Verordening Handhaving Participatiewet Heerenveen in balans 2025

Geldend van 03-04-2025 t/m heden

Intitulé

Verordening Handhaving Participatiewet Heerenveen in balans 2025

De raad van de gemeente Heerenveen;

Gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 17 december 2024

Gelet op artikel 8 van de Participatiewet (PW)

Gelet op artikel 35, eerste lid, aanhef en onderdeel c van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW),

Gelet op artikel 35, eerste lid, aanhef en onderdeel c van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ),

Besluit vast te stellen “Verordening Handhaving Participatiewet Heerenveen in balans 2025”

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1. Toepassingsbereik

Deze verordening gaat over het nakomen van alle regels binnen de PW, IOAW en IOAZ. Daarbij geeft de verordening invulling over hoe de Gemeente Heerenveen toeziet op het naleven van deze regels.

Artikel 2. Handhaven in balans

Binnen de gemeente Heerenveen wordt gewerkt vanuit de bedoeling. Dit betekent dat er bij de specifieke uitvoering van de handhavingsactiviteiten op het gebied van een uitkering wordt uitgegaan van vertrouwen en dat inwoners geen “kwade” bedoelingen hebben als zij bijstand hebben of aanvragen. We houden daarom rekening met de individuele omstandigheden en het doenvermogen van de belanghebbende. Daarnaast hanteren we de menselijke maat, wat inhoudt dat we regels toepassen met begrip voor de persoonlijke situatie van mensen. Het onderliggend belang is dat er geen (bewust of onbewust) oneigenlijk gebruik wordt gemaakt van de bijstand, waarbij we streven naar een balans tussen rechtmatigheid en doelmatigheid.

Artikel 3. Uitgangspunten

Het college gaat bij de uitvoering van de handhavingsactiviteiten in de basis uit van vertrouwen. Het college houdt daarom rekening met de individuele omstandigheden van de belanghebbende. Voor het handhaven in balans werkt het college volgens de volgende uitgangspunten:

  • 1.

    Werken vanuit de bedoeling:

    Handhaven in balans zorgt voor een aanpak die zowel rechtvaardig als menselijk is. Bij het nemen van besluiten op het gebied van handhaving besteden we extra aandacht aan het voorkomen van onnodig nadeel voor de inwoner. Maatregelen worden proportioneel afgestemd op de ernst van de overtreding, terwijl persoonlijke omstandigheden en doel van de wet centraal staan.

  • 2.

    Evenwicht tussen rechtmatigheid en doelmatigheid:

    De gemeente streeft naar balans tussen het waarborgen van de rechtmatige verstrekking van uitkeringen en het bevorderen van de doelmatigheid van de wet.

  • 3.

    Maatwerk en zorgvuldigheid:

    Klantsituatie staat centraal. Er wordt rekening gehouden met de individuele omstandigheden van de belanghebbende en de gemeente werkt zorgvuldig bij het opleggen van sancties (“foutje maken mag”). Er is oog voor de persoonlijke situatie en belemmeringen. Hierbij wordt gewerkt volgens de aanpak van Stress Sensitieve Dienstverlening.

  • 4.

    Inzet op preventie en begeleiding:

    Belanghebbenden worden voorgelicht over en ondersteund bij het naleven van de verplichtingen, waardoor er ingezet wordt op het voorkomen van het maken van overtredingen.

  • 5.

    Transparantie en communicatie:

    Het is van essentieel belang dat belanghebbenden weten welke regels en sancties van toepassing zijn. Goede communicatie en voorlichting zijn cruciaal om verwarring te voorkomen.

Artikel 4. Begrippen

  • 1. In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      belanghebbende: de persoon die zelfstandig of als lid van een gezin mede bijstand ontvangt of heeft ontvangen van de gemeente Heerenveen dan wel de persoon die een uitkering ontvangt of heeft ontvangen van de gemeente Heerenveen;

    • b.

      bijstand: algemene en bijzondere bijstand als bedoeld in artikel 5, onderdeel b, en artikel 35 van de PW;

    • c.

      benadelingsbedrag: het bedrag dat een belanghebbende onterecht heeft ontvangen aan uitkering, zou niet zijn betaald als de belanghebbende alles had gedaan of nagelaten om in de kosten van levensonderhoud te kunnen voorzien. Dit bedrag wordt berekend op basis van het brutobedrag van de uitkering;

    • d.

      college: het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Heerenveen;

    • e.

      gezin: het gezin als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel c van de PW;

    • f.

      uitkering: de uitkering als bedoeld in de IOAW, IOAZ en de PW;

    • g.

      ernstige misdragingen: ernstige misdragingen zijn handelingen die onaanvaardbaar zijn en ernstige verstoringen veroorzaken, zoals fysiek geweld, bedreigingen, intimidatie, of grove beledigingen tegenover de personen die verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van de Wet;

    • h.

      Stress Sensitieve Dienstverlening (SDD): De gemeente werkt volgens de aanpak van SSD. SSD is een aanpak die rekening houdt met hoe stress en het vermogen om dingen te doen van invloed kunnen zijn op hoe mensen handelen.

  • 2. Voor zover niet anders is bepaald, worden begrippen in deze verordening gebruikt in dezelfde betekenis als in Algemene wet bestuursrecht.

HOOFDSTUK 2 ONDERZOEKEN

Artikel 5. Waarom doen we onderzoek

  • 1. Aan een uitkering zitten rechten en plichten vast. Het college vindt het van belang dat deze rechten en plichten nageleefd kunnen worden door iedere belanghebbende. Het is belangrijk dat deze rechten en plichten zinvol en begrijpelijk zijn. Doel van het onderzoek is dat de uitkering op een juiste manier is of wordt vastgesteld. Het onderzoek kan leiden tot herstel van de uitkering en/of een sanctie. Wanneer de situatie daarom vraagt kan een onderzoek gestart worden.

  • 2. In de beleidsregels wordt nader uitgewerkt welke soorten onderzoeken het college kan doen en wanneer en op welke wijze wij gaan onderzoeken, maar ook wanneer er kan worden afgezien van verder onderzoek.

HOOFDSTUK 3 HERSTELLEN

Artikel 6. Herstel van de uitkering

  • 1. De uitkering kent rechten en plichten. Het college streeft ernaar dat deze zo goed mogelijk nageleefd kunnen worden. Als deze plichten toch niet goed worden nagekomen is het mogelijk om dit te herstellen. Herstel is gericht op de juiste vaststelling van het recht op uitkering.

  • 2. In de beleidsregels wordt nader uitgewerkt hoe wij omgaan met het herstellen van de uitkering.

Artikel 7. Terugvordering, invordering, kwijtschelding en verhaal

  • 1. Het college zorgt voor de terugvordering, inning, kwijtschelding of verhaal van bijstands- of uitkeringsgelden.

  • 2. In de beleidsregels wordt nader uitgewerkt hoe wij omgaan met terugvordering, invordering, kwijtschelding en verhaal.

Artikel 8. Herstel van het gedrag

  • 1. Naast de inlichtingenplicht is er ook de plicht om mee te werken aan ondersteuning of aangeboden voorzieningen richting werk en/of participatie. Het college streeft ernaar om zijn dienstverlening zoveel mogelijk aan te passen op de mogelijkheden van de belanghebbende. Als belanghebbende deze verplichtingen niet of onvoldoende nakomt, kan het college besluiten een maatregel op te leggen om het gedrag te herstellen.

  • 2. In de beleidsregels wordt nader uitgewerkt hoe wij omgaan met het herstellen van gedrag.

Artikel 9. Gesprek bij herstel van het gedrag

  • 1. Als uit onderzoek blijkt dat belanghebbende niet voldoende meewerkt aan de ondersteuning of aangeboden voorziening richting werk en/of participatie, dan geeft het college de mogelijkheid tot het voeren van een gesprek voordat wordt besloten een maatregel op te leggen.

  • 2. Tijdens het gesprek heeft belanghebbende de mogelijkheid uit te leggen waarom hij zijn plicht niet goed is nagekomen en/of er ook omstandigheden waren die van invloed zijn op de regelovertreding. Het college kan deze omstandigheden meenemen in zijn beoordeling om tot een besluit te komen.

  • 3. Een belanghebbende hoeft niet gehoord te worden in de volgende gevallen:

    • a.

      Als snel beslissen nodig is;

    • b.

      Indien belanghebbende al eerder de mogelijkheid heeft gehad om te reageren op het voorgenomen besluit en er sindsdien geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn voorgekomen;

    • c.

      Als het college het horen niet nodig vindt om te bepalen hoe ernstig het gedrag of hoe verwijtbaar het is, of

    • d.

      belanghebbende aangeeft hiervan geen gebruik te willen maken.

Artikel 10. Afzien van een maatregel

  • 1. Het college ziet in ieder geval af van een maatregel als:

    • a.

      Elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt, of

    • b.

      De gedraging meer dan 8 weken voor het ontdekken daarvan door het college heeft plaatsgevonden.

  • 2. Het college beoordeelt per situatie of er sprake is van dringende redenen. Het college kan afzien van het opleggen van een maatregel als het daarvoor dringende redenen aanwezig acht.

  • 3. Als het college afziet van een verlaging op grond van dringende redenen, wordt een belanghebbende hiervan schriftelijk op de hoogte gesteld.

Artikel 11. Ingangsdatum en tijdvak van de maatregel

  • 1. Zodra het college heeft besloten een maatregel op te leggen dan gaat deze in vanaf de eerstvolgende maand nadat het besluit bekend is gemaakt. Bij dit besluit wordt uitgegaan van de op dat moment geldende bijstandsnorm.

  • 2. De maatregel kan met terugwerkende kracht worden toegepast op de uitkering over de periode waarop de gedraging betrekking heeft gehad of over de periode waarin de gedraging heeft plaatsgevonden. De maatregel is daarbij overeenkomstig het eerste lid niet mogelijk omdat de uitkering is beëindigd of ingetrokken.

  • 3. Als de maatregel niet opgelegd kan worden omdat de uitkering is beëindigd of ingetrokken, dan kan deze na een beoordeling alsnog opgelegd worden zodra belanghebbende opnieuw een uitkering heeft aangevraagd.

Artikel 12. Berekeningsgrondslag

  • 1. Als er een maatregel wordt opgelegd, dan wordt dit berekend over de bijstandsnorm. De hoogte van de uitkering zal hierdoor aangepast worden.

  • 2. De maatregel kan ook op bijzondere bijstand worden opgelegd.

Artikel 13. Categorieën van verwijtbaar gedrag binnen de Participatiewet

Het college verwacht van een belanghebbende zich naar eigen vermogen in zal zetten voor het vinden van een passende baan en het college zal daarbij ondersteunende voorzieningen bieden. Belanghebbende dient op basis van zijn situatie en ervaring een (betaalde) baan te accepteren. Het gedrag van een belanghebbende dat het moeilijk maakt om een baan te accepteren of verplichtingen die niet of onvoldoende wordt nagekomen (artikelen 9, 9a en 55 PW), worden onderscheiden in de volgende categorieën:

  • 1.

    eerste categorie:

    • a.

      het niet op tijd inschrijven als werkzoekende bij het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV), of niet op tijd de inschrijving te verlengen;

    • b.

      het niet plaatsen van een cv op werk.nl zodra een belanghebbende kansen heeft om aan het werk te komen en daarmee zichzelf in inkomen kan voorzien.

  • 2.

    tweede categorie:

    • a.

      het niet meewerken aan het opstellen, uitvoeren en evalueren van een plan van aanpak als bedoeld in artikel 44a van de PW;

    • b.

      het onvoldoende nakomen van verplichtingen als bedoeld in artikel 9 eerste lid PW, of;

    • c.

      zodra het college een voorziening heeft aangeboden en belanghebbende de verplichtingen onvoldoende nakomt als bedoeld in artikel 55 PW;

  • 3.

    derde categorie:

    • a.

      het niet naar vermogen proberen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen.

Artikel 14. Categorieën van verwijtbaar gedrag binnen de IOAW en IOAZ

Het college verwacht van een belanghebbende zich naar eigen vermogen in zal zetten voor het vinden van een passende baan en het college zal daarbij ondersteunende voorzieningen bieden. Belanghebbende dient op basis van zijn situatie en ervaring een (betaalde) baan te accepteren. Het gedrag van een belanghebbende dat het moeilijk maakt om een baan te accepteren of verplichtingen die niet of onvoldoende wordt nagekomen (artikelen 37 en 38 IOAW en 37 en 38 IOAZ), worden onderscheiden in de volgende categorieën:

  • 1.

    eerste categorie:

    • a.

      het niet op tijd inschrijven als werkzoekende bij het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV), of niet op tijd de inschrijving te verlengen;

    • b.

      het niet plaatsen van een cv op werk.nl zodra een belanghebbende kansen heeft om aan het werk te komen en daarmee zichzelf in inkomen kan voorzien.

  • 2.

    tweede categorie:

    • a.

      het niet meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden om weer aan het werk te komen;

    • b.

      zodra het college een voorziening heeft aangeboden en belanghebbende de verplichtingen niet of onvoldoende nakomt als bedoeld in artikel 36 eerste lid, en 37 eerste lid, onderdeel e van de IOAW of IOAZ;

    • c.

      dat belanghebbende door houding en gedrag duidelijk (ondubbelzinnig) laat zien de verplichtingen niet na te willen komen als bedoeld in artikel 37, eerste lid, onderdeel e van de IOAW of IOAZ.

  • 3.

    derde categorie:

    • a.

      het niet naar vermogen proberen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen;

    • b.

      het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid;

    • c.

      het door eigen toedoen niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid;

    • d.

      het niet of onvoldoende gebruik maken van een door het college aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling als bedoeld in de artikelen 36, eerste lid, en 37, eerste lid, onderdeel e. van de IOAW of IOAZ.

Artikel 15. Hoogte en duur van de maatregel

Zodra het college het gedrag van belanghebbende heeft bepaald op basis van de categorieën in artikelen 13 en 14, kan de volgende maatregelen worden opgelegd:

  • a.

    bij een maatregel op basis van de eerste categorie wordt de uitkering met 5% verminderd gedurende één maand;

  • b.

    bij een maatregel op basis van de tweede categorie wordt de uitkering met 10% verminderd gedurende één maand;

  • c.

    bij een maatregel op basis van de derde categorie wordt de uitkering met 25% verminderd gedurende twee maanden.

Artikel 16. Verrekenen maatregel

  • 1. De maatregel zoals bedoeld in artikel 15 wordt toegepast in de maand waarin de maatregel is opgelegd.

  • 2. Bij een maatregel volgens artikel 15, onder a, kan het bedrag van de maatregel over twee maanden worden verdeeld.

  • 3. Bij een maatregel volgens artikel 15, onder b, kan het bedrag van de maatregel over drie maanden worden verdeeld.

Artikel 17. Tekortschietende besef van verantwoordelijkheid

  • 1. De PW gaat ervan uit dat iedereen eerst zelf voor zijn eigen levensonderhoud moet zorgen. Alleen als dat echt niet mogelijk is kan iemand hulp (bijstand) krijgen. Een belanghebbende moet zoveel mogelijk proberen te voorkomen een beroep op bijstand te doen.

  • 2. Als er sprake is van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid dan kan op basis van artikel 18, tweede lid van de PW een maatregel opgelegd worden. De maatregel wordt als volgt vastgesteld:

    • a.

      De uitkering wordt één maand 10% lager bij een benadelingsbedrag tot €1000,-;

    • b.

      De uitkering wordt één maand 20% lager bij een benadelingsbedrag van €1000,- tot €2000,-;

    • c.

      De uitkering wordt één maand 40% lager bij een benadelingsbedrag van €2000,- tot €4000,-;

    • d.

      De uitkering wordt één maand 100% minder bij een benadelingsbedrag van €4000,- of hoger.

Artikel 18. Samenloop van gedragingen

Bij het niet naleven van verplichtingen door een belanghebbende kan het college een maatregel opleggen.

  • 1.

    Het verwijtbare gedrag van belanghebbende kan van toepassing zijn op meerdere in deze verordening genoemde verplichtingen. In dit geval wordt er één maatregel opgelegd. Voor het bepalen van de hoogte en duur van deze maatregel wordt uitgegaan van de hoogste categorie die van toepassing is.

  • 2.

    Als sprake is van meerdere gedragingen, waardoor belanghebbende zich niet heeft gehouden aan één of meerdere regels binnen de categorieën van deze verordening genoemde verplichtingen, wordt voor iedere gedraging een afzonderlijke maatregel opgelegd. Deze maatregelen worden gelijktijdig opgelegd, tenzij de ernst van het gedrag, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden van de belanghebbende dit onverantwoord maken;

  • 3.

    Er kan sprake zijn van dat belanghebbende meerdere gedragingen laat zien die schending opleveren van zowel een in deze verordening tegelijk met de in artikel 17, eerste lid, van de PW genoemde verplichting. Hiervoor kan een bestuurlijke boete worden opgelegd. Hierbij wordt voor iedere gedraging een afzonderlijke verlaging opgelegd, tenzij dit gelet op de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden van de belanghebbende niet verantwoord is.

Artikel 19. Samenloop bij (tijdelijk) weigeren uitkering IOAZ en IOAW

Het college kan de uitkering op grond van artikel 20, eerste lid, van de IOAW of artikel 20, tweede lid, van de IOAZ blijvend of tijdelijk weigeren. Door deze weigering van de uitkering kan een belanghebbende tegelijk ook de regels van deze verordening niet nagekomen zijn. Er wordt dan geen maatregel op basis van deze verordening opgelegd.

HOOFDSTUK 4. SANCTIONEREN

Artikel 20. Het opleggen van een boete

  • 1. Het college streeft met deze verordening naar een goede balans tussen naleving en preventie. Echter, wanneer er sprake is van onwil of opzettelijke overtreding van de regels, zullen handhavingsmiddelen zoals boetes worden toegepast.

  • 2. Als uit onderzoek blijkt dat belanghebbende verwijtbaar de verplichtingen niet of onvoldoende is nagekomen, kan het college hiervoor een boete opleggen.

  • 3. In de beleidsregels wordt nader uitgewerkt hoe wij omgaan met boetes, waarschuwing geven en aangifte doen bij het Openbaar Ministerie.

Artikel 21. Zeer ernstige misdragingen

  • 1. Belanghebbende is verplicht zich te gedragen en na te laten van zeer ernstige misdragingen tegenover de met de uitvoering van de PW, IOAW en IOAZ belaste personen en instanties en hun eigendommen tijdens het verrichten van hun werkzaamheden. Iedere vorm van agressie en geweld, zowel mondeling als fysiek, valt onder de ernstige misdragingen. Als iemand zich zeer ernstig misdraagt, worden volgende maatregelen genomen:

    • a.

      De uitkering wordt één maand 50% lager bij ernstig misdragen tegenover personen en instanties die zijn belast met de uitvoering van de PW als bedoeld in artikel 9, zesde lid van die wet;

    • b.

      De uitkering wordt één maand 50% lager bij ernstig misdragen tegenover personen en instanties die zijn belast met de uitvoering van de IOAW en IOAZ.

  • 2. Als de handelingen van de belanghebbende die bijstand ontvangt schade veroorzaken voor de gemeente, is het college verplicht hiervan een proces-verbaal op te maken. Als het schadebedrag hoger is dan de grens die het Openbaar Ministerie (OM) hanteert, moet het college aangifte doen bij het OM.

HOOFDSTUK 5 SLOTBEPALINGEN

Artikel 22. Uitvoering

  • 1. Het college draagt zorg voor de uitvoering van deze verordening.

  • 2. Het college kan voor de uitvoering van deze verordening nadere regels vaststellen.

Artikel 23. Hardheidsclausule

Het college kan afwijken van een bepaling uit deze verordening als toepassing van die regel een onredelijke uitkomst heeft voor de belanghebbende. De uitkomst is in ieder geval onredelijk als de doelen van de wet of deze verordening door het toepassen van de regels juist niet worden gehaald. De gemeente beoordeelt of het nodig is om af te wijken van de regels.

Artikel 24. Citeertitel, inwerkintreding en overgangsrecht

  • 1. Deze verordening wordt aangehaald als “Verordening Handhaving Participatiewet Heerenveen in balans 2025”.

  • 2. Deze verordening treedt in werking een dag na publicatie en onder gelijktijdige intrekking van de Handhavingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Heerenveen 2021 en de Afstemmingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Heerenveen 2017.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 27 februari 2025.

de griffier,

mevrouw L. Roest-Jonkers

de voorzitter,

mevrouw M.A. Fokkens-Kelder

Toelichting op de Verordening Handhaving Participatiewet Heerenveen in balans 2025

Inleiding

In Nederland is bestaanszekerheid een belangrijk onderwerp, vooral voor huishoudens met lage inkomens. Dit kan leiden tot problemen, omdat zij vrijwel geen buffer hebben om onvoorziene kosten op te kunnen brengen. Het huidige stelsel van maatregelen en boetes is de afgelopen jaren een punt van discussie geweest in het maatschappelijke debat.

Uitgangspunt is dat de meeste mensen die een verplichting vanuit de wet niet (geheel) nakomen, dit niet expres doen. Een oorzaak van een fout kan bijvoorbeeld liggen in ervaren stress over hun leefsituatie of door het ontbreken van vaardigheden om te begrijpen wat de verplichting inhoudt. Het is belangrijk om hier het gesprek over aan te gaan en de oorzaak zo goed mogelijk te achterhalen en te zorgen voor heldere voorlichting voor en tijdens de bijstandsperiode aan mensen. Dit uitgangspunt betekent echter niet dat er geen mensen zijn die misbruik maken van uitkeringsgelden. Voor die mensen moeten er ook gepaste maatregelen zijn. Het is onwenselijk als we fouten en opzettelijk misbruik niet op de juiste manier kunnen bestraffen, want dat ondermijnt het vertrouwen en solidariteit in de sociale zekerheid.

Handhaven in balans

Handhaving is voor de Gemeente Heerenveen niet het einddoel. Het helpt om de echte doelen van de Participatiewet te bereiken: mensen ondersteunen zodat ze weer hun eigen inkomen kunnen verdienen en ervoor zorgen dat uitkeringen gaan naar mensen die ze echt nodig hebben en er recht op hebben. Er dient evenwicht te zijn tussen aandacht voor preventie, maatwerk en de menselijke maat en het aanpakken van bewuste regelovertreding.

Werken volgens de bedoeling

Gemeente Heerenveen wil inwoners helpen om hun leven op een blijvende manier te veranderen. Door ze bijvoorbeeld te helpen met het aanpakken van schulden, het vinden van werk en zorgvragen. Hierbij kijken we niet alleen naar het doel van de inwoner, maar ook naar wat de inwoner zelf kan doen en welke hulp daarbij nodig is. Deze manier van werken gaat verder dan het oplossen van enkelvoudige problemen, het richt zich op het creëren van een betere toekomst voor de inwoner.

Het gaat om het aanleren van vaardigheden en gewoontes die nodig zijn om problemen zelf op te lossen. Geïntegreerde dienstverlening betekent dat mensen niet alleen geholpen worden om weer aan het werk te gaan, maar dat er ook gewerkt wordt aan het verbeteren van hun positie op de arbeidsmarkt en/of Heerenveense samenleving.

Stress Sensitieve Dienstverlening (SSD)

Stress-sensitief werken biedt bouwstenen die organisaties op hun eigen manier kunnen gebruiken. Deze bouwstenen zijn onder andere instrumenten zoals coaching, psycho-educatie, beloningen en een goede schriftelijke communicatie. Ze zijn ontwikkeld met inzichten over chronische stress. De aanpak helpt organisaties hun doelen te bereiken en inwoners hun levensdoelen te realiseren. Bouwstenen kunnen in één keer of stap voor stap worden ingevoerd. Het is belangrijk dat betrokkenen weten hoe chronische stress gedrag beïnvloedt.

De werkwijze van SSD kenmerkt zich door:

  • a.

    Individueel afgestemd: SSD houdt rekening met de unieke behoeften en stressniveaus van elk individu. De dienstverlening is op maat gemaakt om effectief te zijn voor de belanghebbende;

  • b.

    Samenwerking: In plaats van een top-down benadering, bevordert SSD samenwerking tussen medewerker en belanghebbende. De belanghebbende wordt actief betrokken bij het besluitvormingsproces;

  • c.

    Competentiegericht: Deze benadering richt zich op de sterke punten en competenties van de belanghebbende;

  • d.

    Stapsgewijze aanpak: Problemen worden stap voor stap aangepakt. Het werk is verdeeld in kleine, behapbare stappen om overweldiging te voorkomen;

  • e.

    Niet-intimiderende omgeving: SSD streeft naar een ondersteunende en niet-intimiderende omgeving waarin belanghebbende zich op hun gemak voelen om hun uitdagingen aan te gaan;

  • f.

    Duurzaamheid: Het doel van SSD is om cliënten te helpen duurzame oplossingen te vinden voor hun problemen, zodat ze beter in staat zijn om met toekomstige stressoren om te gaan;

  • g.

    Empathie: Professionals in SSD tonen begrip en empathie voor de stress en moeilijkheden waarmee de cliënten te maken hebben.

Samenvoegen handhavingsverordening en afstemmingsverordening

Gemeente Heerenveen werkte de afgelopen jaren met een aparte afstemmingsverordening en handhavingsverordening. Bij het opstellen van de nieuwe handhavingsverordening is ervoor gekozen om deze samen te voegen met de afstemmingsverordening.

Het opstellen van een gecombineerde handhavings- en afstemmingsverordening biedt tal van voordelen voor zowel de gemeente als de inwoners. Ten eerste zorgt een geïntegreerde verordening voor meer duidelijkheid en eenvoud in de regelgeving. Ten tweede vermindert dit de administratieve lasten voor zowel de gemeente als de inwoners. Bovendien wordt de naleving van de Participatiewet gestroomlijnd, wat leidt tot een efficiënter gebruik van middelen. De gecombineerde verordening bevordert ook een betere samenwerking tussen verschillende afdelingen binnen de gemeente. Dit resulteert in een snellere en effectievere dienstverlening aan de inwoners. Verder draagt een geïntegreerde aanpak bij aan een uniform handhavingsbeleid, waardoor rechtsgelijkheid gewaarborgd wordt.

Een gecombineerd beleid maakt het tevens mogelijk om sneller in te spelen op veranderingen in wetgeving. Hierdoor kan de gemeente proactief en flexibel reageren. De vereenvoudiging van de regelgeving kan ook bijdragen aan een hogere naleving door inwoners, omdat de regels makkelijker te begrijpen zijn. Daarnaast bevordert het de ondersteuning en handhaving, waarbij rekening wordt gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de inwoner. Dit kan leiden tot een humanere en effectievere handhaving. Een geïntegreerde verordening zorgt ervoor dat problemen eerder gesignaleerd en aangepakt worden. Tot slot draagt een geïntegreerde verordening bij aan een meer duurzame en toekomstbestendige uitvoering van de Participatiewet.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1. Toepassingsbereik

Deze handhavingsverordening bevat regels die gemaakt zijn op basis van de Participatiewet, IOAW en IOAZ. Deze regels gaan over hoe de gemeente Heerenveen het misbruik en oneigenlijk gebruik van de uitkering wil bestrijden.

Misbruik betekent dat mensen de regels van de Participatiewet expres verkeerd gebruiken om meer geld of hulp te krijgen dan waar ze recht op hebben. Bijvoorbeeld, de belanghebbende verzwijgt zijn inkomen om meer uitkering te krijgen.

Oneigenlijk gebruik betekent dat mensen de regels niet op de juiste manier gebruiken, misschien zonder opzet, maar wel op een manier die niet de bedoeling is. Bijvoorbeeld, de belanghebbende vergeet op tijd door te geven dat hij een nieuwe baan heeft gekregen en krijgt daardoor nog steeds een uitkering.

Artikel 2. Handhaven in balans

Dit artikel beschrijft de benadering van de gemeente Heerenveen bij handhavingsactiviteiten, specifiek gericht op bijstandsverlening. De kern van de benadering is het uitgangspunt van vertrouwen en het vermijden van aannames over kwade bedoelingen bij belanghebbenden die bijstand ontvangen of aanvragen. De gemeente streeft ernaar om rekening te houden met individuele omstandigheden en een mensgerichte aanpak te hanteren, terwijl we ook waken over misbruik van bijstandsvoorzieningen.

  • 1.

    Uitgaan van Vertrouwen: De gemeente Heerenveen werkt vanuit een basis van vertrouwen. Dit betekent dat we vertrouwen hebben in de informatie die de belanghebbende aanlevert ten tijde van de aanvraag van bijstand en tijdens de bijstandsperiode.

  • 2.

    Menselijke Maat: Bij de handhaving wordt rekening gehouden met de persoonlijke situatie van de aanvragers en ontvangers van bijstand. De gemeente kijkt naar individuele omstandigheden en past de regels toe op een manier die recht doet aan de menselijke situatie van de betrokkene. Dit kan betekenen dat er in bepaalde gevallen soepeler of anders wordt omgegaan met de regelgeving om recht te doen aan specifieke persoonlijke omstandigheden.

Door deze benadering helpt de gemeente Heerenveen haar inwoners op een ondersteunende en begripvolle manier, terwijl ze tegelijkertijd alert blijft op het voorkomen van misbruik van de bijstandssystemen.

Artikel 3. Uitgangspunten

Bij dit artikel is geen verdere uitleg nodig.

Artikel 4. Begrippen

Bij dit artikel is geen verdere uitleg nodig.

Artikel 5. Waarom doen we onderzoek

De uitkering kent een aantal rechten en plichten. Hiervoor doen we onderzoek en houden we rekening met onder andere het doenvermogen van de belanghebbende.

Doenvermogen

Een belanghebbende moet niet alleen de regels en wetten begrijpen, maar er ook naar kunnen handelen. Dit vraagt doenvermogen. Doenvermogen betekent dat je in actie kunt komen en doorzetten, zelfs als het tegenzit. Het gaat hierbij niet om hoe slim je bent of hoe goed je bijvoorbeeld met computers bent, maar om andere vaardigheden.

Doenvermogen wordt bij iedereen minder als er veel stress is, bijvoorbeeld door moeilijke gebeurtenissen in het leven. Iedereen reageert anders op stress, en het punt waarop het te veel wordt, is voor iedereen verschillend. Er kunnen ook andere redenen zijn waarom een belanghebbende laag doenvermogen heeft, zoals een bepaalde beperking.

Als organisaties zoals gemeentes veel verwachten van een belanghebbende, vraagt dit veel doenvermogen. Als belanghebbenden dan niet de juiste dingen doen, komt dat niet altijd omdat ze niet willen, maar soms omdat ze het niet kunnen. Dit is dan geen vrijwillige keuze.

Proportioneel gesanctioneerd worden

Op het moment dat blijkt dat er toch sprake is van verwijtbaar (schuldig aan) gedrag kan er mede door het onderzoek op een juiste en passende wijze gesanctioneerd (bestraft) worden. De opgelegde sanctie moet in verhouding zijn met de overtreding.

Artikel 6. Herstel van de uitkering

Bij dit artikel is geen verdere uitleg nodig.

Artikel 7. Terugvordering, invordering, kwijtschelding en verhaal

Bij dit artikel is geen verdere uitleg nodig.

Artikel 8. Herstel van het gedrag

Inwoners met een uitkering zijn niet alleen verplicht om juiste informatie te geven (de inlichtingenplicht), maar ook om mee te werken aan hulp of voorzieningen die de gemeente aanbiedt. Deze hulp is bedoeld om hen te ondersteunen bij het vinden van werk of om mee te doen in de samenleving.

Wat gebeurt er als iemand niet meewerkt?

Als iemand niet goed meewerkt, kan de gemeente een maatregel opleggen. Dit betekent dat:

  • De uitkering tijdelijk lager wordt of helemaal wordt stopgezet.

  • De maatregel is bedoeld om het gedrag te verbeteren en ervoor te zorgen dat de persoon de gemaakte fout herstelt.

Artikel 9. Gesprek bij herstel van het gedrag

  • 1.

    Eerst een gesprek

    Voordat een maatregel wordt opgelegd, heeft de gemeente een gesprek met de bijstandontvanger. In dat gesprek wordt gekeken of de maatregel eerlijk en passend is.

  • 2.

    Herbeoordeling

    Na één maand of eerder (als de persoon daarom vraagt) wordt bekeken of de maatregel nog nodig is. Als de regels alsnog worden nageleefd, stopt de maatregel en krijgt de bijstandontvanger weer de volledige uitkering.

Wat als een maatregel te zwaar uitpakt?

Soms kan een maatregel te hard aankomen, bijvoorbeeld door persoonlijke omstandigheden. In dat geval kan de gemeente besluiten om de maatregel aan te passen. Ze kijken hierbij naar:

  • De situatie van de belanghebbende, zoals financiële problemen of gezinsomstandigheden.

  • Of de belanghebbende iets aan de situatie kon doen (mate van verwijtbaarheid).

  • Of de gemeente zelf fouten heeft gemaakt, zoals bv. te lange duur van het besluit.

  • De gevolgen van de maatregel voor de belanghebbende en zijn of haar gezin.

Het gesprek is een belangrijk onderdeel van de communicatie tussen de gemeente en de belanghebbende en helpt bij het opbouwen van wederzijds begrip en vertrouwen.

Artikel 10. Afzien van een maatregel

Verwijtbaarheid ontbreekt

Dit betekent dat als de belanghebbende geen enkele schuld heeft aan de gedraging, er geen maatregel wordt opgelegd. Bijvoorbeeld, als iemand door omstandigheden buiten zijn of haar controle een regel heeft overtreden, kan het college besluiten geen maatregel op te leggen omdat de persoon niet verwijtbaar is.

Als de overtreding meer dan 8 weken geleden heeft plaatsgevonden voordat het college deze ontdekte, wordt er geen maatregel opgelegd. Dit kan bijvoorbeeld voorkomen als er een vertraging is in de ontdekking of rapportage van de gedraging.

Dringende Redenen

In het tweede lid staat dat het college kan besluiten om een verlaging van de uitkering niet door te voeren als er dringende redenen zijn. Normaal gesproken moet de uitkering worden verlaagd als iemand zich niet aan de regels houdt. Maar er zijn uitzonderingen mogelijk als de gevolgen voor de persoon te zwaar zouden zijn.

  • Dringende redenen betekenen dat er iets heel bijzonders aan de hand moet zijn.

  • Wat precies een dringende reden is, hangt af van de situatie. Dit kan bijvoorbeeld te maken hebben met hoe erg de fout was of wat de financiële of sociale gevolgen zijn voor de persoon en zijn gezin.

  • Ernstige financiële gevolgen alleen zijn meestal geen reden om van verlaging af te zien, omdat dit vaak bij een verlaging hoort.

Ontdekken van gedrag na 8 weken (eerste lid onder b)

Dit artikel is bedoeld om oneigenlijk gebruik sneller te constateren en ervoor te zorgen dat een maatregel binnen 8 weken wordt opgelegd. Het artikel is opgesteld met een preventieve benadering, waarbij nauwer contact wordt onderhouden met de belanghebbenden door middel van meer gesprekken en interacties. Hierdoor kunnen we beter op de hoogte blijven van de situatie en omstandigheden van de belanghebbenden, wat ons in staat stelt hen beter te begeleiden bij het naleven van de regels.

Door deze preventieve aanpak verwachten we tijdig op de hoogte te zijn van eventuele maatregelwaardige gedragingen.

Daarnaast is het opleggen van een maatregel bedoeld om een gedragsverandering teweeg te brengen en de fout te laten herstellen. Als er meer dan 2 maanden verstrijken tussen de gedraging en de maatregel, verliest de maatregel zijn effectiviteit. Het wordt dan niet meer ervaren als een middel om gedrag te corrigeren en de regels alsnog na te leven. Bovendien neemt de kans af dat de fout nog hersteld kan worden, bijvoorbeeld door alsnog contact op te nemen met een werkgever, naarmate er meer tijd verstrijkt.

Artikel 11 Ingangsdatum en tijdvak van een maatregel

Als de gemeente de uitkering wil verlagen, is het makkelijkst om dit te doen voor de toekomst. Dan hoeven we niet terug te kijken naar wat al betaald is en het teveel betaalde geld terug te vragen. Meestal betekent dit dat de uitkering omlaag gaat vanaf de eerste dag van de maand nadat we het besluit hebben verteld. Om te weten hoeveel de verlaging zal zijn, kijken we naar de bijstandsnorm die geldt voor die maand.

Bijvoorbeeld, een belanghebbende krijgt bijstand en heeft een verplichting niet nageleefd, bijvoorbeeld door niet te verschijnen bij een verplichte afspraak. De gemeente besluit op 10 november om een maatregel op te leggen.

Hoe werkt dit in de praktijk?

  • 1.

    Bekendmaking van het besluit:

    Op 10 november ontvangt de belanghebbende een brief waarin staat dat de uitkering tijdelijk wordt verlaagd met 30%.

  • 2.

    Ingangsdatum:

    De maatregel gaat in vanaf de eerste dag van de maand ná de bekendmaking. In dit geval is dat 1 december.

  • 3.

    Tijdvak:

    Als de maatregel voor één maand geldt, ontvangt de belanghebbende in december een lagere uitkering. In januari krijgt hij of zij weer de volledige uitkering, mits de regels daarna goed worden nageleefd.

Verlagen met terugwerkende kracht (tweede lid)

Soms kan een uitkering die al loopt niet meteen aangepast worden. Dan moet de uitkering met terugwerkende kracht verlagen. Dit betekent dat we terugkijken naar wat al is betaald en het teveel betaalde geld terugvragen. Dit kan echter niet altijd. Als de volledige uitkering voor die periode al is teruggevraagd, is er niets meer om aan te passen. Ook als we niet precies weten wanneer iemand iets fout heeft gedaan, of als het fout was voor de aanvraag, kunnen we alleen voor de toekomst verlagen. Bijvoorbeeld, als iemand niet genoeg heeft gesolliciteerd.

Verlaging uitvoeren op nieuwe uitkering (derde lid)

  • Een verlaging van de uitkering kan alleen als een belanghebbende nog recht heeft op de uitkering.

  • Als iemand geen recht meer heeft, kan de verlaging niet worden gedaan.

  • Als iemand later opnieuw een uitkering aanvraagt, kan de verlaging alsnog gebeuren.

  • De gemeente moet dan kijken of de verlaging nog nodig is.

  • De gemeente kan niet van tevoren beslissen om de uitkering te verlagen zonder te kijken of iemand recht heeft op bijstand.

  • De persoon kan bezwaar maken tegen de verlaging.

Artikel 12. Berekeningsgrondslag

In het eerste lid is het uitgangspunt vastgelegd dat een verlaging wordt berekend over de bijstandsnorm. Onder de bijstandsnorm wordt verstaan de wettelijke norm, inclusief gemeentelijke toeslag of verlaging en inclusief vakantietoeslag. Bij een uitkering op grond van de IOAW of de IOAZ wordt gekeken naar de grondslag als bedoeld in artikel 5 van de IOAW respectievelijk van de IOAZ.

Bijzondere bijstand

In het tweede lid is bepaald dat een verlaging ook kan worden toegepast op de bijzondere bijstand als aan een belanghebbende bijzondere bijstand wordt verleend met toepassing van artikel 12 van de Participatiewet. Personen tussen de 18 en 21 jaar ontvangen een lage jongerennorm, die indien noodzakelijk wordt aangevuld door middel van aanvullende bijzondere bijstand in de kosten van levensonderhoud. Als een verlaging uitsluitend op de lage jongerennorm wordt opgelegd, zou dit leiden tot rechtsongelijkheid ten opzichte van de 21-jarigen. Daarom is in het derde lid, onderdeel a, geregeld dat de berekeningsgrondslag in dat geval bestaat uit de bijstandsnorm inclusief de verleende bijzondere bijstand op grond van artikel 12 van de Participatiewet.

Op grond van het tweede lid, onderdeel b, is het mogelijk dat het college in incidentele gevallen een verlaging oplegt over de bijzondere bijstand. Er moet dan wel een verband bestaan tussen de gedraging van een belanghebbende en zijn recht op bijzondere bijstand. Een verlaging kan uitsluitend worden opgelegd als daadwerkelijk bijzondere bijstand is verstrekt.

De verordening biedt geen ruimte om een verlaging toe te passen op een individuele inkomenstoeslag van artikel 36 van de Participatiewet.

Artikel 13. Categorieën van verwijtbaar gedrag binnen de Participatiewet

Als iemand een uitkering krijgt vanuit de Participatiewet en zich niet goed gedraagt, kan die persoon daardoor geen voor hem of haar geschikte baan krijgen of behouden. Ook houdt die persoon zich dan niet aan de regels van de Participatiewet.

Als er sprake is van slecht gedrag, wordt dit in vier categorieën beschreven. In artikel 14 van deze verordening staat hoeveel de uitkering wordt verlaagd. De categorieën zijn van licht naar zwaar. Hoe ernstiger het gedrag, hoe groter de gevolgen voor het niet krijgen of behouden van een baan.

Verwijtbare gedragingen

Zodra iemand een uitkering ontvangt vanuit de Participatiewet en deze persoon gedrag vertoont waardoor hij of zij geen algemeen geaccepteerde baan krijgt of weet te behouden en zich niet goed aan de regels van de Participatiewet houdt.

Als er sprake is van een verwijtbare gedraging, dan wordt dit gedrag in vier categorieën nader beschreven. Aan die categorieën wordt in artikel 14 van deze verordening een gewicht toegekend in de vorm van een verlagingspercentage. De categorieën zijn gerangschikt naar toenemende zwaarte. Een gedraging wordt ernstiger geacht naarmate de gedraging meer concrete gevolgen heeft voor het niet verkrijgen of behouden van betaalde arbeid.

Algemeen geaccepteerde arbeid

Algemeen geaccepteerde arbeid verwijst naar werk dat door de maatschappij als aanvaardbaar wordt beschouwd. Dit omvat geen werkzaamheden die in strijd zijn met de openbare orde of goede zeden, noch werk waartegen gewetensbezwaren bestaan. Volgens de Participatiewet is iedereen met een uitkering die jonger is dan de AOW-leeftijd verplicht om algemeen geaccepteerde arbeid te zoeken, aan te nemen en te behouden, zoals vermeld in artikel 9 van de Participatiewet.

Hoewel er veel vormen van algemeen geaccepteerde arbeid zijn, kan niet iedereen dezelfde werkzaamheden uitvoeren. Mensen hebben verschillende opleidingsachtergronden en loopbanen, en kunnen te maken hebben met fysieke of mentale problemen die bepaalde werkzaamheden onmogelijk maken. Hier moet rekening mee worden gehouden bij het handhaven van deze categorie.

Artikel 14. Categorieën van verwijtbaar gedrag binnen de IOAW en IOAZ

Bij dit artikel is geen verdere uitleg nodig.

Artikel 15. Hoogte en duur van de maatregel

Als blijkt dat er een sanctie (straf) opgelegd moet worden volgens de gedragingen die beschreven zijn in artikel 14 en 15 van deze verordening. De hoogte en duur van de verlaging is afhankelijk van de gedraging (overtreding) uit artikel 14 en 15 van deze verordening. De verlaging van de uitkering is verdeeld onder drie categorieën.

Artikel 16. Verrekenen maatregel

Het college heeft de mogelijkheid bij verlaging van de bijstand wegens schending van een arbeidsverplichting, de verlaging te verrekenen. Dit over de maand van oplegging van de maatregel en ten hoogste over de twee volgende maanden. Over de eerste maand moet minimaal een derde van het bedrag van de verlaging worden verrekend (artikel 18, vijfde lid, tweede volzin, van de Participatiewet). Wanneer belanghebbende tot inkeer komt, wordt de verlaging stopgezet en ontvangt belanghebbende weer de volledige uitkering (artikel 18, elfde lid, van de Participatiewet). Het gaat hier om een facultatieve bepaling. Een facultatieve bepaling is een regel die gevolgd hoeft te worden. Het is een keuze. Bijvoorbeeld, als de wet zegt dat je iets mag doen, maar het is niet verplicht, dan is dat een facultatieve bepaling. Een gemeente kan zelf beslissen of zij het willen doen of niet.

Verrekenen bij bijzondere omstandigheden Er is voor gekozen gebruik te maken van de mogelijkheid tot het verrekenen van het bedrag van de verlaging bij een eerste schending van een arbeidsverplichting als bijzondere omstandigheden dit rechtvaardigen. Hierbij kan worden gedacht worden aan bijvoorbeeld: vergroting schuldenproblematiek, dreigende) huisuitzetting of afsluiting van gas en elektriciteit. Maar dit kan een bijzondere omstandigheid zijn, wat niet alle gevallen zo is. Dit zal onderzocht worden.

Artikel 17. Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid

De Participatiewet is gebaseerd op het principe dat iedereen in de eerste plaats in zijn eigen levensonderhoud moet voorzien. Alleen wanneer dit niet mogelijk is, kan men (mogelijk) aanspraak maken op bijstand. De hoofdregel is daarom dat iedereen al het mogelijke moet doen om bijstand te voorkomen. Als iemand iets doet waardoor deze persoon eerder, langer of voor een hoger bedrag afhankelijk wordt van bijstand, kan dit worden beschouwd als een onvoldoende besef van verantwoordelijkheid voor de eigen verzorging.

Dit geldt met name in de volgende gevallen (indien deze ertoe leiden dat iemand eerder, langer of voor een hoger bedrag afhankelijk wordt van bijstand):

  • -

    Het te snel interen van vermogen;

  • -

    Het door eigen toedoen verliezen van het recht op een uitkering;

  • -

    Het door eigen toedoen te laat aanvragen van een voorliggende voorziening.

Artikel 18. Samenloop van gedragingen

Bij dit artikel is geen verdere uitleg nodig.

Artikel 19. Samenloop bij weigeren uitkering IOAW/IOAZ

Het college kan de uitkering blijvend of tijdelijk weigeren als iemand had kunnen werken, maar dit niet heeft gedaan. Dit staat in artikel 20 van de IOAW en artikel 20 van de IOAZ. Het college mag zelf beslissen of ze dit doen. Voordat het college beslist om de uitkering te verlagen, kijken ze eerst of ze de uitkering moeten weigeren. Als het college besluit om de uitkering niet te weigeren, kunnen ze volgens deze regels de uitkering verlagen. Artikel 22 van deze regels is bedoeld om te zorgen dat beide acties niet tegelijk gebeuren.

HOOFDSTUK 4. SANCTIONEREN

Artikel 20. Het opleggen van een boete

Bij dit artikel is geen verdere uitleg nodig.

Artikel 21. Zeer ernstige misdragingen

Dit artikel gaat over hoe mensen die een uitkering ontvangen, zich moeten gedragen. Het is belangrijk dat iedereen respectvol omgaat met medewerkers en instanties die verantwoordelijk zijn voor het regelen van uitkeringen, zoals de Participatiewet (PW), IOAW en IOAZ.

Wat wordt bedoeld met zeer ernstige misdragingen?

Hierbij gaat het om gedrag dat niet acceptabel is, zoals:

  • Schelden of bedreigen (mondelinge agressie).

  • Fysiek geweld (zoals duwen of slaan).

  • Vernielen van eigendommen van de medewerkers of instanties.

Wat gebeurt er als iemand zich ernstig misdraagt?

  • De uitkering wordt één maand lang met 50% verlaagd. Dit geldt als iemand zich misdraagt tegen personen of instanties die werken aan de uitvoering van de PW, IOAW of IOAZ.

Wat gebeurt er als de gemeente schade heeft?

Als de gemeente schade lijdt door het gedrag van iemand met een uitkering, dan:

  • 1.

    Maakt het college een proces-verbaal.

  • 2.

    Als de schade hoger is dan een bedrag dat het Openbaar Ministerie (OM) heeft vastgesteld, doet het college aangifte bij het OM.

Dit artikel is bedoeld om een veilige werkomgeving te garanderen en om ervoor te zorgen dat iedereen zich aan de regels houdt. Misdragingen worden niet geaccepteerd en hebben directe gevolgen.

HOOFDSTUK 5 SLOTBEPALINGEN

Artikel 22. Uitvoering

Bij dit artikel is geen verdere uitleg nodig.

Artikel 23. Hardheidsclausule

Een hardheidsclausule is een speciale regel die ervoor zorgt dat de gemeente in bijzondere gevallen af kan wijken van de normale regels. Dit betekent dat als de normale regels in een bepaalde situatie te streng of oneerlijk zouden zijn, de gemeente een uitzondering kan maken om te voorkomen dat iemand onterecht in de problemen komt.

Bijvoorbeeld, als iemand door een onverwachte gebeurtenis, zoals een ziekte of een ongeluk, niet aan de normale regels kan voldoen, kan de gemeente besluiten om die persoon toch te helpen. De hardheidsclausule zorgt er dus voor dat de gemeente altijd een menselijke kant kan laten zien en maatwerk kan leveren.

Artikel 24. Citeertitel, inwerkintreding en overgangsrecht

Bij dit artikel is geen verdere uitleg nodig.