugdige richt, waaronder onafhankelijke cliëntondersteuning op grond van de Wmo en de ondersteuning die daaraan voorafgaat; |
- innovatievermogen: |
vermogen van de organisatie die het welzijnswerk uitvoert om in te spelen op veranderingen in de samenleving; |
- jeugdige: |
bewoner van 4 tot 27 jaar oud; |
- jongerenwerk: |
ondersteuning specifiek voor jeugdigen, waaronder ook het kinder- en meidenwerk, dat zich richt op jeugdigen die opgroeien in een kwetsbare omgeving, dat in het verlengde van het jeugdbeleid als bedoeld in artikel 2.1 van de Jeugdwet wordt uitgevoerd en dat plaatsvindt op plekken waar jeugdigen hun vrije tijd doorbrengen; |
- leefbaarheid: |
aantrekkelijkheid om ergens te wonen, te leven, te sporten, elkaar te ontmoeten, te spelen en elkaar hulp te vragen; |
- leefgebieden: |
thema's die voor iedereen van belang zijn en waar de hulpverlening zich op richt zodat aandacht is voor alle facetten die voor versterking van de eigen kracht en participatie van belang zijn, zijnde zingeving, wonen, financiën, sociale relaties, lichamelijke gezondheid, psychische gezondheid, werk en activiteiten; |
- maatschappelijk tarief: |
tarief dat lager is dan de integrale kostprijs of waarmee minder voordeel wordt behaald dan in de markt gebruikelijk is; |
- maatschappelijk werker: |
geschoolde professional die ondersteuning biedt bij het oplossen van persoonlijke en sociale problemen, de eigen kracht en participatie bevordert en hierbij samenwerkt met netwerken en professionals binnen een maatschappelijke context, als bedoeld in het functieboek behorende bij de laatste versie van de Cao Sociaal Werk; |
- mantelzorger: |
degene die onbetaalde hulp of ondersteuning biedt aan een naaste; |
- om-niet tarief: |
tarief waarbij geen financiële vergoeding voor de huur van de ruimte wordt gevraagd, behalve een eventuele gebruikersvergoeding voor bijvoorbeeld voor koffie, thee en water; |
- onafhankelijke cliëntondersteuning: |
onafhankelijke ondersteuning met informatie, advies en algemene ondersteuning die bijdraagt aan het versterken van de eigen kracht en participatie en het verkrijgen van een zo integraal mogelijke dienstverlening op het gebied van maatschappelijke ondersteuning, preventieve zorg, zorg, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen; |
- ouderenwerk: |
individuele of collectieve ondersteuning op grond van de Wmo door een maatschappelijk of sociaal werker die specifieke expertise heeft om bewoners te ondersteunen die vanwege ouderdom extra ondersteuning nodig hebben; |
- overhead: |
kosten die een organisatie structureel maakt voor gebouwen en buitenterreinen, personeel, administratie, ICT en andere vaste lasten, die niet rechtstreeks verbonden zijn met het uitvoeren van de subsidiabele activiteiten; |
- participatie: |
deelnemen aan het maatschappelijke verkeer; |
- praktische ondersteuning: |
kortdurende hulp bij eenvoudige enkelvoudige hulpvragen, zoals het invullen van formulieren, het maken van afspraken en het organiseren van vervoer; |
- samenlevingsopbouw: |
versterken van de individuele en collectieve veerkracht en medeverantwoordelijkheid van bewoners bij hun eigen woon- en leefomgeving alsmede het versterken van de verbanden tussen bewoners onderling; |
- Servicepunt XL: |
fysieke plek, inclusief een balie, in een wijkcentrum waar bewoners terecht kunnen met een hulpvraag die betrekking heeft op een leefgebied; |
- sociaal werker: |
professional die hulp of preventieve hulp biedt aan bewoners of groepen bewoners bij het oplossen van sociale en praktische problemen en die bewoners daarbij stimuleert zoveel mogelijk zelfstandig te zijn, als bedoeld in het functieboek behorende bij de laatste versie van de Cao Sociaal Werk; |
- sociale toegankelijkheid: |
alle niet fysieke en digitale zaken zoals de wijze van dienstverlening, bejegening, beeldvorming of bewustwording die bepalen of degene met een beperking zich ergens welkom voelt en volwaardig en gelijkwaardig kan deelnemen; |
- telefooncirkel: |
dienst waarbij meerdere dagen per week telefonisch contact wordt opgenomen met een vaste groep bewoners die zelfstandig woont en er actie wordt ondernomen als een bewoner herhaaldelijk niet opneemt of reageert; |
- vrijwilliger: |
degene die in het maatschappelijk belang een bijdrage levert aan het welzijnswerk zonder dat er sprake is van de uitoefening van een beroep of bedrijf en zonder dat er voor de werkzaamheden salaris wordt betaald; |
- vrijwilligersorganisatie: |
stichting of vereniging waarvan de activiteiten voor minimaal 70% van het totaal aantal mensuren worden uitgevoerd door vrijwilligers; |
- welzijnswerk: |
uitvoeren van gebiedsgericht welzijnswerk en het bieden van individuele ondersteuning op grond van de Wmo; |
- wijkagenda: |
door het college vastgestelde vierjaarlijkse agenda voor een wijk in de stad; |
- wijkcentrum: |
pand in de wijk waar in ieder geval een Servicepunt XL gehuisvest is en waar tevens andere dienstverlening of activiteiten kunnen plaatsvinden; |
- Wmo: |
Wet maatschappelijke ondersteuning 2015. |
Artikel 1:2 Toepassingsbereik
Deze subsidieregeling is van toepassing op de verstrekking van subsidies door het college voor de in de artikelen 4:2 en 5:2 bedoelde activiteiten.
Artikel 1:3 Achterliggend maatschappelijke doel
Het achterliggende maatschappelijke doel van subsidie op grond van deze subsidieregeling is het bijdragen aan het individuele en collectieve welbevinden van bewoners en het versterken van de veerkracht in de Haagse wijken door het vergroten van de eigen kracht, het bevorderen van participatie en het voorkomen van problemen of het voorkomen van verergering daarvan.
Artikel 1:4 Kosten die voor subsidie in aanmerking komen
- 1.
De subsidie heeft uitsluitend betrekking op de redelijkerwijs gemaakte kosten die resteren na aftrek van de huuropbrengsten en andere bijdragen van derden en die naar het oordeel van het college direct verbonden zijn met en noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de activiteiten.
- 2.
Niet voor subsidie in aanmerking komen:
a. de kosten die naar het oordeel van het college niet in verhouding staan tot de activiteiten;
b. de kosten die eerder door het college op basis van deze subsidieregeling zijn gesubsidieerd, waarvoor een andere subsidieregeling van kracht is of die op een andere wijze door het college of vanuit de gemeente worden gefinancierd;
c. de verrekenbare BTW over de gesubsidieerde kosten;
d. de restwaarde van specifiek voor de subsidiabele activiteiten aangeschafte apparatuur;
e. de kosten voor het opdoen van kennis die deel uitmaakt van trainingen die kosteloos worden aangeboden;
f. de kosten voor vrijwilligersvergoedingen die hoger zijn dan 5% van de subsidie die wordt verleend, die hoger zijn dan het fiscaal vrijgestelde maximum of die hoger zijn dan door het college redelijk en proportioneel worden geacht;
g. de kosten voor de reis- en onkostenvergoedingen van vrijwilligers wanneer deze naar het oordeel van het college niet redelijkerwijs noodzakelijk zijn voor het uitvoeren van de activiteiten;
h. kosten voor de waardering van vrijwilligers die hoger zijn dan € 25,00 per vrijwilliger per jaar;
i. de kosten voor andere vergoedingen aan vrijwilligers dan de vergoedingen als bedoeld onder f en, g en h;
j. de kosten voor de verzekering en de Verklaringen Omtrent het Gedrag van vrijwilligers; en
k. de kosten die zijn gemaakt vóór de inwerkingtreding van de subsidieregeling.
Artikel 1:5 Indexatie
- 1.
Verleende subsidies worden op 1 april 2026 en 1 januari 2027 geïndexeerd.
- 2.
Indexatie vindt plaats ten aanzien van het deel van de verleende subsidie dat nog niet als voorschot is uitgekeerd en op grondslag van het in het voorafgaande jaar geïndexeerde bedrag.
- 3.
Als indexatiegrondslag geldt de in het jaar van vaststelling van de indexatie door de Rijksoverheid gepubliceerde meicirculaire gemeentefonds, overeenkomstig de volgende indicatoren en wegingsfactoren:
a. loonvoet sector overheid (70%);
b. prijs bruto overheidsinvesteringen (15%); en
c. prijs materiële overheidsconsumptie (15%).
Hoofdstuk 2 Aanvraag subsidie en termijnen
Artikel 2:1 Subsidietijdvak
Een aanvraag voor subsidie wordt ingediend voor het gehele subsidietijdvak, dat loopt vanaf 1 april 2026 tot en met 31 december 2027.
Artikel 2:2 Aanvraag subsidie
- 1.
De aanvrager maakt voor de aanvraag gebruik van het voor deze regeling door het college ter beschikking gestelde digitale aanvraagformulier en het bijbehorende begrotingsformat en legt bij de aanvraag een projectplan over dat is geschreven in het lettertype calibri in puntgrootte 11. Voor een aanvraag op grond van hoofdstuk 4 bestaat dit projectplan uit maximaal 20 pagina’s. Voor een aanvraag op grond van hoofdstuk 5 is het maximum 30 pagina's.
- 2.
Onverminderd artikel 8, tweede en derde lid, van de ASV legt een aanvrager die meer dan € 100.000,- subsidie per kalenderjaar aanvraagt de volgende stukken voor:
a. het meest recente jaarverslag, de meest recente jaarrekening, de liquiditeitsratio en de solvabiliteitsratio, alsmede de meest recente balans niet ouder dan twee jaar;
b. een risicoanalyse op organisatieniveau en op activiteitenniveau van de risico’s verbonden aan de uitvoering van de activiteiten voor het gehele subsidietijdvak.
Artikel 2:3 Aanvraagtermijn
In afwijking van artikel 9, eerste lid, van de ASV wordt een aanvraag om subsidie voor het gehele subsidietijdvak ingediend vanaf 4 april 2025 tot en met 30 mei 2025.
Artikel 2:4 Beslistermijn
In afwijking van artikel 10, eerste lid, van de ASV beslist het college uiterlijk op 22 augustus 2025 op de aanvragen.
Hoofdstuk 3 Weigeringsgronden, verplichtingen en bevoorschotting
Artikel 3:1 Weigeringsgronden
Onverminderd de artikelen 4:25, tweede lid en 4:35 van de Awb en artikel 11, eerste, tweede en derde lid, van de ASV weigert het college een subsidie als:
-
a. uit de aanvraag blijkt dat de organisatie van de aanvrager naar gangbare bedrijfseconomische principes financieel ongezond is of de financiële continuïteit of de continuïteit van de bedrijfsvoering van de aanvrager onzeker is;
b. niet aannemelijk is dat de activiteiten zullen worden georganiseerd zoals deze zijn beschreven in de aanvraag;
c. de aanvraag wordt gedaan voor activiteiten die reeds in voldoende mate uitgevoerd worden door anderen; of
d. de aanvragende organisatie niet beschikt over het Kwaliteitslabel Sterk Sociaal Werk van Sociaal Werk Nederland of bij de aanvraag niet minimaal stap 1 heeft afgerond en het certificaat op 31 december 2026 niet heeft verkregen.
Artikel 3:2 Verplichtingen
Onverminderd de artikelen 4:37, 4:38 en 4:39 van de Awb en de artikelen 12 en 13, van de ASV, gelden voor de subsidieontvanger de volgende verplichtingen:
-
a. de subsidieontvanger werkt actief mee aan het maken en uitvoeren van afspraken over samenwerking met de andere ontvanger van subsidie op grond van deze regeling voor hetzelfde stadsdeel of gebied en de andere ontvangers van subsidie op grond van het hoofdstuk waarvoor subsidie is verleend om ervoor te zorgen dat de werkwijze uniform is en de dienstverlening aansluit bij de specifieke behoeften van het stadsdeel of gebied. De samenwerking wordt periodiek geëvalueerd en op basis van de evaluatie herijkt;
b. de subsidieontvanger werkt mee aan het uitwerken en implementeren van een onderzoeksdesign voor het meten van de impact van de activiteiten aan de hand van de indicatoren die zijn opgenomen in bijlage 1;
c. de subsidieontvanger draagt zorg voor het actueel houden van de gegevens op www.socialekaartdenhaag.nl voor wat betreft de dienstverlening, openingstijden en structurele activiteiten die in het buurthuis of het wijkcentrum georganiseerd worden;
d. de subsidieontvanger plaatst de eigen vrijwilligersvacatures op www.denhaagdoet.nl of www.volunteerthehague.nl;
e. de subsidieontvanger zorgt ervoor dat maatschappelijk en sociaal werkers beschikken over een Verklaring Omtrent het Gedrag en dat er bij de start van de werkzaamheden beleid op het gebied van een Verklaring Omtrent Gedrag voor vrijwilligers is;
f. de subsidieontvanger maakt bij het uitvoeren van de activiteiten gebruik van de huidige buurthuizen en wijkcentra. Als gebruik van de huidige buurthuizen en wijkcentra niet mogelijk is, maakt de ontvanger gebruik van andere panden die bij de gemeente in eigendom zijn. De ontvanger vraagt toestemming aan het college voor het gebruik van panden van derden of het hanteren van een andere volgorde dan hier genoemd;
g. de subsidieontvanger zorgt dat zoveel mogelijk activiteiten in de buurthuizen en wijkcentra plaats kunnen vinden, zorgt dat kleinschalige wijkactiviteiten voor of door bewoners in de betreffende wijk bij het gebruik van de ruimten voorrang krijgen en bepaalt bij schaarste in het gebruik van ruimten in overleg met het college welke partijen voorrang krijgen;
h. de subsidieontvanger rekent een passend tarief voor het gebruik van de ruimten in de buurthuizen en wijkcentra, afhankelijk van de huurder kan dit een commercieel tarief, een maatschappelijk tarief of een om-niet tarief zijn. Voor het gebruik van ruimten voor kleinschalige wijkactiviteiten voor of door bewoners in de betreffende wijk hanteert de ontvanger een om-niet tarief;
i. de subsidieontvanger zorgt dat de ruimten in de buurthuizen en wijkcentra die nu al gebruikt worden voor kleinschalige wijkactiviteiten voor of door bewoners ook in de avonduren en in het weekend voor gebruik beschikbaar zijn, eventueel via sleutelbeheer;
j. de subsidieontvanger zorgt ervoor dat de buurthuizen en wijkcentra een plek zijn waar geen drempel wordt ervaren om binnen te lopen, dit betekent onder andere dat er door de ontvanger geen politieke of levensbeschouwelijke activiteiten worden georganiseerd;
k. de subsidieontvanger zorgt ervoor dat de buurthuizen en wijkcentra zoveel mogelijk fysiek, digitaal en sociaal toegankelijk zijn voor bewoners, dat maatschappelijk en sociaal werkers en vrijwilligers, zowel mondeling als schriftelijk, communiceren op een voor bewoners begrijpelijke en toegankelijke wijze;
l. de subsidieontvanger zorgt ervoor dat maatschappelijk en sociaal werkers structureel deskundigheidsbevordering ontvangen op het gebied van inclusief handelen, waarin in ieder geval culturele sensitiviteit en queer sensitiviteit wordt opgenomen;
m. de subsidieontvanger heeft voldoende kennis van het signaleren van eenzaamheid en het hierop doorgeleiden of handelen;
n. de subsidieontvanger neemt het betrokken personeel en, indien hier sprake van is en dit mogelijk is, het vastgoed en de onderverhuurovereenkomsten voor de buurthuizen en wijkcentra over van de organisatie die als rechtsvoorganger van ontvanger kan worden aangemerkt en zorgt voor een zorgvuldige overdracht aan een eventuele rechtsopvolger.
Artikel 3:3 Bevoorschotting
Bevoorschotting vindt plaats volgens het volgende ritme:
- April 2026 18%
- Mei 2026 15%
- Juni 2026 10%
- Juli 2026 10%
- Augustus 2026 10%
- September 2026 6%
- Oktober 2026 14%
- November 2026 17%
- Januari 2027 15%
- Februari 2027 7%
- Maart 2027 7%
- April 2027 7%
- Mei 2027 15%
- Juni 2027 7%
- Juli 2027 7%
- Augustus 2027 7%
- September 2027 3%
- Oktober 2027 11%
- November 2027 14%.
Hoofdstuk 4 Subsidie voor individuele ondersteuning op grond van de Wmo
Artikel 4:1 Doel van de subsidie
Het doel van subsidie op grond van dit hoofdstuk is dat bewoners:
-
a. weten waar ze met hun hulpvraag terecht kunnen en dat zowel bewoners als organisaties op de hoogte zijn van het aanbod van algemene voorzieningen en hier doelgericht gebruik van maken;
b. in staat zijn hun problemen te hanteren en op te lossen;
c. beter zijn toegerust om de systeemwereld te betreden, waarbij de systeemwereld het geheel is van officiële instanties, regelgeving en digitale processen die van invloed zijn op de toegang van bewoners tot publieke voorzieningen en hulpverlening;
d. een stabiel ondersteunend netwerk hebben waarbij bewoners die vanwege hun gezondheid, leeftijd of sociale of financiële omstandigheden een kwetsbare positie hebben, worden geholpen in het versterken van een ondersteunend netwerk, zodat zij niet vereenzamen en hun welbevinden en participatie op peil blijven; en actief meedoen in de samenleving.
Artikel 4:2 Activiteiten
Subsidie op grond van dit hoofdstuk wordt uitsluitend verstrekt voor activiteiten die bestaan uit:
-
a. het verlenen van gratis individuele ondersteuning op grond van de Wmo, waaronder:
1° het voeren van één-op-één gesprekken met bewoners door een maatschappelijk of sociaal werker om de hulpvraag op de leefgebieden te verhelderen;
2° het op basis van de hulpvraag bieden van directe of praktische ondersteuning om de hulpvraag op te lossen of het maken van een persoonlijk plan om tot het oplossen van de hulpvraag te komen;
3° het zelf bieden van de benodigde of praktische ondersteuning in het persoonlijk plan om tot het oplossen van een hulpvraag te komen of het toeleiden naar andere netwerken of organisaties die deze ondersteuning kunnen bieden. Daarbij stopt de individuele ondersteuning op grond van de Wmo niet voordat de bewoner bij de nieuwe dienst-, ondersteunings- of zorgverlening een intake heeft gehad;
4° het ondersteunen van mantelzorgers. Daarbij wordt een maatschappelijk of sociaal werker ingezet met mantelzorg als aandachtsgebied en wordt expertise op het gebied van mantelzorgondersteuning ontwikkeld;
5° het uitvoeren van ouderenwerk. Daarbij wordt een maatschappelijk of sociaal werker ingezet met ouderen als aandachtsgebied. De ouderenwerker coördineert daarnaast de telefooncirkel. Ook coördineert de ouderenwerker het signalerende huisbezoek, waarvoor bewoners in hun kroonjaren vanaf 75 jaar een uitnodiging ontvangen en doet de ouderenwerker huisbezoeken bij ouderen met een hoge kwetsbaarheidsscore; en
6° het uitvoeren van Welzijn op Recept, waarbij Welzijn op Recept een landelijke werkwijze is, omschreven in het Gezond Actief Leven akkoord, om mensen met psychosociale klachten de meest passende zorg en ondersteuning te bieden vanuit de samenwerking tussen huisarts, eerstelijns zorgverlener, welzijn en het sociaal domein.
b. het werven, coördineren en begeleiden van vrijwilligers bij het door de eigen organisatie opgezette dienstverleningsaanbod, welke aansluit bij de behoeften in de wijk. Hierbij wordt in elk geval gezorgd voor het coördineren en matchen van een op vrijwilligers draaiende vervoersdienst en het inzetten van vrijwilligers in het kader van burenhulp; en
c. het huisvesten, openstellen en uitvoeren van sociaal beheer van de wijkcentra, met daarin minimaal een Servicepunt XL, waarbij:
1° een Servicepunt XL minimaal vier dagen per week en acht uur per dag geopend en telefonisch bereikbaar is of, als er meerdere Servicepunten XL in één stadsdeel aanwezig zijn, dat de Servicepunten XL in het stadsdeel gezamenlijk gemiddeld minimaal vier dagen per week en acht uur per dag geopend en telefonisch bereikbaar zijn; en
2° praktische beheertaken zoals schoonmaak, onderhoud en calamiteitenbeheer voor het wijkcentrum worden uitgevoerd en wordt gezorgd voor een aanspreekpunt voor partijen die van het wijkcentrum gebruik maken of willen maken.
Artikel 4:3 Doelgroep
Subsidie wordt uitsluitend verstrekt aan rechtspersonen die aantoonbaar minimaal twee jaar ervaring hebben met het geven van advies aan en het ondersteunen van bewoners in een kwetsbare positie en het begeleiden van deze bewoners naar passende activiteiten, ondersteuning of zorg.
Artikel 4:4 Hoogte van de subsidie
Een subsidie wordt aan één aanvrager per stadsdeel verleend en bedraagt maximaal het bedrag dat als deelplafond is vastgesteld voor het stadsdeel waar de activiteiten als bedoeld in artikel 4:2 plaatsvinden.
Artikel 4:5 Subsidieplafond
- 1.
Voor de subsidieverlening op grond van dit hoofdstuk geldt een subsidieplafond van € 12.860.000,- voor het kalenderjaar 2026 en € 17.142.000,- voor het kalenderjaar 2027 met deelplafonds per stadsdeel.
- 2.
De deelplafonds per stadsdeel voor het kalenderjaar 2026 bedragen:
a. Centrum: € 2.429.000,- per kalenderjaar, waarvan € 1.906.000,- voor de activiteiten als bedoeld in artikel 4:2, onder a en b en € 532.000,- voor de activiteiten als bedoeld in artikel 4:2, onder c;
b. Escamp: € 3.402.000,- per kalenderjaar, waarvan € 1.615.000,- voor de activiteiten als bedoeld in artikel 4:2, onder a en b en € 1.787.000,- voor de activiteiten als bedoeld in artikel 4:2, onder c;
c. Haagse Hout: € 859.000,- per kalenderjaar, waarvan € 409.000,- voor de activiteiten als bedoeld in artikel 4:2, onder a en b en € 450.000,- voor de activiteiten als bedoeld in artikel 4:2, onder c;
d. Laak: € 1.263.000,- per kalenderjaar, waarvan € 505.000,- voor de activiteiten als bedoeld in artikel 4:2, onder a en b en € 758.000,- voor de activiteiten als bedoeld in artikel 4:2, onder c;
e. Leidschenveen-Ypenburg: € 1.396.000,- per kalenderjaar, waarvan € 583.000,- voor de activiteiten als bedoeld in artikel 4:2, onder a en b en € 813.000,- voor de activiteiten als bedoeld in artikel 4:2, onder c;
f. Loosduinen: € 908.000,- per kalenderjaar, waarvan € 646.000,- voor de activiteiten als bedoeld in artikel 4:2, onder a en b en € 262.000,- voor de activiteiten als bedoeld in artikel 4:2, onder c;
g. Scheveningen: € 1.135.000,- per kalenderjaar, waarvan € 605.000,- voor de activiteiten als bedoeld in artikel 4:2, onder a en b en € 530.000,- voor de activiteiten als bedoeld in artikel 4:2, onder c;
h. Segbroek: € 1.468.000,- per kalenderjaar, waarvan € 677.000,- voor de activiteiten als bedoeld in artikel 4:2, onder a en b en € 791.000,- voor de activiteiten als bedoeld in artikel 4:2, onder c.
- 3.
De deelplafonds per stadsdeel voor het kalenderjaar 2027 bedragen € 17.142.000,-:
a. Centrum: € 3.238.000,- per kalenderjaar, waarvan € 2.541.000,- voor de activiteiten als bedoeld in artikel 4:2, onder a en b en € 697.000,- voor de activiteiten als bedoeld in artikel 4:2, onder c;
b. Escamp: € 4.535.000,- per kalenderjaar, waarvan € 2.153.000,- voor de activiteiten als bedoeld in artikel 4:2, onder a en b en € 2.382.000,- voor de activiteiten als bedoeld in artikel 4:2, onder c;
c. Haagse Hout: € 1.145.000,- per kalenderjaar, waarvan € 545.000,- voor de activiteiten als bedoeld in artikel 4:2, onder a en b en € 600.000,- voor de activiteiten als bedoeld in artikel 4:2, onder c;
d. Laak: € 1.683.000,- per kalenderjaar, waarvan € 673.000,- voor de activiteiten als bedoeld in artikel 4:2, onder a en b en € 1.010.000,- voor de activiteiten als bedoeld in artikel 4:2, onder c;
e. Leidschenveen-Ypenburg: € 1.861.000,- per kalenderjaar, waarvan € 777.000,- voor de activiteiten als bedoeld in artikel 4:2, onder a en b en € 1.084.000,- voor de activiteiten als bedoeld in artikel 4:2, onder c;
f. Loosduinen: € 1.211.000,- per kalenderjaar, waarvan € 861.000,- voor de activiteiten als bedoeld in artikel 4:2, onder a en b en € 349.000,- voor de activiteiten als bedoeld in artikel 4:2, onder c;
g. Scheveningen: € 1.513.000,- per kalenderjaar, waarvan € 807.000,- voor de activiteiten als bedoeld in artikel 4:2, onder a en b en € 706.000,- voor de activiteiten als bedoeld in artikel 4:2, onder c;
h. Segbroek: € 1.957.000,- per kalenderjaar, waarvan € 902.000,- voor de activiteiten als bedoeld in artikel 4:2, onder a en b en € 1.055.000,- voor de activiteiten als bedoeld in artikel 4:2, onder c.
- 4.
Als het deelplafond in een stadsdeel over een kalenderjaar niet wordt overschreden, kan het college de resterende middelen naar rato verdelen over de andere deelplafonds.
- 5.
Het college kan het subsidieplafond en de deelplafonds conform artikel 7 van de ASV verlagen.
- 6.
Het college kan het subsidieplafond en de deelplafonds bij afzonderlijk besluit verhogen.
Artikel 4:6 Wijze van verdeling van de subsidie
- 1.
Honorering van aanvragen die in aanmerking komen voor subsidie en die niet worden geweigerd, geschiedt in volgorde van de door het college aangebrachte rangschikking, totdat het vastgestelde subsidieplafond is bereikt.
- 2.
Bij de rangschikking van de aanvragen kent het college punten toe aan de hand van de volgende criteria en tot het daarbij vermelde maximum aantal:
a. de aanvrager heeft een passende en doeltreffende visie en werkwijze om effectief bij te dragen aan de eigen kracht en participatie van bewoners. Dit blijkt uit de doeltreffendheid van de klantreis, wat er in de klantreis staat omschreven over de inzet van individuele ondersteuning vanaf de aanmelding tot de afronding van het traject en de mate waarin de werkwijze aansluit bij bestaande wijknetwerken om individuele kwetsbaarheid vroegtijdig te signaleren en passende ondersteuning te bieden:
1° de visie en de werkwijze zijn zeer effectief: 10 punten;
2° de visie en de werkwijze zijn bovengemiddeld effectief: 6 punten;
3° de visie en de werkwijze zijn gemiddeld effectief: 3 punten; of
4° de visie en de werkwijze zijn beperkt of niet effectief: 0 punten;
b. de aanvrager heeft accurate kennis van zowel de maatschappelijk opgaven als de bewonerspopulatie in het betreffende stadsdeel en laat de inzet vanuit de individuele ondersteuning daar effectief op aansluiten. Dit blijkt uit een onderbouwde analyse van de lokale opgaven, de kenmerken van de bewonerspopulatie, zoals het aandeel eenoudergezinnen, het percentage sociale huurwoningen, de mate van vergrijzing en hoe deze factoren invloed hebben op de ondersteuningsbehoeften van bewoners in dit gebied, en de passende vertaling daarvan naar de activiteiten en de aanpak:
1° de kennis is accuraat en de inzet sluit zeer effectief aan: 10 punten;
2° de kennis is accuraat en de inzet sluit bovengemiddeld aan: 6 punten;
3° de kennis is accuraat en de inzet sluit gemiddeld aan: 3 punten; of
4° de kennis is beperkt of niet accuraat en de inzet sluit beperkt of niet effectief aan: 0 punten;
c. de aanvrager heeft een relevant netwerk in het Haagse zorg-, welzijns- en sociaal domein, zoals met financiële hulpverlening, Wmo-wijkteams, participatieconsulenten, bewonersorganisaties, vrijwilligersinitiatieven en kleine welzijnsinitiatieven, en werkt hier actief en effectief mee samen. Dit blijkt uit de visie van de aanvrager op diens rol in de netwerken van waaruit bewoners zo direct mogelijk naar de juiste zorg of ondersteuning toegeleid worden en de vertaling van die visie naar de samenwerking met andere partijen, inclusief met welke organisaties in het Haagse zorg-, welzijns- en sociaal domein momenteel wordt samengewerkt en op welke wijze:
1° het netwerk is zeer relevant en de aanvrager werkt hier zeer actief mee samen: 10 punten;
2° het netwerk is bovengemiddeld relevant en de aanvrager werkt hier bovengemiddeld actief mee samen: 6 punten;
3° het netwerk is gemiddeld relevant en de aanvrager werkt hier gemiddeld actief mee samen: 3 punten; of
4° het netwerk is beperkt of niet relevant en de aanvrager werkt hier beperkt of niet mee samen: 0 punten;
d. de aanvrager profileert het Servicepunt XL en het aanbod van individuele ondersteuning op grond van de Wmo overtuigend. Dit blijkt uit het communicatieplan, de mate waarin dit plan concreet is en de mate waarin dit plan en de daarin opgenomen communicatiemiddelen en -kanalen er doeltreffend voor zorgen dat de bewoners, ook de moeilijk bereikbare doelgroepen, en de samenwerkingspartners worden bereikt:
1° de profilering is bovengemiddeld overtuigend: 6 punten;
2° de profilering is gemiddeld overtuigend: 3 punten; of
3° profilering is beperkt of niet overtuigend: 0 punten;
e. de aanvrager heeft een inclusieve werkwijze. Dit blijkt uit de mate waarin de organisatie rekening houdt met diverse achtergronden, behoeften en omstandigheden van de doelgroep, zoals sociaal-culturele achtergrond, uiterlijke kenmerken, seksuele oriëntatie, sociale status, financiële situatie, educatie, leeftijd, gezondheid, gender, sekse, taal, geletterdheid, arbeidsparticipatie, religie en levensbeschouwing, zowel bij de uitvoering van de activiteiten als de mate waarin de organisatie concrete doelen op het gebied van inclusie stelt, de resultaten daarvan jaarlijks evalueert en de doelen aan de hand daarvan herijkt:
1° de werkwijze is bovengemiddeld inclusief: 6 punten;
2° de werkwijze is gemiddeld inclusief: 3 punten; of
3° de werkwijze is beperkt of niet inclusief: 0 punten;
f. de aanvrager heeft een overtuigende aanpak om vrijwilligers te werven, te ondersteunen en te behouden voor de door de eigen organisatie opgezette dienstverlening en bewoners naar passend vrijwilligerswerk buiten de eigen organisatie te begeleiden. Dit blijkt uit hoe passend de strategie is om nieuwe vrijwilligers te werven, in welke mate er bij het werven en toeleiden naar vrijwilligerswerk wordt aangesloten bij de interesses en capaciteiten van potentiële vrijwilligers en de wijze waarop vrijwilligers behouden en ondersteund worden en de mate waarin dit passend is:
1° de aanpak is bovengemiddeld overtuigend: 6 punten;
2° de aanpak is gemiddeld overtuigend: 3 punten; of
3° de aanpak is beperkt of niet overtuigend: 0 punten;
g. de aanvrager zorgt voor continuïteit in de dienstverlening. Dit blijkt uit het plan van aanpak om de activiteiten zoals benoemd in artikel 4.2 voort te zetten, hierin wordt tenminste omschreven hoe lopende trajecten voor individuele ondersteuning gecontinueerd worden, hoe de coördinatie van de vrijwillige dienstverlening wordt voortgezet, hoe het sociaal beheer van het wijkcentrum of de wijkcentra wordt overgenomen en hoe het personeel dat de activiteiten op de dag vóór de start van het subsidietijdvak uitvoerde, na hun instemming, overgenomen wordt:
1° de zorg voor de continuïteit is bovengemiddeld: 6 punten;
2° de zorg voor de continuïteit is gemiddeld: 3 punten; of
3° de zorg voor de continuïteit is beperkt of ontbreekt: 0 punten.
h. de aanvrager beschikt over de flexibiliteit en het innovatievermogen om effectief in te spelen op maatschappelijke ontwikkelingen en te zorgen voor de toekomstbestendigheid van de individuele ondersteuning in Den Haag. Dit blijkt uit de omschrijving van de concrete vooruitstrevende ideeën en het vermogen om innovatieve oplossingen te bedenken om de individuele ondersteuning aan te laten sluiten op veranderende maatschappelijke behoeften en de verwachte uitdagingen in de toekomst en de mate waarin aannemelijk is gemaakt dat deze ideeën effectief geïmplementeerd kunnen worden:
1° de flexibiliteit en het innovatievermogen is bovengemiddeld: 3 punten;
2° de flexibiliteit en het innovatievermogen is gemiddeld: 1 punten; of
3° de flexibiliteit en het innovatievermogen is beperkt of ontbreekt: 0 punten;
i. de aanvrager maakt effectief gebruik van ervaringsdeskundigen. Dit blijkt uit een duidelijke visie op de rol, positie en ondersteuning van ervaringsdeskundigen om hun werkzaamheden binnen de organisatie optimaal uit te kunnen voeren, met daarin een duidelijke omschrijving van de functies, opdracht en het mandaat van de ervaringsdeskundigen en de mate waarin de aanvrager al ervaring heeft met het inzetten van ervaringsdeskundigen in de huidige praktijk:
1° de visie is helder en de aanvrager heeft ervaring met de inzet van ervaringsdeskundigen: 2 punten;
2° de visie is helder: 1 punt; of
3° de visie ontbreekt of is beperkt helder: 0 punten;
j. het percentage overhead is laag. Dit blijkt uit hoeveel procent het percentage overhead van de totale kosten lager is dan het gemiddelde percentage overhead van alle ingediende aanvragen gezamenlijk:
1° de overhead is 5% tot 10% lager dan het gemiddelde: 6 punten;
2° de overhead verschilt minder dan 5% van het gemiddelde: 3 punten; of
3° de overhead is meer dan 5% boven of meer dan 10% onder van het gemiddelde: 0 punten.
- 3.
Als het subsidieplafond wordt overschreden als gevolg van aanvragen die bij de beoordeling gelijk zijn gerangschikt, stelt het college de onderlinge rangschikking van die aanvragen vast aan de hand van de criteria uit het tweede lid, onder a.
- 4.
Als aanvragen na toepassing van het derde lid gelijk zijn gerangschikt, stelt het college de onderlinge rangschikking van die aanvragen vast aan de hand van de criteria uit het tweede lid, onder b.
- 5.
Als aanvragen na toepassing van het vierde lid gelijk zijn gerangschikt, stelt het college de onderlinge rangschikking van die aanvragen vast aan de hand van de hoogte van het aangevraagde subsidiebedrag waarbij het laagste bedrag voor gaat.
Artikel 4:7 Aanvullende weigeringsgronden
Onverminderd de artikelen 4:25, tweede lid en 4:35 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 11, eerste, tweede en derde lid, van de ASV 2020 en artikel 3:1 weigert het college een subsidie als:
-
a. de aanvragende organisatie niet beschikt over het Haags Keurmerk voor Vrijwilligersorganisaties, niet beschikt over het Keurmerk van Vrijwillige Inzet Goed Geregeld van de Vereniging Nederlandse Organisaties Vrijwilligerswerk of niet aantoonbaar bezig is met het verkrijgen van een van deze keurmerken en het certificaat op 31 december 2027 niet heeft verkregen; of
b. er reden is om aan te nemen dat de professionals die individuele ondersteuning op grond van de Wmo bieden, niet minimaal beschikken over een voor hun werk relevante afgeronde hbo-opleiding zoals de opleiding Social Work of minimaal drie jaar relevante werkervaring als maatschappelijk of sociaal werker hebben.
Artikel 4:8 Aanvullende verplichtingen
Onverminderd de artikelen 4:37, 4:38 en 4:39 van de Awb en de artikelen 12 en 13, van de ASV, en artikel 3:2 gelden voor de subsidieontvanger de volgende aanvullende verplichtingen:
-
a. de subsidieontvanger streeft ernaar om, wanneer een intake nodig is, binnen twee weken een intake te laten plaatsvinden met bewoners met een hulpvraag;
b. de ontvanger zorgt ervoor dat de bewoner zo mogelijk wordt toegeleid naar vrijwilligerswerk;
c. de subsidieontvanger zorgt dat de bezoeker van het Servicepunt XL wordt verwelkomd door een maatschappelijk of sociaal werker of een vrijwilliger en dat de bewoner direct wordt geholpen of dat er een afspraak wordt gemaakt om de bewoner op een later moment te helpen;
d. de subsidieontvanger zorgt ervoor dat de individuele ondersteuning op grond van de Wmo beschikbaar is voor bewoners die vanwege een mentale of fysieke beperking niet naar het Servicepunt XL kunnen toekomen;
e. onverminderd artikel 3:2, onder f, waarborgt de subsidieontvanger het aantal wijkcentra in zijn stadsdeel en zorgt dat het pand herkenbaar is als Servicepunt XL;
f. de subsidieontvanger maakt bij de inzet van communicatiematerialen gebruik van het nog te ontwikkelen beeldmerk voor Servicepunten XL en werkt toe naar een uniforme website voor de Servicepunten XL;
g. de subsidieontvanger draagt op het Servicepunt XL zorg voor de beschikbaarheid van actuele gemeentelijke informatie die door het college ter beschikking gesteld wordt en betrekking heeft op individuele ondersteuning;
h. de subsidieontvanger is verplicht een om-niet tarief te hanteren voor het gebruik van ruimten voor organisaties die onafhankelijke cliëntondersteuning voor mensen met een beperking bieden en voor gemeentelijke dienstverlening die een directe link heeft met individuele ondersteuning op grond van de Wmo. Bij twijfel over voor wie het om-niet tarief geldt, wordt dit voorgelegd aan het college;
i. de subsidieontvanger werkt actief mee aan het maken en uitvoeren van afspraken over samenwerking met Helpdesk Geldzaken, het Daklozenloket, de sociaal raadslieden, Veilig thuis, de Wmo-wijkteams, door de gemeente gesubsidieerde organisaties op het gebied van mantelzorgers en vrijwilligers en met kleine welzijnsinitiatieven uit het desbetreffende stadsdeel. De samenwerking wordt periodiek geëvalueerd en op basis van de evaluatie herijkt;
j. de subsidieontvanger neemt deel aan overlegstructuren in de wijk gericht op afstemming tussen het zorg- en sociaal domein en werkt daarbij mee aan het bevorderen van de wijksamenwerking met onder andere huisartsen zoals opgezet wordt vanuit de Visie op de Eerstelijnszorg 2030;
k. de subsidieontvanger draagt, voor zover dit op het Servicepunt XL ter beschikking wordt gesteld en daarvoor aanvullende middelen beschikbaar zijn, zorg voor de coördinatie en het beheer van vooraf te reserveren deelvoertuigen zoals scootmobielen en driewielfietsen;
l. de subsidieontvanger draagt bij aan de ontwikkeling en uitvoering van een gemeentebreed dashboard door data over kenmerken van de hulpvrager, de wijze waarop de hulpvraag is binnengekomen, het soort hulpvragen, de doorlooptijd en de wijze van afhandeling van de hulpvraag te registreren en geanonimiseerd aan te leveren aan de gemeente;
m. de subsidieontvanger werkt vanuit haar kennis en expertise mee aan het ontwikkelen van een visie op hoe we willen dat de sociale infrastructuur in een wijk er in de toekomst uit komt te zien en wat de rol is van welzijn daarbinnen;
n. de subsidieontvanger denkt en werkt mee aan het in kaart brengen van de mate van eenzaamheid in de betreffende stadsdelen;
o. de subsidieontvanger is bekend met de manier waarop in Den Haag uitvoering wordt gegeven aan de Wmo en heeft kennis van het beleidsplan Sociale Basis en de onderliggende actielijnen waaronder Informele Zorg (RIS317703), Seniorvriendelijk Den Haag en Eenzaamheid.
Hoofdstuk 5 Subsidie voor gebiedsgericht welzijnswerk
Artikel 5:1 Doel van de subsidie
Het doel van subsidie op grond van dit hoofdstuk is het duurzaam verbinden van bewoners met elkaar en aan instituties door het bouwen aan een veerkrachtige samenleving waarin mensen naar elkaar omkijken, gemeenschapszin ervaren en zich thuis voelen, en het veilig laten opgroeien van jeugdigen in een omgeving waar ze worden erkend en gewaardeerd, in staat zijn kansen te grijpen, verantwoordelijkheid te nemen en voldoende voorbereid zijn op een volwassen bestaan.
Artikel 5:2 Activiteiten
Subsidie op grond van dit hoofdstuk wordt uitsluitend verstrekt voor activiteiten die gericht zijn op het organiseren van gebiedsgericht welzijnswerk waarbij:
-
a. aan de hand van de wijkagenda’s en gebiedsanalyses methodisch wordt bepaald en gedaan wat nodig is voor het verbeteren van de leefbaarheid in de wijken, het tot stand brengen van duurzame verbindingen tussen bewoners en het aansluiten van het gebiedsgericht welzijnswerk op de behoeften van de wijk;
b. jeugdigen vanuit een vertrouwensrelatie pedagogisch verantwoord individuele en groepsgewijze ondersteuning wordt geboden bij kleine vragen, het ontwikkelen van hun talenten, sociale vaardigheden of identiteit en het vergroten van hun weerbaarheid, jeugdigen worden gemotiveerd kansen te grijpen, jeugdigen in contact worden gebracht met anderen die hen verder kunnen helpen en er aandacht is voor de preventieve en signalerende functie van het jongerenwerk; en
c. het huisvesten en uitvoeren van sociaal beheer van de buurthuizen, waarbij praktische beheertaken zoals schoonmaak, onderhoud en calamiteitenbeheer worden uitgevoerd en wordt gezorgd voor een aanspreekpunt als partijen van het buurthuis gebruik maken of willen maken.
Artikel 5:3 Doelgroep
Subsidie wordt uitsluitend verstrekt aan rechtspersonen die aantoonbaar over minimaal twee jaar ervaring beschikken met het organiseren van gebiedsgericht welzijnswerk.
Artikel 5:4 Hoogte van de subsidie
Een subsidie wordt aan één aanvrager per stadsdeel of gebied verleend en bedraagt maximaal het bedrag dat als deelplafond is vastgesteld voor het stadsdeel of gebied waarbinnen de activiteiten als bedoeld in artikel 5:2 plaatsvinden.
Artikel 5:5 Subsidieplafond
- 1.
Voor de subsidieverlening op grond van dit hoofdstuk geldt een subsidieplafond van € 17.714.000,- voor het kalenderjaar 2026 en € 23.614.000,- voor het kalenderjaar 2027, met deelplafonds per stadsdeel of gebied.
- 2.
De deelplafonds per stadsdeel of gebied voor het kalenderjaar 2026 bedragen:
a. Centrum I: Archipel Willemspark, Binnenstad, Kortenbos, Zeeheldenkwartier, Rivierenbuurt, Oude Centrum en Stationsbuurt: € 1.923.000,- per kalenderjaar, waarvan € 972.000,- voor de activiteiten als bedoeld in artikel 5:2, onder a en b en € 951.000,- voor de activiteiten als bedoeld in artikel 5:2, onder c;
b. Centrum II: Transvaal en Groente & Fruitmarkt: € 1.361.000,- per kalenderjaar, waarvan € 800.000,- voor de activiteiten als bedoeld in artikel 5:2, onder a en b en € 561.000,- voor de activiteiten als bedoeld in artikel 5:2, onder c;
c. Centrum III: Schilderswijk: € 2.480.000,- per kalenderjaar, waarvan € 1.495.000,- voor de activiteiten als bedoeld in artikel 5:2, onder a en b en € 985.000,- voor de activiteiten als bedoeld in artikel 5:2, onder c;
d. Escamp I: Moerwijk, Morgenstond, Bouwlust en Vrederust: € 1.761.000,- per kalenderjaar, waarvan € 1.562.000,- voor de activiteiten als bedoeld in artikel 5:2, onder a en b en € 199.000,- voor de activiteiten als bedoeld in artikel 5:2, onder c;
e. Escamp II: Leyenburg, Rustenburg-Oostbroek, de Uithof, Wateringse Veld en Zuiderpark: € 862.000,- per kalenderjaar, waarvan € 824.000,- voor de activiteiten als bedoeld in artikel 5:2, onder a en b en € 38.000,- voor de activiteiten als bedoeld in artikel 5:2, onder c;
f. Haagse Hout: € 1.347.000,- per kalenderjaar, waarvan € 819.000,- voor de activiteiten als bedoeld in artikel 5:2, onder a en b en € 528.000,- voor de activiteiten als bedoeld in artikel 5:2, onder c;
g. Laak: € 2.027.000,- per kalenderjaar, waarvan € 1.329.000,- voor de activiteiten als bedoeld in artikel 5:2, onder a en b en € 698.000,- voor de activiteiten als bedoeld in artikel 5:2, onder c;
h. Leidschenveen-Ypenburg: € 1.372.000,- per kalenderjaar, waarvan € 1.108.000,- voor de activiteiten als bedoeld in artikel 5:2, onder a en b en € 264.000,- voor de activiteiten als bedoeld in artikel 5:2, onder c;
i. Loosduinen: € 1.468.000,- per kalenderjaar, waarvan € 842.000,- voor de activiteiten als bedoeld in artikel 5:2, onder a en b en € 626.000,- voor de activiteiten als bedoeld in artikel 5:2, onder c;
j. Scheveningen: € 1.914.000,- per kalenderjaar, waarvan € 1.402.000,- voor de activiteiten als bedoeld in artikel 5:2, onder a en b en € 512.000,- voor de activiteiten als bedoeld in artikel 5:2, onder c;
k. Segbroek: € 1.199.000,- per kalenderjaar, waarvan € 1.062.000,- voor de activiteiten als bedoeld in artikel 5:2, onder a en b en € 137.000,- voor de activiteiten als bedoeld in artikel 5:2, onder c.
- 3.
De deelplafonds per stadsdeel of gebied voor het kalenderjaar 2027 bedragen € 23.614.000,-:
a. Centrum I: Archipel Willemspark, Binnenstad, Kortenbos, Zeeheldenkwartier, Rivierenbuurt, Oude Centrum en Stationsbuurt: € 2.564.000,- per kalenderjaar, waarvan € 1.296.000,- voor de activiteiten als bedoeld in artikel 5:2, onder a en b en € 1.268.000,- voor de activiteiten als bedoeld in artikel 5:2, onder c;
b. Centrum II: Transvaal en Groente & Fruitmarkt: € 1.814.000,- per kalenderjaar, waarvan € 1.066.000,- voor de activiteiten als bedoeld in artikel 5:2, onder a en b en € 748.000,- voor de activiteiten als bedoeld in artikel 5:2, onder c;
c. Centrum III: Schilderswijk: € 3.306.000,- per kalenderjaar, waarvan € 1.993.000,- voor de activiteiten als bedoeld in artikel 5:2, onder a en b en € 1.313.000,- voor de activiteiten als bedoeld in artikel 5:2, onder c;
d. Escamp I: Moerwijk, Morgenstond, Bouwlust en Vrederust: € 2.347.000,- per kalenderjaar, waarvan € 2.082.000,- voor de activiteiten als bedoeld in artikel 5:2, onder a en b en € 265.000,- voor de activiteiten als bedoeld in artikel 5:2, onder c;
e. Escamp II: Leyenburg, Rustenburg-Oostbroek, de Uithof, Wateringse Veld en Zuiderpark: € 1.148.000,- per kalenderjaar, waarvan € 1.098.000,- voor de activiteiten als bedoeld in artikel 5:2, onder a en b en € 50.000,- voor de activiteiten als bedoeld in artikel 5:2, onder c;
f. Haagse Hout: € 1.796.000,- per kalenderjaar, waarvan € 1.092.000,- voor de activiteiten als bedoeld in artikel 5:2, onder a en b en € 704.000,- voor de activiteiten als bedoeld in artikel 5:2, onder c;
g. Laak: € 2.702.000,- per kalenderjaar, waarvan € 1.772.000,- voor de activiteiten als bedoeld in artikel 5:2, onder a en b en € 930.000,- voor de activiteiten als bedoeld in artikel 5:2, onder c;
h. Leidschenveen-Ypenburg: € 1.829.000,- per kalenderjaar, waarvan € 1.477.000,- voor de activiteiten als bedoeld in artikel 5:2, onder a en b en € 352.000,- voor de activiteiten als bedoeld in artikel 5:2, onder c;
i. Loosduinen: € 1.958.000,- per kalenderjaar, waarvan € 1.123.000,- voor de activiteiten als bedoeld in artikel 5:2, onder a en b en € 835.000,- voor de activiteiten als bedoeld in artikel 5:2, onder c;
j. Scheveningen: € 2.552.000,- per kalenderjaar, waarvan € 1.869.000,- voor de activiteiten als bedoeld in artikel 5:2, onder a en b en € 683.000,- voor de activiteiten als bedoeld in artikel 5:2, onder c;
k. Segbroek: € 1.598.000,- per kalenderjaar, waarvan € 1.416.000,- voor de activiteiten als bedoeld in artikel 5:2, onder a en b en € 182.000,- voor de activiteiten als bedoeld in artikel 5:2, onder c.
- 4.
Als het deelplafond in een stadsdeel of gebied niet wordt overschreden, kan het college de resterende middelen naar rato verdelen over de andere deelplafonds per stadsdeel of gebied.
- 5.
Het college kan het subsidieplafond en de deelplafonds conform artikel 7 van de ASV verlagen.
- 6.
Het college kan het subsidieplafond en de deelplafonds bij afzonderlijk besluit verhogen.
Artikel 5:6 Wijze van verdeling van de subsidie
- 1.
Honorering van aanvragen die in aanmerking komen voor subsidie en die niet worden geweigerd, geschiedt in volgorde van de door het college aangebrachte rangschikking, totdat het vastgestelde subsidieplafond is bereikt.
- 2.
Bij de rangschikking van de aanvragen kent het college punten toe aan de hand van de volgende criteria en tot het daarbij vermelde maximum aantal:
a. de aanvrager heeft een actuele passende visie die aansluit bij de beleidsmatige ambities voor het gebiedsgericht welzijnswerk. Dit blijkt uit de analyse van het beleidsplan Professioneel Welzijnswerk, de vraagstukken die voor het versterken en verbinden van bestaande en nieuwe buurt- en bewonersinitiatieven, betrokkenheid bij de woon- en leefomgeving, kansrijk opgroeien en ontwikkelen van jongeren en veiligheid en leefbaarheid in buurt en wijk van belang zijn en de daarbij geformuleerde interventies en aanpakken. De visie draagt bij aan het gebiedsgericht welzijnswerk en waarin het ontwikkelen van eigen kracht, talentontwikkeling en participatievermogen bij bewoners en jeugdigen centraal staat:
1° de visie is zeer passend: 10 punten;
2° de visie is bovengemiddeld passend: 6 punten;
3° de visie is gemiddeld passend: 3 punten; of
4° de visie is beperkt of niet passend: 0 punten;
b. de aanvrager hanteert een werkwijze die effectief bijdraagt aan het behalen van de doelen van dit hoofdstuk en dus bijdragen aan de eigen kracht, talentontwikkeling en participatie van bewoners en jeugdigen. Dit blijkt uit de mate waarin het plan van aanpak en de daarin beschreven werkwijze aansluit op de door de aanvrager aangevulde gebiedsanalyse, de mate waarin dit plan en de werkwijze aansluiten op de doelen in dit hoofdstuk en de mate waarin de aanvrager bij het toepassen van de werkwijze voor de doelen het verschil maakt:
1° de werkwijze is zeer effectief: 10 punten;
2° de werkwijze is bovengemiddeld effectief: 6 punten;
3° de werkwijze is gemiddeld effectief: 3 punten; of
4° de werkwijze is beperkt of niet effectief: 0 punten;
c. de aanvrager heeft een relevant formeel en informeel netwerk en werkt hier actief mee samen. Dit blijkt uit de visie van de aanvrager op diens rol in de formele netwerken, die onder andere bestaan uit scholen, sportverenigingen, wijkorganisaties, politie, veiligheidsinstanties, samenwerkingsverbanden jeugd, kleine maatschappelijke initiatieven en andere maatschappelijke partners, en in de informele netwerken, die bestaan uit maatschappelijke partners of sleutelfiguren die zich meer in de sociale structuur bevinden en die een brugfunctie kunnen vervullen tussen de gemeente en de andere formele partijen en de doelgroep, en de vertaling van die visie naar de samenwerking met andere partijen, inclusief met welke organisaties in het formeel en informeel netwerk momenteel wordt samengewerkt en op welke wijze:
1° het netwerk is zeer relevant en de aanvrager werkt hier zeer actief mee samen: 10 punten;
2° het netwerk is bovengemiddeld relevant en de aanvrager werkt hier bovengemiddeld actief mee samen: 6 punten;
3° het netwerk is gemiddeld relevant en de aanvrager werkt hier gemiddeld actief mee samen: 3 punten; of
4° het netwerk is beperkt of niet relevant en de aanvrager werkt hier beperkt of niet mee samen: 0 punten;
d. de aanvrager heeft kennis van en ervaring met de maatschappelijke opgaven, de specifieke kenmerken en het karakter van het betreffende stadsdeel of gebied en de aanvrager zorgt dat het gebiedsgericht welzijnswerk daarop aansluit. Dit blijkt uit de door de aanvrager aangevulde gebiedsanalyse waarin objectieve gegevens zijn gekoppeld aan de potentie, belevingen en verwachtingen van bewoners en jeugdigen en de beschrijving van de visie van de aanvrager op toekomstige ontwikkelingen en de vertaling daarvan naar de activiteiten:
1° de kennis en ervaring is zeer goed: 10 punten;
2° de kennis en ervaring is bovengemiddeld: 6 punten;
3° de kennis en ervaring is gemiddeld: 3 punten; of
4° de kennis en ervaring is beperkt of ontbreekt: 0 punten;
e. de aanvrager zorgt dat het gebiedsgericht welzijnswerk de kracht en energie van de wijk en haar bewoners benut. Dit blijkt uit de wijze waarop de specifieke kenmerken van een wijk en de bewoners bij het organiseren van de activiteiten een rol spelen:
1° het gebiedsgericht welzijnswerk benut bovengemiddeld de kracht en energie van de wijk en haar bewoners: 6 punten;
2° het gebiedsgericht welzijnswerk benut gemiddeld de kracht en energie van de wijk en haar bewoners: 3 punten; of
3° het gebiedsgericht welzijnswerk benut beperkt of niet de kracht en energie van de wijk en haar bewoners: 0 punten;
f. de aanvrager zorgt dat degenen die het gebiedsgericht welzijnswerk uitvoeren in staat zijn om onderliggende spanningen en tegenstellingen in de samenleving te signaleren en te analyseren en deze spanningen en tegenstellingen te verminderen. Dit blijkt uit de omschrijving van de methodieken en interventies om deze spanningen in beeld te krijgen en deze positief te beïnvloeden:
1° de signalering, analyse en vermindering is bovengemiddeld: 6 punten;
2° de signalering, analyse en vermindering is gemiddeld: 3 punten; of
3° de signalering, analyse en vermindering is beperkt of ontbreekt: 0 punten;
g. de aanvrager zorgt dat degenen die het gebiedsgericht welzijnswerk uitvoeren aandacht hebben voor de groepsdynamica en dat zij een signalerende functie vervullen bij risicogedrag. Dit blijkt uit de omschrijving van de kennis die degenen die het gebiedsgericht welzijnswerk uitvoeren hebben van hoe groepen functioneren en de interventies die zij toepassen bij risicogedrag:
1° de aandacht voor groepsdynamica en de signalerende functie bij risicogedrag is bovengemiddeld: 6 punten;
2° de aandacht voor groepsdynamica en de signalerende functie bij risicogedrag is gemiddeld: 3 punten; of
3° de aandacht voor groepsdynamica en de signalerende functie bij risicogedrag is beperkt of ontbreekt: 0 punten;
h. de aanvrager zorgt dat degenen die het gebiedsgericht welzijnswerk uitvoeren de jeugdigen boeien en verleiden tot deelname aan en organisatie van activiteiten. Dit blijkt uit de omschrijving van de methodieken en interventies waarover de jongerenwerkers beschikken om jeugdigen te betrekken en de mate waarin jeugdigen bij het organiseren van de activiteiten betrokken zijn:
1° het boeien en verleiden van jeugdigen is bovengemiddeld: 6 punten;
2° het boeien en verleiden van jeugdigen is gemiddeld: 3 punten; of
3° het boeien en verleiden van jeugdigen is beperkt of ontbreekt: 0 punten;
i. de aanvrager heeft een inclusieve werkwijze. Dit blijkt uit de mate waarin de organisatie oog heeft voor diverse achtergronden, behoeften en omstandigheden van de doelgroep, zoals sociaal-culturele achtergrond, uiterlijke kenmerken, seksuele oriëntatie, sociale status, financiële situatie, educatie, leeftijd, gezondheid, gender, sekse, taal, geletterdheid, arbeidsparticipatie, religie en levensbeschouwing, zowel bij de uitvoering van de activiteiten als de mate waarin de organisatie concrete doelen op het gebied van inclusie stelt, de resultaten daarvan jaarlijks evalueert en de doelen aan de hand daarvan herijkt:
1° de werkwijze is bovengemiddeld inclusief: 6 punten;
2° de werkwijze is gemiddeld inclusief: 3 punten; of
3° de werkwijze is beperkt of niet inclusief: 0 punten;
j. de aanvrager zorgt voor continuïteit in de dienstverlening. Dit blijkt uit het plan van aanpak om de activiteiten zoals benoemd in artikel 5.2 voort te zetten. Hierin wordt tenminste omschreven hoe de aanpak van het gebiedsgerichte welzijnswerk gecontinueerd wordt, hoe het sociaal beheer van het buurthuis of de buurthuizen wordt overgenomen en hoe het personeel, die de activiteiten op de dag vóór de start van het subsidietijdvak uitvoerde, na hun instemming, wordt overgenomen:
1° de zorg voor de continuïteit is bovengemiddeld: 6 punten;
2° de zorg voor de continuïteit is gemiddeld: 3 punten; of
3° de zorg voor de continuïteit is beperkt of ontbreekt: 0 punten
k. de aanvrager beschikt over het innovatievermogen en de flexibiliteit om effectief in te spelen op maatschappelijke ontwikkelingen in Den Haag. Dit blijkt uit de omschrijving van de ideeën om het gebiedsgericht welzijnswerk toekomstbestendig te houden:
1° het innovatievermogen en de flexibiliteit is bovengemiddeld: 6 punten;
2° het innovatievermogen en de flexibiliteit is gemiddeld: 3 punten; of
3° het innovatievermogen en de flexibiliteit is beperkt of ontbreekt: 0 punten;
l. het percentage overhead is laag. Dit blijkt uit hoeveel procent het percentage overhead van de totale kosten lager is dan de het gemiddelde percentage overhead van alle ingediende aanvragen gezamenlijk:
1° de overhead is 5% tot 10% lager dan het gemiddelde: 6 punten;
2° de overhead verschilt minder dan 5% van het gemiddelde: 3 punten; of
3° de overhead is meer dan 5% boven of meer dan 10% onder van het gemiddelde: 0 punten.
- 3.
Als het subsidieplafond wordt overschreden als gevolg van aanvragen die bij de beoordeling gelijk zijn gerangschikt, stelt het college de onderlinge rangschikking van die aanvragen vast aan de hand van de criteria uit het tweede lid, onder a.
- 4.
Als aanvragen na toepassing van het derde lid gelijk zijn gerangschikt, stelt het college de onderlinge rangschikking van die aanvragen vast aan de hand van de criteria uit het tweede lid, onder b.
- 5.
Als aanvragen na toepassing van het vierde lid gelijk zijn gerangschikt, stelt het college de onderlinge rangschikking van die aanvragen vast aan de hand van de hoogte van het aangevraagde subsidiebedrag waarbij het laagste bedrag voor gaat.
Artikel 5:7 Aanvullende verplichtingen
Onverminderd de artikelen 4:37, 4:38 en 4:39 van de Awb en de artikelen 12 en 13, van de ASV, en artikel 3:2 gelden voor de subsidieontvanger de volgende aanvullende verplichtingen:
-
a. de ontvanger werkt actief mee aan het maken en uitvoeren van afspraken over samenwerking tussen gebiedsgericht welzijnswerk, organisaties op het gebied van sport en cultuur en jeugdhulp, scholen veiligheidsinstanties en woningbouwcorporaties. De samenwerking wordt periodiek geëvalueerd en op basis van de evaluatie herijkt;
b. de ontvanger zoekt actief de samenwerking op met vrijwilligersorganisaties en andere maatschappelijke organisaties, bewonersorganisaties, buurtpreventieteams en andere bewonersinitiatieven die geworteld zijn in het sociale weefsel van de wijk. De samenwerking wordt periodiek geëvalueerd en op basis van de evaluatie herijkt;
c. de ontvanger biedt ruimte voor differentiatie in het opleidingsniveau van de opbouw- en jongerenwerkers, waarbij professionals minimaal beschikken over een relevante afgeronde mbo-opleiding
Hoofdstuk 6 Subsidie voor het intensiveren van de bestaande activiteiten
Gereserveerd.
Hoofdstuk 7 Tussentijdse verantwoording
Artikel 7:1 Indieningstermijn tussentijdse verantwoording
- 1.
Gedurende de looptijd van het subsidietijdvak dient de subsidieontvanger jaarlijks een tussentijdse verantwoording in waarbij de tussentijdse verantwoording voor 2026 uiterlijk op 30 april 2027 wordt ingediend en die voor 2027 onderdeel is van de eindverantwoording.
- 2.
Aanvullend op de jaarlijkse tussentijdse verantwoording, dient de subsidieontvanger gedurende de looptijd van het subsidietijdvak op 15 april, 15 juli, 15 oktober en 15 januari een tussentijdse verantwoording over het voorafgaande kwartaal in.
Artikel 7:2 Wijze van tussentijdse verantwoording
- 1.
De jaarlijkse tussentijdse verantwoording als bedoeld in artikel 6:1, eerste lid, bestaat uit:
a. een voor openbaarmaking geschikt inhoudelijk verslag over het betreffende kalenderjaar conform artikel 17, vierde lid, van de ASV;
b. een voor openbaarmaking geschikt financieel verslag over het betreffende kalenderjaar conform artikel 17, vijfde lid, van de ASV;
c. een verklaring dat de verantwoording over het betreffende kalenderjaar juist en volledig is. Hiervoor wordt een bestuursverklaring of directieverklaring ingediend conform het door het college vastgestelde model.
- 2.
Als een verleende subsidie zonder indexatie meer bedraagt dan € 125.000 per kalenderjaar, bevat de jaarlijkse tussentijdse verantwoording als bedoeld in artikel 6:1, eerste lid, tevens een controleverklaring over het financieel verslag, inclusief het oordeel of het inhoudelijk verslag met het financieel verslag verenigbaar is en geen materiële afwijkingen bevat.
- 3.
De tussentijdse verantwoording per kwartaal als bedoeld in artikel 6:1, tweede lid, bestaat uit een voor openbaarmaking geschikt inhoudelijk verslag over het betreffende kwartaal conform artikel 17, vierde lid, van de ASV.
- 4.
De ontvanger maakt voor de jaarlijkse tussentijdse verantwoording als bedoeld in artikel 6:1, eerste lid, gebruik van de voor deze regeling ter beschikking gestelde inhoudelijk en financieel rapportage formats en voor de tussentijdse verantwoording per kwartaal als bedoeld in artikel 6:1, tweede lid, van het voor deze regeling ter beschikking gestelde inhoudelijk format.
Hoofdstuk 8 Eindverantwoording en vaststelling
Artikel 8:1 Indieningstermijn aanvraag tot vaststelling
In afwijking van artikel 17, eerste lid, van de ASV dient de subsidieontvanger de aanvraag tot vaststelling in uiterlijk op 30 april 2028.
Artikel 8:2 Wijze van verantwoorden
- 1.
De aanvraag tot vaststelling bevat:
a. een voor openbaarmaking geschikt inhoudelijk eindverslag over het gehele subsidietijdvak conform artikel 6:2, eerste lid, onder a;
b. een voor openbaarmaking geschikt financieel eindverslag over het gehele subsidietijdvak conform artikel 6:2, eerste lid, onder b;
c. een verklaring dat de verantwoording over het gehele subsidietijdvak juist en volledig is. Hiervoor wordt een bestuursverklaring of directieverklaring ingediend volgens het door het college vastgestelde model; en
d. een toelichting op eventuele discrepanties tussen de tussentijdse verantwoordingsstukken en de eindverantwoording.
- 2.
Als een verleende subsidie zonder indexatie meer bedraagt dan € 125.000,- per kalenderjaar, bevat de aanvraag tot vaststelling een controleverklaring over het financieel eindverslag, inclusief het oordeel of het inhoudelijk eindverslag met het financieel eindverslag verenigbaar is en geen materiële afwijkingen bevat.
Hoofdstuk 9 Overige bepalingen
Artikel 9:1 Evaluatie
Het college evalueert deze subsidieregeling uiterlijk in 2027.
Artikel 9:2 Inwerkingtreding
Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte in het Gemeenteblad waarin zij wordt geplaatst.
Artikel 9:3 Citeertitel
Deze subsidieregeling wordt aangehaald als: Subsidieregeling professioneel welzijnswerk 2026-2027 Den Haag 2025.
Bijlage 1– Indicatoren
Indicatoren Hoofdstuk 4 en 5
Tevredenheid |
|
Vindbaarheid |
Ik kon [… ]* makkelijk vinden |
Vertrouwen in hulp |
Ik heb vertrouwen in de mensen die mij helpen |
Ervaren laagdrempeligheid |
Ik voelde geen belemmeringen om mijn vraag te stellen |
Gastvrijheid |
Ik voel mij welkom |
Aanraden bij andere mensen |
Ik zou […]* aanraden bij andere mensen |
Inventariseren van de pluspunten |
Wat doen we goed en moeten we blijven doen? |
Algemene tevredenheid |
Geef een cijfer van 1 tot 10 over hoe tevreden u bent met de hulp van […]* |
Resultaat |
Bent u tevreden met het antwoord wat u heeft gekregen? |
*het Servicepunt XL/het buurthuis
Indicatoren hoofdstuk 4
Dagelijks functioneren De mogelijkheid van inwoners om te navigeren tussen hun leefwereld en de systeemwereld. Dit omvat het zelfstandig omgaan met digitale en administratieve processen, het vinden van passende hulp en ondersteuning, en het aanpakken van problemen (Van Dijk, 2005) |
|
Toegankelijkheid van informatie |
Ik kan makkelijk informatie vinden over de beschikbare voorzieningen |
Passende hulp vinden |
Ik weet waar ik mijn hulpvraag kan stellen |
Tijdig gebruik van hulp |
Ik voorkom problemen door op tijd om hulp te vragen |
Digitaal vaardig |
Ik kan zelfstandig online mijn zaken regelen |
Zelfstandigheid in dagelijks leven |
Ik kan mijn zaken regelen na hulp |
Zelfredzaamheid ‘...het (zelf) problemen en tegenslagen kunnen oplossen en verwerken. Het betekent dan ook dat bij problemen die een persoon niet zelf kan oplossen op tijd hulp wordt gevraagd' (Janssen e.a., 2011). |
|
Probleemoplossend vermogen |
Ik weet wat ik moet doen als ik een probleem heb |
Hulp vragen als het zelf niet lukt |
Ik vraag hulp als het me zelf niet lukt |
Weten waar goed in te zijn |
Ik weet waar ik goed in ben |
Volgende keer anders doen |
Ik weet wat ik de volgende keer anders kan doen |
Zelf kiezen |
Ik kies zelf wat ik doe in mijn leven |
Weten bij wie hulp vragen |
Ik weet wie ik om hulp kan vragen |
Sociaal netwerk ‘Een groep mensen, zoals vrienden, familie, en buurtgenoten, met wie je regelmatig contact hebt en die steun, invloed, en gezelschap bieden. Het netwerk kan zowel positieve hulp en vertrouwen geven als uitdagingen, zoals kritiek of tegenwerking’ (Heaney & Israel , 2008). |
|
Bestaan van netwerk |
Ik heb mensen om mij heen |
Uitbreiding van netwerk |
Ik heb mensen leren kennen die ik hiervoor nog niet kende |
Wederkerigheid van netwerk |
Ik ondersteun mensen die mij ook helpen |
Omgang met tegenslagen |
Ik heb mensen in mijn omgeving die mij helpen als ik er zelf niet uit kom |
Gezelschap |
Ik heb mensen om mij heen waar ik mij prettig bij voel |
Meedoen aan de maatschappij/Maatschappelijke participatie ‘Actieve en passieve vormen van betrokkenheid bij de samenleving die (in)direct nuttig zijn voor de samenleving (De Klerk en Timmermans, 1999). |
|
Bereid anderen te helpen |
Ik ben bereid andere mensen te helpen |
Helpen bij het organiseren van activiteiten |
Ik help bij activiteiten |
Meedoen aan vrijwilligerswerk |
Ik doe aan vrijwilligerswerk |
Ondernemen van activiteiten samen met anderen |
Ik onderneem activiteiten met buurtbewoners in mijn wijk |
Zingeving 'De mate waarin individuen hun leven ervaren als logisch, doelgericht en significant. Het omvat vier basisbehoeften: doelgerichtheid, waarde, hanteerbaarheid, en eigenwaarde' ( Baumeister , 1991). |
|
Richting in het leven |
Ik weet elke dag wat ik ga doen |
Bereiken in het leven |
Ik weet wat ik wil bereiken in het leven |
Betekenisvol leven |
Wat ik doe in het leven voelt belangrijk voor mij |
Van betekenis zijn |
Ik voel dat mijn acties betekenis hebben |
Omgang met uitdagingen |
Als iets tegenzit, weet ik hoe ik daarmee om kan gaan |
Vertrouwen in eigen vermogen |
Ik heb vertrouwen dat ik problemen op kan lossen |
Zelfacceptatie |
Ik ben tevreden met wie ik ben |
Zelfrespect |
Ik respecteer mezelf, ook als ik fouten maak |
Indicatoren Hoofdstuk 5
Sociale cohesie 'Sterke interne samenhang [...], waarbij de leden elkaar steunen en zich met de groep identificeren' ( Schnabel et. al. geciteerd van Van Doorn, 1959) |
|
Makkelijk in contact te komen |
Ik groet de mensen in de wijk |
Ontvangen van nieuwe inwoners |
Ik maak kennis als er een nieuwe bewoners komt wonen in mijn wijk |
Buurtbewoners kennen |
Ik weet wie mijn buren zijn |
Nieuwe mensen leren kennen |
Ik leer nieuwe mensen kennen in mijn wijk |
Terugvallen op andere buurtbewoner |
Ik weet bij ik moet zijn als ik iets nodig heb |
Prettig contact met andere buurtbewoners |
Ik heb het telefoonnummer van mijn buren |
Goede band met andere inwoner |
Ik heb een goede band met andere inwoners in mijn wijk |
Zelforganiserend vermogen ‘Het vermogen van bewoners om zelf initiatieven te nemen en samen te werken aan het verbeteren van hun leefomgeving. Dit houdt in dat ze behoeften herkennen, middelen regelen en oplossingen uitvoeren zonder directe hulp van buitenaf’ (Huygen et al., 2012; BMC,2016) |
|
Informatie over ontwikkelingen in de wijk |
Ik ben op de hoogte van de plannen van de gemeente in mijn wijk |
Bewustzijn van mogelijkheden |
Ik weet hoe ik verbeteringen in mijn wijk zelf kan organiseren |
Samenwerking tussen bewoners |
Samen met buurtbewoners werk ik aan activiteiten in de wijk |
Gezamenlijk belang (een onderwerp, bijvoorbeeld groen, speeltuin, jeugdcriminaliteit) |
Ik heb belang bij de initiatieven in mijn wijk |
Intrinsieke motivatie |
Ik wil mij inzetten voor het verbeteren van mijn wijk |
Invloed hebben op het verbeteren van de straat |
Ik heb invloed op het verbeteren van mijn wijk |
Prettig samenleven bij maatschappelijke tegenstellingen ‘De mate waarin individuen en groepen binnen een samenleving op een harmonieuze manier met elkaar om gaan, ondanks bestaande verschillen in opvattingen, waarden, culturen of sociaaleconomische posities. Dit omvat het respecteren van diversiteit en het in contact komen met elkaar’ (Nederlands Jeugdinstituut, z.d. ; Movisie , 2023) |
|
Respecteren van verschillen (bijvoorbeeld in cultuur) |
Ik vind het prima dat in mijn buurt verschillende culturen zijn |
Bevorderen verbinding |
Ik zie het belang om samen te leven met andere bewoners, zelfs als zij verschillen met mij |
Openstaan voor verschillende opvattingen |
Ik kan luisteren naar andermans verhaal ondanks een verschil in opvatting |
Ontwikkelen nieuwe inzichten |
Ik sta open om te leren van bewoners met verschillende achtergronden |
Conflictoplossing |
Voordat ik de politie bel, probeer ik eerst het gesprek aan te gaan |
Sociale leefbaarheid ‘Een sociaal leefbare omgeving is een plek die mensen waarderen en waarin ze zich veilig voelen, elkaar ontmoeten, en waar iedereen toegang heeft tot basisbehoeften zoals onderwijs, gezondheidszorg en sociale interactie’ ( Forrest en Kearns , 2001; Gehl , 2010; Leidelmeijer & Van Kamp, 2004) |
|
Elkaar ontmoeten |
Er zijn plekken in mijn wijk waar ik andere bewoners ontmoet |
Objectieve veiligheid |
Ik kan 's avonds alleen over straat |
Ervaren veiligheid in de omgeving |
Ik ervaar geen overlast in de wijk |
Waarderen van omgeving |
Ik zou mijn wijk aanraden bij anderen |
Elkaar ondersteunen |
Ik kan mijn buurtbewoners vragen om hulp (zoals een klein klusje in het huis) |
Toegang tot basisbehoeften |
Ik woon dichtbij basisvoorzieningen zoals de supermarkt en gezondheidszorg |
Identiteitsontwikkeling ‘De manier waarop iemand zichzelf ziet (zelfbeeld), waardeert en daardoor zich ontwikkelt met zelfvertrouwen’ ( Eichas , Meca , Montgomery & Kurtines , 2015) |
|
Eigen karakter weten |
Ik weet wat mijn karakter is |
Eigen kwaliteit weten |
Ik weet wat ik kan |
Weten wat eigen interesses zijn |
Ik weet wat mijn interesses zijn |
Grenzen aangeven |
Ik weet wat mijn grenzen zijn |
Weten wat je wil |
Ik weet wat ik wil |
Respect hebben voor jezelf |
Ik heb respect voor mijzelf |
Eigen keuzes maken |
Ik maak mijn eigen keuzes |
Weten wat de eigen talenten zijn |
Ik weet wat mijn talenten zijn |
Jezelf leren kennen |
Ik leer mijzelf kennen |
Durven vrienden te maken |
Ik durf vrienden te maken |
Durven te uiten |
Ik durf uit te komen voor mijn mening |
Sociale vaardigheden ‘De mogelijkheden van een persoon om op een respectvolle en duidelijke manier met anderen om te gaan, goed samen te werken, assertief en empathisch te zijn, conflicten op te lossen in diverse situaties en verantwoordelijkheid te tonen’ ( Gresham & Elliott, 1990) |
|
Conflictoplossing |
In een conflict zoek ik naar een oplossing die ook voor een ander werkt |
Assertiviteit |
Ik durf mijn mening te geven |
Empathisch zijn |
Ik toon begrip voor een ander |
Respectvol met anderen omgaan |
Ik behandel anderen met aandacht ongeacht iemand anders zijn achtergrond |
Verantwoordelijkheid nemen |
Ik kom mijn afspraken na |
Samenwerken |
Ik communiceer met de ander bij het uitvoeren van een gezamenlijke taak |
Sociaal netwerk ‘Een groep mensen, zoals vrienden, familie, en buurtgenoten, met wie je regelmatig contact hebt en die steun, invloed, en gezelschap bieden. Het netwerk kan zowel positieve hulp en vertrouwen geven als uitdagingen, zoals kritiek of tegenwerking’ (Heaney & Israel , 2008). |
|
Bestaan van netwerk |
Ik heb mensen om mij heen |
Uitbreiding van netwerk |
Ik heb mensen leren kennen die ik hiervoor nog niet kende |
Wederkerigheid van netwerk |
Ik geef andere mensen net zoveel steun als zij mij ondersteunen |
Omgang met tegenslagen |
Ik heb mensen in mijn omgeving die mij helpen als ik er zelf niet uit kom |
Gezelschap |
Ik heb mensen om mij heen waar ik mij prettig bij voel |
Maatschappelijke participatie ‘Actieve en passieve vormen van betrokkenheid bij de samenleving die (in)direct nuttig zijn voor de samenleving (De Klerk en Timmermans, 1999). |
|
Bereid anderen te helpen |
Ik ben bereid andere inwoners te helpen |
Helpen bij het organiseren van activiteiten |
Ik help bij activiteiten |
Meedoen aan vrijwilligerswerk |
Ik doe aan vrijwilligerswerk |
Ondernemen van activiteiten samen met anderen |
Ik onderneem activiteiten met buurtbewoners in mijn wijk |
Weerbaarheid in groepsdynamiek ‘Het standvastig blijven en de eigen waarden, overtuigingen en gedragingen te handhaven, ondanks druk of invloed van de groep, zodat niet afgegleden wordt naar grensoverschrijdend en schadelijk gedrag’ ( Adjiembaks et al, 2020) |
|
Weerbaarheid |
Ik durf mijn mening te geven, ook als deze anders is dan die van de groep |
Normering |
Ik weet welk gedrag in de samenleving als ongepast wordt gezien |
Zelfrespect |
Ik weet wat ik zelf waard ben |
Ontwikkeling |
Ik weet hoe ik kan bijdragen aan de ontwikkeling van de groep |
Omgeving |
Ik kan als groep een positieve bijdrage geven aan de omgeving |
Veilig voelen |
Ik durf mijn zorgen te delen in de groep |
Ingaan tegen grensoverschrijdend gedrag |
Ik zeg er iets van als ik merk dat iemand niet netjes wordt behandeld |
Artikelsgewijze toelichting
Artikel 1:4, tweede lid, onder f
Vrijwilligersvergoedingen moeten naar het oordeel van het college redelijk en proportioneel zijn. Dit betekent dat de kosten van de vergoedingen voor vrijwilligers in verhouding dienen te staan tot de totale kosten van de activiteiten en dat de vergoeding niet aan elke vrijwilliger wordt betaald, maar alleen aan die vrijwilligers die tot een specifieke doelgroep behoren of een meer dan bovengemiddelde inzet leveren. Te denken valt aan vrijwilligers met een laag inkomen of vrijwilligers die een lange werkweek maken als vrijwilliger.
Artikel 3:1, onder d
Het kwaliteitslabel zorgt ervoor dat de kwaliteit van het welzijnswerk geborgd wordt. Als aanvragers nog niet over het kwaliteitslabel beschikken, is het mogelijk om aan te tonen dat zij bezig zijn met het behalen van het kwaliteitslabel. Dit door kenbaar te maken welke stappen zij al gezet hebben in het stappenplan, waarbij bij de aanvraag minimaal stap 1 moet zijn afgerond en uiterlijk op 31 december 2026 alsnog het kwaliteitslabel moet zijn verkregen.
Artikel 3:2, onder j
Bij het waarborgen van de laagdrempelige toegang tot buurthuizen en wijkcentra is het van belang dat alle bewoners zich welkom en vrij voelen om binnen te lopen. Daarom is er geen ruimte voor structurele openbare politieke of levensbeschouwelijke bijeenkomsten, zoals kerkdiensten of politieke campagnes en zijn ook politieke en religieuze vlaggen en posters niet toegestaan. Levensbeschouwelijke en politieke organisaties kunnen wel andere activiteiten organiseren zoals bijvoorbeeld een voorlichting of een gespreksgroep. Ook mogen er wel tijdelijke activiteiten met een levensbeschouwelijk karakter zoals iftar maaltijden of een kerstviering georganiseerd worden.
Artikel 4:2, onder a, onder 1° tot en met 3°
Bij het ondersteunen van bewoners staat centraal dat zij, waar mogelijk, zelf of met behulp van hun netwerk hun hulpvraag oplossen. Dit betekent dat eerst wordt gekeken naar beschikbare algemene voorzieningen. Als deze niet passend zijn, wordt de bewoner begeleid bij bijvoorbeeld een melding voor een maatwerkvoorziening of toeleiding naar zorg. De ondersteuning stopt niet voordat de bewoner een intake heeft gehad bij de juiste dienstverlener.
Artikel 4:2, onder a, onder 5°
Bij het ouderenwerk staat het versterken van sociale verbondenheid en het vroegtijdig signaleren van kwetsbaarheid centraal. De ouderenwerker coördineert de telefooncirkel, waardoor ouderen in contact blijven en een sociaal vangnet behouden. Daarnaast stuurt de gemeente bewoners vanaf 75 jaar elk kroonjaar een uitnodiging voor een signalerend huisbezoek, met daarin een vragenlijst over de verschillende leefgebieden waaruit de kwetsbaarheidscore van de bewoner kan worden gemeten. De ouderenwerker organiseert signalerende huisbezoeken voor bewoners die op basis van de uitnodiging aangeven een huisbezoek op prijs te stellen. Deze huisbezoeken kunnen ook afgelegd worden door een vrijwilliger. De ouderenwerker gaat in ieder geval zelf op huisbezoek bij ouderen die een hoge kwetsbaarheidsscore hebben of die worden aangemeld via de huisarts. Door deze werkwijze wordt tijdig ondersteuning geboden en worden ouderen gestimuleerd om, waar mogelijk, zelf regie te houden over hun welzijn en sociale participatie.
Artikel 4:2, onder c, onder 1°
Bij de toegankelijkheid van de ondersteuning is het van belang dat bewoners op meerdere momenten in de week terechtkunnen met hun vragen. Daarom moet een Servicepunt XL minimaal vier dagen per week en acht uur per dag geopend en telefonisch bereikbaar zijn. Wanneer er meerdere punten in een stadsdeel of gebied zijn, mogen de openingstijden worden verdeeld, zolang de gezamenlijke bereikbaarheid gemiddeld voldoet aan deze norm. Zo kan in een stadsdeel of gebied met twee Servicepunten XL het ene Servicepunt XL 30 uur in de week open zijn, als het andere Servicepunt XL dan 34 uur in de week open is.
Artikel 4:6, tweede lid, onder a
De beoordeling van de visie en werkwijze vindt plaats op basis van de mate waarin deze bijdragen aan de eigen kracht en participatie van bewoners. Daarbij wordt in het bijzonder gekeken naar de mate van doeltreffendheid van de klantreis. In de klantreis staat omschreven wat de inzet van de individuele ondersteuning op grond van de Wmo inhoudt vanaf de aanmelding tot de afronding van het traject. Daarnaast wordt beoordeeld in hoeverre de werkwijze aansluit bij bestaande wijknetwerken om individuele kwetsbaarheid vroegtijdig te signaleren en passende ondersteuning te bieden.
Artikel 4:6, tweede lid, onder b
De aansluiting van kennis en inzet op de maatschappelijke opgaven en de bewonerspopulatie wordt beoordeeld aan de hand van de mate waarin de aanvrager een onderbouwde analyse maakt van de lokale context en deze vertaalt naar een passende aanpak. Daarbij kan gedacht worden aan kenmerken van de populatie, zoals het aandeel eenoudergezinnen, het percentage sociale huurwoningen en de mate van vergrijzing, en hoe deze factoren invloed hebben op de ondersteuningsbehoeften van bewoners in dit gebied. De beoordeling van dit criterium wordt bepaald door de mate waarin de aanpak aansluit op deze problematiek. Als de aanvrager bijvoorbeeld aangeeft dat er sprake is van vergrijzing in een bepaald gebied, dan wordt beoordeeld in hoeverre de vergrijzing ook wordt vertaald naar de inzet van het ouderenwerk.
Artikel 4:6, tweede lid, onder c
De mate waarin de aanvrager samenwerkt binnen het Haagse zorg-, welzijns- en sociaal domein wordt beoordeeld op basis van de relevantie van het netwerk en de effectiviteit van hoe de samenwerking wordt vormgegeven om bewoners zo direct mogelijk naar passende zorg of ondersteuning toe te leiden. Denk bij een relevant netwerk aan zorgorganisaties, gemeentelijke dienstverlening, zoals financiële hulpverlening, Wmo-wijkteams, participatieconsulenten en partijen in de wijk, zoals bewonersorganisaties, vrijwilligersinitiatieven en kleine welzijnsinitiatieven.
Artikel 4:6, tweede lid, onder d
De effectiviteit van de profilering wordt beoordeeld op basis van een doeltreffend communicatieplan waarin specifiek aandacht is voor het bereiken van bewoners en het kenbaar maken van het aanbod bij (samenwerkings)partners. Daarbij speelt een rol welke communicatiemiddelen en -kanalen worden ingezet en of deze aansluiten bij de doelgroep. Denk bijvoorbeeld aan huis-aan-huisfolders in wijken met lage digitale vaardigheden, sociale media voor jongere doelgroepen of samenwerking met wijknetwerken en sleutelfiguren om het aanbod van individuele ondersteuning breed bekend te maken. Daarbij wordt beoordeeld hoe overtuigend de aanpak bijdraagt aan de profilering van het Servicepunt XL en het aanbod van de individuele ondersteuning op grond van de Wmo.
Artikel 4:6, tweede lid, onder e
De mate van inclusiviteit wordt beoordeeld aan de hand van de wijze waarop de organisatie rekening houdt met diverse achtergronden, behoeften en omstandigheden van de doelgroep. Daarbij kan gedacht worden aan de diversiteitsfactoren zoals opgesteld door Movisie. Het gaat dan om sociaal-culturele achtergrond, uiterlijke kenmerken, seksuele oriëntatie, sociale status, financiële situatie, educatie, leeftijd, gezondheid, gender, sekse, taal, geletterdheid, (arbeids) participatie, religie en levensbeschouwing. Een inclusieve organisatie stelt concrete doelen om ervoor te zorgen dat iedereen zich welkom voelt, bijvoorbeeld door laagdrempelige communicatie, een cultuursensitieve benadering of samenwerking met sleutelfiguren in de wijk en evalueert jaarlijkse de resultaten.
Artikel 4:6, tweede lid, onder f
De beoordeling richt zich op de aanpak die de aanvrager hanteert om vrijwilligers te vinden, te behouden en te ondersteunen. Bij het vinden van vrijwilligers wordt gekeken naar een passende wervingsstrategie om nieuw vrijwilligerspotentieel aan te boren. Er wordt aangesloten bij de interesses en capaciteiten van potentiële vrijwilligers, ook door vrijwilligers toe te leiden naar vrijwilligerswerk bij een andere organisatie wanneer dit beter passend is.
Artikel 4:6, tweede lid, onder h
Met dit criterium wordt beoordeeld of de aanvrager in staat is te acteren op veranderende maatschappelijke behoeften en om innovatieve oplossingen te ontwikkelen voor de toekomstbestendigheid van de ondersteuning. Dit blijkt uit concrete vooruitstrevende ideeën die aansluiten bij de maatschappelijke ontwikkelingen in Den Haag en waarvan aannemelijk is gemaakt dat deze effectief kunnen worden geïmplementeerd.
Artikel 4:6, tweede lid, onder i
Het effectieve gebruik van ervaringsdeskundigen wordt beoordeeld aan de hand van een heldere visie op hun rol, positie en ondersteuning binnen de organisatie. Dit omvat een duidelijke omschrijving van hun functies (bijv. beleidsbeïnvloeder, deskundigheidsbevorderaar, onderzoeker of buddy), hun opdracht en mandaat, en de geboden ondersteuning, zoals training. De inzet van ervaringsdeskundigen in de huidige praktijk wordt in de beoordeling meegenomen.
Artikel 4:7, onder a
De vrijwilligerskeurmerken zorgen ervoor dat aanvragers een visie op het vrijwilligerswerk binnen hun organisatie hebben en er aandacht is voor de positie van vrijwilligers binnen de organisatie. Als aanvragers nog niet over het certificaat beschikken is het mogelijk om aan te tonen dat zij bezig zijn met het behalen van het certificaat door aan te geven dat zij in ieder geval een eerste afspraak hebben gemaakt met een Goed Geregeld-adviseur of een adviseur van PEP Den Haag die ondersteuning biedt bij het behalen van het keurmerk. Daarnaast moeten zij dan ook uiterlijk 31 december 2027 het keurmerk behaald hebben.
Artikel 4:8, onder d
Het is belangrijk dat ook bewoners die vanwege een mentale of fysieke beperking niet naar het Servicepunt XL kunnen komen, ook individuele ondersteuning op grond van de Wmo kunnen krijgen. Dit kan een subsidieontvanger bijvoorbeeld doen door een huisbezoek af te leggen.
Artikel 4:8, onder e
De subsidieontvanger waarborgt dat het aantal wijkcentra in zijn stadsdeel of gebied niet verminderd. Het aantal wijkcentra is als volgt over de stadsdelen en gebieden verdeeld: Centrum: 3, Escamp: 4, Haagse Hout: 1, Laak: 2, Leidschenveen-Ypenburg: 2, Loosduinen: 1, Scheveningen: 2, Segbroek: 2.
Artikel 5:6, tweede lid, onder a
De beoordeling van de visie vindt plaats op basis van de mate waaruit blijkt dat de aanvrager een actuele passende visie op het gebiedsgerichte welzijnswerk heeft welke aansluit bij de ambities voor het gebiedsgericht welzijnswerk uit het beleidsplan Professioneel Welzijnswerk. Dit blijkt onder meer uit de omschrijving van de analyse van de vraagstukken (versterken en verbinden van bestaande en nieuwe buurt- en bewonersinitiatieven, betrokkenheid (participatie) bij de woon- en leefomgeving, kansrijk opgroeien en ontwikkelen van jongeren en veiligheid en leefbaarheid in buurt en wijk) en de daarbij geformuleerde interventies en aanpakken. Dit alles met het doel dat dit bijdraagt aan het gebiedsgericht welzijnswerk en waarin het ontwikkelen van eigen kracht, talentontwikkeling en participatievermogen bij bewoners en jeugdigen centraal staat.
Artikel 5:6, tweede lid, onder b
De beoordeling van de werkwijze vindt plaats op basis van het plan van aanpak en de beschrijving van de werkwijze daarin en de mate waarin dit, en de daarin beschreven activiteiten en interventies, effectief bijdragen aan de eigen kracht, talentontwikkeling en participatie van bewoners en jeugdigen.
Artikel 5:6, tweede lid, onder c
Het gaat bij de partijen waarmee wordt samengewerkt om zowel informele als formele partijen. Bij formele partijen gaat het om officiële instanties en organisaties zoals scholen, sportverenigingen, wijkorganisaties, politie, veiligheidsinstanties, samenwerkingsverbanden jeugd (Kracht en rondomJou) kleine maatschappelijke initiatieven en andere maatschappelijke partners. Bij informele partijen gaat het om maatschappelijke partners of sleutelfiguren die zich meer in de sociale structuur bevinden en die een brugfunctie kunnen vervullen tussen de gemeente en de andere formele partijen en de doelgroep. Denk aan voorzitter van de voetbalclub, de conciërge op school, de imam of de buurtvader of -moeder.
Artikel 5:6, tweede lid, onder i
De mate van inclusiviteit wordt beoordeeld aan de hand van de wijze waarop de organisatie rekening houdt met diverse achtergronden, behoeften en omstandigheden van de doelgroep. Daarbij kan gedacht worden aan de diversiteitsfactoren zoals opgesteld door Movisie. Het gaat dan om sociaal-culturele achtergrond, uiterlijke kenmerken, seksuele oriëntatie, sociale status, financiële situatie, educatie, leeftijd, gezondheid, gender, sekse, taal, geletterdheid, (arbeids) participatie, religie en levensbeschouwing. Een inclusieve organisatie stelt concrete doelen om ervoor te zorgen dat iedereen zich welkom voelt, bijvoorbeeld door laagdrempelige communicatie, een cultuursensitieve benadering of samenwerking met sleutelfiguren in de wijk en evalueert jaarlijkse de resultaten.
Den Haag, 25 maart 2025
Het college van burgemeester en wethouders,
de secretaris,
Ilma Merx
de burgemeester,
Jan van Zanen
Ziet u een fout in deze regeling?
Bent u van mening dat de inhoud niet juist is? Neem dan contact op met de organisatie die de regelgeving heeft gepubliceerd. Deze organisatie is namelijk zelf verantwoordelijk voor de inhoud van de regelgeving. De naam van de organisatie ziet u bovenaan de regelgeving. De contactgegevens van de organisatie kunt u hier opzoeken: organisaties.overheid.nl.
Werkt de website of een link niet goed? Stuur dan een e-mail naar regelgeving@overheid.nl