Afwegingskader Energieopwekking en energie-infrastructuur

Geldend van 03-04-2025 t/m heden

Intitulé

Afwegingskader Energieopwekking en energie-infrastructuur

De raad van de gemeente Ermelo;

gelezen het voorstel van de agendacommissie van 27 augustus 2024, nr.e240036651;

b e s l u i t :

  • 1.

    Het Afwegingskader energieopwekking en energie-infrastructuur vast te stellen.

1 Inleiding

Het is één van de grootste uitdagingen van deze tijd: de energietransitie. In het klimaatakkoord van Parijs heeft Nederland zich gecommitteerd aan 49% besparing van CO2-uitstoot in 2030 ten opzichte van 1990 om de opwarming van de aarde niet boven de 1,5 graad te laten uitkomen. Aangesloten bij het Gelders Energieakkoord, zet de gemeente Ermelo zich in voor 55% CO2 reductie in 2030. Het college van de gemeente Ermelo benoemt daarom in het coalitieakkoord 2022-2026 een integrale visie op een duurzame samenleving als één van haar 3 speerpunten. De centrale vraag voor deze bestuursperiode is: hoe gaat de energietransitie voor de inwoners van Ermelo er concreet uitzien? Daartoe heeft het college opdracht gegeven een duurzaamheidsvisie te formuleren. In de Duurzaamheidsvisie van de gemeente Ermelo is onder andere vastgelegd hoeveel duurzaam opgewekte energie tot 2050 benodigd is. Energieopwekking is daarmee een onderdeel van de bredere visie op duurzaamheid.

1.1 Vraagstelling

Voor energieopwekking is een kader gewenst: welke vormen van energieopwekking kennen we en welke voorwaarden stellen we aan de opwekking van energie? De manier waarop we ruimte willen bieden aan initiatieven voor energieopwekking leggen we vast door middel van dit afwegingskader. Hierin staan de voorwaarden waarbinnen initiatiefnemers plannen kunnen indienen voor energieopwekking in de gemeente Ermelo.

Tegelijkertijd wordt er ook een beroep gedaan op de infrastructuur van netbeheerder Liander. Het transport van brandstof en elektriciteit is een belangrijke en kostbare activiteit. In een transitie naar andersoortige energie is effectief en efficiënt gebruik van de infrastructuur noodzakelijk. In dit afwegingskader noemen we daarom ook de kaders over de infrastructuur. Wie heeft welke rol? Hoe zorgen we dat we slim omgaan met de verandering van infrastructuur? En welke opslagmiddelen kunnen en willen we inzetten om slim de veranderingen in het elektriciteit- en gasnet op te vangen?

1.2 Afwegingskader

In dit afwegingskader wordt een overzicht geboden over alle nu bewezen opwekmiddelen. Per opwekmiddel geven we aan binnen welke voorwaarden de geambieerde energieopwekking in de gemeente Ermelo kan worden gerealiseerd en welke stappen hiervoor nodig zijn. We letten hierbij op 4 invalshoeken:

  • -

    Bestuurlijke visie

  • -

    Ruimtelijke voorwaarden

  • -

    Technische voorwaarden

  • -

    Maatschappelijke voorwaarden

Ook leggen we uit hoe we als gemeente aankijken tegen het thema energieopslag en de infrastructurele gevolgen. De bestuurlijke visie op energieopwekking en energieopslag werken we in het algemeen uit. De ruimtelijke, technische en maatschappelijke voorwaarden zijn niet algemeen van toepassing. Deze voorwaarden stellen we per opwekmiddel.

Na de vaststelling ervan zal er een tweejaarlijkse evaluatie plaatsvinden op dit kader. Dit om innovaties tijdig een plek te geven in het kader en het kader periodiek te actualiseren naar nieuwe inzichten. Deze evaluatie loopt samen op met de Duurzaamheidsvisie.

1.3 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 geeft de bestuurlijke visie op opwekmiddelen weer. Dit gaat over staand beleid, definities en de rol van de gemeente.

In hoofdstuk 3 beschrijven we de bouwstenen voor energieopslag.

Daarna treft u in de bijlage het beleid van de afzonderlijke bewezen technieken met daarin de te toetsen ruimtelijke, technische en maatschappelijke voorwaarden en het proces om tot vergunningsverlening te komen.

2 Energieopwekking

In dit hoofdstuk beschrijven we de bestuurlijke voorwaarden in relatie met het huidige beleid, wat de bewezen technieken zijn en welke algemene uitgangspunten er zijn voor alle opweklocaties.

2.1 Relatie met bestaand beleid

Van grof naar fijn benoemen we landelijk, provinciaal, regionaal en lokaal beleid. Het relevante overheidsbeleid wordt kort benoemd en het binnen de gemeente Ermelo reeds opgestelde beleid wordt op hoofdlijnen beschreven.

RIJKSBELEID: Naast het klimaatakkoord, heeft het Rijk geen direct kaderstellend beleid voor het opwekken van hernieuwbare energie. Wel wordt in de Nationale omgevingsvisie (NOVI) een aantal leidende principes genoemd waarvan ‘meervoudig boven enkelvoudig’ belangrijk is voor lokale uitwerking. Dit principe gaat ervan uit dat voor belangrijke nieuwe functies (zoals de energietransitie) moet worden onderzocht hoe meerdere functies op eenzelfde locatie een plek kunnen krijgen.

PROVINCIAAL BELEID: De provincie Gelderland kent een omgevingsvisie (POVI) en een omgevingsverordening die kaderstellend zijn. De provincie stelt een plan-MER op die van invloed is op het lokale en regionale beleid voor zon en wind. Binnen de omgevingsvisie is er een provinciale windvisie (met een specificatie voor wind om de Veluwe) en zijn er uitgangspunten voor zon op land. Ook is de Gelderse ambitie om 55% CO2-reductie te halen in 2030. Dit is ook vastgelegd in de Regionale routekaart naar klimaatneutraal van de (voormalige) regio Noord-Veluwe, het Gelders Energieakkoord – welke Ermelo heeft medeondertekend in 2015.

REGIONALE ENERGIESTRATEGIE (RES) 1.0: De RES vormt een belangrijke basis voor de bouwstenen voor zon op land en de zoekgebieden voor wind op land. De invulling van de kaders uit de RES worden als leidend aangehouden als de gemeenteraad daarmee heeft ingestemd. Dit om lokale verantwoordelijkheid op basis van lokale besluitvorming niet te ondermijnen. Een initiatiefnemer volgt primair de lokale afwegingskaders en procedure tenzij anders besloten.

LOKAAL BELEID: De gemeente Ermelo kent meerdere beleidskaders waar de randvoorwaarden voor de opwek van duurzame energie binnen dienen te passen. Zij bepalen de beleidscontext van dit afwegingskader:

  • -

    In de Regionale Energie Strategie (RES) voor de Noord- Veluwe is de lokale ambitie vastgelegd en is het voorwerk verricht voor de zoekgebieden voor zonnevelden en windturbines.

  • -

    In de Omgevingsvisie is de opgave beschreven en zijn de RES-doelstellingen verankerd.

  • -

    In de Duurzaamheidsvisie wordt deze concreet gemaakt: hoeveel hernieuwbare energie is benodigd in de gemeente Ermelo.

Tussen deze documenten is een samenhang

(zie figuur 1).

afbeelding binnen de regeling

2.2 Definities

DEFINITIES: In de energietransitie naar een fossielvrije toekomst definiëren we bewezen technieken. Dit zijn technieken die voorzien in een duurzame opwek van ons energiegebruik. In de basis bestaat onze energiegebruik uit:

  • -

    Elektriciteit

  • -

    Fossiele brandstof (gas, benzine, diesel, etc.)

Voor de plaatsing van energieopwekkingsinstallaties beperken we ons tot bewezen technieken. Op dit moment zijn dat:

  • -

    Windturbines ten behoeve van stroomopwekking

  • -

    Zonnepanelen ten behoeve van stroomopwekking

  • -

    Zonthermiek voor de productie van warmte

  • -

    Kernenergie ten behoeve van stroomopwekking

  • -

    Mono-mestvergisters voor de productie van biogas en groengas

Om de CO2-uitstoot te reduceren, is hernieuwbare elektriciteit de belangrijkste bouwsteen. Daarom vormt elektriciteit uit zon en wind de belangrijkste bron om op gemeentelijk niveau het energieverbruik te verduurzamen. N.B. Elektrolyse vraagt elektriciteit om water om te zetten in waterstofgas. Dit is geen opwekking maar conversie en behandelen we in hoofdstuk 3.

De gemeente onderscheidt kleine en grote windturbines en zonnestroominstallaties. Voor zonnestroominstallaties wordt een onderscheid gemaakt tussen zon op dak en zon op land. Op de volgende pagina staan de bewezen technieken gedefinieerd.

Door innovaties kunnen bewezen technieken worden toegevoegd of definities wijzigen. In een gelijkgaande cyclus met de duurzaamheidsvisie worden wijzigingen in dit kader doorgevoerd.

De bewezen technieken zijn ingedeeld op mogelijke plaatsingslocatie en op grootte. De definities voor grootschalige zon en wind zijn landelijk vastgesteld in het Nationaal Programma RES. Middels de RES worden doelen voor grootschalige energieopwekking bepaald. Dit gaat om opwek door windturbines (> 1,5 MW) en zonnestroominstallaties (>15 KWp). Vanwege de ruimtelijke impact is het nodig te sturen op de beschikbare en gewenste locaties voor deze installaties.

Voor kleinschalige opweklocaties veronderstelt het Nationaal Programma RES dat er sprake is van levering voor eigen gebruik en daardoor niet functioneert als een opweklocatie die significant stroom levert aan het energiesysteem. De definities voor kleinschalig wind komt uit het eigen beleid.

Tabel 1: definities (bewezen) technieken energieopwekking.

 

Grootschalig

Kleinschalig

Wind

Windturbine met een vermogen groter dan 1,5 MW

Windmolen met een piek-hoogte van maximaal 25 meter

Zon op land

Landopstelling van meer dan 15 KWp vermogen aan zonnepanelen. De installatie is door het plaatsen van de onderconstructie (een bouwwerk) vergunningplichtig.

Installatie kleiner dan 15 KWp vermogen ten behoeve van het eigen verbruik.

Zon op dak

Opstelling op vastgoed van meer dan 15 KWp vermogen aan zonnepanelen. Deze installaties zijn niet vergunningplichtig. Ze tellen mee bij het behalen van de RES-doelstelling.

Opstelling op vastgoed van minder dan 15 KWp vermogen aan zonnepanelen. Deze installaties zijn niet vergunningplichtig. Ze tellen niet mee bij het behalen van de RES-doelstelling.

Mestvergisting

Centrale locatie waar mest naar grote getransporteerd wordt.

Decentrale vergister, bij boer op erf.

Zonthermiek

Zonthermie is het duurzaam verwarmen van woningen en gebouwen met warmte van de zon. Om die warmte beschikbaar te maken gebruik je zonnecollectoren die het zonlicht omzetten in warmte. Het verschil met zonnepanelen is dat die zonlicht omzetten in elektriciteit.

Kernenergie door SMR

Kleine modulaire reactoren (SMR's) zijn geavanceerde kernreactoren met een vermogen tot 300 MW(e) per eenheid, wat ongeveer een derde is van de opwekkingscapaciteit van traditionele kernreactoren. SMR's, die een grote hoeveelheid koolstofarme elektriciteit kunnen produceren, zijn:

Klein (Small (S)) – fysiek een fractie van de grootte van een conventionele kernreactor.

Modulair (M)– Dit maakt het mogelijk om systemen en componenten in de fabriek te assembleren en als eenheid naar een locatie te transporteren voor installatie.

2.3 Uitgangspunten

ROLNEMING: De gemeente neemt de rol van facilitator aan. Door de faciliterende rol zorgt de gemeente er voor om een beweging in gang te zetten en te houden. De gemeente als facilitator:

  • -

    wil inwoners en bedrijven verantwoordelijkheid geven voor de energietransitie.

  • -

    wil belemmeringen wegnemen voor partijen om hun bijdrage te leveren.

Dit doet zij door heldere, eenvoudige beleidskaders op te stellen waarbinnen initiatiefnemers duurzame elektriciteit kunnen opwekken. Gezien de ambitie van de gemeente in combinatie met de omvang en capaciteit van de gemeentelijke organisatie is deze rol passend. Naast faciliterend is de gemeente ook verbindend tussen de betrokken partners op het vraagstuk van energieopwekking en energiegebruik. De gemeente neemt waar dat het primair de taak is van de netbeheerder om de technische infrastructuur hiervoor te faciliteren. Tegelijk is de gemeente vergunningverlener en heeft daarmee invloed op het ruimtelijk domein. De gemeente regisseert hier niet, maar stemt wel af

DOELSTELLING: Per bestuursperiode neemt het college in de beleidsvisie op wat de afgesproken ambitie opwek per techniek is. Dit wordt afgestemd met en opgenomen met de RES Noord Veluwe. Vanwege de samenwerking met Rijk en Provincie, zijn dit bestuurlijk belangrijke ambities. In de basis is dit een bepaalde hoeveelheid duurzame energie. Het kan worden verrijkt met een programmatische aanpak. De beleidsvisie wordt ook aangewend om een veranderende rol van de gemeente te beschrijven. De hoeveelheid opgewekte duurzame energie is de belangrijkste factor om de energietransitie over een periode van tijd te doen slagen. Het aandeel opgewekte duurzame energie als ambitie is daarom de belangrijkste graadmeter van onze veranderend energiesysteem.

Opwekmiddel

Doelstelling 2030

Tussentijds Resultaat 2022

Grootschalig zon

(dak en land)

86 TJ zon, waarvan:

- 43 TJ Zon op land

- 43 TJ Zon op dak van 195 TJ potentie

78,9 TJ zon, waarvan:

39,3 TJ Zon op land

39,6 TJ Zon op dak

Kleinschalig zon op land

Geen doelstelling

Onbekend

Kleinschalig zon op dak

35 TJ = 27% benutting van 128 TJ

36,7 TJ

Grootschalig wind

354 TJ

213 - 354 TJ in pijplijn

Kleinschalig wind

Geen doelstelling

Geen resultaten

Tabel 2: beleidsdoelstelling

GEMEENTELIJKE UITGANGSPUNTEN:

De opgave voor het opwekken van duurzame energie volgt het Klimaatakkoord. Voor invulling van de opgave is het noodzakelijk dat geschikte daken voor zonne-energie zullen worden ingezet. Aanvullend is grondgebonden zonne- en windenergie nodig.

De gemeente toetst plannen op ruimtelijke, technische en maatschappelijke criteria. Deze types criteria worden per afzonderlijk opwekmiddel gedefinieerd in de bijlagen. Daarnaast gelden er algemene uitgangspunten die voor elk opwekmiddel van toepassing zijn:

  • Plannen zijn aantoonbaar uitvoerbaar (juridisch, technisch, financieel, maatschappelijk).

  • Er zijn voldoende projecten nodig om de doelstelling klimaatneutraal in 2050 te halen. In de kennismaking tussen initiatiefnemer en gemeente wordt ingeschat in welke mate het project bijdraagt aan de doelstelling.

  • De gemeente heeft een doelstelling om per tijdsperiode projecten te realiseren. Initiatiefnemer geeft op basis van kennis en ervaring een realistische tijdsindicatie.

  • Wij streven naar een concentratie van zonnevelden en windmolens op plekken waar ook een hoger elektriciteitsgebruik is of op termijn wordt verwacht.

  • Lokaal zijn er aanpalende beleidsvelden waar met name de energiebehoefte van invloed is op de kaders voor opwek. Denk aan mobiliteit, lokale economie, warmtetransitie, recreatie en natuur. Bij de toetsing van initiatieven onderzoeken we mogelijkheden het project te verbinden aan andere beleidsopgaven.

  • We streven naar andere vormen van functiemenging. Biodiversiteit dient daarbij te worden ondersteund. Ook stellen we kwalitatieve aanvullende eisen door dubbel ruimtegebruik, bijvoorbeeld op het vlak van wonen/bedrijvigheid/ecologie/waterretentie/educatie/agrarische dubbelfunctie.

  • Plannen voldoen aan de kwalitatieve eisen bij de uitvoering (ontwerpprincipes).

  • Er is aandacht voor de maatschappelijke meerwaarde van de omgeving.

  • De invulling van maatschappelijke, ruimtelijke en technische voorwaarden worden opgenomen in de anterieure overeenkomst.

3 Energie-infrastructuur

In dit hoofdstuk beschrijven we wat we onder energie-infrastructuur verstaan, de relatie met het huidige beleid en wie welke rol heeft.

Opslag van energie is van alle tijden: mensen verzamelen al eeuwen hout voor in de winter en kolen werden opgeslagen voor tijden dat er elektriciteit geproduceerd moet worden. De beschikbaarheid van energie en de vraag naar energie zijn niet altijd voorspelbaar. Daarom is energieopslag nodig.

De laatste jaren wordt er steeds meer gebruik gemaakt van hernieuwbare energiebronnen. Zon- en windenergie zijn alleen niet altijd beschikbaar als er vraag naar energie is. Ook is er niet altijd ruimte op het elektriciteitsnet om de gevraagde energie te transporteren. Om ervoor te zorgen dat het energiesysteem in balans is, is energieopslag nodig. In dit beleid ligt de focus op elektrochemische opslag: opslag van elektriciteit in batterijen. Andere categorieën (chemisch, elektrisch, thermisch (warmte) en mechanisch) komen af en toe aan bod. Elk type opslag heeft voor- en nadelen en een ander toepassingsgebied.

3.1 Relatie met bestaand beleid

Van grof naar fijn benoemen we landelijk, provinciaal, regionaal en lokaal beleid. Het relevante beleid wordt kort benoemd.

RIJKSBELEID: De energiesector heeft te maken met eigen wet- en regelgeving. Naast Europese richtlijnen en verordeningen zijn er de Nederlandse wetten: de Elektriciteitswet 1998, de Gaswet en de Wet onafhankelijk netbeheer. De laatste gaat over de infrastructuur.

Wet onafhankelijk netbeheer

Om keuzevrijheid mogelijk te maken zijn activiteiten op de vrije energiemarkt (het produceren, verhandelen en leveren van energie) en het beheer van de energienetten van elkaar gescheiden. De netbeheerders hebben twee hoofdtaken: zij beheren de fysieke netinfrastructuur en zij faciliteren het functioneren van de markt. De Wet onafhankelijk netbeheer bepaalt dat netbeheerders geen andere (commerciële) activiteiten mogen uitvoeren dan het beheren van de elektriciteits- en gasnetten. Het beheer van de netten staat los van de productie en levering van elektriciteit en gas om ervoor te zorgen dat het net zelf en het beheer daarvan van goede kwaliteit zijn.

Naast deze wetten zijn er ook beleidsplannen. Op landelijk niveau zijn dit:

  • -

    Landelijk actieplan Netcongestie (december 2022)

  • -

    Nationaal plan energiesysteem 2050 (concept gepresenteerd juli 2023)

Beiden anticiperen op het zo efficiënt mogelijk gebruiken van het gas- en elektriciteitsnet op korte en op lange termijn in de transitie van fossiele naar hernieuwbare energie.

PROVINCIAAL BELEID: De huidige transportvoorzieningen voor energie (kabels, leidingen, verdeelstations) passen steeds minder bij de rap toenemende vraag naar én aanbod van duurzame energie. Daarom is het nodig hierin te investeren en deze aan te passen. Dat is de taak van de netbeheerders die daar investeringsprogramma’s en planningen voor maken.

Provinciaal meerjarenprogramma infrastructuur energie en klimaat

Aanpassingen in het net zijn mogelijk, maar kosten tijd, menskracht en geld. Dat betekent dat er keuzes moeten worden gemaakt. In dat licht vroeg het Rijk aan elke provincie een zogeheten meerjarenprogramma infrastructuur energie en klimaat (pMIEK) op te stellen. In het Gelderse pMIEK staan een aantal concrete projecten over transport van energie. Netbeheerders, energieregio’s en provincie gaan die gezamenlijk versnellen. Daarbij gaat het vooral om onderstations om meer capaciteit op het stroomnet te realiseren.

Gelderland heeft in de RES de ambitie gesteld om in 2030 6,5 TWh aan duurzame energie op te wekken. Door de toenemende duurzame energieproductie en de knelpunten op het elektriciteitsnet zal de energieprijs steeds meer schommelen. Dit zorgt voor marktprikkels om flexibele vraag en aanbod slim in te zetten of te investeren in opslag. Naast opslag zijn er ook andere vormen om de energievraag en -aanbod op elkaar af te stemmen. Om het energiesysteem in balans te brengen, zijn alle maatregelen nodig:

  • -

    Aanbodsturing (vaak toegepast met fossiele brandstoffen): als de energievraag toe- of afneemt, wordt er meer of minder geproduceerd. In een duurzaam energiesysteem zou hier een rol kunnen liggen voor biomassa of groene brandstoffen zoals waterstof en synthetische brandstoffen.

  • -

    Interconnectie: uitwisseling van energie met plekken waar meer of minder vraag is. Op dit moment gebeurt dit op Europees niveau.

  • -

    Vraagsturing: (duurzame) energie gebruiken wanneer het beschikbaar is.

  • -

    Curtailment: inperken van (opwek)vermogen als er meer aanbod dan vraag is.

LOKAAL BELEID: Op dit moment is er geen rol weggelegd voor de gemeente om deel te nemen in de strategische vraagstukken over uitbreiden van de energie infrastructuur. De gemeente is bevoegd gezag voor het verstrekken van een vergunning aan Liander voor het uitbreiden van een onderstation of het plaatsen van tussenstations. Vanuit dezelfde rol toetst de gemeente ook de ruimtelijke aspecten bij de plaatsing van een energieopslagfaciliteit of een conversie.

SAMENVATTING: Het transport van energie is gedefinieerd als een niet-commerciële activiteit. Om die reden is dat belegd bij de netbeheerder. Tegelijkertijd heeft de netbeheerder geen bevoegdheid commerciële activiteiten uit te voeren. Energieopslag is daarom niet een activiteit die de netbeheerder oppakt. Ontwikkelaars en exploitanten vervullen deze rol. Tegelijkertijd kan een decentrale overheid bepalen of het maatschappelijk belang gediend is met een rolneming door de gemeente. Met dit kader kiest de gemeente Ermelo ervoor een rol in te nemen.

3.2 Definities

DEFINITIES:

  • -

    Transport: het verplaatsten van energie van de opwekkingslocatie tot de plaats waar het wordt verbruikt.

  • -

    Congestie: De maximale transportcapaciteit van de fysieke infrastructuur is bereikt. Er ontstaat een tekort aan transportcapaciteit in het elektriciteitsnet.

  • -

    Congestiemanagement: Bij congestiemanagement vraagt Liander grootzakelijke klanten om de transportvraag bij dreigende overbelasting tijdelijk aan te passen tegen een vergoeding.

  • -

    Opslag: Dankzij opslagtechnologieën is het mogelijk om de overproductie van bronnen op te slaan en de vraag naar energie op te vangen bij onderproductie. Op deze manier kunnen energieopslagtechnologieën worden ingezet om schommelingen op te vangen en een constant energieaanbod te kunnen leveren. Een bedrijf kan zo het energieaanbod verdelen en de transportvraag naar beneden bijstellen.

  • -

    Conversie: het omzetten van een vorm van energie in een andere vorm van energie.

3.3 Uitgangspunten

ROLNEMING: De gemeente wil hierin een stimulerende rol pakken. Dit om het maatschappelijk belang van de infrastructuur te benutten. Dit doet zij niet als netbeheerder, maar in de rol van vergunningsverlener.

DOELSTELLING: Het doel van de gemeente is om in de ruimtelijke vergunningprocedure het maatschappelijke belang van de schaarse ruimte op het elektriciteitsnet te kunnen toetsen door de beschikbare ruimte zo efficiënt mogelijk aan te wenden. De gemeente heeft twee subdoelen:

  • -

    De wens om maatschappelijke ontwikkelingen voor wat betreft woningbouw, ontwikkeling bedrijventerreinen, versterken laadinfrastructuur en de gebouwde omgeving toekomstbestendig maken zo min mogelijk door netcongestie te laten beperken

  • -

    een wens om congestie met opslaglocaties tegen te gaan die lokaal doelmatig worden ingezet, dat wil zeggen, netverzwarende opslag te voorkomen die extra belastend zijn voor het lokale energienet.

GEMEENTELIJKE UITGANGSPUNTEN: De gemeente wil alleen netcongestieverzachtende projecten vergunnen. Om opslaglocaties lokaal in te zetten, is samenwerking met Tennet en Liander van belang. In het proces van vergunningaanvraag dient de initiatiefnemer daarom de netbeheerder te betrekken.

Ondertekening

Vastgesteld in de openbare vergadering van 23 oktober 2024,

J.L. Vissers,

griffier,

P.J.T. van Daalen,

voorzitter,

Bijlage 1: Kader grootschalige zon en wind

Criteria

Het afwegingskader bevat de bestuurlijke visie voor energieopwekking en energieopslag. Deze voorwaarden voor energieopwekking gelden voor alle diverse energieopwekkingmiddelen. De ruimtelijke, technische en maatschappelijke voorwaarden verschillen per opwekmiddel. Voor grootschalige zon en wind opwekmiddelen staan deze voorwaarden beschreven in dit kader.

Er zijn 8 ruimtelijke (R), maatschappelijk (M) en technische (T) criteria die de gemeente van belang acht:

R

Landschappelijke inpassing

R

Effect op andere kwaliteiten en planontwikkeling in het gebied

R

Toepassing op laagwaardige grond

R

Meervoudig ruimtegebruik

T

Tijdelijk gebruik

M

Lokaal eigenaarschap

M

Maatschappelijk draagvlak

M

Effect op regionale werkgelegenheid

Deze criteria worden per thema toegelicht.

Criteria: ruimtelijke voorwaarden

Landschappelijke inpassing – Grootschalige energiesystemen worden door initiatiefnemer zorgvuldig landschappelijk ingepast. De initiatiefnemer stelt een inrichtings- en beheerplan op. Hierbij wordt rekening gehouden met het karakter van het gebied, de natuurlijke en landschappelijke waarden, bestaande lijnen en kavels. De Gelderse Zonnewijzer1 biedt suggesties voor typische landschappelijke inrichting voor Ermelo. Voor zonneparken is het streven om deze zodanig landschappelijk in te passen dat deze zo min mogelijk zichtbaar zijn vanuit woningen.

Een inrichtingsplan moet in ieder geval de volgende zaken omvatten:

  • 1.

    De inpassing en/of herkenbaarheid van het project/de opstelling, op het schaalniveau van de omgeving (inpassing en zichtlijnen) en op de locatie zelf (vormgeving van de opstelling);

  • 2.

    Een plattegrond met de inrichting van de locatie: waarop de terreininrichting is uitgewerkt

  • 2.

    bestaande uit o.a. de aan- en afvoerroutes, de kabels en leidingen, de bouwwerken en beveiliging (hekwerken e.d.);

  • 3.

    Visualisaties, waaruit in ieder geval vanuit de directe omgeving de huidige en toekomstige situatie in beeld wordt gebracht. Deze visualisaties moeten een goed beeld geven van de huidige en toekomstige situatie.

  • 4.

    Een beheerplan met een looptijd gelijk aan de aanwezigheid van het initiatief

  • 5.

    Invulling bestemming na ontmanteling

Effect op andere kwaliteiten en planontwikkeling in het gebied – Van de initiatiefnemer verwachten we een analyse van de impact van het project op de aanwezige functies in de omgeving (woon- en leefklimaat, evt belemmeringen bedrijfsvoering) en milieuaspecten waaronder waterhuishouding, lokale flora- en fauna en de effecten van het project hierop (zowel positief als negatief) waarbij wordt gezocht naar het versterken van de aanwezige kwaliteiten. Ook zal de gemeente aangeven of er sprake is van planontwikkeling met een andere functie: wonen, mobiliteit, agrarisch, natuur etc. op of rond het kavel.

Toepassing op laagwaardige grond – De gemeente Ermelo kiest bewust voor een maatwerkbenadering als het gaat om grootschalige energieopwekking op land. Hiervoor hanteert zij de Gelderse Zonneladder, die ook in de RES is opgenomen. Deze ladder brengt hiërarchie aan in het beoordelen van de locaties. De Zonneladder bevat een vertrekpunt en vier treden:

  • Vertrekpunt: Er zijn uitzonderingsgebieden. Grootschalige energieopwekking is niet mogelijk in gebieden met een hoge natuurwaarde.2

    Trede 1: Er wordt ingezet op daken, onbenutte bebouwde locaties en op infrastructurele werken.

    Trede 2: Zon op laagwaardige gronden: Langs industriële werken, industriële plassen en pauzelandschappen.

    Trede 3: Zon op gevoelige locaties: langs stads- of dorpsrand, minder efficiënte landbouwgrond, andere plassen, buffer rondom natuurgebieden, recreatiegebieden.

    Trede 4: Zon op hoogwaardige grond: productieve landbouwgrond.

Het is niet zo dat de hoogste trede (trede 4) mag worden verwezenlijkt als alle andere treden zijn benut, maar de criteria, verantwoording en inspanning wegen zwaarder. Belangrijke vereisten zijn streven naar draagvlak, een zorgvuldige ruimtelijke inpassing en versterken van andere kwaliteiten (zie criterium 5). Bij meerdere projecten in hetzelfde gebied en beperkte netcapaciteit beveelt de gemeente het project in de laagste trede aan.

Meervoudig ruimtegebruik - De gemeente streeft zoveel mogelijk naar meervoudig grondgebruik. De initiatiefnemer werkt uit hoe het project hieraan bijdraagt.

Criteria: Technische voorwaarden

Tijdelijk gebruik - Projecten voor grootschalige energieopwekking worden tijdelijk vergund. Aan het eind van de levensduur moeten de installaties namelijk worden opgeruimd. De levensduur van energieprojecten variëren tussen de 15 en 30 jaar. De maximale termijn voor duurzame energieprojecten stelt de gemeente daarom op 25 jaar. De initiatiefnemer werkt uit wat er gebeurt met de materialen en de kavel na ontmanteling.

Criteria: maatschappelijke voorwaarden

Lokaal eigenaarschap De ambitie is dat minstens 50% van de hernieuwbare energiebron en haar opwek in regionaal eigendom komt (in lijn met de ambities van het Klimaatakkoord). Dit betekent dat bij aanschaf van de installatie 50% van de benodigde inleg voor het ophalen van een financiering uit de regio komt. Dit kan zowel één of meerdere burgers en/of één of meerdere lokale of regionale bedrijven of organisaties zijn die 50% van de noodzakelijke inleg investeren. De eigendomsverhouding in de beheermaatschappij wordt opgenomen in het verslag van de omgevingsdialoog.

We wensen te voorkomen dat één lokaal individu of bedrijf die een opwek privaat ontwikkelt, voldoende is om het lokaal eigenaarschap te realiseren.. Om het potentieel draagvlak te vergroten en de lusten/lasten verdeling in balans te houden, veronderstellen we naast een lokale eigenaar het streven om de omgeving tot 20% financieel te laten participeren. Dat gaat op in het geval er sprake is van 1 lokale eigenaar of 1 lokaal bedrijf of organisatie. Volgordelijk gaat de voorkeur uit naar:

  • 20% directe deelname (via aandeel in exploitatieorganisatie)

    20% indirecte deelname (via coöperatie of investeringsplatform)

    Afdracht duurzaamheidsfonds

Volgordelijk betekent dat de opties getoetst worden en het resultaat wordt opgenomen in de anterieure overeenkomst. Het daadwerkelijke aandeel financiële participatie is afhankelijk van de behoefte tot participatie en het aanbod van de initiatiefnemer. Het aandeel werkelijke participatie en de dan geldende standaarden worden toegepast om te bepalen welke afdracht (in euro per MW) aan het duurzaamheidsfonds redelijk is.

Maatschappelijk draagvlak – Door procesparticipatie vanaf het begin vorm te geven, hebben inwoners een eerlijke kans betrokken te zijn bij een project. Om die reden werkt de initiatiefnemer een analyse uit met daarin de belanghebbenden. Dat zijn in elk geval de aangrenzende grondeigenaren, omwonenden met zicht op het kavel en gerelateerde maatschappelijke organisaties. Deze groep van belanghebbenden wordt uitgenodigd voor de omgevingsdialoog. Indien inwoners of partijen zich louter tot de gemeente hebben gewend, reikt de gemeente de contactgegevens aan bij de initiatiefnemer.

Effect op regionale werkgelegenheid - Als de initiatiefnemer inzichtelijk kan maken dat het regionale bedrijfsleven meeprofiteert bij de ontwikkeling, realisatie en het beheer van een project is dat een belangrijke pré in de beoordeling van een voorstel. Dat geldt ook wanneer mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt bij het initiatief worden betrokken.

Proces tot vergunningverlening

In de vergunningsprocedure zijn er 4 fasen gedefinieerd:

afbeelding binnen de regeling

Om voldoende voortgang te houden in het bereiken van de doelstelling energieneutraliteit en het maatschappelijk draagvlak inhoudelijk goed te kunnen beoordelen, stelt het college met dit kader een ambtelijke voor-toets vast. Deze voortoets toetst in welke mate de initiatiefnemer voldoet aan de acht criteria. Voordat de vergunningsaanvraag wordt ingediend, wordt gevraagd de uitwerking van deze criteria te delen met de belanghebbenden en de gemeentelijke organisatie. Deze criteria worden, vanwege het interactieve karakter niet in de vergunningsaanvraag getoetst, maar opgenomen in de anterieure overeenkomst. In onderstaande tabel zijn de hiervoor toegelichte criteria volgordelijk volgens de eerste drie fasen uitgewerkt.

Fase 1:

Kennismaking

1. Bijdrage aan energiedoelstelling

2. Realisatietermijn

Fase 2:

Belangenanalyse

3. Maatschappelijk draagvlak

4. Toepassing op laagwaardige grond

5. Effect op andere kwaliteiten in het gebied

Fase 3: Omgevingsdialoog

6. Landschappelijke inpassing

7. Lokaal eigenaarschap in het project

8. Tijdelijk gebruik

9. Effect op lokale werkgelegenheid

10. Meervoudig ruimtegebruik

De gemeente hecht belang aan participatie vóór de vergunningaanvraag. De ervaring is dat de slagingskans bij goede participatie hoger is3. Als er onvoldoende invulling wordt gegeven aan de 10 criteria kan het college besluiten een vergunningsaanvraag niet in behandeling te nemen. Onder de verschillende fasen worden de volgende zaken besproken en/of uitgevoerd.

  • 1.

    Kennismaking

De initiatiefnemer meldt zich bij de gemeente met een plan middels het verzoek tot vooroverleg. De gemeente onderzoekt of het plan past binnen de doelstelling, de provinciale omgevingsverordening en het gemeentelijk beleid en organiseert een omgevingstafel om interdisciplinair input op te halen over het plangebied.

  • 2.

    Belangenanalyse

De initiatiefnemer brengt lokale belangen in kaart, voor zowel doelbestemming kavel als inwoners en organisaties. Gemeente heeft een neutrale rol en is aanspreekpunt voor verschillende partijen. Zij kan contactgegevens aanreiken van inwoners en organisaties die zich bij de gemeente hebben gemeld.

  • 3.

    Omgevingsdialoog

Omgevingsdialoog met gedefinieerde belanghebbenden volgt. Hier presenteert de initiatiefnemer de uitwerking van de criteria. Zij reageert op de vragen en opmerkingen van de belanghebbenden. De initiatiefnemer stelt een verslag van de dialoog op. In het verslag doet zij melding van suggesties die zijn overgenomen en die terzijde zijn gelegd. De antwoorden op technische vragen worden in het verslag opgenomen. Het verslag van de dialoog wordt teruggekoppeld aan de belanghebbenden. Belanghebbenden geven aan of zij zich in het verslag herkennen. Uitwerking van criteria en verslag omgevingsdialoog worden door de gemeente Ermelo beoordeeld.

  • 4.

    Vergunningsaanvraag

Na beoordeling van de eerste drie fasen evt. vergunningsaanvraag bij het omgevingsloket

Randvoorwaarden Omgevingsdialoog

De initiatiefnemer is verantwoordelijk voor de invulling en uitvoering van de omgevingsdialoog. Aan de omgevingsdialoog zijn de volgende richtlijnen verbonden:

  • -

    De omgevingsdialoog heeft een openbaar karakter en wordt publiekelijk aangekondigd.

  • -

    De daadwerkelijk aanwezigen worden bij de dialoog vastgesteld.

  • -

    De initiatiefnemer noteert contactgegevens van de vastgestelde lijst betrokkenen bij de omgevingsdialoog zodat zij in een later stadium het verslag kunnen ontvangen.

  • -

    De criteria worden als voorbereiding op de dialoog uitgewerkt

  • -

    De mogelijkheid tot participatie is per uitwerking van een criterium verschillend van karakter. Het karakter is: informeren, meedenken of meedoen.

  • -

    Deze omgevingsdialoog vroegtijdig, d.w.z. uiterlijk één maand voor ondertekenen anterieure overeenkomst, te organiseren.

  • -

    Vragen die tijdens de dialoog niet behandeld zijn, worden achteraf schriftelijk beantwoord.

  • -

    De initiatiefnemer geeft in het verslag aan waarom suggesties van belanghebbenden over het plan wel of niet zijn overgenomen

  • -

    De gemeente is bij voorkeur aanwezig bij de dialoog.

De initiatiefnemer stuurt het verslag van de omgevingsdialoog na aan de belanghebbenden met daarin het verzoek aan te geven of de inhoud van het verslag een representatieve weergave van de omgevingsdialoog is. Deze belanghebbenden geven aan middels instemming of weigering of zij zich in het verloop van de dialoog herkennen. Bij weigering dient suggestie voor verbetering of inhoudelijke argumentatie te worden gegeven.

Met het afronden van een omgevingsdialoog toetst de gemeente de resultaten van de uitwerking van de criteria en besluit het college of de uitwerking van de criteria en de kwaliteit van het participatietraject voldoende is om een vergunningaanvraag (fase 4) in te dienen.

Vervolg vergunningaanvraag

Bij de daadwerkelijke vergunningsaanvraag via het omgevingsloket zal er getoetst worden op onder andere de volgende ruimtelijke aspecten:

  • -

    archeologie:

  • -

    quickscan flora en fauna;

  • -

    landschaps- en beheerplan;

  • -

    ruimtelijke indeling op basis van tekeningen van: situatie, zijaanzicht zonnepanelen, aan te brengen verharding, hekwerken en transformatorstation.

  • -

    onderbouwing van verkeer en parkeren tijdens de aanleg en tijdens het onderhoud;

  • -

    stikstofuitstoot op basis van een Stikstofrapportage;

  • -

    paragraaf “nationaal landschap Veluwe”;

  • -

    standaard onderwerpen: externe veiligheid, luchtkwaliteit, geluid, waterparagraaf, etc.;

Afhankelijk van de locatie en de toekomstige eigenaar kan er gevraagd worden naar:

  • -

    financieringsgegevens i.v.m. de Bibob;

  • -

    onderzoek over lichtreflectiehinder met de door TNO geteste methode ‘disability glare’;

Meer informatie over deze onderzoeken worden gedeeld bij de vergunningsaanvraag of na een formeel vooroverleg (principeverzoek). De initiatiefnemer levert ook de resultaten op van de eerdere 3 fasen:

  • -

    projectplan met daarin de uitwerking van de 10 punten zoals in dit kader beschreven.

  • -

    verslag omgevingsdialoog.

Wettelijke grondslag

De wettelijke grondslag voor dit beleidskader is de verlening van een omgevingsvergunning door burgemeester en wethouders. Het gaat dan om het uitoefenen van de bevoegdheid van burgemeester en wethouders om te beslissen over aanvragen om het verlenen van een omgevingsvergunning (artikel 2.1, 2.2 juncto 2.4 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht) ten behoeve van de realisatie van zonneparken.

Bij het uitoefenen van deze bevoegdheid, mogen burgemeester en wethouders beleidsregels stellen, in welk geval zij bereid zijn om een vergunning te verlenen of te weigeren. Voor de ontwikkeling van een zonnepark kan dan alleen planologische medewerking worden verleend, wanneer het plan voldoet aan de (10 door de raad vastgestelde) uitgangspunten, genoemd in de vastgestelde beleidsregels. Voldoet het niet aan deze punten, dan kan het college de vergunningaanvraag weigeren.

Bijlage 2: Kleinschalige opweklocatie zonne-energie

Het afwegingskader bevat de bestuurlijke visie voor energieopwekking en energieopslag. De voorwaarden voor energieopwekking in de bestuurlijke visie gelden voor alle diverse energieopwekkingsmiddelen. De ruimtelijke, technische en maatschappelijke voorwaarden verschillen per opwekmiddel. Voor kleinschalige opweklocaties voor zonne-energie staan de ruimtelijke en technische voorwaarden beschreven in dit kader. Voor kleinschalige opweklocaties voor zonne-energie gelden geen maatschappelijke voorwaarden, omdat er van uit wordt gegaan dat de zonnepanelen ten dienste van opwekking van elektriciteit voor eigen gebruik zijn.

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het geldende omgevingsplan ten behoeve van het oprichten van zonnepanelen, een en ander met bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten dienste van de zonnepanelen, mits er wordt voldaan aan de volgende ruimtelijke en technische voorwaarden.

Ruimtelijke voorwaarden:

  • de zonnepanelen worden opgericht binnen een bouwvlak, dan wel een bouwperceel indien geen bouwvlak aanwezig is, bij een gebouw, met dien verstande dat:

  • indien binnen het bouwvlak, dan wel bouwperceel, geen reële mogelijkheden bestaan, de zonnepanelen ook mogen worden opgericht op gronden direct aansluitend aan het bouwvlak dan wel bouwperceel van een gebouw;

  • de afwijking geen betrekking heeft op gronden met de bestemming 'Agrarisch met waarden’;

  • de bouwhoogte maximaal 1,5 m bedraagt;

  • het geplaatst vermogen maximaal 15 kWp bedraagt;

  • de afstand tot de bouwperceelgrens maximaal 3 m bedraagt;

  • zonnepanelen niet worden opgericht voor de voorgevel van een woning of bedrijfswoning;

  • er sprake is van een streekeigen landschappelijke inpassing, waartoe een landschapsplan dient te worden opgesteld, met dien verstande dat de landschappelijke inpassing moet zijn gerealiseerd binnen 3 jaren na verlening van de omgevingsvergunning.

Technische voorwaarden:

  • kleinschalige opweklocaties voor zonne-energie zijn bedoeld voor eigen gebruik en niet voor teruglevering.

Wanneer aan deze voorwaarden is voldaan, kan er bij het Omgevingsloket worden gecontroleerd of er een vergunning dient te worden aangevraagd voor het project. Afhankelijk van de locatie moet een binnenplanse of buitenplanse afwijkingsprocedure gevolgd worden.

Bijlage 3: Kleinschalige opweklocatie windenergie

Het afwegingskader bevat de bestuurlijke visie voor energieopwekking en energieopslag. Deze voorwaarden voor energieopwekking gelden voor alle diverse energie opwekmiddelen. De ruimtelijke, technische en maatschappelijke voorwaarden verschillen per opwekmiddel. Voor kleinschalige opweklocaties voor windenergie staan deze voorwaarden beschreven in dit kader.

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het geldende omgevingsplan ten behoeve van het bouwen van een kleine windturbine, met inachtneming van de volgende ruimtelijke, technische en maatschappelijke voorwaarden.

Ruimtelijke voorwaarden:

  • de tiphoogte wordt bepaald door de provinciale kaders met een maximale hoogte van 35 meter conform het advies van de commissie omgevingskwaliteit;

  • de windturbine is uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak van een kavel met de bestemming agrarisch bouwblok of bedrijfslocatie, of het betreft een kavel buiten de bebouwde kom met een woonbestemming;

  • er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van:

    • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;

    • het straat- en/of bebouwingsbeeld;

    • het landschap;

    • de verkeersveiligheid;

    • de woonsituatie;

  • voorbereidend op een omgevingsvergunning verzoeken we de Afvinklijst miniwind en kleine windmolens van de NWEA aan te houden.

Technische voorwaarden:

  • kleinschalige opweklocaties voor windenergie zijn bedoeld voor eigen gebruik en niet voor teruglevering.

Maatschappelijke voorwaarden:

  • er dient afstemming met omwonenden plaats te vinden.

  • de te plaatsen windmolen mag geen slagschaduw veroorzaken in woningen van omwonenden.

Wanneer aan deze voorwaarden is voldaan, kan er bij het Omgevingsloket een vergunning worden aangevraagd. Het gaat hier om een buitenplanse afwijking met bijbehorende procedure.

Bijlage 4: Mestvergisting

In de moderne agrarische sector wordt de zoektocht naar duurzame praktijken steeds urgenter. Een van de veelbelovende methoden die in dit streven naar duurzaamheid naar voren komt, is mono-mestvergisting. Dit proces, waarbij organisch materiaal zoals dierlijke mest wordt omgezet in biogas en meststoffen, heeft de potentie om zowel milieuvriendelijke energie te produceren als bij te dragen aan het verminderen van de emissies van broeikasgassen. Echter, de implementatie ervan is niet zonder uitdagingen, vooral in een gemeente als Ermelo, waar de agrarische sector een significante rol speelt.

De gevoeligheid van mono-mestvergisting in Ermelo wordt beïnvloed door verschillende factoren, waaronder de veranderingen in de agrarische sector, de wettelijke verplichtingen met betrekking tot bijmenging van fossiele brandstoffen en de potentie van dit proces zelf. Laten we deze factoren eens nader bekijken en de rol die de gemeente Ermelo hierin zou kunnen spelen.

Veranderingen in de Agrarische Sector:

De agrarische sector in Ermelo staat vanwege de ligging naast Natura2000 gebied voor diverse uitdagingen, waaronder strengere milieunormen, veranderende marktvraag en de noodzaak om duurzamer te opereren. Traditionele methoden van mestbeheer kunnen leiden tot vervuiling van bodem en water, en dragen bij aan broeikasgasemissies. Mono-mestvergisting biedt een potentieel winstgevende oplossing voor boeren door hun mest om te zetten in waardevolle producten, zoals biogas en meststoffen, terwijl tegelijkertijd milieuvoordelen worden behaald.

Wettelijke Plicht tot Bijmenging bij Fossiele Brandstoffen:

De Europese Unie heeft ambitieuze doelstellingen gesteld om de afhankelijkheid van fossiele brandstoffen te verminderen en de transitie naar hernieuwbare energie te versnellen. Dit omvat ook verplichtingen voor lidstaten om een bepaald percentage hernieuwbare energie te produceren en te gebruiken. Mono-mestvergisting kan een belangrijke rol spelen in het behalen van deze doelstellingen door biogas te produceren dat kan worden bijgemengd in het aardgasnetwerk of kan worden gebruikt als brandstof voor voertuigen.

Potentie van Mono-Mestvergisting:

De potentie voor mono-mestvergisting als duurzame praktijk in Ermelo is vooralsnog onbekend. Naast het produceren van biogas voor energieopwekking, genereert het proces ook hoogwaardige meststoffen die kunnen worden gebruikt om de bodemvruchtbaarheid te verbeteren. Bovendien vermindert het de uitstoot van methaan, een krachtig broeikasgas dat vrijkomt uit traditionele mestopslagmethoden.

Rol van de Gemeente Ermelo:

Hoewel de gemeente Ermelo niet primair verantwoordelijk is voor het stimuleren van initiatief op het gebied van mono-mestvergisting, speelt zij een ondersteunende rol bij het verkennen van de potentie ervan. Dit doet zij onder meer middels het faciliteren van informatiebijeenkomsten en bijdragen aan het toetsen van haalbaarheidsstudies. Daarnaast kan de gemeente een actieve rol spelen in het promoten van samenwerking tussen agrariërs, lokale bedrijven en onderzoeksinstituten om kennisuitwisseling en innovatie te bevorderen.

Mono-mestvergisting biedt tot heden mogelijkheden voor de agrarische sector in de gemeente Ermelo. En het is belangrijk om de gevoeligheden en uitdagingen in acht te nemen. Door een ondersteunende rol te spelen, wil de gemeente bij initiatief uit de samenleving bijdragen aan de verkenning, wat uiteindelijk ten goede komt aan zowel de lokale economie als het milieu.

Bijlage 5: Opslagfaciliteiten

Opslagfaciliteiten voor elektriciteit spelen een cruciale rol in het handhaven van een stabiele en betrouwbare energievoorziening, het optimaliseren van het gebruik van hernieuwbare energiebronnen en het bevorderen van energie-efficiëntie. Bij het overwegen van de ontwikkeling van dergelijke faciliteiten moeten gemeenten rekening houden met verschillende wettelijke toetsingscriteria.

Ruimtelijke Ordening en Omgevingsplannen:

Een van de eerste aspecten waarmee rekening moet worden gehouden bij de ontwikkeling van opslagfaciliteiten voor elektriciteit zijn de ruimtelijke ordening en omgevingsplannen van de gemeente. De locatie van de faciliteit moet in overeenstemming zijn met het geldende omgevingsplan en mag geen conflicten veroorzaken met andere functies in het gebied. Daarnaast moeten eventuele wijzigingen in het omgevingsplan zorgvuldig worden beoordeeld op hun impact op het landschap, de omgeving en de leefbaarheid van de gemeente.

Milieu- en Veiligheidsaspecten:

Opslagfaciliteiten voor elektriciteit kunnen potentieel risico's met zich meebrengen op het gebied van milieu en veiligheid. Gemeenten moeten ervoor zorgen dat de ontwikkeling en exploitatie van deze faciliteiten voldoen aan alle geldende milieuwetgeving en veiligheidsnormen. Dit omvat het beoordelen van mogelijke effecten op luchtkwaliteit, geluidsniveaus, bodem- en waterkwaliteit, evenals het implementeren van passende maatregelen om risico's te minimaliseren en de veiligheid van omwonenden te waarborgen.

Elektriciteitswetgeving en Netbeheer:

Opslagfaciliteiten voor elektriciteit vallen onder de regulering van de Elektriciteitswet en andere relevante wet- en regelgeving met betrekking tot elektriciteitsproductie, -transport en -distributie. Gemeenten moeten ervoor zorgen dat de ontwikkeling en exploitatie van deze faciliteiten voldoen aan de vereisten van netbeheerders en andere betrokken partijen om de betrouwbaarheid en stabiliteit van het elektriciteitsnet te waarborgen.

Maatschappelijke Acceptatie en Participatie:

Ten slotte is maatschappelijke acceptatie en participatie een belangrijk aspect om rekening mee te houden bij de ontwikkeling van opslagfaciliteiten voor elektriciteit. Gemeenten moeten een open en transparant proces volgen waarbij de lokale gemeenschap wordt betrokken en geïnformeerd over de plannen en mogelijke gevolgen van de ontwikkeling. Het creëren van draagvlak en het adresseren van eventuele zorgen of bezwaren van belanghebbenden is essentieel voor een succesvolle en duurzame implementatie.

Bij het toetsen van opslagfaciliteiten voor elektriciteit in de gemeente Ermelo moeten verschillende wettelijke criteria in overweging worden genomen, waaronder ruimtelijke ordening, milieu- en veiligheidsaspecten, elektriciteitswetgeving en maatschappelijke acceptatie. Door zorgvuldig rekening te houden met deze criteria kunnen gemeenten bijdragen aan de ontwikkeling van een duurzaam en veerkrachtig energielandschap dat voldoet aan de behoeften van de samenleving en de bescherming van het milieu waarborgt.