Verordening Jeugdhulp en Wet Maatschappelijke Ondersteuning 2025 gemeente Wijk bij Duurstede

Geldend van 01-04-2025 t/m heden met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2025

Intitulé

Verordening Jeugdhulp en Wet Maatschappelijke Ondersteuning 2025 gemeente Wijk bij Duurstede

Voorwoord

De gemeente heeft taken en verantwoordelijkheden om inwoners te helpen zelfstandig mee te kunnen doen in de maatschappij. Dat is geregeld in verschillende wetten. In deze verordening hebben we beschreven hoe we de Jeugdwet en Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) uitvoeren.

In de verordening verwijzen we op enkele plekken naar de inwoner met de term ‘hij’. Dat is gedaan om de tekst makkelijk leesbaar te houden. Waar ‘hij’ staat, wordt in feite verwezen naar mannen, vrouwen, non-binaire personen, intersekse personen en transgenders.

Voor verduidelijking van de begrippen die we gebruiken, wijzen we u op de begrippenlijst in het eerste hoofdstuk van deze verordening.

Inleiding

De Jeugdwet en Wmo zijn onderdeel van het sociaal domein. In de Maatschappelijke Agenda 2023 – 2027 zijn de ambitie en kaders voor het sociaal domein vastgesteld. De kernboodschap van de Maatschappelijke Agenda 2023 – 2027 is:

Van zorgen voor naar zorgen dat

Het leven heeft goede en slechte momenten. Het is belangrijk dat iedereen, van jong tot oud, zich gewaardeerd voelt, kan meedoen en samen kan zijn met bekende mensen in een fijne en veilige omgeving. Dit helpt mensen meer verantwoordelijkheid te nemen voor zichzelf en voor elkaar. Zo houden ze regie over hun eigen leven en doen ze minder een beroep op hulp en ondersteuning.

Toelichting op de kernboodschap

  • We geloven in wat mensen zelf kunnen en zorgen ervoor dat ze dat zoveel mogelijk benutten. Belangrijk is om het gewone leven als uitgangspunt te nemen en niet alleen te focussen op problemen en hulpverlening. We helpen mensen om zelf hun problemen op te lossen, in plaats van het voor hen op te lossen. Niet iedereen heeft hulp of ondersteuning nodig. De verantwoordelijkheid blijft de bij de inwoner zelf liggen, en wanneer het een jeugdige betreft ook bij de ouder(s).

  • We steunen initiatieven die sociale verbondenheid, zorg voor elkaar en zingeving bevorderen. Hierdoor zijn mensen beter in staat met moeilijke momenten in het leven om te gaan. Een goed aanbod van voorzieningen, zoals sport en welzijn, helpt hierbij. We voorkomen problemen, het liefst door mensen te laten nadenken over hun gezondheid en toekomst.

  • Het geven van ondersteuning in groepsverband heeft de voorkeur (boven individuele trajecten). Mensen kunnen dan elkaar helpen en ervaringen delen. Dit geldt voor zowel kinderen als volwassenen.

  • De focus ligt hierbij op het versterken van de eigen verantwoordelijkheid van inwoners, meer preventie, het versterken van weerbaarheid, het inzetten op de acties van gezinnen en hun netwerk, en het benutten van beschermende factoren (i.c. sociale binding, kansen voor betrokkenheid, pro-sociale normen, erkenning en waardering voor positief gedrag, steun van belangrijke volwassenen in de omgeving, constructieve tijdbesteding, competenties, cognitieve vaardigheden, schoolmotivatie en positieve identiteit) voor jeugdigen.

Bovenstaande punten vormen de uitgangspunten van de Verordening. Daarnaast is deze Verordening een aanvulling van de wettelijke regels.

Nadere visie op jeugdhulp

Binnen deze context stimuleren we dat kinderen en ouders veerkrachtig zijn en elkaar ondersteunen om oplossingen te vinden voor opvoed- en opgroeivragen. Dit gebeurt binnen een sterke pedagogische basis, waar kinderen en ouders hun relaties, contacten en hulpbronnen in hun directe omgeving zoveel mogelijk benutten. Goede samenwerking met onderwijsinstellingen is hierbij essentieel. Als er extra hulp nodig is, wordt deze tijdig aangeboden door partners in de pedagogische basis, het jongerenwerk en het sociaal team van Binding, aanvullende hulp en jeugdbescherming. Samenwerking tussen deze partners zorgt ervoor dat onveiligheid in gezinnen vroegtijdig wordt herkend, en passende hulp wordt ingezet om de veiligheid te verbeteren.

We benadrukken dat de verantwoordelijkheid voor het gezond en veilig opgroeien van jeugdigen primair bij de ouder(s) en de jeugdige zelf ligt. Ouders worden geacht hun jeugdige(n) de dagelijkse hulp en ondersteuning te bieden, ook wanneer er sprake is van een ziekte, aandoening of beperking. Het gaat hierbij om meer dan individuele oplossingen: er wordt zoveel als mogelijk ingezet op groepsgerichte ondersteuning en het benutten van voorliggende voorzieningen.

De gemeente zet in op de versterking van het gewone leven, met aandacht voor de ups en downs die daarbij horen, met inachtneming van de wettelijke taken. De aanpak richt zich op een integrale, preventieve benadering, waarbij de samenwerking tussen verschillende betrokkenen cruciaal is om gezinnen en jeugdigen op tijd en op maat te ondersteunen.

Gelet op het voorgaande en overwegende artikel 2.1.2 Wet maatschappelijke ondersteuning en artikel 2.9 Jeugdwet:

Hoofdstuk 1 Begripsomschrijvingen

Artikel 1. Definities:

  • 1. De begripsbepalingen zoals opgenomen in de Algemene wet bestuursrecht, Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 en de Jeugdwet zijn van toepassing. In aanvulling op het bepaalde in het eerste lid van dit artikel wordt in deze verordening en de daarop berustende bepalingen verstaan onder:

  • 2. Aanbieder: bedrijf of organisatie die Jeugdhulp levert naar aanleiding van een beschikking van het college of hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1.1.1. Wmo.

  • 3. Bijdrage (Wmo): bijdrage in de kosten van de te ontvangen hulp- en ondersteuning als bedoeld in artikel 2.1.4., eerste lid van de Wmo, te betalen door de cliënt.

  • 4.. Cliënt: een Inwoner van Wijk bij Duurstede aan wie een maatwerkvoorziening in het kader van de Wmo is verstrekt, of een Individuele voorziening in het kader van de Jeugdwet of door/namens wie een melding is gedaan.

  • 5. College: College van burgemeester en wethouders van de gemeente Wijk bij Duurstede

  • 6. Domotica: (Technische) hulpmiddelen die Inwoners en hun mantelzorgers ondersteunen bij het langer zelfstandig thuis wonen.

  • 7. Eigen kracht: De eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van de jeugdige en de ouder(s) zelf of met behulp van het sociale netwerk om te voorzien in of bij te dragen aan het oplossen van opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen.

  • 8. Formele zorg: Zorg die geleverd wordt door een persoon die werkzaam is bij een formele organisatie of die:

    • -

      zelf is ingeschreven bij de Kamer van Koophandel als zzp-er;

    • -

      beschikt over een AGB-code;

    • -

      als professional beschikt over een bij de zorgverlening behorende registratie (bij voorbeeld SKJ /BIG bij Jeugdhulp).

  • 9. Gemeente: Gemeente Wijk bij Duurstede.

  • 10. Gesprek: het contact door of namens het College na een melding of aanvraag en onderdeel van het onderzoek, waarin met degene die Maatschappelijke ondersteuning en/of Jeugdhulp zoekt zijn/haar gehele situatie wordt geïnventariseerd en vraagverheldering plaatsvindt om duidelijk te krijgen wat een inwoner nodig heeft om het gewenste resultaat van de ondersteuning te bereiken, overeenkomstig de vereisten van het onderzoek in de Wmo en/of de Jeugdwet.

  • 11. Hulp- of ondersteuningsvraag: Behoefte aan Maatschappelijke ondersteuning als bedoeld in artikel 2.3.2 eerste lid, van de Wmo dan wel behoefte van een jeugdige of zijn ouders aan Jeugdhulp in verband met opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen, als bedoeld in artikel 2.3, eerste lid, van de Jeugdwet.

  • 12. Informele zorg: zorg en/of ondersteuning die wordt geleverd door iemand uit het sociale netwerk van de cliënt/inwoner of geleverd wordt vanuit vrijwillige inzet ten behoeve van de cliënt/Inwoner. Hieronder valt ook een zorgverlener die niet werkt bij een formele organisatie, niet is ingeschreven bij de Kamer van Koophandel, niet beschikt over een AGB-code, niet beschikt over de bij de zorgverlening behorende registratie ((bij voorbeeld SKJ /BIG bij Jeugdhulp).

  • 13. Inwoner: persoon die zijn hoofdverblijf heeft in de gemeente Wijk bij Duurstede, is ingeschreven in het Basisregistratie Personen en als ingezetene van deze gemeente beschouwd wordt.

  • 14. Jeugdhulp: Ondersteuning, hulp en zorg aan jeugdigen en hun ouders zoals omschreven in artikel 1.1. van de Jeugdwet.

  • 15. Kortdurend verblijf (Respijtzorg): Tijdelijk verblijf in een instelling ter ontlasting van de mantelzorger (niet zijnde kortdurend eerstelijnsverblijf dat medisch noodzakelijk is zoals bedoeld in de Zorgverzekeringswet) en wel maximaal 21 etmalen per jaar per cliënt.

  • 16. Leefeenheid:

    • -

      bestaat uit twee of meer personen;

    • -

      personen binnen een leefeenheid verblijven het grootste deel van de tijd samen in de woning;

    • -

      personen binnen de leefeenheid zorgen voor elkaar, financieel en/of medisch: personen hebben bijvoorbeeld een gezamenlijke bankrekening of zijn fiscale partners of hebben een samenlevingscontract.

  • 17. Loket : Centrale plek waar mensen terecht kunnen voor informatie over voorzieningen op het terrein van wonen, welzijn en zorg en voor ondersteuning op grond van de Wmo en de Jeugdwet, en waar ook de toegang tot maatwerkvoorzieningen (Wmo) of Individuele voorzieningen (Jeugdwet) geregeld is vanuit het Mandaat. In Wijk bij Duurstede: Binding.

  • 18. Maatschappelijke opvang: Onderdak en begeleiding voor personen die de thuissituatie hebben verlaten, al dan niet in verband met risico’s voor hun veiligheid, en niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving.

  • 19. Mantelzorg: Hulp die rechtstreeks voortvloeit uit een tussen personen bestaande sociale relatie en die niet wordt verleend in het kader van professionele ondersteuning of zorg en die gegeven wordt ten behoeve van zelfredzaamheid, participatie en/of het opvoeden en opgroeien van jeugdigen.

  • 20. Melding: het kenbaar maken van een behoefte aan Maatschappelijke ondersteuning of Jeugdhulp die door de inwoner/cliënt gedaan wordt bij Binding.

  • 21. Ondersteuningsplan: Plan waarin de gewenste doelen en resultaten van de ondersteuning staan en de wijze waarop deze behaald kunnen worden.

  • 22. Onderzoek: De periode van 6 weken waarin onderzocht wordt hoe de Cliënt bij zijn vraag en behoefte aan Maatschappelijke ondersteuning of Jeugdhulp zo goed mogelijk kan worden geholpen en wel overeenkomstig de vereisten van de Wmo en de Jeugdwet. Bij de Jeugdwet: de periode van 6 weken na melding waarbinnen samen met de inwoner vraagverheldering plaatsvindt en een ondersteuningsplan wordt opgesteld.

  • 23. Persoonlijk plan (Wmo): Plan waarin door een cliënt en/of ouders, samen met bloedverwanten, aanverwanten of anderen die tot de sociale omgeving van de cliënt behoren, de omstandigheden, bedoeld in artikel 2.3. beschreven zijn en waarin aangegeven wordt welke Maatschappelijke ondersteuning naar de eigen mening het meest is aangewezen.

  • 24. Primaat van verhuizen Wmo: Beoordeling op een aanvraag van een cliënt voor een Woonvoorziening in het kader van de Wmo, waarbij het College bepaalt dat de cliënt kan verhuizen naar een geschikte woning of een op een eenvoudige wijze of tegen lagere kosten geschikt te maken woning, welke verhuizing kan leiden tot het verminderen of verhelpen van de ervaren belemmeringen in de zelfredzaamheid of participatie.

  • 25. Sociaal netwerk Jeugdwet: Personen uit de huiselijke kring of andere personen met wie de jeugdige en/of de ouders een sociale relatie onderhouden.

  • 26. Vertegenwoordiger: Persoon of rechtspersoon die een cliënt vertegenwoordigt die niet in staat kan worden geacht tot een redelijke waardering van zijn belangen.

  • 27. Verslag: Schriftelijke weergave van het gesprek, waarin de gemaakte afspraken en bevindingen naar aanleiding van het onderzoek zijn vastgelegd door Binding.

  • 28. Voorziening: Een aanbod van diensten of activiteiten waarvan de Cliënt gebruik kan maken. De volgende soorten Voorzieningen zijn beschikbaar:

    • a.

      Algemene voorziening Jeugdwet: Aanbod van diensten of activiteiten dat, zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers, vrij toegankelijk is en dat gericht is op lichte ondersteuning in het kader van Jeugdhulp.

    • b.

      Algemeen gebruikelijke voorziening (Wmo): Een dienst, hulpmiddel woningaanpassing of andere maatregel die niet specifiek bedoeld is voor personen met een beperking, daadwerkelijk beschikbaar is, een passende bijdrage levert aan de zelfredzaamheid of participatie van een cliënt en financieel gedragen kan worden met een inkomen op minimumniveau. Dit laatste is het geval als voldaan wordt aan de criteria voor verlening van bijzondere bijstand bij aanvragen voor duurzame gebruiksgoederen: als binnen een termijn van 36 maanden kan worden terugbetaald bij een aflossing van 5% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm kan de voorziening gedragen worden met een inkomen op minimum niveau.

    • c.

      Andere Voorziening: Voorziening anders dan in het kader van de Wmo of de Jeugdwet.

    • d.

      Collectieve voorziening: Een algemene voorziening die specifiek gericht is op een bepaalde doelgroep en gedefinieerd is als dienst of activiteit, gericht op het versterken van zelfredzaamheid, participatie of opvang, en die zonder voorafgaand onderzoek toegankelijk is en waarvoor geen beschikking nodig is.

    • e.

      Individuele voorziening (Jeugdwet): Een op de jeugdige en/of zijn ouders toegesneden niet vrij-toegankelijke voorziening die alleen na zorgvuldig onderzoek toegankelijk is voor jeugdigen en ouders zoals bedoeld in de Jeugdwet en waarvoor een beschikking nodig is.

    • f.

      Wettelijk voorliggende voorziening : Een voorziening op grond van een wettelijke bepaling, anders dan ingevolge de Wmo of Jeugdwet, waarmee de benodigde ondersteuning geheel of gedeeltelijk bereikt kan worden.

  • 29. Waakvlamzorg Wmo: Zorg of ondersteuning die na afloop van de hulp- of ondersteuningsperiode op indicatie extra verstrekt kan worden op verzoek van de cliënt gedurende een vastgelegde periode.

  • 30. Wmo: Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.

  • 31.. Woonvoorziening (Wmo): Niet-bouwkundige of niet-woon-technische ingreep in of aan een woonruimte. Dit zijn losse of roerende Woonvoorzieningen;

  • 32. Zorg in natura: Zorg of ondersteuning die in persoon geleverd wordt door een zorgaanbieder die een contract heeft met de Gemeente of door een leverancier of aannemer die in opdracht werkt van de Gemeente ter uitvoering van een beschikking.

Hoofdstuk 2 Toegang, melding en onderzoek

Artikel 2. Melding

  • 1. Een melding kan worden gedaan door of namens een Cliënt (Wmo) of door een jeugdige of zijn ouders/verzorgers.

  • 2. Een melding aan het College wordt gedaan bij Binding.

  • 3. Binding bevestigt en registreert de ontvangst van de melding en maakt zo spoedig mogelijk een afspraak voor een gesprek.

  • 4. In spoedeisende gevallen treft het College zo spoedig mogelijk een passende tijdelijke maatregel.

Artikel 3. Cliëntondersteuning

  • 1. Het College draagt zorg voor de beschikbaarheid van kosteloze onafhankelijke cliëntondersteuning, waarbij het belang van de cliënt uitgangspunt is.

  • 2. Het College wijst de Cliënt en zijn mantelzorger/ouder voor het onderzoek op de mogelijkheid om gebruik te maken van gratis cliëntondersteuning.

Artikel 4. Persoonlijk plan en Familiegroepsplan

  • 1. Het College informeert de cliënt over de mogelijkheid tot het indienen van een Persoonlijk plan als bedoeld in artikel 2.3.2., tweede lid Wmo en wat dit inhoudt en stelt hem gedurende zeven dagen na de melding in de gelegenheid het plan te overhandigen.

  • 2. Het College informeert de cliënt en zijn ouders over de mogelijkheid tot het indienen van een Familiegroepsplan als bedoeld in artikel 1.1. Jeugdwet en stelt hem gedurende zeven werkdagen na de melding in de gelegenheid dit plan te overhandigen. Als de jeugdige of zijn ouders daarom verzoeken, draagt het College zorg voor ondersteuning bij het opstellen van het Familiegroepsplan.

  • 3. Het College betrekt het Persoonlijk plan of het Familiegroepsplan bij het onderzoek als bedoeld in artikel 5.

Artikel 5. Onderzoek

  • 1. Het College verzamelt alle voor het onderzoek van belang zijnde en toegankelijke gegevens over de Cliënt en zijn situatie, welke de basis vormen voor het gesprek als bedoeld in artikel 6, vijfde lid.

  • 2. Het College maakt zo spoedig mogelijk een afspraak voor een gesprek zoals bedoeld in artikel 6, vijfde lid.

  • 3. Het College wijst de Cliënt, dan wel zijn vertegenwoordiger, op de mogelijkheid om een aanvraag als bedoeld in artikel 10. van deze Verordening in te dienen.

  • 4. Het College wijst de Cliënt, dan wel diens vertegenwoordiger, indien van toepassing, op de mogelijkheid om te kiezen voor een maatwerkvoorziening (Wmo) dan wel Individuele voorziening (Jeugdwet) in de vorm van Zorg in natura of via een Persoonsgebonden budget en wijst op de gevolgen van die keuze.

  • 5. Voor of tijdens het gesprek verschaft de cliënt dan wel diens vertegenwoordiger het College alle gegevens en bescheiden die naar het oordeel van het College nodig zijn en waarover de cliënt redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.

  • 6. Het College wijst de Cliënt en zijn mantelzorger bij de start van het onderzoek op de mogelijkheid om de mantelzorger(s) te betrekken bij het onderzoek en op de mogelijkheid om een onafhankelijke cliëntondersteuner bij het onderzoek te betrekken op kosten van de Gemeente.

  • 7. Als de cliënt voldoende bekend is bij de Gemeente, kan het College in overeenstemming met de cliënt afzien van een onderzoek als bedoeld in het eerste en tweede lid.

  • 8. Bij een Jeugdhulpcliënt kan het College in overleg met de jeugdige of de ouders afzien van onderzoek indien een dossier beschikbaar is en toestemming door ouders verleend is om daarvan gebruik te maken.

Artikel 6. Gesprek en Vraagverheldering

  • 1. Een gesprek maakt deel uit van het onderzoek. Het gesprek wordt gevoerd door Binding met de Cliënt, desgewenst in het bijzijn van haar/zijn vertegenwoordiger/cliëntondersteuner en zoveel mogelijk in het bijzijn van zijn/haar mantelzorger en/of desgewenst zijn/haar familie/ouder. De aanbieder sluit daar alleen bij aan als daar een goede reden voor is, ter beoordeling aan het College.

  • 2. Het College onderzoekt in het gesprek de mogelijkheid om een maatwerkvoorziening (Wmo) of een Individuele voorziening (Jeugdwet) te verstrekken, dan wel de mogelijkheid om de ondersteuningsvraag op een andere wijze op te lossen, een en ander in het belang van behoud en versterking van de draagkracht van de cliënt.

  • 3. Het College onderzoekt in het gesprek hoe rekening kan worden gehouden met de godsdienstige gezindheid, de levensovertuiging en de culturele achtergrond van de cliënt en/of zijn ouders.

  • 4. Het College onderzoekt in het gesprek hoe de gewenste samenhang in de versterking van de draagkracht en beperking van de draaglast tot stand kan komen door mede te kijken naar mogelijkheden die lokale voorzieningen bieden op het terrein van welzijn, sport en bewegen, cultuur, onderwijs, vrijwilligerswerk etc.

  • 5. Ingeval het gesprek betrekking heeft op de uitvoering van de Wmo zijn de bepalingen als volgt:

    Het College onderzoekt in het gesprek overeenkomstig artikel 2.3.2, 4e lid van de Wmo:

    • a.

      de behoeften op alle levensgebieden (gezondheid, wonen, werk, inkomen, relatie, gezin, etc. persoonskenmerken en voorkeuren van de cliënt;

    • b.

      het gewenste resultaat van het verzoek om ondersteuning;

    • c.

      de mogelijkheden om op eigen kracht of met gebruikelijke hulp/zorg of met een algemeen gebruikelijke voorziening, een collectieve voorziening, een wettelijk voorliggende voorziening of met een algemene voorziening zijn zelfredzaamheid of participatie te verbeteren of te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of maatschappelijke opvang;

    • d.

      de mogelijkheid om met mantelzorg of hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk te komen tot verbeteren van zijn zelfredzaamheid of participatie of te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of maatschappelijke opvang;

    • e.

      de behoefte aan maatregelen ter ondersteuning van de mantelzorger van de cliënt;

    • f.

      de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening of door het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of participatie, of de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;

    • g.

      de mogelijkheden om door middel van samenwerking met zorgverzekeraars en zorgaanbieders als bedoeld in de Zorgverzekeringswet en partijen op het gebied van publieke gezondheid, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen, te komen tot een zo goed mogelijk afgestemd ondersteuningsplan om te voorzien in een oplossing voor de ondersteuningsvraag die bijdraagt aan versterking van de draagkracht of beperking van de draaglast van de cliënt.

    • h.

      de mate waarin cliënt of iemand uit zijn sociale netwerk in staat is om eventueel een maatwerkvoorziening of individuele voorziening in de vorm van een Persoonsgebonden budget te beheren en de benodigde ondersteuning of zorg zelf in te kopen waarbij in begrijpelijke woorden wordt toegelicht wat de voorwaarden daarvoor zijn en wat de gevolgen zijn.

    • i.

      het College verstrekt aan de Cliënt informatie over de bijdrage die cliënt naar verwachting op grond van artikel 2.1.4. van de Wmo zal moeten betalen ingeval een Wmo-maatwerkvoorziening wordt toegekend.

  • 6. Ingeval het gesprek betrekking heeft op uitvoering van de Jeugdwet zijn de bepalingen als volgt:

    Het College onderzoekt in samenspraak met de jeugdige en/of zijn ouders dan wel zijn wettelijk vertegenwoordiger:

    • a.

      de behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren, de veiligheid en ontwikkeling van de jeugdige en de gezinssituatie;

    • b.

      of sprake is van psychische problemen en stoornissen, psychosociale problemen, gedragsproblemen of een verstandelijke beperking van de jeugdige, opvoedingsproblemen van de ouders of adoptie gerelateerde problemen, en zo ja:

      • welke problemen of stoornissen dat zijn;

      • welke ondersteuning, hulp en zorg naar aard en omvang nodig zijn voor de jeugdige om, rekening houdend met zijn leeftijd en ontwikkelingsniveau, gezond en veilig op te groeien, te groeien naar zelfstandigheid en voldoende zelfredzaam te zijn en maatschappelijk te participeren;

      • of en in hoeverre de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van de ouders en de personen die tot hun sociale omgeving behoren toereikend zijn om zelf de nodige ondersteuning, hulp en zorg te kunnen bieden, en

      • voor zover de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen ontoereikend zijn, de mogelijkheden om met de inzet van een algemene, collectieve, andere of individuele voorziening te voorzien in de nodige ondersteuning, hulp en zorg.

Artikel 7. Toegang tot jeugdhulp: Criteria voor toekenning van een individuele voorziening

  • 1. Onverminderd dat jeugdhulp toegankelijk is na verwijzing door de huisarts, de medisch specialist en de jeugdarts, komt een jeugdige of ouder in aanmerking voor een door het college verleende individuele voorziening als het college van oordeel is dat de jeugdige of ouder jeugdhulp nodig heeft in verband met opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen of stoornissen en voor zover de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen ontoereikend zijn en gebruikmaking van een andere voorziening deze noodzaak niet kan verminderen of wegnemen.

  • 2. Overeenkomstig de definitie van jeugdhulp uit artikel 1.1 van de Jeugdwet wordt geen individuele voorziening verstrekt voor hulp of ondersteuning aan een jeugdige die niet noodzakelijk is op grond van een psychisch probleem of stoornis, psychosociaal probleem, gedragsprobleem of beperking, maar die voortkomt uit een behoefte die past bij de normale ontwikkeling van de jeugdige van een bepaalde leeftijd. Het college kan nadere regels over de beoordeling hiervan vaststellen.

  • 3. Een voorziening kan de noodzaak verminderen of wegnemen als deze:

    • a.

      daadwerkelijk beschikbaar is; en

    • b.

      passend en toereikend is voor de hulpvraag.

  • 4. Als een individuele voorziening noodzakelijk is, verstrekt het college de goedkoopst adequate, tijdig beschikbare voorziening.

  • 5. Een individuele voorziening jeugdhulp wordt toegekend als de inzet van de voorziening doeltreffend geacht kan worden. De doeltreffendheid beoordeelt het college door vast te stellen of de individuele voorziening wezenlijk bijdraagt aan het oplossen van de hulpvraag en waar beschikbaar er wordt gewerkt met een bewezen effectieve interventie en nooit met een bewezen niet effectieve interventie.

  • 6. Er is sprake van bewezen effectieve voorzieningen als de effectiviteit is vastgesteld in wetenschappelijk onderzoek en de interventie(s) zijn opgenomen als zijnde ‘erkend’ in:

    • a.

      de Databank Effectieve Jeugdinterventies van het Nederlands Jeugdinstituut;

    • b.

      de zorgstandaarden van de GGZ Standaarden;

    • c.

      de databank voor interventies gericht op jeugdigen met een beperking (databank interventies gehandicaptenzorg).

  • 7. In situaties waarbij ouders begeleiding, behandeling of ondersteuning ten gevolge van maatschappelijke of eigen psychische of relationele problemen nodig hebben en er naar het oordeel van het college geen sprake is van een hulpvraag als bedoeld in deze verordening, komt een jeugdige of zijn ouder(s) niet in aanmerking voor een door het college te verlenen individuele voorziening als bedoeld in deze verordening.

  • 8. Het voorgaande lid is niet van toepassing als er parallel aan een hulpvraag sprake is van meervoudige problematiek in de context van het gezin.

Artikel 8. Beoordeling eigen mogelijkheden en probleemoplossend vermogen jeugd

  • 1. Een individuele voorziening wordt niet verstrekt als naar het oordeel van het college uit het onderzoek blijkt dat de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van de jeugdige of zijn ouder(s) toereikend zijn om binnen de eigen mogelijkheden, zo nodig met inzet van het sociale netwerk of met ondersteuning van andere (hulpverlenende) instellingen, de hulp te bieden die passend is bij de hulpvraag van de jeugdige of zijn ouder(s).

  • 2. Tot het sociale netwerk behoren ook andere personen binnen de kring van familie, vrienden, kennissen en bekenden die van betekenis zijn voor- en bijdragen aan het welzijn en welbevinden van de jeugdige of zijn ouder(s).

  • 3. Tot de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen behoort in elk geval het aanspreken van een aanvullende zorgverzekering als die is afgesloten.

  • 4. Bij de beoordeling van de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen, bedoeld in het eerste lid, neemt het college, gelet op het bepaalde in de artikelen 82 en 247, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, tot uitgangspunt dat de verantwoordelijkheid voor het gezond en veilig opgroeien van jeugdigen, ook als sprake is van psychische problemen of stoornissen, psychosociale problemen, gedragsproblemen of beperkingen, allereerst bij de ouder(s) zelf ligt en dat de hulp die daarvoor nodig is in beginsel ook door hen geleverd kan worden. Uit het onderzoek kan evenwel blijken dat de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van de ouder(s) tekortschiet, omdat sprake is van:

    • a.

      geobjectiveerde beperkingen om noodzakelijke hulp te bieden;

    • b.

      een gebrek aan kennis of vaardigheden om noodzakelijke hulp te bieden; of

    • c.

      overbelasting of dreigende overbelasting, waardoor geen noodzakelijke hulp kan worden verwacht totdat deze belasting of dreigende overbelasting is opgeheven.

  • 5. Bij de beoordeling van het vierde lid, onder c, wordt ook vastgesteld welke mogelijkheden de ouder(s) hebben om de overbelasting of dreigende overbelasting op te heffen, waarbij redelijkerwijs verwacht mag worden dat de ouder(s) maatschappelijke activiteiten beperken en betaalde arbeid verminderen of anders organiseren om overbelasting of dreigende overbelasting op te heffen. Hierbij houdt het college ook rekening met:

    • a.

      de behoefte en mogelijkheden van de jeugdige;

    • b.

      de duur van de inzet, waarbij als uitgangspunt geldt dat kortdurende inzet van niet langer dan drie maanden in een jaar niet tot overbelasting leidt;

    • c.

      de planbaarheid van de hulp;

    • d.

      de benodigde ondersteuningsintensiteit;

    • e.

      de samenstelling van het gezin en de woonsituatie;

    • f.

      de noodzaak van de ouder(s) om in een inkomen te voorzien, waarbij geen financiële draagkrachtmeting wordt gedaan;

    • g.

      de mogelijkheden van het sociale netwerk om de jeugdige en de ouders te ondersteunen;

    • h.

      de mogelijkheid om gebruik te maken van voorliggende (wettelijke) voorzieningen;

    • i.

      overige relevante omstandigheden van de jeugdige en de ouders die redelijkerwijs van invloed kunnen zijn op de mogelijkheid om de benodigde hulp zelf te bieden.

Artikel 9. Gespreksverslag en/of Ondersteuningsplan (Jeugdwet)

  • 1. Het College verstrekt de Cliënt, dan wel diens vertegenwoordiger, een schriftelijke weergave van de uitkomsten van het onderzoek, waaronder in ieder geval een verslag (voorzien van naam, geboortedatum en ondertekening door de aanvrager) of een ondersteuningsplan.

  • 2. Cliënt of zijn ouders tekent/tekenen het verslag of ondersteuningsplan voor gezien of akkoord.

  • 3. Opmerkingen of latere aanvullingen van cliënt of zijn ouders (Jeugdwet) worden aan het verslag toegevoegd.

Artikel 10. Aanvraag

  • 1. Een Cliënt of zijn gemachtigde of (wettelijk) vertegenwoordiger kan een aanvraag om een maatwerkvoorziening of een Individuele voorziening schriftelijk indienen bij het College.

  • 2. Een aanvraag kan worden gedaan nadat het onderzoek of de vraagverheldering is uitgevoerd. Indien het onderzoek niet is uitgevoerd binnen zes weken na de ontvangst van de melding, gelden de gebruikelijke wettelijke termijnen.

  • 3. De aanvraag afkomstig van een cliënt die al eerder een gesprek heeft gevoerd maar waarbij sprake is van beperkte gewijzigde omstandigheden of beperkte wijzigingen in het te bereiken ondersteuning, kan administratief worden afgehandeld.

  • 4. Bij de aanvraag kan het door de Cliënt ondertekende verslag van het gesprek, dan wel ondersteuningsplan/familiegroepsplan, eventueel voorzien van aanvullingen en/of opmerkingen van de Cliënt als aanvraag worden beschouwd.

Artikel 11. Advisering

  • 1. Het College is bevoegd om, voor zover dit van belang kan zijn voor het onderzoek, degene door of namens wie een aanvraag is ingediend of bij gebruikelijke hulp (Wmo)/ (Jeugd) diens relevante huisgenoten te betrekken bij het onderzoek. De cliënt wordt hierover geïnformeerd.

  • 2. Het College kan een door het College daartoe aangewezen deskundige adviesinstantie om advies vragen indien:

    • a.

      het een melding of aanvraag betreft van een persoon die niet eerder een voorziening heeft gehad c.q. met wie niet eerder een gesprek als bedoeld in artikel 6 is gevoerd.

    • b.

      het een melding of aanvraag betreft van een persoon aan wie eerder een maatwerkvoorziening of individuele voorziening is verstrekt of met wie eerder een gesprek zoals bedoeld in artikel 6 is gevoerd, maar waarvan de medische of psychosociale omstandigheden zodanig zijn veranderd dat die gewijzigde omstandigheden aard of omvang van een maatwerkvoorziening of individuele voorziening kunnen beïnvloeden.

  • 3. Het College informeert de cliënt over de adviesaanvraag en meldt daarbij op welk aspect van de aanvraag de adviesaanvraag betrekking heeft.

  • 4. Het College brengt de cliënt op de hoogte van het door de externe adviesinstantie uitgebrachte advies.

  • 5. Indien het aanvragen van het advies leidt tot een langere looptijd van het onderzoek dan zes weken, kan de looptijd van het onderzoek verlengd worden overeenkomstig de wettelijke termijnen.

  • 6. Het college wint, met in achtneming van artikel 2.1, van het Besluit Jeugdwet, een specifiek deskundig oordeel en advies in, als het onderzoek of de beoordeling van een aanvraag dit vereist.

  • 7. Het in het zesde lid bedoelde advies wordt uitgebracht door of onder verantwoordelijkheid van een adviseur die beschikt over een registratie als professional:

    • a.

      bij de Stichting Kwaliteitsregister Jeugd in het kwaliteitsregister jeugd;

    • b.

      bij het Nederlands Instituut van Psychologen in het register Kinder- en Jeugdpsychologen; of

    • c.

      op grond van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg in het BIG-register.

  • 8. Het College treft voorzieningen waarmee is gewaarborgd dat het onderzoek en de voorbereiding van de besluitvorming via de gemeente op zorgvuldige wijze plaatsvindt, in het bijzonder door te voorkomen dat (medewerkers van) de organisatie die de jeugdhulp biedt of mogelijk gaat bieden, ook het advies geeft over het al dan niet toekennen van jeugdhulp of het daarop betrekking hebbende besluit neemt.

Artikel 12. Beschikking

  • 1) In de beschikking tot verstrekking van een maatwerkvoorziening of Individuele voorziening wordt aangegeven of deze in natura of als Persoonsgebonden budget of als financiële tegemoetkoming wordt verstrekt.

  • 2) Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening (Wmo) of Individuele voorziening (Jeugdwet) in natura vermeldt de beschikking in ieder geval:

    • a)

      welke Voorziening verstrekt wordt en wat het beoogde resultaat daarvan is;

    • b)

      de ingangsdatum en duur van de verstrekking;

    • c)

      of een Bijdrage verschuldigd is en de daarbij gehanteerde uitgangspunten, zoals de kostprijs en onderhoudsprijs en afschrijvingstermijn van de voorziening (Wmo);

    • d)

      welke andere, algemene, of collectieve voorzieningen relevant kunnen zijn;

    • e)

      waarop de in de beschikking opgenomen toekenning van een maatwerkvoorziening of Individuele voorziening gebaseerd is.

  • 3) Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening of Individuele voorziening in de vorm van een Persoonsgebonden budget vermeldt de beschikking in ieder geval:

    • a)

      aan welk resultaat het Persoonsgebonden budget moet worden besteed;

    • b)

      welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van het Persoonsgebonden budget;

    • c)

      wat de hoogte van het Persoonsgebonden budget is en hoe dit tot stand is gekomen;

    • d)

      wat de duur is van de verstrekking waarvoor het Persoonsgebonden budget is bedoeld;

    • e)

      de wijze van verantwoording van de besteding van het Persoonsgebonden budget;

    • f)

      of een Bijdrage in het kader van de uitvoering van de Wmo verschuldigd is.

  • 4) Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening of Individuele voorziening in de vorm van een financiële tegemoetkoming vermeldt de beschikking zo nodig:

    • a)

      aan welk resultaat de financiële tegemoetkoming moet worden besteed;

    • b)

      welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van de financiële tegemoetkoming;

    • c)

      wat de hoogte van de financiële tegemoetkoming is en hoe dit tot stand is gekomen;

    • d)

      wat de duur is van de verstrekking waarvoor de financiële tegemoetkoming is bedoeld;

    • e)

      de wijze van verantwoording van de besteding van de financiële tegemoetkoming;

    • f)

      of een Bijdrage in het kader van de uitvoering van de Wmo verschuldigd is.

  • 5) Bij het verstrekken van zowel een maatwerkvoorziening of Individuele voorziening in combinatie aan één cliënt of gezin wordt de beschikking hierop afgestemd.

  • 6) De in de beschikking genoemde ingangsdatum is het aanvangsmoment voor zorgaanbieders om de beschikte zorg of ondersteuning te starten. Het eerder starten van de zorg is alleen mogelijk in bijzondere, spoedeisende gevallen, een en ander in overleg met het College.

  • 7) Het College kan besluiten in een beschikking op te nemen dat de toegekende hulp of ondersteuning na een bepaalde termijn wordt afgeschaald: naar minder uren, van specialistische- naar basis zorg of op andere wijze.

Hoofdstuk 3 Voorzieningen in natura en via een Persoonsgebonden budget

Artikel 15. Maatwerkvoorziening of Individuele voorziening in natura

  • 1. De omvang van de maatwerkvoorziening of Individuele voorziening in natura wordt bepaald aan de hand van de uitkomsten van het onderzoek en de daaruit voortvloeiende toekenning van de in de situatie van de cliënt goedkoopst, adequaat, kwalitatief passende voorziening.

  • 2. De cliënt heeft een keuzemogelijkheid uit de aanbieders van de toegekende voorziening in natura, waarmee de Gemeente een contract heeft afgesloten.

  • 3. De jeugdhulpaanbieder houdt zich bij het beoordelen van de hulpvraag na een verwijzing aan de regels in deze verordening en de afspraken die hij daarover met de gemeente heeft gemaakt in het kader van de contract- of subsidierelatie.

  • 4. De keuze van de cliënt kan beperkt worden indien de cliënt de voorkeur geeft aan een ver weg gelegen Aanbieder, dit inzet van vervoer vanuit de Wmo of Jeugdwet voor cliënt noodzakelijk maakt en naar het oordeel van het College een gelijkwaardige aanbieder in de regio beschikbaar is.

  • 5. Het College draagt zorg voor het verstrekken van informatie aan de cliënt over de keuzemogelijkheden zoals in het tweede en derde lid genoemd.

  • 6. Het College kan nadere regels stellen met betrekking tot de verstrekking van maatwerkvoorzieningen zoals het ‘Indicatieprotocol huishoudelijke ondersteuning gemeente Wijk bij Duurstede 2023’, de ‘PGB-beleidsregels Jeugdhulp en Wmo 2022’, de ‘Nadere regels Wmo 2024’, ‘Nadere regels Jeugdhulp 2024’ of de sindsdien door het College vastgestelde nadere regels of richtlijnen.

  • 7. Het College kan bij de toekenning van een Wmo-maatwerkvoorziening bepalen dat deze voor langere tijd wordt toegekend met een maximum van vijf jaar en wel wanneer sprake is van een blijvende beperking of aandoening waarbij niet aannemelijk is dat de ondersteuningsvraag wijzigt. Het College beoordeelt voor welke termijn de Voorziening verstrekt wordt. Dit is maatwerk en afhankelijk van de volgende factoren:

    • a.

      de beperkingen en leerbaarheid van de cliënt en de veranderingen die zich daarin kunnen voordoen;

    • b.

      de woonomstandigheden en de samenstelling van het huishouden van de cliënt en de veranderingen die zich daarin kunnen voordoen;

    • c.

      het soort, de omvang en de verstrekkingsvorm van de voorziening;

    • d.

      de aanwezigheid van (nieuwe) mogelijkheden of hulpmiddelen zoals andere, algemene of collectieve voorzieningen of algemeen gebruikelijke voorzieningen die een bijdrage kunnen leveren aan het oplossen van de ondersteuningsvraag van de cliënt.

    • e.

      Het college onderzoekt periodiek of er aanleiding is om de verstrekking van de maatwerkvoorziening heroverwegen.

  • 8. Deze mogelijkheid genoemd in het 6e lid geldt voor de volgende maatwerkvoorzieningen in natura: huishoudelijke ondersteuning, begeleiding en begeleiding groep/dagbesteding.

  • 9. Cliënten zijn verplicht om tijdig melding te maken van gewijzigde omstandigheden die kunnen leiden tot aanpassingen in aard en omvang van de toegekende maatwerkvoorziening(en).

Artikel 16. Maatwerkvoorziening of Individuele voorziening in de vorm van een Persoonsgebonden budget (pgb)

  • 1. Iedere persoon die een maatwerkvoorziening of individuele voorziening krijgt toegekend, heeft volgens de Wmo en de Jeugdwet de keuze tussen Zorg in natura en een pgb, mits de cliënt of verantwoordelijke de bijbehorende taken uit kan voeren, de cliënt kan aantonen waarom de zorg vanuit een pgb voldoet en hoe de kwaliteit gewaarborgd is. Bij Jeugdhulp dient men bij een niet-gecontracteerde aanbieder aan te tonen waarom het aanbod vanuit de gecontracteerde aanbieders Zorg in natura niet toereikend is.

  • 2. De gemeente kent een pgb pas toe als zij vindt dat de Cliënt (of zijn vertegenwoordiger) in staat is zijn belangen voldoende te behartigen. De Cliënt moet pgb bekwaam zijn. Dit wil zeggen dat hij de taken die bij het pgb horen op een verantwoorde manier kan uitvoeren. De pgb bekwaamheid wordt onder andere getoetst met behulp van de 10-punten pgb-vaardigheid zoals opgesteld door het ministerie van VWS.

  • 3. Van een vertegenwoordiger wordt verwacht dat hij de taken die bij het beheren van een pgb horen op een verantwoorde manier uitvoert. Daarvoor is in ieder geval nodig dat:

    • a.

      hij niet de uitvoerder is van de ondersteuning die met het pgb wordt ingekocht en geen financiële relatie heeft met de uitvoerder van de ondersteuning, tenzij dit gezien de situatie van de Cliënt, de vorm van de ingekochte ondersteuning en de manier waarop de besteding van het pgb wordt verantwoord, volgens het College passend is;

    • b.

      er geen sprake is van belangenverstrengeling tussen de vertegenwoordiger en zorgaanbieder;

    • c.

      de vertegenwoordiger voldoende nabij is in de vorm van fysieke aanwezigheid, tijd heeft om het pgb te beheren en zicht heeft op de situatie van de Cliënt die hij vertegenwoordigt.

  • 4. De hoogte van het Persoonsgebonden budget:

    • a.

      wordt vastgesteld aan de hand van een door de cliënt opgesteld plan waarin in ieder geval is opgenomen:

      • 1°.

        welke diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen, hulp en ondersteuning en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening of Individuele voorziening behoren, de cliënt van het budget wil betrekken, en

      • 2°.

        indien van toepassing, welke hiervan de cliënt wil betrekken van een persoon die behoort tot het sociale netwerk;

    • b.

      wordt berekend op basis van een prijs of tarief:

      • 1°.

        waarmee redelijkerwijs is verzekerd dat het pgb toereikend is om tijdig veilige, doeltreffende en kwalitatief goede diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening of Individuele Voorziening behoren, van derden te betrekken;

      • 2°.

        waarbij rekening is gehouden met redelijke overheadkosten van derden van wie de cliënt diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen, hulp en ondersteuning en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening of Individuele voorziening behoren, wil betrekken;

      • 3°.

        waarbij, voor zover van toepassing, rekening is gehouden met de in het derde lid gestelde voorwaarden betreffende het tarief onder welke de cliënt de mogelijkheid heeft om de betreffende diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen te betrekken van een persoon die behoort tot het sociale netwerk, en

      • 4°.

        wordt indien nodig aangevuld met een vergoeding voor onderhoud en verzekering.

    • c.

      bedraagt niet meer dan de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopste adequate in de gemeente beschikbare maatwerkvoorziening of Individuele voorziening in natura.

  • 5. Het Persoonsgebonden budget dient door de cliënt bij voorkeur binnen 3 maanden maar in ieder geval binnen 6 maanden na toekenning te worden aangewend ten behoeve van het resultaat waarvoor het is verstrekt. Indien dat niet gebeurt, vervalt de beschikking op de toegekende maatwerkvoorziening of Individuele Voorziening.

  • 6. Alle in deze Verordening genoemde pgb’s zijn gebaseerd op prijspeil 2025. Het College kan besluiten de pgb-bedragen voor Wmo-maatwerkvoorzieningen (Wmo) en Individuele voorzieningen (Jeugdwet) te indexeren. Basis daarvoor is de wijze van indexering die is opgekomen in de contracten met Aanbieders die in de regio Zuidoost Utrecht Zorg in natura voor de desbetreffende maatwerkvoorziening of Individuele voorziening leveren.

  • 7. De hoogte van een pgb voor Wmo-maatwerkvoorzieningen wordt vastgesteld voor:

    • a.

      Een zaak of hulpmiddel: op basis van de kostprijs van de zaak die de cliënt zou hebben ontvangen als de zaak of hulpmiddel in natura zou zijn verstrekt en rekening houdende met een reële termijn voor de technische afschrijving en de onderhouds- en verzekeringskosten. De kostprijs wordt aangepast bij verstrekking van een tweedehands voorziening.

    • b.

      Voor de volgende Wmo-maatwerkvoorzieningen wordt geen pgb verstrekt indien de ondersteuning verzorgd wordt door een niet daartoe opgeleid persoon die niet in dienst is bij een zorginstelling of door een persoon die afkomstig uit het sociale netwerk van de cliënt (Informele zorg): huishoudelijke ondersteuning, begeleiding individueel specialistisch, begeleiding groep en bemoeizorg.

  • 8. Een betaling uit het pgb wordt altijd gedaan op basis van de werkelijk ingezette zorg per uur, dagdeel of etmaal. Een vast maandloon is niet toegestaan.

  • 9. De pgb’s voor de Wmo-maatwerkvoorziening Huishoudelijke ondersteuning zijn als volgt (prijspeil 2025):

    • Voor een niet daartoe opgeleid persoon die niet werkzaam is voor een instelling (bijvoorbeeld familie/kennissen van de aanvrager) (Informele zorg): € 20,99 per uur.

      Oude verordening 2024

      Nieuwe verordening 2025

      Toelichting

      € 20,39uur

      € 20,99

      Gebaseerd op uitspraak van de CRvB van 16 augustus 2023 dat voor de minimale hoogte van dit bedrag moet worden uitgegaan van het uurloon van de hoogste periodiek behorende bij hulp bij het huishouden van de voor de betreffende periode geldende cao VVT, vermeerderd met vakantietoeslag en de tegenwaarde van de verlofuren.

    • Voor een zelfstandige zonder personeel (zzp-er) of gelijkwaardige functie die de juiste opleiding heeft voltooid en die valt onder de definitie van Formele zorg: 60% van het tarief dat geldt in natura op basis van de door de gemeente afgesloten contracten.

      Oude verordening 2024

      Nieuwe verordening 2025

      Toelichting

      60% zin-tarief HO € 20,91

      60% zin-tarief HO € 22,00

      Rekening houdend met het feit dat een zzp-er zelf werkgeverslasten moet bekostigen. Een zzp-er heeft minder- of geen overheadkosten. NB: dit is het enige pgb-tarief voor zzp-ers dat gebaseerd is op 60% van het zin-tarief. Alle andere zzp-tarieven zijn gebaseerd op 75% van het maximale zin-tarief. Dat zou in dit geval leiden tot een te hoog tarief dat niet markt-conform is. Het zin-tarief is gebaseerd op een onafhankelijk tarievenonderzoek in 2022, vermeerderd met het regionale indexeringspercentage.

    • Voor een daartoe opgeleid persoon werkzaam in dienst van een zorgaanbieder die niet gecontracteerd is (Formele zorg): 90% van het tarief dat geldt voor HO in natura.

      Oude verordening 2024

      Nieuwe verordening 2025

      Toelichting

      90% zin-tarief HO € 31,37

      90% zin-tarief HO € 33,00

      90% voor deze categorie is algemeen toegepast door gemeenten. Het is niet reëel om 100% te betalen aan iemand die bij een niet-toegelaten aanbieder werkt. Het zin-tarief is gebaseerd op een tarievenonderzoek in - 2019, vermeerderd met het regionale indexeringspercentage.

  • 10. De pgb’s voor de Wmo-maatwerkvoorziening Kortdurend verblijf zijn als volgt:

    • Voor een niet daartoe opgeleid persoon die niet werkzaam is voor een instelling (bijvoorbeeld familie/kennissen van de aanvrager) (Informele zorg), tarief per etmaal:

      Oude verordening 2024

      Nieuwe verordening 2025

      Toelichting

      € 57,43

      € 60,64

      Kosten zijn gebaseerd op gemaakte kosten voor maaltijden en reiskosten e.d. Dit is vergelijkbaar met een onkostenvergoeding. Dit bedrag is geïndexeerd met het regionale indexpercentage.

    • Voor een zelfstandige zonder personeel (zzp-er) of gelijkwaardige functie die de juiste opleiding heeft voltooid: 75% van het tarief dat geldt voor zorg in natura (formele zorg): per etmaal:

      Oude verordening 2024

      Nieuwe verordening 2025

      Toelichting

      75% € 148,19

      75% € 155,95

      Een zzp-er heeft minder- of geen overheadkosten maar moet wel zelf werkgeverslasten bekostigen. Dit percentage is algemeen aanvaard en wordt door veel gemeenten toegepast. Het zin-tarief is gebaseerd op een onafhankelijk tarievenonderzoek dat vooraf is gegaan aan de aanbesteding Wmo-begeleiding in 2021, vermeerderd met het regionale indexeringspercentage.

    • Voor een daartoe opgeleid persoon werkzaam in dienst van een zorgaanbieder die niet gecontracteerd is (Formele zorg): 90% van het tarief dat geldt voor zorg in natura: per etmaal:

      Oude verordening 2024

      Nieuwe verordening 2025

      Toelichting

      90% zin-tarief € 177,83

      90% zin-tarief € 187,14

      90% voor deze categorie is algemeen toegepast door gemeenten. Het is niet reëel om 100% te betalen aan iemand die bij een niet-toegelaten aanbieder werkt. Het zin-tarief is gebaseerd op een onafhankelijk tarievenonderzoek dat vooraf is gegaan aan de aanbesteding Wmo-begeleiding in 2021, vermeerderd met het regionale indexeringspercentage.

    • Indien de omvang van de zorg niet in hele etmalen verstrekt wordt, bedraagt het tarief per uur 1/24e van het desbetreffende tarief per etmaal.

  • 11. De pgb’s voor de Wmo-maatwerkvoorziening Vervoer (basis of rolstoelvervoer) naar- en van een geïndiceerde dagbestedingslocatie zijn als volgt:

    • Via inzet van een persoon die niet werkzaam is voor een instelling (bijvoorbeeld familie/kennissen van de aanvrager)

      Oude verordening 2024

      Nieuwe verordening 2025

      Toelichting

      Maximaal € 0,37 per kilometer

      Maximaal € 0,39 per kilometer

      Volgens het Nibud zijn dit reële kosten per kilometer voor vergoeding van vaste- en variabele lasten van een auto. Het betreft kilometers die daadwerkelijk gereden zijn in het belang van de cliënt. Het werkelijk toe te kennen bedrag is maatwerk en zal bij voorbeeld bij vervoer door de partner van de cliënt (gebruikelijke zorg) lager kunnen zijn dan bij vervoer door iemand uit het netwerk.

    • Voor een daartoe opgeleid persoon werkzaam in dienst van een zorgaanbieder die niet gecontracteerd is: 90% van het tarief dat geldt voor zorg in natura: per retourrit naar de dagbestedingslocatie, zowel regulier- als rolstoelvervoer.

      Oude verordening 2024

      Nieuwe verordening 2025

      Toelichting

      90% zin-tarief € 24,48

      90% zin-tarief

      € 25,77

      90% voor deze categorie is algemeen toegepast door gemeenten. Het is niet reëel om 100% te betalen aan iemand die bij een niet-toegelaten aanbieder werkt. Het zin-tarief is gebaseerd op een onafhankelijk tarievenonderzoek dat vooraf is gegaan aan de aanbesteding Wmo-begeleiding in 2021, vermeerderd met het regionale indexeringspercentage.

    De pgb’s voor de Wmo-maatwerkvoorziening Individuele begeleiding basis zijn als volgt:

    • Door een niet daartoe opgeleid persoon die niet werkzaam is voor een instelling (bijvoorbeeld familie/kennissen van de aanvrager) (Informele zorg): per uur (alleen begeleiding basis):

      Oude verordening 2024

      Nieuwe verordening 2025

      Toelichting

      € 23,82

      € 24,42

      Gebaseerd op uitspraak van de CRvB van 16 augustus 2023: het uurloon van de hoogste periodiek behorende bij de Functie Waardering Gezondheidszorg (FWG 30) van de voor de betreffende periode geldende cao VVT, te vermeerderen met vakantietoeslag en de tegenwaarde van de verlofuren. Het bedrag voor 2024 is gebaseerd op een verwachte indexatie van 2,5%.

    • Door een zelfstandige zonder personeel of gelijkwaardige functie die daartoe de juiste opleiding heeft voltooid (Formele zorg): 75% van het tarief in natura zoals opgenomen in het desbetreffende contract tussen de Gemeente en zorgaanbieders die Begeleiding bieden: per uur begeleiding:

      Oude verordening 2024

      Nieuwe verordening 2025

      Toelichting

      75% zin-tarief Basis: € 48,60 Special.: € 58,05

      75% zin-tarief Basis: € 51,30 Special.: 61,20

      Een zzp-er heeft minder- of geen overheadkosten maar moet wel zelf werkgeverslasten bekostigen. Dit percentage is algemeen aanvaard en wordt door veel gemeenten toegepast. Het zin-tarief is gebaseerd op een onafhankelijk tarievenonderzoek dat vooraf is gegaan aan de aanbesteding Wmo-begeleiding in 2021, vermeerderd met het regionale indexeringspercentage.

    • Door een daartoe opgeleid persoon, werkzaam bij een door de gemeente niet gecontracteerde instelling (Formele zorg): 90% van het tarief in natura zoals opgenomen in het contract tussen de Gemeente en aanbieders van de maatwerkvoorziening Begeleiding: per uur begeleiding:

      Oude verordening 2024

      Nieuwe verordening 2025

      Toelichting

      90% zin-tarief Basis: € 58,32 Spec.: € 69,66

      90% zin-tarief Basis: € 61,56 Spec.: € 73,44

      90% voor deze categorie is algemeen toegepast door gemeenten. Het is niet reëel om 100% te betalen aan iemand die bij een niet-toegelaten aanbieder werkt. Het zin-tarief is gebaseerd op een onafhankelijk tarievenonderzoek dat vooraf is gegaan aan de aanbesteding Wmo-begeleiding in 2021, vermeerderd met het regionale indexeringspercentage.

  • 12. Persoonlijke verzorging:

    Hiervoor gelden dezelfde tarieven als opgenomen in lid 9 (Individuele begeleiding) basis.

  • 13. De hoogte van een pgb voor Jeugdhulp wordt vastgesteld voor:

    • a.

      Informele zorg door een persoon uit het eigen netwerk, een mantelzorger of door een niet-professionele en niet daartoe opgeleide aanbieder: maximaal € 24,72 per uur en € 37,05 per etmaal.

    • b.

      Zelfstandige zonder personeel: jeugdhulp door een zelfstandige zonder personeel met een passende AGB-code en erkenning (in het Algemeen Gegevens Beheer-register van zorgverleners): maximaal tarief 75% van het tarief in natura zoals opgenomen in de contracten met Aanbieders die zorg in natura voor de desbetreffende Individuele voorziening leveren.

    • c.

      Zorgverlener verbonden aan een organisatie met een passende AGB-code en erkenning: maximaal 90% van het tarief in natura zoals opgenomen in de contracten met Aanbieders die zorg in natura voor de desbetreffende Individuele voorziening leveren.

    De pgb’s voor de Jeugdhulp bedragen met verwijzing naar sub b en c (prijspeil 2025):

    Voorziening

    Nieuwe verordening 2025

     

    ZZP

    Organisatie

    Persoonlijke verzorging

    € 46,35

    Per uur

    € 55,62

    Per uur

    Begeleiding individueel, basis

    € 46,80

    Per uur

    € 56,16

    Per uur

    Begeleiding individueel, specialistisch

    € 80,10

    Per uur

    € 96,12

    Per uur

    Begeleiding groep, basis

    € 40,85

    Per dagdeel

    € 49,02

    Per dagdeel

    Begeleiding groep, specialistisch

    € 75,95

    Per dagdeel

    € 91,13

    Per dagdeel

    Behandeling Jeugdhulp, Functiegroep 1

    € 73,35

    Per uur

    € 88,02

    Per uur

    Behandeling Jeugdhulp, Functiegroep 2

    € 76,05

    Per uur

    € 91,26

    Per uur

    Behandeling Jeugdhulp, Functiegroep 3

    € 90,00

    Per uur

    € 108,00

    Per uur

    Behandeling Jeugdhulp, Functiegroep 4

    € 103,50

    Per uur

    € 123,66

    Per uur

    Behandeling Jeugdhulp, Functiegroep 5

    € 120,15

    Per uur

    € 144,18

    Per uur

    Dagbehandeling basis

    € 86,07

    Per dagdeel

    € 103,28

    Per dagdeel

    Dagbehandeling specialistisch

    € 108,71

    Per dagdeel

    € 130,46

    Per dagdeel

    Dagopvang basis

    € 48,33

    Per dagdeel

    € 58,00

    Per dagdeel

    Dagopvang specialistisch

    € 62,47

    Per dagdeel

    € 74,96

    Per dagdeel

    Logeren Basis

    € 151,82 Per etmaal

    € 48,33 Per dagdeel

    € 182,19 Per etmaal

    € 58,00 Per dagdeel

    Logeren Specialistisch

    € 239,91

    Per etmaal

    € 62,47

    Per dagdeel

    € 287,89

    Per etmaal

    € 74,96

    Per dagdeel

  • 14. Wanneer de budgethouder overlijdt, wordt de zorgovereenkomst per direct opgezegd en vervalt het recht op besteding van het Pgb. Reeds geleverde zorg wordt betaald. Het College kan hierover nadere regels stellen.

  • 15. Wanneer de budgethouder overlijdt en tot aan de datum van overlijden een onevenredig deel van het budget is uitgegeven zonder gegronde reden, kan het College besluiten het teveel uitgegeven budget terug te vorderen.

  • 16. Het College kan nadere regels stellen omtrent toekenning, besteding, kwaliteitsvereisten en verdere spelregels rond besteding van pgb’s en wel in de vorm van de Regels ‘PGB-regels Jeugd en Wmo 2022’ of de sindsdien door het College herziene- of vastgestelde nadere regels ten aanzien van pgb’s.

Artikel 17. Aanvullende regels om in aanmerking te komen voor een pgb jeugd

  • 1. Als een jeugdige of zijn ouder(s) in aanmerking komen voor een individuele voorziening, maar de jeugdhulp zelf wensen in te kopen door middel van een pgb, dienen de jeugdige of zijn ouder(s) dan wel zijn wettelijk vertegenwoordiger daartoe een pgb-plan in. In het pgb-plan is opgenomen:

    • a.

      de motivatie waarom het natura-aanbod van de gemeente volgens de jeugdige of zijn ouder(s) niet passend is en een pgb gewenst is;

    • b.

      welke jeugdhulp de jeugdige of zijn ouder(s) willen inkopen met een pgb, wat het beoogde resultaat is en wanneer en hoe wordt geëvalueerd;

    • c.

      de voorgenomen uitvoerder van de individuele voorziening en de wijze waarop de jeugdhulp georganiseerd wordt;

    • d.

      op welke wijze de kwaliteit van de in te kopen jeugdhulp is gewaarborgd;

    • e.

      de kosten van de uitvoering, uitgedrukt in aantal eenheden en tarief;

    • f.

      indien van toepassing, welke jeugdhulp de jeugdige of zijn ouder(s) willen betrekken van een persoon die behoort tot het sociale netwerk;

    • g.

      de motivatie aan de hand van de tien punten benoemd in artikel 16, lid 2 waaruit blijkt dat de budgethouder of budgetbeheerder in staat is de aan een pgb verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren.

  • 2. Het college verstrekt een pgb als:

    • a.

      de jeugdige of zijn ouder(s) dan wel zijn wettelijk vertegenwoordiger zich gemotiveerd op het standpunt stellen dat zij de individuele voorziening die wordt geleverd door een door het college gecontracteerde aanbieder, niet passend achten;

    • b.

      uit de beoordeling van de pgb-vaardigheid met inachtneming van artikel 16, lid 1,2 en 3 en artikel 18 blijkt dat de budgethouder of, indien van toepassing, de budgetbeheerder in staat is uitvoering te geven aan de eisen die het beheer van een pgb met zich meebrengt; en

    • c.

      naar het oordeel van het college met inachtneming van artikel 20 is gewaarborgd dat de jeugdhulp die tot de individuele voorziening behoort en die de jeugdige of zijn ouder(s) dan wel zijn wettelijk vertegenwoordiger van het budget willen betrekken, van goede kwaliteit is en in voldoende mate zal bijdragen aan het bereiken van het in het pgb-plan opgenomen beoogde resultaat.

  • 3. Het college verstrekt geen pgb als er twijfels zijn over de integriteit van de voorgenomen uitvoerder van de jeugdhulp, wat zich in ieder geval voordoet indien de voorgenomen uitvoerder van de jeugdhulp in de vier jaar voorafgaande aan de aanvraag:

    • a.

      fraude, in de zin van opzettelijke misleiding om financieel voordeel te verkrijgen, heeft gepleegd;

    • b.

      betrokken is geweest bij strafbare feiten of overtredingen heeft begaan die de veiligheid en de kwaliteit van de hulp in gevaar brengen;

    • c.

      veroordeeld is wegens het plegen van strafbare feiten tot een gevangenisstraf;

    • d.

      op basis van een Bibob-toets door het college is geweigerd als zorgaanbieder.

  • 4. Het college weigert een pgb als een wettelijke weigeringsgrond als bedoeld in artikel 8.1.1, vierde lid, van de Jeugdwet van toepassing is.

Artikel 18. Pgb-vaardigheid

  • 1. Om aan de voorwaarden voor pgb-vaardigheid te voldoen dient de beoogd budgethouder, al dan niet met hulp vanuit het sociaal netwerk of, indien van toepassing, een budgetbeheerder, in ieder geval:

    • a.

      een duidelijk beeld te hebben van de hulpvraag;

    • b.

      op de hoogte te zijn van de regels en verplichtingen die horen bij het pgb of deze zelf (online) weten te vinden;

    • c.

      in staat te zijn om een overzichtelijke pgb-administratie bij te houden;

    • d.

      voldoende vaardig te zijn om in de Nederlandse taal te communiceren met de gemeente, de SVB en de zorgverleners;

    • e.

      in staat te zijn zelfstandig te handelen en onafhankelijk voor een jeugdhulpaanbieder te kiezen;

    • f.

      in staat te zijn om afspraken te maken en vast te leggen en om dit te verantwoorden aan het college;

    • g.

      in staat te zijn om te beoordelen en te beargumenteren of de geleverde hulp passend en kwalitatief goed is;

    • h.

      in staat te zijn de inzet van jeugdhulpverleners te coördineren, waardoor de hulp door kan gaan, ook bij verlof en ziekte;

    • i.

      in staat te zijn om als werk- of opdrachtgever de jeugdhulpverleners aan te sturen en aan te spreken op hun functioneren; en

    • j.

      voldoende kennis te hebben over het werk- of opdrachtgeverschap of deze kennis weten te vinden.

Artikel 19. Onderscheid formele en informele hulp jeugd

  • 1. Van formele hulp is sprake als de jeugdhulp verleend wordt door onderstaande personen:

    • a.

      personen die werkzaam zijn bij een instelling die ten aanzien van de voor het pgb uit te voeren taken/werkzaamheden ingeschreven staat in het Handelsregister, conform artikel 5, van de Handelsregisterwet 2007, en die beschikken over de relevante diploma’s die nodig zijn voor uitoefening van de desbetreffende taken; of

    • b.

      personen die aangemerkt zijn als zelfstandige zonder personeel die ten aanzien van de voor het pgb uit te voeren taken/werkzaamheden ingeschreven staan in het Handelsregister conform artikel 5, van de Handelsregisterwet 2007 en beschikken over de relevante diploma’s die nodig zijn voor uitoefening van de desbetreffende taken.

  • 2. Formele hulp wordt geleverd door personen die ingeschreven staan in het register, bedoeld in artikel 3, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg of artikel 5.2.1, van het Besluit Jeugdwet, voor het uitoefenen van een beroep voor het verlenen van jeugdhulp.

  • 3. Als de jeugdhulp geboden wordt door een bloed- of aanverwant in de eerste- of tweede graad van de budgethouder, is altijd sprake van informele hulp omdat zij onderdeel uitmaken van het sociale netwerk.

  • 4. Als de hulp wordt verleend door een andere persoon dan beschreven in het eerste lid, onder a of b, en er niet voldaan is aan het tweede lid, is er sprake van informele hulp.

  • 5. Het inzetten van een Pgb vanuit informele hulp is slechts in zeer uitzonderlijke gevallen mogelijk, mits aannemelijk is dat deze hulp passend is. Dit zal in elk afzonderlijk geval worden afgewogen.

  • 6. Voor hulp die vanuit Jeugd in redelijkheid verwacht mag worden van het eigen netwerk wordt geen voorziening en dus ook geen Pgb verstrekt.

  • 7. Van de ouder mag worden verwacht dat hij/zij het eigen toekomstperspectief (carrière) of de eigen financiële situatie bijstelt om voor de jeugdige beschikbaar te zijn en de noodzakelijke hulp te kunnen bieden.

Artikel 20. Kwaliteitseisen individuele voorziening jeugd in de vorm van een pgb

  • 1. Ter waarborging van de kwaliteit van de met een pgb in te kopen individuele voorziening voldoet de uitvoerder van de jeugdhulp aan de volgende eisen:

    • a.

      beschikt over een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) die niet ouder is dan drie maanden bij aanvang van de overeenkomst en gedurende de hulpverlening niet ouder dan drie jaar, waaruit blijkt dat er geen bezwaren zijn voor de uitoefening van diens functie;

    • b.

      beschikt over de juiste vaardigheden en deskundigheid om verantwoorde hulp te bieden;

    • c.

      houdt een deugdelijke administratie bij met een registratie van de geleverde hulp;

    • d.

      is voldoende vaardig om in de Nederlandse taal te communiceren;

    • e.

      werkt volgens een plan waarin activiteiten en doelen zijn vastgelegd;

    • f.

      voert de hulp uit in overeenstemming met de beschikking van het college;

    • g.

      stemt de hulp af op de persoonlijke situatie van de jeugdige of zijn ouder(s);

    • h.

      stemt de hulp af op algemene voorzieningen, andere voorzieningen en individuele voorzieningen waar de jeugdige of zijn ouder(s) gebruik van maken;

    • i.

      respecteert de privacy van de jeugdige of zijn ouder(s) en gaat vertrouwelijk om met informatie over de persoonlijke situatie;

    • j.

      neemt bij vermoedens van huiselijk geweld of kindermishandeling in het huishouden van de jeugdige of zijn ouder(s) voor advies of het doen van een melding contact op met Veilig Thuis;

    • k.

      meldt calamiteiten en geweldsincidenten bij de verlening van jeugdhulp aan het college;

    • l.

      werkt mee aan toezicht en aangekondigd en onaangekondigd onderzoek door het college of daartoe aangewezen derden op inhoudelijke kwaliteit en op rechtmatigheid; en

    • m.

      is of raakt door verlening van de jeugdhulp naar het oordeel van het college niet overbelast.

  • 2. Ter waarborging van de kwaliteit van de met een pgb in te kopen individuele voorziening voldoet de uitvoerder van formele jeugdhulp aan de volgende aanvullende eisen:

    • a.

      hetgeen is bepaald in artikel 19, eerste en tweede lid;

    • b.

      handelt in overeenstemming met de professionele standaard;

    • c.

      werkt op basis van een hulpverleningsplan;

    • d.

      werkt met een systeem voor kwaliteitsbewaking;

    • e.

      hanteert de meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling, de meldplicht calamiteiten en de meldplicht geweld bij de verlening van jeugdhulp; en

    • f.

      stelt een vertrouwenspersoon in staat zijn taak uit te voeren.

  • 3. Er wordt geen pgb voor informele jeugdhulp verstrekt als, conform het afwegingskader voor een verantwoorde werktoedeling op basis van het Kwaliteitskader Jeugd, formele jeugdhulp noodzakelijk is.

Artikel 21. Weigeringsgronden voor toekenning van een maatwerkvoorziening of Individuele voorziening in de vorm van een Persoonsgebonden budget (pgb)

  • 1. Los van de voorwaarden opgenomen in de Wmo, artikel 2.3.6. en in de Jeugdwet, artikel 8.1.1. kan het College besluiten om geen pgb te vertrekken indien sprake is van de volgende omstandigheden:

    • a)

      als de jeugdige of zijn ouders op basis van gebruikelijke hulp zoals geformuleerd in artikel 8 van deze verordening zelf kunnen voorzien in oplossingen, of;

    • b)

      als de Cliënt handelingsonbekwaam is, niet pgb-vaardig is, onvoldoende inzicht heeft in de eigen situatie, of geen bewindvoerder/belangenbehartiger/wettelijk vertegenwoordiger/ouder heeft die zijn belangen kan behartigen en/of;

    • c)

      als er een ernstig vermoeden is dat de budgethouder of zijn vertegenwoordiger problemen zal hebben met het omgaan met een pgb en/of;

    • d)

      er een gerechtvaardigde verwachting is dat het aansturen van de met het pgb ingekochte zorg of ondersteuning en/of het vervullen van goed werkgeverschap problemen zal opleveren en/of;

    • e)

      als er sprake is van verslavingsproblematiek en/of schuldenproblematiek en/of;

    • f)

      als er eerder sprake is geweest van fraude of misbruik met een pgb en/of;

    • g)

      als de Cliënt een zwervend bestaan leidt of een maatwerkvoorziening beschermd wonen of maatschappelijke opvang uit de Wmo toegekend heeft gekregen en niet onder toezicht staat van een bekwaam persoon en/of;

    • h)

      sprake is van analfabetisme of onvoldoende taal- of rekenvaardigheid zonder dat cliënt personen in zijn omgeving heeft die hem kunnen bijstaan en/of;

    • i)

      als sprake is van spoed- of crisiszorg waardoor er vanwege het spoedeisende karakter geen onderzoek naar bekwaamheid van de budgethouder en/of de kwaliteit van de geboden ondersteuning gedaan kan worden en/of;

    • j)

      als er gegronde redenen bestaan om te verwachten dat het budget besteed zal worden in het buitenland zonder dat daar een gegronde reden voor is, naar oordeel van het College, en/of;

    • k)

      als de kwaliteit van de Wmo-ondersteuning of de Jeugdhulp onvoldoende is geborgd/de beoogde zorgverlener niet de gewenste kwaliteit biedt, bij voorbeeld als een onhoudbare situatie dreigt waarin de veiligheid van de cliënt in het geding komt. Het College kan hiervoor aanvullende regels bepalen. En/of:

    • l)

      als sprake is van andere belemmerende omstandigheden naar het oordeel van het College.

      • 1.

        Het College kan weigeren dat een bepaalde zorgaanbieder voor het leveren van pgb-zorg of ondersteuning wordt ingezet, als gebleken is dat de kwaliteit niet gegarandeerd is. Dit kan bijvoorbeeld blijken uit het feit dat een aanbieder bij een inkooptraject geweigerd is omdat deze niet voldoet aan de gestelde kwaliteitsvereisten. Het College kan hierover nadere regels stellen.

      • 2.

        Het College staat niet toe dat zorgaanbieders of tussenpersonen een pgb aanvragen of beheren voor de cliënt.

    • m)

      als het beheer wordt verricht door de persoon of organisatie die ook de jeugdhulp levert aan de budgethouder, tenzij de persoon eerste of tweedegraads bloed- of aanverwant is van de jeugdige;

    • n)

      als er sprake is van een of meer van de volgende omstandigheden:

      • 1°.

        een aanmerkelijke verstandelijke beperking;

      • 2°.

        een ernstig psychiatrisch ziektebeeld;

      • 3°.

        een vastgestelde, blijvende cognitieve stoornis;

      • 4°.

        het onvoldoende machtig zijn van de Nederlandse taal in woord en geschrift;

      • 5°.

        het niet verkrijgen van een Verklaring Omtrent het Gedrag.

Artikel 22. Beëindiging of terugvordering pgb’s

Het College kan het eerder toegekende pgb stopzetten en/of terugvorderen als blijkt dat:

  • a.

    de geleverde jeugdhulp/Wmo-ondersteuning onvoldoende cliëntgericht en/of doeltreffend is;

  • b.

    de cliënt onvoldoende heeft geprobeerd om de zorg/ondersteuning bij te sturen;

  • c.

    sprake is van een omstandigheid zoals genoemd in artikel 21 of zoals genoemd in artikel 67;

  • d.

    (een deel van) het budget zonder gegronde redenen of zonder toestemming is uitgegeven in het buitenland.

Artikel 23. Opschorting betaling uit het pgb

Het College kan de Sociale Verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken te beslissen tot gehele of gedeeltelijke opschorting voor ten hoogste dertien weken van betalingen uit het Persoonsgebonden budget als er ten aanzien van een cliënt een ernstig vermoeden is gerezen dat er sprake is van een omstandigheid als bedoeld in artikel 2.3.10, eerste lid, onder a, d of e, van de Wmo of artikel 8.1.4.van de Jeugdwet.

Artikel 24. Niet uit het pgb te betalen

  • 1. Het pgb mag niet worden besteed aan kosten die niet zorg- of ondersteuning gerelateerd zijn. Het College kan hierover nadere regels stellen.

  • 2. Het besteden van een Pgb via een zogenaamd verantwoordingsvrij bedrag is niet toegestaan.

Hoofdstuk 4 Maatschappelijke Ondersteuning

Artikel 25. Criteria voor toekenning maatwerkvoorzieningen vanuit de Wmo algemeen

  • 1. Het College beslist tot verstrekking van een maatwerkvoorziening aan een Cliënt ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid en de participatie overeenkomstig artikel 2.3.5. van de Wmo.

  • 2. De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in het hoofdstuk 2 bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid en participatie, tot versterking van zijn draagkracht en beperking van zijn draaglast en tot het zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving blijven, en sluit aan op de beperkingen en de mogelijkheden van de cliënt.

  • 3. De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in het hoofdstuk 2 bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het voorzien in de behoefte van de cliënt aan begeleiding, beschermd wonen of opvang en aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld zich zo snel mogelijk weer op eigen kracht te handhaven in de samenleving. Het in dit lid bepaalde heeft betrekking op een cliënt met chronische en ernstige psychische- of psychosociale problemen en/of een cliënt die de thuissituatie heeft verlaten, al dan niet in verband met risico’s voor zijn veiligheid als gevolg van huiselijk geweld.

  • 4. Als een maatwerkvoorziening noodzakelijk is ter vervanging van een eerder door het College verstrekte Voorziening, wordt deze slechts verstrekt als de eerder verstrekte voorziening technisch is afgeschreven:

    • a.

      tenzij de eerder verstrekte Voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de cliënt zijn toe te rekenen;

    • b.

      tenzij de cliënt geheel of gedeeltelijk tegemoet komt in de veroorzaakte kosten, of

    • c.

      als de eerder verstrekte Voorziening niet langer een oplossing biedt in de individuele situatie van de cliënt.

  • 5. Als een maatwerkvoorziening noodzakelijk is, verstrekt het College de goedkoopst adequate- en kwalitatief passende Voorziening.

  • 6. Het College kan nadere regels stellen met betrekking tot de bepalingen in de artikelen 25 tot en met artikel 42.

Artikel 26. Criteria voor diverse maatwerkvoorzieningen vanuit de Wmo

  • 1. Het College kan een maatwerkvoorziening verstrekken gericht op:

    • a.

      het (deels) overnemen van huishoudelijke activiteiten en/of het aanleren daarvan, gericht op een schone en leefbare woning en/of het kunnen uitvoeren van algemene, dagelijkse activiteiten in en om het huis (huishoudelijke ondersteuning);

    • b.

      beschikbaarheid van schone, draagbare en doelmatige kleding en huishoudtextiel (huishoudelijke ondersteuning);

    • c.

      thuis kunnen zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren (huishoudelijke ondersteuning);

    • d.

      volhouden van mantelzorgverlening (mantelzorgondersteuning);

    • e.

      kunnen verplaatsen in-, om en nabij het huis en zich lokaal kunnen verplaatsen (hulpmiddelen en/of vervoersvoorzieningen);

    • f.

      beschikken over vervoer naar- of vanuit dagbesteding (vervoer);

    • g.

      beschikken over een geschikte woning die bijdraagt aan zo lang mogelijk zelfstandig kunnen blijven wonen of (Woonvoorzieningen);

    • h.

      het vinden van een effectieve manier van omgaan met de beperking en het optimaliseren of optimaal leren benutten van de eigen mogelijkheden waardoor de zelfredzaamheid en/of participatie verbetert of in stand blijft (begeleiding);

    • i.

      versterken, activeren of stabiliseren van de zelfredzaamheid van de cliënt en/of ontlasten van de mantelzorger(s) (begeleiding groep/dagbesteding);

    • j.

      cliënt in staat te stellen te kunnen deelnemen aan het maatschappelijk verkeer (vervoersvoorzieningen en/of hulpmiddelen);

    • k.

      veilig en geborgen kunnen zijn in de eigen leefomgeving;

    • l.

      het inzetten van in beginsel ongevraagde zorg aan multi-problem gezinnen of Cliënten met ernstige meervoudige problematiek (bemoeizorg);

    • m.

      het bezoekbaar maken van de woning (woonvoorziening).

27. Criteria huishoudelijke ondersteuning

  • 1. De maatwerkvoorziening Huishoudelijke Ondersteuning is gericht op het bereiken van de volgende resultaten:

    • a.

      een leefbaar huis;

    • b.

      maaltijdverzorging (klaarzetten en zo nodig aanreiken van maaltijden);

    • c.

      ondersteunen bij het verzorgen voor minderjarige kinderen die tot het gezin behoren of van andere aanwezige hulpbehoevende personen;

    • d.

      organisatie van- en regie over het huishouden;

  • 2. Het College kan tijdelijk Huishoudelijke Ondersteuning verstrekken gericht op het aanleren van de noodzakelijke vaardigheden om het huishouden te runnen.

  • 3. Deze maatwerkvoorziening wordt slechts verstrekt voor zover dit betrekking heeft op de ruimtes die nodig zijn voor normaal gebruik van de woning. Daarbij houdt het College in beperkte mate rekening met de omvang van de woning (2- of 3-kamer appartement of eengezinswoning).

  • 4. Deze maatwerkvoorziening omvat in de regel niet: het doen van boodschappen, de was en ramen zemen. Hiervoor zijn Algemeen Gebruikelijke voorzieningen beschikbaar.

  • 5. De behoefte aan Huishoudelijke Ondersteuning als bedoeld in het vorige lid wordt bepaald door de mate waarin beperkingen zich voordoen. Dit is in ieder geval afhankelijk van:

    • a.

      de omvang van de beperking;

    • b.

      de omvang van het huishouden en de mate waarin minderjarige kinderen daarvan deel uitmaken;

    • c.

      de leeftijd van de cliënten en de mate waarin cliënten ouder dan 75 jaar nog in staat zijn nieuwe vaardigheden aan te leren;

    • d.

      bijzondere omstandigheden zoals een hoge bezettingsgraad van de woning of bijzondere ziektebeelden (COPD bij voorbeeld);

    • e.

      de mate waarin Voorliggende- of Algemene Voorzieningen de ondersteuningsvraag kunnen oplossen: maaltijdvoorzieningen, een wasservice, glazenwasser etc.

  • 6. Het College verstrekt geen Huishoudelijke Ondersteuning als:

    • a.

      de resultaten bereikt kunnen worden met Gebruikelijke hulp of zorg van aanwezige huisgenoten;

    • b.

      de aanvraag betrekking heeft op opvoeding- of opvoedingsondersteuning of onder de Jeugdwet vallen;

    • c.

      de aanvraag betrekking heeft op een korte periode (korter dan zes maanden) tenzij er redenen zijn voor toekenning voor een kortere periode (bijvoorbeeld na ontslag uit het ziekenhuis).

28. Criteria maatwerkvoorziening Begeleiding

  • 1. De maatwerkvoorziening Begeleiding is gericht op het bereiken van de volgende resultaten:

    • a.

      Versterken, activeren of stabiliseren van de eigen kracht, sociale vaardigheden en de mogelijkheden om te participeren;

    • b.

      Versterken, activeren of stabiliseren van de zelfredzaamheid waaronder vaardigheden die nodig zijn voor het voeren van een gestructureerd huishouden en het verrichten van de algemene dagelijkse levensverrichtingen (ADL);

    • c.

      Versterken, activeren of stabiliseren van de zelfregie over het dagelijks leven, waaronder begeleiding bij- of aanleren van tekortschietende vaardigheden in het zelfregelend vermogen zoals administratie, besluiten nemen.

  • 2. De behoefte aan begeleiding als bedoeld in het vorige lid wordt bepaald door de mate waarin beperkingen zich voordoen. Dit is in ieder geval afhankelijk van:

    • a.

      de aard- en mate van de beperking en daarmee samenhangende gedragsproblematiek;

    • b.

      de motivatie van de cliënt om begeleiding te ontvangen en het ziekte inzicht;

    • c.

      de mate van zelfregie en zelfredzaamheid en de complexiteit van de beperking(en);

    • d.

      de mate van sociale vaardigheden en de mogelijkheden van de cliënt om te participeren;

    • e.

      de noodzaak van toezicht in verband met de veiligheid van de cliënt of zijn omgeving.

  • 3. Deze maatwerkvoorziening is in de regel gericht op Cliënten met (ernstige en chronische) psychische- en psychosociale aandoeningen, niet-aangeboren-hersenletsel, een psychiatrische aandoening of beperking, een psychogeriatrische aandoening of beperking, een verstandelijke beperking, lichamelijke- of zintuiglijke beperking of een combinatie daarvan.

  • 4. Begeleiding wordt in de regel verstrekt via individuele ondersteuning door een gecontracteerde zorgaanbieder, maar kan ook (deels) plaatsvinden in de vorm van een Collectieve - of een Algemeen Gebruikelijke Voorziening.

  • 5. Na afloop van de periode van begeleiding kan het College besluiten nog Waakvlamzorg in te zetten. De maximale omvang daarvan bedraagt 10 uur binnen een looptijd van maximaal een jaar, aansluitend op de afloop van de eerder verstrekte maatwerkvoorziening begeleiding. De ondersteuning of zorg wordt flexibel en op afroep verstrekt.

29. Criteria begeleiding groep/dagbesteding

  • 1. De maatwerkvoorziening Begeleiding groep/dagbesteding is gericht op het bereiken van de volgende resultaten:

    • a.

      Versterken, activeren of stabiliseren van de eigen kracht, sociale vaardigheden en de mogelijkheden om te participeren;

    • b.

      Versterken, activeren of stabiliseren van de zelfredzaamheid waaronder vaardigheden die nodig zijn voor het voeren van een gestructureerd huishouden en het verrichten van de algemene dagelijkse levensverrichtingen (ADL);

    • c.

      Versterken, activeren of stabiliseren van de vaardigheden om mee te doen aan de samenleving zoals dagstructuur aanhouden, afspraken navolgen, voorbereiding op vrijwilligerswerk of beschut werk en andere vormen van praktische ondersteuning.

    • d.

      Stabiliseren van knelpunten en/of vergroten van de kwaliteit van leven en de ervaren zingeving.

    • e.

      Acceptatie van de aandoening.

    • f.

      Ontlasten van de mantelzorger(s).

  • 2. De behoefte aan begeleiding groep/dagbesteding als bedoeld in het vorige lid wordt bepaald door de mate waarin beperkingen zich voordoen. Dit is in ieder geval afhankelijk van:

    • a.

      de aard- en mate van de beperking en daarmee samenhangende gedragsproblematiek;

    • b.

      de motivatie van de cliënt om begeleiding te ontvangen;

    • c.

      de mate van zelfregie en zelfredzaamheid en de complexiteit van de beperking(en);

    • d.

      de mate van sociale vaardigheden en de mogelijkheden van de cliënt om te participeren;

    • e.

      de noodzaak van toezicht in verband met de veiligheid van de cliënt of zijn omgeving;

    • f.

      de mate van (dreigende) overbelasting van de mantelzorger(s).

  • 3. Deze maatwerkvoorziening is in de regel gericht op Cliënten met (ernstige en chronische) psychische- en psychosociale aandoeningen, niet-aangeboren-hersenletsel, een psychiatrische aandoening of beperking, een psychogeriatrische aandoening of beperking, een verstandelijke beperking, lichamelijke- of zintuiglijke beperking of een combinatie daarvan.

  • 4. Begeleiding groep/dagbesteding wordt in de regel verstrekt via aanbod van een gecontracteerde zorgaanbieder maar kan ook (deels) plaatsvinden via een Collectieve- of Algemeen gebruikelijke Voorziening.

  • 5. Begeleiding groep/dagbesteding wordt verstrekt tot een maximum van 5 dagdelen per week. Dit geldt voor nieuwe aanvragen en/of wanneer er een ophoging van het huidige aantal dagdelen wordt gevraagd. Indien meer nodig is, vindt onderzoek naar toeleiding naar indicatiestelling voor de Wet langdurige zorg plaats.

30. Criteria vervoer naar- en van dagbesteding

  • 1. De maatwerkvoorziening vervoer naar- en van dagbesteding wordt toegekend als de cliënt:

    • a.

      beschikt over een indicatie tot Begeleiding groep/dagbesteding;

    • b.

      vanwege zijn chronische en ernstige beperking niet in staat is om zelfstandig-, met inzet van informele hulp of met Gebruikelijke hulp of met een Algemeen gebruikelijke Voorziening naar- en van de dagbestedingslocatie te reizen.

  • 2. Deze maatwerkvoorziening wordt in de regel verstrekt via de gecontracteerde zorgaanbieder dagbesteding, maar kan ook in de vorm van een Collectieve- of Algemeen gebruikelijke Voorziening toegekend worden.

31. Criteria Kortdurend verblijf (Respijtzorg)

De maatwerkvoorziening Respijtzorg:

  • 1.

    De thuiswonende cliënt kan in aanmerking komen voor de maatwerkvoorziening Kortdurend verblijf/Respijtzorg als dit noodzakelijk is om de mantelzorger(s) te ontlasten.

  • 2.

    Deze maatwerkvoorziening is in de regel gericht op Cliënten met (ernstige en chronische) somatische klachten, psycho-geriatrische aandoeningen, niet-aangeboren-hersenletsel, een verstandelijke beperking, lichamelijke- of zintuiglijke beperking of een combinatie daarvan.

  • 3.

    De maximale omvang van deze maatwerkvoorziening bedraagt 21 etmalen per jaar per cliënt. Indien meer nodig is, vindt toeleiding naar indicatiestelling voor de Wet langdurige zorg plaats.

32. Criteria bemoeizorg

  • 1. De maatwerkvoorziening Bemoeizorg is gericht op het bereiken van de volgende resultaten:

    • a.

      toe leiden naar passende ondersteuning en/of zorg (zoals behandeling);

    • b.

      voorkomen van bedreiging van de gezondheid en/of teloorgang daarvan voor de cliënt en/of diens directe omgeving;

    • c.

      voorkomen/beperken van overlast.

  • 2. De behoefte aan bemoeizorg als bedoeld in het vorige lid wordt bepaald door de mate waarin beperkingen zich voordoen. Dit is in ieder geval afhankelijk van:

    • a.

      de aard- en mate van de beperking en daarmee samenhangende gedragsproblematiek;

    • b.

      de motivatie van de cliënt om begeleiding te ontvangen;

    • c.

      de mate van zelfregie en zelfredzaamheid en de complexiteit van de beperking(en);

    • d.

      de noodzaak van toezicht in verband met de veiligheid van de cliënt of zijn omgeving;

    • e.

      de mate waarin de ondersteunings- of zorgvraag uitstelbaar is;

    • f.

      de mate waarin de ondersteuning noodzakelijk is op diverse levensgebieden;

    • g.

      de mate waarin de ondersteuning voorspelbaar en inplanbaar is.

33. Criteria Woonvoorzieningen

  • 1. Woonvoorzieningen worden slechts verstrekt als deze gericht zijn op:

    • a.

      het verminderen of wegnemen van beperkingen voor de zelfstandig thuiswonende cliënt bij het uitvoeren van algemene dagelijkse levensverrichtingen die het gevolg zijn van de inrichting en/of indeling van de woning;

    • b.

      het kunnen gebruiken van de noodzakelijke gebruiksruimtes in de woning waarin de cliënt zijn hoofdverblijf heeft;

    • c.

      het verminderen of wegnemen van beperkingen voor de zelfstandig thuiswonende cliënt indien noodzakelijk voor de bereikbaarheid, toe- en doorgankelijkheid en bruikbaarheid van de woning.

  • 2. Bij een aanvraag van een maatwerkvoorziening in de vorm van een Woonvoorziening:

    • a.

      kan het College het Primaat van verhuizen toepassen;

    • b.

      houdt het College rekening met een reële afschrijvingstermijn van door de woningeigenaar zelf eerder geplaatste of geïnstalleerde Woonvoorzieningen zoals gebruikelijk in de sociale woningbouw.

  • 3. Het College verstrekt uitsluitend Woonvoorzieningen die nodig zijn om de benodigde en gebruikelijk gebruiksruimtes van de woning bereikbaar, toegankelijk, veilig en bruikbaar te maken en te houden. Dit houdt in: woonkamer, keuken, 1 slaapkamer en sanitair/badkamer.

34. Criteria Woonvoorzieningen specifiek

  • 1. De aanvraag voor een Woonvoorziening kan in ieder geval worden geweigerd indien:

    • a.

      de noodzaak tot het verstrekken van de maatwerkvoorziening het gevolg is van een verhuizing waarbij de cliënt niet is verhuisd naar de, gelet op de (te verwachten) beperkingen, op dat moment beschikbare meest geschikte woning, tenzij daarvoor tevoren schriftelijk toestemming is verleend door het College;

    • b.

      indien het aannemelijk is dat de cliënt binnen afzienbare tijd zal verhuizen naar een zorginstelling/niet-zelfstandige woonruimte;

    • c.

      indien het op grond van leeftijd of gezinssituatie het algemeen gebruikelijk is dat een verhuizing naar een meer passende woonsituatie zal plaatsvinden;

    • d.

      indien het college besluit om het primaat van verhuizen toe te passen;

    • e.

      de ondervonden problemen bij het normale gebruik van de woning voortvloeien uit de aard van de in de woning gebruikte materialen, indeling of inrichting;

    • f.

      de noodzaak voor de Woonvoorziening het gevolg is van achterstallig onderhoud en wel vooral strekt ter renovatie van de woning en/of om deze in overeenstemming te brengen met de eisen die redelijkerwijs aan een woning mogen worden gesteld;

    • g.

      de cliënt verzuimd heeft tijdig maatregelen te nemen die redelijkerwijs te verwachten zijn bij reguliere klachten bij veroudering.

  • 2. Het College verstrekt geen Woonvoorzieningen die bestemd zijn voor gemeenschappelijke ruimtes in een wooncomplex als dit bestemd is voor bewoners met een functiebeperking of voor senioren en bij de bouw of renovatie verzuimd is passend te bouwen of passende Voorzieningen te treffen.

  • 3. Het College verstrekt geen Woonvoorziening als de cliënt woonachtig is in een wooncomplex bestemd voor bewoners met een functiebeperking en/of een woongebouw dat specifiek gelabeld is voor een bepaalde doelgroep en waarvan verwacht mag worden dat de benodigde woningaanpassingen reeds zijn getroffen.

  • 4. Het College verstrekt geen Woonvoorziening als de cliënt woonachtig is in een wooncomplex bestemd voor bewoners met een Indicatie op grond van Wet Langdurige zorg.

  • 5. Het College verstrekt geen Woonvoorzieningen die betrekking hebbenop hotels/pensions, trekkerswoonwagens, kloosters, tweede woningen, vakantie- en recreatiewoningen of andere vormen van bewoning die niet zijn gericht op permanent verblijf.

  • 6. Het College kan nadere regels stellen over de afschrijftermijnen bedoeld in het 1e lid, onderdeel f.

35. Criteria hulpmiddelen

  • 1. Hulpmiddelen zijn gericht op mogelijk maken dat de cliënt zich kan verplaatsen in- en om de woning voor zover deze noodzakelijk zijn om de gebruikelijke hoofdruimtes te bereiken en de gebruiken.

  • 2. Hulpmiddelen worden uitsluiten toegepast in de woning waar de cliënt zijn hoofdverblijf heeft. Dat geldt ook voor minderjarige cliënten.

36. Criteria bezoekbaar maken van de woning

  • 1. Het College kan een Woonvoorziening verstrekken gericht op het bezoekbaar maken van een woning als;

    • a.

      de cliënt zijn hoofdverblijf heeft in een instelling als bedoeld in de Wet Langdurige Zorg;

    • b.

      de cliënt ofwel partner-, ofwel kind is van een Inwoner.

  • 2. Onder het bezoekbaar maken van een woning wordt uitsluitend verstaan het bereikbaar maken van de woning, de woonkamer en het toilet.

37. Criteria deelname aan het maatschappelijk verkeer

  • 1. Het College kan maatwerkvoorzieningen verstrekken, gericht op deelname aan het maatschappelijk verkeer.

  • 2. Deze maatwerkvoorziening kan verstrekt worden indien de cliënt vanwege ernstige en chronische beperkingen niet in staat is om met het openbaar vervoer te reizen of in zijn vervoersbehoefte te voorzien door inzet van het eigen netwerk of met Algemeen gebruikelijke Voorzieningen.

  • 3. Deze maatwerkvoorziening kan verstrekt worden in de vorm van een:

    • a.

      vervoersvoorziening;

    • b.

      gebruikspas voor de maatwerkvoorziening collectief vervoer (regiotaxi);

    • c.

      een tegemoetkoming in vervoersvoorzieningen zoals taxikosten, rolstoeltaxikosten, autokosten of aanpassingskosten voor een auto en wel overeenkomstig de bepalingen in artikel 38 van deze Verordening.

    • d.

      een indicatie voor vervoer naar voorliggende voorzieningen binnen de gemeente, en voor Cliënten die hulp nodig hebben om de drempel over te gaan om een (welzijns)activiteit te bezoeken (De Wijkse Dienst Extra).

  • 4. Ten aanzien van de maatwerkvoorziening als bedoeld in het 3e lid, sub b geldt:

    • a.

      het maximaal aantal beschikbare kilometers bedraagt 2375 kilometer per jaar.

    • b.

      indien een cliënt de regiotaxipas een jaar niet gebruikt, kan het College deze innemen.

  • 5. Ten aanzien van de maatwerkvoorziening als bedoeld in het 3e lid, sub d geldt:

    • a.

      voor het verlagen van de drempel om aan een (welzijns)activiteit deel te nemen is het uitgangspunt dat dit twee keer per jaar (retourrit) ingezet kan worden. Daarna wordt verwacht dat de Cliënt van De Wijkse Dienst gebruik maakt zonder de bijdrage van de gemeente.

38. Criteria financiële tegemoetkoming

Het College kan op aanvraag aan een Cliënt met een beperking of chronische psychische of psychosociale problemen die daarmee verband houdende aannemelijke meerkosten hebben, een financiële tegemoetkoming verstrekken ter ondersteuning van de zelfredzaamheid en de participatie of ter versterking van hun draagkracht of verlaging van hun draaglast, indien er geen andere oplossingen voorhanden zijn in de situatie van de cliënt, of andersoortige Voorzieningen of mogelijkheden vanuit het sociale netwerk geen oplossing bieden. Vergoeding vindt dan plaats op basis van het principe ‘goedkoopst adequaat’.

  • 1.

    Bij alle onderstaande vergoedingen geldt dat bij toepassing van dit artikel het maximale te vergoeden budget als richtlijn wordt weergegeven en sprake zal zijn van maatwerk.

  • 2.

    Het College kan nadere regels vaststellen met betrekking tot de meerkosten.

  • 3.

    De tegemoetkoming voor vervoersvoorzieningen bedraagt, met toepassing van het 2e lid:

    • a.

      Taxikosten: maximaal € 800 per jaar.

    • b.

      Rolstoeltaxikosten: maximaal € 800 per jaar.

    • c.

      Autokostenvergoeding (vergoeding voor de gebruikskosten van een auto zoals (benzine, wegenbelasting etc.): maximaal € 800 per jaar.

    • d.

      Aanpassingskosten van een auto:

      • de kosten komen alleen in aanmerking voor een financiële tegemoetkoming indien de aanpassing c.q. reparatie van de aanpassing, gelet op de nog te verwachten technische levensduur van de auto, verantwoord is;

      • ingeval van meerkosten voor de aanschaf van een aangepaste auto voor een gezin met meerdere kinderen, waarvan één of meerdere kinderen gebruik moeten maken van een rolstoel, bedraagt de financiële tegemoetkoming maximaal éénmalig € 5.600 waarbij de levensduur van de auto op 7 jaar gesteld wordt.

  • 4.

    De tegemoetkoming voor Woonvoorzieningen bedraagt:

    • a.

      Inrichtingskosten: maximaal € 3.167 éénmalig waarbij het daadwerkelijk verstrekte budget afhankelijk is van de persoonlijke situatie, de mate van mogelijke inzet vanuit het eigen sociale netwerk van de cliënt of de inzet van vrijwilligers.

    • b.

      Bezoekbaar maken van een woning: maximaal € 5.000 éénmalig.

    • c.

      Onderhoud voor Woonvoorzieningen wordt in de regel niet vergoed, maar wordt alleen verstrekt indien dit in het kader van veiligheid noodzakelijk is.

  • 5.

    Verhuiskosten: de vergoeding bedraagt maximaal € 3.167 éénmalig waarbij het daadwerkelijk verstrekte budget afhankelijk is van de persoonlijke situatie, de mate van mogelijke inzet vanuit het eigen sociale netwerk van de cliënt of inzet van vrijwilligers en zo nodig de offerte van een verhuisbedrijf.

  • 6.

    De vergoedingen voor sportvoorzieningen zijn als volgt: sportvoorzieningen/sportrolstoel: het laagste tarief voor een sportvoorziening in natura, opgenomen in het door de gemeente gesloten contract met een leverancier van hulpmiddelen tot maximaal € 2.850 per drie jaar. Voor een andere voorziening dan een sportrolstoel worden alleen de meerkosten in verband met de handicap verstrekt tot maximaal € 2.850 per drie jaar en op voorwaarde dat de toekennen van de Voorziening noodzakelijk geacht wordt voor de participatie van de cliënt en er geen voorliggende oplossingen vanuit andere wetten mogelijk zijn.

  • 7.

    Voor vergoeding van Domotica komen in aanmerking, in gevallen waarin de cliënt daarin niet zelf kan voorzien:

    • a.

      Domotica die bijdragen aan rust, ondersteuning en veiligheid bij thuiswonende Cliënten met ernstige psychische- of psychosociale beperkingen, zoals dementie;

    • b.

      Domotica die mantelzorgers ondersteuning bieden in casussen van intensieve en langdurige Mantelzorg;

    • c.

      Voorzieningen ter bevordering van de dagelijkse zelfredzaamheid bij kwetsbare Cliënten.

  • 8.

    Niet voor vergoeding voor Domotica komen in aanmerking: technische- en digitale hulp- en ondersteuningsmiddelen die bedoeld zijn voor medische zorg, toegangsverlening voor medische zorg of hulpmiddelen ter bevordering van de eigen gezondheid, persoonlijke verzorging of in het kader van leefstijlmonitoring en dergelijke. Hetzelfde geldt voor Domotica die onder de Wet langdurige zorg of de Zorgverzekeringswet (inclusief aanvullend pakket) (kunnen) vallen.

  • 9.

    De in dit artikel genoemde bedragen zijn opgenomen op basis van prijspeil 2025.

    Het College kan besluiten tot indexering. De basis voor eventuele indexering is het indexpercentage dat in de regionale inkoopsamenwerking Zuidoost Utrecht wordt toegepast.

  • 10.

    In zeer bijzondere gevallen kan het College een auto in bruikleen geven. De Bijdrage door Cliënt te betalen overeenkomstig artikel 16 (prijspeil 2025) is daarop van toepassing. Gebruik van de auto door (familie van) cliënt tot een maximum van 8.000 kilometer per auto per jaar valt onder de toegekende maatwerkvoorziening. Indien meerdere cliënten van de auto gebruikmaken, komt daar 2.000 kilometer per persoon per jaar bij. De auto wordt verstrekt voor gebruik binnen Nederland. Voor gebruik boven het aangegeven aantal kilometers en voor gebruik in het buitenland betaalt cliënt extra per kilometer en wel als volgt: € 0,39 per kilometer.

39. Criteria Beschermd wonen of Maatschappelijke opvang

Een cliënt kan in aanmerking komen voor deze maatwerkvoorziening wanneer hij zich door chronische- en ernstige psychische- of psychosociale problemen niet op eigen kracht kan handhaven in de samenleving waardoor er een risico ontstaat op:

  • a.

    verwaarlozing en/of ernstige teloorgang en/of;

  • b.

    overlast en/of;

  • c.

    gevaar voor de cliënt en/of voor anderen.

40. Criteria bijzondere, eenmalige voorziening (regelvrije Voorziening)

  • 1. Een regelvrije Voorziening is erop gericht om tijdelijke, passende ondersteuning te bieden teneinde:

    • a.

      de draagkracht van een Cliënt en/of een gezin op peil houden of te versterken, of (verder) verlies van draagkracht te voorkomen;

    • b.

      aanspraken op formele zorg en ondersteuning te voorkomen, uit te stellen of te verminderen;

  • 2. Regelvrij ondersteunen is denkbaar indien zich één van de volgende situaties voordoet:

    • a.

      de situatie is tijdelijk en uitzonderlijk en vergt een oplossing, activiteit of voorziening die niet past binnen de kaders van Wmo, Jeugdwet of van andere wetten;

    • b.

      de Cliënt of zijn netwerk kan de situatie niet zelf oplossen;

    • c.

      geen oplossing is mogelijk vanuit toekenning van maatwerkvoorzieningen (Wmo) of Individuele Voorzieningen (Jeugdwet) of vanuit Algemene-, Algemeen gebruikelijke- of Collectieve Voorzieningen;

    • d.

      snel ingrijpen is geboden om (verder) verlies van draagkracht te voorkomen of te verhelpen of om aanspraken op Wmo, Jeugdwet of Participatiewet te voorkomen of te verkleinen;

    • e.

      er is een goede kans op (maatschappelijk- of financieel) rendement;

    • f.

      toepassing van de hardheidsclausule vanuit een lokale verordening biedt geen oplossing.

Artikel 41. Weigeringsgronden voor Maatschappelijke ondersteuning

  • 1. Geen maatwerkvoorziening vanuit de Wmo wordt verstrekt:

    • a.

      voor zover met betrekking tot de problematiek die in het gegeven geval aanleiding geeft voor de noodzaak tot ondersteuning, een Algemene-, Algemeen gebruikelijke-, Collectieve- of Wettelijk voorliggende Voorziening beschikbaar en toepasbaar is;

    • b.

      voor zover de cliënt op eigen kracht, met Gebruikelijke hulp of met een Algemeen gebruikelijk voorziening, met Mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk de beperkingen kan verminderen of wegnemen;

    • c.

      indien het een Voorziening betreft die de cliënt na de melding en vóór ontvangst van de beschikking heeft gerealiseerd, gekocht of geaccepteerd, tenzij het College daarvoor schriftelijke toestemming heeft verleend of de noodzaak achteraf nog kan worden vastgesteld;

    • d.

      als deze niet langdurig noodzakelijk is, tenzij kortdurende hulp bij het huishouden of Begeleiding leidt tot het te bereiken resultaat;

    • e.

      de medische noodzaak is niet- of niet voldoende aangetoond hetgeen uit onafhankelijk medisch onderzoek gebleken is;

    • f.

      als de aanvraag niet in overwegende mate op de cliënt is gericht;

    • g.

      indien een andere, passende oplossing beschikbaar is die als goedkoopst adequaat aangemerkt kan worden in de specifieke situatie van de cliënt;

    • h.

      als het College van oordeel is dat een cliënt zijn hulpvraag redelijkerwijs had kunnen voorkomen of voorzien;

    • i.

      indien de cliënt een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid heeft betoond of toekenning van de maatwerkvoorziening leidt tot een onveilige- of onwenselijke situatie voor de cliënt, de hulpverlener of de omgeving;

    • j.

      als de cliënt geen inwoner is van de gemeente Wijk bij Duurstede;

    • k.

      als blijkt dat de cliënt onjuiste- of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste- of volledige gegevens tot een ander besluit van het College zou hebben geleid;

    • l.

      als de Ondersteuning plaatsvindt in het buitenland, zonder dat het College daarvoor toestemming heeft gegeven.

Artikel 42. Criteria voor het verlenen van Wmo-ondersteuning aan cliënten door personen uit het eigen sociale netwerk

  • 1. Het bieden van Wmo-ondersteuning aan een cliënt via een persoonsgebonden budget door iemand uit het eigen netwerk is niet toegestaan als dit een mantelzorger betreft die te maken heeft met (dreigende) overbelasting.

  • 2. De ondersteuning door een persoon uit het eigen netwerk moet passend zijn naar inzet en naar opleidingsniveau in verhouding tot de noodzakelijke ondersteuning.

Artikel 43. Opleggen van Bijdragen bij toekenning van Voorzieningen.

Een cliënt kan een Bijdrage verschuldigd zijn in de kosten voor het gebruik van een Voorziening zoals bedoeld in artikel 1., lid 33, niet zijnde een Individuele Voorziening (Jeugdwet).

Artikel 44. Opleggen van Bijdragen bij toekenning van maatwerkvoorzieningen vanuit de Wmo

  • 1. Een cliënt is een Bijdrage verschuldigd in de kosten voor een maatwerkvoorziening zolang de cliënt van de maatwerkvoorziening gebruik maakt of gedurende de periode waarvoor het Persoonsgebonden budget wordt verstrekt. De Bijdrage kan ook worden opgelegd voor kosten van onderhoud voor de in gebruik zijnde maatwerkvoorziening.

  • 2. De Bijdrage, dan wel het totaal van de Bijdragen is gebaseerd op de regels die daartoe van Rijkswege zijn opgelegd en bedraagt maximaal het landelijk vastgestelde bedrag (artikel 2.1.4 van de Wmo).

  • De Bijdrage gaat in per eerste van de maand volgend op het moment waarop de ondersteuning van start is gegaan en/of de maatwerkvoorziening is verstrekt. Het College kan nadere regels stellen met betrekking tot het start- en stopmoment van het betalen van een Bijdrage in bijzondere omstandigheden.

  • 3. Indien door omstandigheden de maatwerkvoorziening niet uitgevoerd kan worden overeenkomstig de beschikking, wordt de betaling van de Bijdrage na een ononderbroken periode van twee maanden zonder (volledige) ondersteuning stopgezet. Noodgedwongen inzet van minder ondersteuning dan in de beschikking staat opgenomen, is geen reden om de Bijdrage te stoppen.

  • 4. De Bijdrage wordt door het Centraal Administratie Kantoor (CAK) geïnd. Het College verstrekt aan het CAK de daarvoor benodigde gegevens zoals aantal en kostprijs van de verstrekte maatwerkvoorzieningen. Het CAK gaat bij een samenloop van meerdere voorzieningen uit van de voorziening met de hoogste kostprijs.

  • 5. Geen Bijdrage wordt opgelegd indien het een maatwerkvoorziening betreft voor minderjarigen onder de 18 jaar. Als de cliënt waarvoor de Voorziening verstrekt is, 18 jaar wordt, gaat alsnog voor de cliënt de verplichting in tot betalen van de Bijdrage.

  • 6. Geen Bijdrage wordt opgelegd voor de volgende maatwerkvoorzieningen: rolstoel, Respijtzorg of Kortdurend verblijf, cliëntondersteuning, verhuis- of inrichtingsvergoeding, Bemoeizorg of Waakvlamzorg en bij financiële tegemoetkomingen.

  • 7. Geen bijdrage wordt opgelegd aan meerpersoonshuishoudens, nog niet AOW-gerechtigd overeenkomstig de regels die daarvoor door het Rijk gesteld zijn. Een meerpersoonshuishouden dient daarbij de voldoen aan de vereisten van een Leefeenheid.

  • 8. Op de maatwerkvoorzieningen Beschermd wonen en Maatschappelijke opvang (via Zorg in natura of via Pgb) gelden Bijdragen die door het Rijk zijn vastgesteld. Wijzigingen in het rijksbeleid kunnen tot aanpassingen leiden.

Artikel 45. Bijdragen voor maatwerkvoorzieningen vanuit de Wmo

  • 1. De Bijdragen voor maatwerkvoorzieningen zijn als volgt:

    • a.

      maatwerkvoorziening Huishoudelijke Ondersteuning of Begeleiding of Persoonlijke verzorging:

      het landelijk vastgestelde bedrag (artikel 2.1.4 van de Wmo).

    • b.

      maatwerkvoorziening hulpmiddelen en individueel vervoer (o.a. scootmobielen, driewielfietsen, sportrolstoelen): de Bijdrage is gebaseerd op de kostprijs van hetgeen als gebruikelijk uit het assortiment van de door de Gemeente gecontracteerde leverancier in rekening wordt gebracht aan de Gemeente, inclusief onderhoud: het landelijk vastgestelde bedrag (artikel 2.1.4 van de Wmo) totdat de kostprijs betaald is. Indien het een voorziening betreft die niet in het kernassortiment is opgenomen, is de kostprijs leidend. Als de voorziening afbetaald is, geldt de Bijdrage nog voor de kosten van het onderhoud.

    • c.

      maatwerkvoorziening Woonvoorziening (niet-bouwkundige of niet-woontechnische Woonvoorziening in de vorm van een losse of roerende woonvoorziening: het landelijk vastgestelde bedrag (artikel 2.1.4 van de Wmo) totdat de aanschafprijs betaald is, inclusief onderhoud. Als de voorziening afbetaald is, geldt de Bijdrage nog voor de kosten van het onderhoud.

    • d.

      maatwerkvoorziening Woonvoorziening in de vorm van een Woningaanpassing: het landelijk vastgestelde bedrag (artikel 2.1.4 van de Wmo) totdat de aanschafprijs geheel betaald is, inclusief onderhoud. Als de voorziening afbetaald is, geldt de Bijdrage nog voor de kosten van het onderhoud.

    • e.

      maatwerkvoorziening Vervoer

      • 1.

        Regiotaxi: de Bijdrage bedraagt € 1,24 per instaptarief, vermeerderd met € 0,31 per gereisde kilometer (prijspeil 2025). Het College kan deze bijdragen jaarlijks indexeren.

      • 2.

        De Wijkse Dienst Extra: De Cliënt betaalt aan De Wijkse Dienst een eigen bijdrage ter hoogte van de gebruikelijke kosten voor particulier vervoer bij de Wijkse Dienst. Dit is een bijdrage van € 1,50 per rit met een normale auto en € 3,00 per rit met de rolstoelauto binnen Wijk bij Duurstede, Cothen of Langbroek (prijspeil 2025). En van Wijk bij Duurstede naar Langbroek of Cothen (of in een andere volgorde) € 3,00 per rit met een normale auto en € 6,- per rit met de rolstoelauto (prijspeil 2025).

  • 2. Indien sprake is van vervanging van een maatwerkvoorziening, kan opnieuw een Bijdrage opgelegd worden. Hetzelfde geldt als binnen een Leefeenheid de eerder toegekende maatwerkvoorziening naar een andere cliënt gaat.

  • 3. Het College kan bepalen dat in bijzondere gevallen geen Bijdrage wordt opgelegd.

Artikel 46. Bijdragen voor Algemene voorzieningen

  • 1. Het College kan bepalen dat de Cliënt voor het gebruik van Algemene voorzieningen een Bijdrage dient te betalen zolang cliënt gebruik maakt van de voorziening.

  • 2. De Bijdragen voor Algemene voorzieningen zijn gelijk aan de kostprijs tot een maximum van het landelijk vastgestelde bedrag (artikel 2.1.4 van de Wmo).

Artikel 47. Verhouding prijs – kwaliteit levering diensten door derden (Wmo)

  • 1. Ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een dienst door een derde als bedoeld in artikel 2.6.4 van de Wmo en de eisen die gesteld worden aan de kwaliteit van de dienst stelt het College vast:

    • a.

      een vaste prijs, die geldt voor een inschrijving als bedoeld in de Aanbestedingswet 2012 of de sindsdien in werking getreden aanbestedingswetgeving en het aangaan van een overeenkomst met derden of;

    • b.

      een reële prijs die geldt als ondergrens voor:

      • een inschrijving en het aangaan overeenkomst met derden, en

      • de vaste prijs, bedoeld in onderdeel a.

  • 2. Het College stelt de prijzen, bedoeld in het eerste lid, vast:

    • a.

      overeenkomstig de eisen aan de kwaliteit van die dienst en

    • b.

      rekening houdend met de continuïteit in de hulpverlening, bedoeld in artikel 2.6.5, tweede lid, van de Wmo, tussen degenen aan wie de dienst wordt verstrekt en de betrokken hulpverleners.

  • 3. Het College baseert de vaste prijs of de reële prijs op de volgende kostprijselementen:

    • a.

      de kosten van de beroepskracht en de benodigde deskundigheid;

    • b.

      redelijke overheadkosten;

    • c.

      kosten voor niet productieve uren van de beroepskrachten als gevolg van verlof, ziekte, scholing, werkoverleg;

    • d.

      reis en opleidingskosten;

    • e.

      indexatie van de reële prijs voor het leveren van een dienst;

    • f.

      overige kosten als gevolg van door de gemeente gestelde verplichtingen voor aanbieders waaronder rapportageverplichtingen en administratieve verplichtingen;

    • g.

      de aard en omvang van de te verrichten taken.

  • 4. Het College kan het eerste lid, onderdeel b, buiten beschouwing laten indien bij de inschrijving aan derden de eis wordt gesteld een prijs voor de dienst te hanteren die gebaseerd is op hetgeen gesteld is in het tweede en derde lid. Daarover legt het College verantwoording af aan de gemeenteraad.

  • 5. Het college bepaalt met welke derde als bedoeld in het eerste lid hij een overeenkomst aangaat.

Hoofdstuk 5 Jeugdhulp

Artikel 48. Vormen van jeugdhulp

  • 1. De volgende vormen van individuele voorzieningen zijn beschikbaar:

    • a.

      Persoonlijke verzorging;

    • b.

      Ambulante begeleiding;

    • c.

      Vervoer;

    • d.

      (Dag)behandeling;

    • e.

      Respijtzorg;

    • f.

      Jeugd GGZ;

    • g.

      Dyslexie;

    • h.

      Forensische jeugdhulp;

    • i.

      Crisis jeugdhulp.

  • 2. De volgende individuele voorzieningen hebben in beginsel de volgende maximale duur en frequentie:

    • a.

      Behandeling jeugdhulp: maximaal 1 jaar;

    • b.

      Jeugd GGZ: maximaal 1 jaar.

  • 3. Het college maakt in het kader van de inkoop- of subsidierelatie en met inachtneming van het derde lid met aanbieders op geaggregeerd niveau afspraken over in ieder geval de volgende aspecten van de individuele voorzieningen:

    • a.

      doelgroepen;

    • b.

      activiteiten;

    • c.

      doorlooptijd;

    • d.

      intensiteit;

    • e.

      kwaliteit;

    • f.

      beoogd resultaat; en

    • g.

      vermelding productcode iJw.

Artikel 49. Vervoer

  • 1. Uitgangspunt is dat ouder(s) zelf verantwoordelijk zijn voor vervoer van de jeugdige van en naar de jeugdhulpaanbieder. Hierbij wordt minimaal twee keer brengen en halen per week beschouwd als behorend tot de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van de ouder(s).

  • 2. Een vervoersvoorziening wordt alleen verstrekt aan de jeugdige ten behoeve van het vervoer van de jeugdige naar en van de locatie waar de jeugdhulp plaatsvindt.

  • 3. Een vervoersvoorziening wordt alleen aan de jeugdige toegekend als naar het oordeel van het college is aangetoond dat er een noodzaak bestaat tot inzet van deze voorziening.

  • 4. Het college beoordeelt in elke individuele situatie of er specifieke omstandigheden zijn waardoor de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van de jeugdige of zijn ouder(s) onvoldoende zijn om de eigen verantwoordelijkheid voor het vervoer op zich te nemen.

  • 5. Als naar het oordeel van het college een passende voorziening beschikbaar is waarvoor geen vervoer geïndiceerd hoeft te worden, is deze voorziening voorliggend op een indicatie waarvoor wel vervoer geïndiceerd moet worden.

Artikel 50. Vaktherapie

  • 1. Vaktherapie is een non-verbale behandelvorm die uitgaat van doen en ervaren. Vaktherapie is de overkoepelende naam voor de volgende vaktherapeutische disciplines:

    • a.

      beeldende therapie;

    • b.

      danstherapie;

    • c.

      dramatherapie;

    • d.

      muziektherapie;

    • e.

      psychomotorische therapie;

    • f.

      psychomotorische kindertherapie; en

    • g.

      speltherapie

  • 2. Vaktherapie wordt uitgevoerd door een vaktherapeut. Dat is een professional die een erkende opleiding op HBO/master niveau voor vaktherapie heeft volbracht. Een erkende opleiding is een door de Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie geaccrediteerde opleiding OF een door de desbetreffende beroepsverenigingen voor vaktherapeutische beroepen (aangesloten bij de Federatie Vaktherapeutische Beroepen) erkende bachelor of masteropleiding in een van de vaktherapeutische beroepen of een door de beroepsverenigingen erkende buitenlandse bachelor of masteropleiding heeft volbracht.

  • 3. Vaktherapie kan alleen worden ingezet onder verantwoordelijkheid van een regiebehandelaar.

Artikel 51. Kinderopvang en buitenschoolse opvang

  • 1. Reguliere kinderopvang en reguliere buitenschoolse opvang is geen vorm van jeugdhulp.

  • 2. In uitzonderlijke situaties als een kind extra begeleiding of specialistische begeleiding nodig heeft vanwege opgroei-, opvoedings- en psychische problemen en stoornissen, die niet door medewerkers van de opvang kan worden geboden en niet van ouder(s) kan worden verwacht, kan vanuit de Jeugdwet in het kader van de kinderopvang en buitenschoolse opvang begeleiding worden ingezet.

Artikel 52. Voorliggende voorzieningen

  • 1. Het college verstrekt geen voorziening voor jeugdhulp als er:

    • a.

      met betrekking tot de problematiek een recht bestaat op zorg als bedoeld bij of krachtens de Wet langdurige zorg, de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen of de Zorgverzekeringswet;

    • b.

      naar het oordeel van het college met betrekking tot de problematiek een aanspraak bestaat op een voorziening op grond van een andere wettelijke bepaling, met uitzondering van een maatwerkvoorziening inhoudende begeleiding als bedoeld in artikel 1.1.1, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015; of

    • c.

      gegronde redenen zijn voor het college om aan te nemen dat de jeugdige in aanmerking kan komen voor zorg op grond van de Wet langdurige zorg en de jeugdige of zijn wettelijke vertegenwoordiger weigert mee te werken aan het verkrijgen van een besluit daartoe.

  • 2. Als er meerdere oorzaken ten grondslag liggen aan de betreffende problematiek en daardoor zowel een vorm van zorg, op grond van een recht op zorg als bedoeld bij of krachtens de Wet langdurige zorg of een zorgverzekering als bedoeld in de Zorgverzekeringswet, als een soortgelijke voorziening op grond van de Jeugdwet kan worden verkregen, is het college gehouden deze voorziening op grond van de Jeugdwet te treffen.

  • 3. De jeugdige of zijn ouder(s) dan wel zijn wettelijk vertegenwoordiger die een aanvraag voor jeugdhulp doen, worden verwezen naar de instantie waar een aanvraag voor een voorziening op basis van de voornoemde wetten kan worden behandeld.

  • 4. Bij een verwijzing als bedoeld in het vorige lid naar Wet langdurige zorg wordt cliëntondersteuning ingeschakeld.

Artikel 53. Afstemming met voorliggende voorzieningen en andere vormen van hulp en ondersteuning

  • 1. Het college stemt de jeugdhulp waaraan een jeugdige of een ouder behoefte heeft, ten minste af op het aanbod van activiteiten, diensten of middelen op grond van:

    • a.

      de Leerplichtwet;

    • b.

      de Participatiewet;

    • c.

      de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening;

    • d.

      de Wet Inburgering 2021;

    • e.

      de Wet kinderopvang;

    • f.

      de Wet langdurige zorg;

    • g.

      de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

    • h.

      de Wet passend onderwijs;

    • i.

      de Wet publieke gezondheid;

    • j.

      de Wet tijdelijk huisverbod;

    • k.

      de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg; en

    • l.

      de Zorgverzekeringswet,

    zodat deze zoveel mogelijk op elkaar aansluiten en ondersteunt de jeugdige en zijn ouder(s) actief bij het verkrijgen van toegang tot de andere voorziening(en) of bij behoud van de continuïteit van de zorg op grond van de benodigde zorg.

  • 2. De afgestemde jeugdhulp wordt zodanig ingezet dat dit leidt tot:

    • a.

      het opheffen van een situatie die voor een jeugdige of een ouder of diens omgeving levensbedreigend is, of met grote waarschijnlijkheid leidt tot ernstige gezondheidsschade;

    • b.

      stabilisatie van een crisissituatie, anders dan bedoeld onder a;

    • c.

      een voldoende mate van duurzame zelfredzaamheid van een jeugdige of een ouder, voor zover dat binnen het vermogen ligt.

  • 3. Het college weegt bij de afstemming van de jeugdhulp de volgende aspecten mee:

    • a.

      de behoefte aan hulp en ondersteuning van een jeugdige of een ouder;

    • b.

      de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van een jeugdige of een ouder zoals bedoeld in artikel 8 en de mogelijkheden van het sociale netwerk;

    • c.

      welke volgorde van inzet van hulp en ondersteuning naar verwachting het meeste effect sorteert en in hoeverre hulp en ondersteuning gelijktijdig kan of moet worden ingezet;

    • d.

      welke hulp en ondersteuning leidt tot de minste maatschappelijke kosten op lange termijn.

  • 4. Als een jeugdige of een ouder of wettelijk vertegenwoordiger weigert mee te werken aan ondersteuning als bedoeld in het eerste lid, kan het college het onderzoek beëindigen en een individuele voorziening weigeren.

  • 5. Als een jeugdige van 16 jaar of ouder die hulp op grond van de Jeugdwet ontvangt naar alle waarschijnlijkheid na het achttiende levensjaar hulp of ondersteuning nodig heeft vanuit een wettelijke kader als bedoeld in het eerste lid, is het college gehouden om:

    • a.

      voor het achttiende levensjaar zodanige hulp en ondersteuning te bieden dat de benodigde hulp en ondersteuning vanaf het achttiende jaar zo beperkt mogelijk kan zijn; en

    • b.

      de continuïteit van hulp en ondersteuning te waarborgen voor zover dat nodig is.

  • 6. Ter uitvoering van het vijfde lid, onderzoekt het college tijdig welke andere voorziening nodig is, vanaf de achttiende verjaardag en op welke wijze en vanuit welke andere voorzieningen (Wet maatschappelijke ondersteuning, Wet langdurige zorg, of de Zorgverzekeringswet) deze ondersteuning vanaf het achttiende levensjaar wordt ingezet.

Artikel 54. Verhouding prijs en kwaliteit aanbieders jeugdhulp en uitvoerders kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering

  • 1. Het college baseert in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren jeugdhulp of uit te voeren kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering, op ten minste de volgende kostprijselementen:

    • a.

      cliëntgebonden en niet-cliëntgebonden kosten van beroepskrachten;

    • b.

      cliëntgebonden kosten anders dan van beroepskrachten;

    • c.

      overheadkosten;

    • d.

      kosten voor indexering,

  • 2. Het college bedingt bij de door hem gecontracteerde of gesubsidieerde aanbieders van preventie, jeugdhulpaanbieders of gecertificeerde instellingen dat zij het verlenen van preventie, jeugdhulp, kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering alleen aan derden uitbesteden als zij die derden daarvoor een reële prijs betalen, die tot stand is gekomen met gebruikmaking van de kostprijselementen bedoeld in het eerste lid.

  • 3. Het eerste en tweede lid gelden voor subsidies slechts voor zover zij worden verstrekt voor de daadwerkelijke verlening van preventie, jeugdhulp, kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering aan jeugdigen of hun ouders en de omvang van de subsidie direct of indirect wordt gebaseerd op de hoeveelheid verrichte diensten.

Artikel 55. Vertrouwenspersoon

  • 1. Het College zorgt ervoor dat jeugdigen, ouders en pleegouders een beroep kunnen doen op een onafhankelijke vertrouwenspersoon als bedoeld in artikel 2.5 van de Jeugdwet.

  • 2. Het College wijst jeugdigen en ouders erop dat zij zich desgewenst kunnen laten bijstaan door een onafhankelijke vertrouwenspersoon.

Artikel 56. Weigeringsgronden voor Jeugdhulp

Geen individuele voorziening vanuit de Jeugdwet wordt verstrekt:

  • a.

    voor zover met betrekking tot de problematiek die in het gegeven geval aanleiding geeft voor de noodzaak tot ondersteuning, een andere, algemene-, algemeen gebruikelijke-, collectieve- of wettelijk voorliggende Voorziening beschikbaar is;

  • b.

    voor zover de cliënt op eigen kracht, met Gebruikelijke hulp of met een Algemeen gebruikelijke voorziening, met Mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk de beperkingen kan verminderen of wegnemen;

  • c.

    indien het een Voorziening betreft die de cliënt na de melding en vóór ontvangst van de beschikking heeft gerealiseerd, gekocht of geaccepteerd, tenzij het College daarvoor schriftelijke toestemming heeft verleend of de noodzaak achteraf nog kan worden vastgesteld;

Hoofdstuk 6 Kwaliteit , klachten, medezeggenschap en inspraak

Artikel 57. Kwaliteitseisen Maatschappelijke ondersteuning en Jeugdhulp

  • 1. Onverminderd het bepaalde in de Wmo en de Jeugdwet, zorgen Aanbieders voor een goede kwaliteit van Voorzieningen, waaronder voldoende deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen, door:

    • a.

      het afstemmen van Voorzieningen op de persoonlijke situatie van de Cliënt;

    • b.

      het bieden van zorg die veilig, doeltreffend en doelmatig wordt verleend en het afstemmen van Voorzieningen op andere vormen van zorg, waaronder Informele zorg en andersoortige Voorzieningen zoals bedoeld in artikel 1, lid 40.;

    • c.

      toezicht op beroepskrachten opdat zij tijdens hun werkzaamheden in het kader van het leveren van Voorzieningen handelen in overeenstemming met de professionele standaard.

  • 2. Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het College toe op de naleving van deze eisen door periodieke overleggen met Aanbieders, cliënt ervaringsonderzoek en het zo nodig in overleg met de cliënt of zijn vertegenwoordigers ter plaatse controleren van de geleverde Voorzieningen.

Artikel 58. Specifieke kwaliteitseisen Jeugdhulp

  • 1. Voor de verdere kwaliteitseisen bij de uitvoering van de Jeugdwet, voldoet het College aan het Kwaliteitskader Jeugd.

  • 2. Als het gaat om Jeugdhulp in het buitenland, past het College het ‘Afsprakenkader buitenlands zorgaanbod Jeugd van de Vereniging Nederlandse Gemeenten’ toe. Voor uitvoering van Jeugdhulp in het buitenland is specifieke toestemming van het College nodig.

Artikel 59. Verklaring omtrent gedrag (Wmo en Jeugdhulp)

  • 1. Een Aanbieder, die een maatwerkvoorziening Begeleiding vanuit de Wmo biedt of een Individuele voorziening vanuit de Jeugdwet, is in het bezit van een Verklaring omtrent gedrag als bedoeld in artikel 28 van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens voor beroepskrachten en andere personen die beroepsmatig met zijn cliënten in contact kunnen komen. Deze verklaring is niet eerder afgegeven dan drie maanden voor het tijdstip waarop betrokkenen voor de aanbieder ging werken. In het geval een aanbieder een solistisch werkende natuurlijk persoon is, is hij in het bezit van een verklaring omtrent gedrag als bedoeld in artikel 28 van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens, afgegeven op een tijdstip dat niet langer dan drie jaar is verstreken.

  • 2. Het gestelde in het eerste lid is niet van toepassing voor beroepskrachten en andere personen die zijn aangesteld omdat zij ervaringsdeskundige zijn. Aanbieder dient dan op andere wijze aan te tonen dat de veiligheid en de kwaliteit van de dienstverlening geborgd is. Het College kan hierover nadere regels stellen.

Artikel 60. Klachtregeling (Wmo en Jeugdhulp)

  • 1. Het College stelt een regeling vast voor de afhandeling van klachten van cliënten die betrekking hebben de wijze van afhandeling van meldingen en Aanvragen.

  • 2. Aanbieders met wie de gemeente een contract heeft gesloten of aan wie subsidie is verleend, stellen een effectieve en laagdrempelige regeling vast voor de afhandeling van klachten van cliënten ten aanzien van gedragingen van de Aanbieder jegens een cliënt en maken deze regeling bekend aan cliënten en mantelzorger(s).

  • 3. Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het College toe op de naleving van de klachtregelingen van Aanbieders van maatwerkvoorzieningen en Individuele voorzieningen door middel van periodieke overleggen met Aanbieders, en door middel van cliënt ervaringsonderzoek.

Artikel 61. Medezeggenschap (Wmo en Jeugdhulp)

  • 1. Aanbieders stellen een regeling vast voor de medezeggenschap van cliënten over voorgenomen besluiten van de Aanbieder welke voor de gebruikers van belang zijn ten aanzien van de aan hen verstrekte ondersteuning en hulp.

  • 2. Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het College toe op de naleving van de medezeggenschapsregelingen van Aanbieders door periodieke overleggen met de Aanbieders en een cliënt ervaringsonderzoek.

Artikel 62. Betrekken van ingezetenen bij het beleid (Wmo en Jeugdhulp)

  • 1. Het College betrekt ingezetenen van de Gemeente, waaronder in ieder geval cliënten of hun vertegenwoordigers, bij de voorbereiding van het beleid betreffende Maatschappelijke ondersteuning en Jeugdhulp.

  • 2. Het College stelt ingezetenen vroegtijdig in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende Maatschappelijke ondersteuning en Jeugdhulp te doen, advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffendemaatschappelijke ondersteuning en Jeugdhulp en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.

  • 3. Het College kan nadere regels vaststellen ter uitvoering van het tweede en derde lid.

Hoofdstuk 7 Toezicht, handhaving, voorkomen en bestrijden ten onrechte ontvangen voorzieningen

Artikel 63. Toezicht en handhaving met betrekking tot de kwaliteit van Wmo-voorzieningen

  • 1. Ter uitvoering van het gestelde in artikel 6.1. van de Wmo wijst het College een toezichthouder aan die toezicht houdt op de naleving van de Wet en deze Verordening.

  • 2. Het College stelt een handhavingskader op waarin de maatregelen staan opgenomen die van toepassing zijn indien de toezichthouder omissies of knelpunten signaleert die ten koste gaan van de kwaliteit van de dienstverlening of die kunnen leiden of geleid hebben tot calamiteiten.

  • 3. Het College kan een toezichthoudende ambtenaar aanwijzen die bij overtredingen op de Wmo en op deze verordening ingrijpt.

Artikel 64. Meldingsregeling en toezicht calamiteiten en geweld van Wmo-voorzieningen

  • 1. Het College treft een regeling voor het melden van calamiteiten en geweldsincidenten bij de verstrekking van een maatwerkvoorziening door een Aanbieder.

  • 2. Aanbieders melden iedere calamiteit en ieder geweldsincident dat zich heeft voorgedaan bij de verstrekking van een Voorziening onverwijld aan de toezichthoudend ambtenaar.

  • 3. De toezichthoudend ambtenaar doet onderzoek naar de calamiteiten en geweldsincidenten en adviseert het College over het voorkomen van verdere calamiteiten en het bestrijden van geweld.

Artikel 65. Onderzoek naar recht- en doelmatigheid van maatwerkvoorzieningen (Wmo), Individuele voorzieningen (Jeugdwet) en van pgb’s

  • 1. Het college onderzoekt met inachtneming van hoofdstuk 6 van de Wmo en de paragrafen 6a en 6b, van de Regeling Jeugdwet de rechtmatigheid en doelmatigheid van individuele voorzieningen.

  • 2. Het college onderzoekt periodiek, al dan niet steekproefsgewijs, het gebruik van maatwerkvoorzieningen, Individuele voorzieningen en Persoonsgebonden budgetten met het oog op de beoordeling van de recht- en doelmatigheid van het gebruik daarvan.

  • 3. Het College onderzoekt, al dan niet steekproefsgewijs, of het Persoonsgebonden budget wordt besteed ten behoeve van het resultaat waarvoor het verstrekt is.

  • 4. Het College wijst ambtenaren aan die belast zijn met het houden van toezicht op- en bestrijding van ten onrechte ontvangen maatwerkvoorzieningen (Wmo) en Individuele voorzieningen (Jeugdwet) of een pgb, alsmede misbruik of oneigenlijk gebruik en niet-gebruik van de Wmo of Jeugdwet, dan wel van deze Verordening.

  • 5. Het College kan pgb-beleid voor het sociaal domein vaststellen waarin nadere regels zijn opgenomen met betrekking tot het Persoonsgebonden budget.

  • 6. Het toezicht door de toezichthoudende ambtenaar Jeugd ziet op de rechtmatigheid van ingediende declaraties door jeugdhulpaanbieders en op de vraag of nog de juiste ondersteuning ingezet wordt gelet op de belemmeringen.

  • 7. De toezichthoudende ambtenaar geeft gevraagd en ongevraagd advies over de uitvoering van de Jeugdwet en de Wmo aan de gemeente.

Artikel 66. Voorkoming en bestrijding ten onrechte ontvangen maatwerkvoorzieningen (Wmo) of Individuele voorzieningen (Jeugdwet) en misbruik of oneigenlijk gebruik

Het College informeert cliënten of hun vertegenwoordigers in begrijpelijke bewoordingen over de rechten en plichten die aan het ontvangen van een maatwerkvoorzieningen, een Individuele Voorziening of Persoonsgebonden budget zijn verbonden en over de mogelijke gevolgen van misbruik en oneigenlijk gebruik van de Wmo, Jeugdwet of van deze Verordening.

Artikel 67. Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking of terugvordering

  • 1. Onverminderd artikel 2.3.8 van de Wmo of artikel 8.1.2. van de Jeugdwet doet een cliënt of zijn wettelijke vertegenwoordiger aan het College op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing aangaande een maatwerkvoorziening of een Individuele voorziening.

  • 2. Onverminderd artikel 2.3.10 van de Wmo of artikel 8.1.4. van de Jeugdwet kan het College een beslissing aangaande een maatwerkvoorziening of een Individuele voorziening herzien dan wel intrekken als het College vaststelt dat:

    • a.

      de cliënt onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;

    • b.

      de cliënt niet langer op de maatwerkvoorziening of de Individuele Voorziening is aangewezen;

    • c.

      de maatwerkvoorziening of de Individuele Voorziening niet meer toereikend is te achten;

    • d.

      de cliënt niet (meer) voldoet aan de aan de maatwerkvoorziening of Individuele Voorziening verbonden voorwaarden;

    • e.

      de cliënt de maatwerkvoorziening of Individuele voorziening niet- of voor een ander doel gebruikt;

  • 3. Als het College de beschikking op grond van het tweede lid, onder a, heeft ingetrokken en de verstrekking van de onjuiste of onvolledige gegevens door de cliënt opzettelijk heeft plaatsgevonden, kan het College van de cliënt en degene die daaraan opzettelijk zijn medewerking heeft verleend, geheel of gedeeltelijk de geldswaarde vorderen van de ten onrechte genoten maatwerkvoorziening of Individuele Voorziening.

  • 4. Ingeval het recht op een in eigendom verstrekte Voorziening is ingetrokken, kan deze Voorziening worden teruggevorderd.

  • 5. De bepalingen in dit artikel zijn van toepassing op alle vormen van versterkte maatwerkvoorzieningen of Individuele voorzieningen, dus ook op persoonsgebonden budgetten of financiële tegemoetkomingen.

  • 6. Een beslissing tot verlening van een pgb kan worden ingetrokken als blijkt dat het pgb binnen zes maanden na uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.

  • 7. Een beslissing tot toekenning van een voorziening in natura kan worden ingetrokken als blijkt dat de jeugdige of zijn ouder(s) dan wel zijn wettelijk vertegenwoordiger zich niet binnen zes maanden na de besluitdatum hebben gemeld bij een jeugdhulpaanbieder.

  • 8. Als het college een beslissing heeft herzien of ingetrokken op grond van het tweede lid onder a, dan kan het college de geldschade vorderen van de te veel of ten onrechte genoten individuele voorziening in natura of het te veel of ten onrechte genoten pgb.

  • 9. Als het college een beslissing op grond van het tweede lid, onder a, heeft ingetrokken, kan het college bij dwangbevel geheel of gedeeltelijk het ten onrechte genoten pgb invorderen.

  • 10. Het college kan, bij een gegrond vermoeden van een omstandigheid als bedoeld in het tweede lid, onder a, d, e of f, de Sociale verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken te beslissen tot een geheel of gedeeltelijke onderbreking van betalingen uit het pgb voor ten hoogste dertien weken.

Artikel 68. Niet meewerken ouder(s)

  • 1. De jeugdige en zijn ouder(s) is (zijn) verplicht om, binnen de eigen mogelijkheden, mee te werken aan onderzoek gericht op besluitvorming over en de doelmatige inzet van jeugdhulp.

  • 2. Als de jeugdige of zijn ouder(s) naar het oordeel van het college niet of onvoldoende meewerkt (meewerken), kan de omvang van de benodigde jeugdhulp niet worden vastgesteld of is de jeugdhulp niet effectief en kan door het college worden besloten geen individuele voorziening te verstrekken, een lagere omvang vast te stellen of een eerder toegekende individuele voorziening in te trekken.

Artikel 69. Overige maatregelen ter voorkoming oneigenlijk gebruik, misbruik en niet gebruik

  • 1. Het college maakt met de door hem gecontracteerde of gesubsidieerde jeugdhulpaanbieders afspraken over de facturatie, resultaatsturing en accountantscontroles, zodat declaraties en uitbetalingen in overeenstemming zijn met de contractuele afspraken, de leveringsopdracht, de prestatieafspraken en de feitelijk geleverde prestaties.

  • 2. Het college maakt met de door hem gecontracteerde of gesubsidieerde jeugdhulpaanbieders afspraken over het monitoren van de gemiddelde trajectduur tijdens de looptijd van een contract.

Hoofdstuk 8 Bijzondere bepalingen en tegemoetkomingen voor mantelzorgers

Artikel 70. Waardering en ondersteuning van mantelzorgers

  • 1. Ondersteuning van Mantelzorg is kosteloos beschikbaar voor alle Cliënten onder andere in de vorm van Respijtzorg, het steunpunt Mantelzorg, informatie voor mantelzorgers, lotgenotencontacten etc.

  • 2. Jaarlijks ontvangen mantelzorgers een blijk van waardering in de vorm van een cadeaubon of een andere blijk van waardering. De jaarlijkse blijk van waardering voor mantelzorgers van 22 jaar en ouder heeft een waarde van maximaal € 75,- per jaar (prijspeil 2025). Voor Jonge mantelzorgers (jongeren t/m 21 jaar) is de blijk van waardering een cadeaubon van maximaal € 50,- en wordt er een activiteit georganiseerd in ‘De week van de Jonge mantelzorger’. Het College kan, gehoord de adviesraad sociaal domein en het lokale steunpunt Mantelzorg, een ander bedrag vaststellen als de begroting dit toelaat.

Hoofdstuk 9 Slotbepalingen en overgangsbepalingen

Artikel 71. Hardheidsclausule en nadere regels

  • 1. In gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffend, waarin deze Verordening niet voorziet, beslist het College.

  • 2. Het College kan nadere regels stellen over de uitvoering van deze Verordening.

  • 3. Het College kan in bijzondere gevallen ten gunste van de cliënt afwijken van de bepalingen van deze verordening indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 72. Intrekking oude verordening en overgangsrecht

  • 1. De ‘Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp Wijk bij Duurstede 2024’ wordt ingetrokken.

  • 2. Een jeugdige of zijn ouder(s) houdt recht op een lopende voorziening verstrekt op grond van de ‘Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp Wijk bij Duurstede 2024’ totdat het college een nieuw besluit heeft genomen ten aanzien van die voorziening.

  • 3. Aanvragen die zijn ingediend onder de ‘Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp Wijk bij Duurstede 2024’ waarop nog niet is beslist bij het in werking treden van deze verordening, worden afgehandeld krachtens deze verordening.

  • 4. Bezwaarschriften gericht tegen besluiten die zijn genomen voor de inwerkingtreding van deze verordening, worden behandeld op grond van de ‘Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp Wijk bij Duurstede 2024’ die ten aanzien van de betreffende zaak zijn rechtskracht behoudt. Hier kan ten gunste van de jeugdige of zijn ouder(s) van worden afgeweken als heroverweging op grond van de huidige verordening leidt tot een gunstiger uitkomst.

  • 5. Het college is bevoegd een besluit, dat is genomen op grond van de ‘Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp Wijk bij Duurstede 2024’ te herzien:

    • a.

      op de gronden, vermeld in de ‘Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp Wijk bij Duurstede 2024’;

    • b.

      indien uit een door het college uitgevoerd heronderzoek blijkt dat er met toepassing van de ten tijde van het onderzoek geldende verordening een afwijkend besluit zou zijn genomen;

    • c.

      indien de cliënt wenst te veranderen van aanbieder of van verstrekkingsvorm.

  • 6. Het college heeft de bevoegdheid om een pgb dat is verstrekt onder de ‘Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp Wijk bij Duurstede 2024’, terug te vorderen op de in deze verordening genoemde gronden.

Artikel 73. Inwerkingtreding

Deze verordening treedt met terugwerkende kracht in werking per 1 januari 2025.

Artikel 74. Citeertitel

Deze Verordening wordt aangehaald als ‘Verordening maatschappelijke ondersteuning en Jeugdhulp gemeente Wijk bij Duurstede 2025’.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 18 maart 2025.

De raad voornoemd,

griffier,

J.P. de Groot

voorzitter,

I.P. Meerts