Verordening leerlingenvervoer gemeente Vijfheerenlanden 2025

Geldend van 01-04-2025 t/m heden

Intitulé

Verordening leerlingenvervoer gemeente Vijfheerenlanden 2025

De raad van de gemeente Vijfheerenlanden;

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Vijfheerenlanden,

gelet op de artikelen 147 en 149 van de Gemeentewet, artikel 4 van de Wet op het primair onderwijs, artikel 4 van de Wet op de expertisecentra en artikel 8.29 van de Wet voortgezet onderwijs 2020;

gezien het advies van de adviesraad sociaal domein van 17 januari 2025;

besluit vast te stellen de volgende verordening:

Verordening leerlingenvervoer gemeente Vijfheerenlanden 2025

Hoofdstuk 1. Definities

Artikel 1. Definities

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • -

    aangepast vervoer: door het college georganiseerd vervoer;

  • -

    afstand: afstand, overeenkomstig artikel 4, zesde lid, van de Wet op het primair onderwijs, artikel 8.29, vierde lid, van de Wet voortgezet onderwijs 2020 en artikel 4, vijfde lid van de Wet op de expertisecentra, gemeten langs de kortste voor de leerling voldoende begaanbare en veilige weg;

  • -

    begeleider: ouder of persoon die door de ouders wordt ingezet om de leerling tijdens het vervoer van en naar school te begeleiden;

  • -

    deskundige: onafhankelijk medisch, psychiatrisch, psychologisch, pedagogisch of verkeerskundig deskundige

  • -

    college: college van burgemeester en wethouders van de gemeente Vijfheerenlanden;

  • -

    eigen vervoer: vervoer per eigen motorvoertuig of (elektrische) fiets dat onder eigen verantwoordelijkheid plaatsvindt;

  • -

    inkomen: inkomensgegevens als bedoeld in artikel 21, aanhef en onder e, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, in het peiljaar, bedoeld in artikel 4, zevende lid, van de Wet op het primair onderwijs;

  • -

    leerling: de leerling die is ingeschreven bij een school;

  • -

    leerling met een beperking: een leerling, die door een structurele lichamelijke, verstandelijke, zintuiglijke of psychische beperking niet, of niet zelfstandig van het openbaar vervoer gebruik kan maken;

  • -

    openbaar vervoer: personenvervoer dat openbaar toegankelijk is en waarvan iedereen al dan niet tegen betaling gebruik kan maken;

  • -

    opstapplaats: de opstapplaats bedoeld in artikel 11, eerste lid van deze verordening;

  • -

    ouders: ouders met gezag, pleegouders, voogden of verzorgers van de leerling;

  • -

    persoonlijk vervoersontwikkelingsplan: een plan dat door het college en waar nodig op basis van deskundig advies wordt opgesteld met als doel om de leerling aanvullende vaardigheden aan te leren zodat deze in staat wordt gesteld om zelfstandig naar en van school te reizen.

  • -

    -Samenwerkingsverband: samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 18a van de Wet op het primair onderwijs;

  • -

    school:

    • 1°.

      Basisschool of speciale school voor basisonderwijs als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs;

    • 2°.

      School voor speciaal onderwijs, voor voortgezet speciaal onderwijs of voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld in de Wet op de expertisecentra; of

    • 3°.

      School voor voortgezet onderwijs als bedoeld in de Wet voortgezet onderwijs 2020;

  • -

    schoolvakantie: vakantie waarvan de datum is opgenomen in de schoolgids van de school over het betreffende schooljaar;

  • -

    schriftelijk: hieronder wordt verstaan per post of e-mail. Deze post of e-mail dient gericht te zijn aan de afdeling leerlingenvervoer van de gemeente of het specifieke e-mailadres dat door de gemeente is ingericht voor het leerlingenvervoer.

  • -

    toegankelijke school: toegankelijke school als bedoeld in artikel 4, vijfde lid, onder a, van de Wet op het primair onderwijs, artikel 8.29, vierde lid, van de Wet voortgezet onderwijs 2020 en artikel 4, vijfde lid, van de Wet op de expertisecentra, waar plaats is en waarbij de op godsdienst of levensbeschouwing van de ouders of de meerderjarige leerling berustende keuze van een school geëerbiedigd wordt;

  • -

    vergoeding: hieronder wordt verstaan een tegemoetkoming in de reiskosten van het vervoer van en naar school van de leerling en zo nodig van diens begeleider. Deze tegemoetkoming dekt niet altijd de daadwerkelijke reiskosten.

  • -

    vervoersvoorziening:

    • 1°.

      Vergoeding van fietsvervoer voor de leerling en zo nodig van diens begeleider;

    • 2°.

      Vergoeding van openbaar vervoer voor de leerling en zo nodig van diens begeleider;

    • 3°.

      Gehele of gedeeltelijke vergoeding van de (eigen) vervoerskosten van de leerling en zo nodig van diens begeleider of;

    • 4°.

      Aanbieding van aangepast vervoer voor de leerling en zo nodig diens begeleider;

  • -

    woning: woning waar de leerling feitelijk en structureel verblijft.

Hoofdstuk 2. Aanvraagprocedure van de vervoersvoorziening

Artikel 2. Aanvraag

  • 1. Het college stelt een aanvraagformulier voor een vervoersvoorziening leerlingenvervoer beschikbaar.

  • 2. Een aanvraag voor een vervoersvoorziening kan worden ingediend voor een leerling die zijn woning in de gemeente heeft, door indiening bij het college van een volledig ingevuld en door de ouders of de meerderjarige en handelingsbekwame leerling ondertekend papieren of digitaal formulier, voorzien van de op het formulier vermelde gegevens en de daarbij gevraagde documenten.

  • 3. Als dit voor een juiste beoordeling van de aanvraag noodzakelijk is, kan het college ouders of de meerderjarige en handelingsbekwame leerling verzoeken aanvullende gegevens te verstrekken.

  • 4. Indien de aanvraag onjuist of onvolledig is ingediend, wordt de termijn waarbinnen een besluit dient te worden genomen op de aanvraag en benoemd staat in artikel 5 van deze verordening, opgeschort. Het bepaalde in artikel 4:5 en 4.15 van de Algemene wet bestuursrecht is onverminderd van toepassing.

  • 5. Aanvragen voor het nieuwe schooljaar kunnen niet voor 1 april worden ingediend.

Artikel 3. Onderzoek

  • 1. Bij de beoordeling van de aanvraag voor een vervoersvoorziening voor de leerling en eventueel een begeleider, kan het college, onderzoek (laten) verrichten naar de zelfstandigheid en zelfredzaamheid van de leerling en die van het gezin, en de afstand en route tot de dichtstbijzijnde toegankelijke school. De mogelijke afstemming van de vervoersvoorziening met andere in het kader van het sociaal domein aan de leerling of het gezin verstrekte voorzieningen kan onderdeel uitmaken van het onderzoek. Deze afstemming vindt plaats als ouders en/of de leerling toestemming hebben gegeven voor het gebruik en/of delen van deze noodzakelijke informatie met het college door anderen, om de eerdergenoemde afstemming mogelijk te maken.

  • 2. Het college kan in een gesprek met de ouders en desgewenst de leerling, de noodzakelijk te achten vervoersvoorziening onderzoeken. Bij dit gesprek kan, als het college dat noodzakelijk acht en na toestemming van de ouders en/of de leerling, ook een medewerker uit een ander domein aansluiten.

  • 3. Bij gewijzigde omstandigheden kan het gesprek als bedoeld in het tweede lid opnieuw plaatsvinden.

  • 4. Het college kan, in overleg met de ouders en desgewenst de leerling, gelet op het ontwikkelingsperspectief van de leerling, een persoonlijk vervoersontwikkelingsplan opstellen.

Artikel 4. Inzet deskundige

  • 1. Het college betrekt een deskundige bij het onderzoek en verzoekt deze advies uit te brengen, ter beoordeling van de individuele situatie van de leerling, op het moment dat het college specifieke deskundigheid noodzakelijk acht.

  • 2. De ouders en de leerling verlenen medewerking aan het onderzoek van de deskundige.

Artikel 5. Beslistermijn

  • 1. Het college besluit binnen acht weken na ontvangst van een volledig ingevulde aanvraag en daarbij behorende documenten, zoals bedoeld in artikel 2 lid 2 van deze verordening.

  • 2. Het college kan de in het vorige lid bedoelde besluitvormingstermijn met ten hoogste vier weken verlengen. Het college stelt de aanvrager hiervan schriftelijk in kennis.

Artikel 6. Ingangsdatum voorziening

Als een vervoersvoorziening wordt toegekend geldt deze:

  • a.

    wanneer het een vergoeding betreft, met ingang van de verzochte datum, waarbij de datum niet ligt vóór de datum van ontvangst van de aanvraag;

  • b.

    wanneer het aanbieding van aangepast vervoer betreft, met ingang van een datum die zo mogelijk aansluit bij de verzochte datum.

Artikel 7. Besluit

  • 1. Het college bepaalt bij de toekenning van de vervoersvoorziening de wijze en het tijdstip van de verstrekking, de uitbetaling, en de tijdsduur van de toegekende vervoersvoorziening.

  • 2. Het college kent, als zij dat noodzakelijk acht, een vervoerstraining toe en kan als bijlage bij het besluit het persoonlijk vervoersontwikkelingsplan toevoegen.

  • 3. Het college kan aan de toekenning van een vervoersvoorziening nadere voorwaarden verbinden.

Hoofdstuk 3. Beoordelingscriteria

Artikel 8. Algemene bepalingen

  • 1. De bepalingen in deze verordening laten onverlet de verantwoordelijkheid van de ouders voor het schoolbezoek van hun kinderen.

  • 2. Ten behoeve van het schoolbezoek van een leerling die zijn woning heeft in de gemeente, kent het college aan de ouders of de meerderjarige en handelingsbekwame leerling op aanvraag een vervoersvoorziening toe met inachtneming van het bepaalde in deze verordening. Hierbij vormt de passende vervoersvoorziening het uitgangspunt volgens de volgorde bepaald in lid 6 van dit artikel.

  • 3. De verantwoordelijkheid om als dat nodig is te zorgen voor een begeleider berust bij ouders.

  • 4. De verantwoordelijkheid voor het gedrag van de minderjarige- en niet handelingsbekwame leerling gedurende het verblijf van de leerling in het aangepast vervoer berust bij de ouders.

  • 5. De verantwoordelijkheid voor het gedrag van de meerderjarige- en handelingsbekwame leerling gedurende het verblijf van de leerling in het aangepast vervoer berust bij de leerling zelf.

  • 6. Bij de keuze voor de te verstrekken vervoersvoorziening wordt achtereenvolgens beoordeeld of vervoer, al dan niet met begeleiding, mogelijk is:

    • a.

      per fiets;

    • b.

      per openbaar vervoer;

    • c.

      met eigen vervoer;

    • d.

      met aangepast vervoer.

Artikel 9. Afwijzingsgronden

  • 1. Geen vervoersvoorziening wordt toegekend als de afstand van de woning tot de dichtstbijzijnde toegankelijke school kleiner is dan 6 km. Deze grens geldt niet voor leerlingen met een beperking.

  • 2. Geen vervoersvoorziening wordt toegekend voor het bezoeken van het voortgezet onderwijs, tenzij:

    • a.

      er sprake is van voortgezet speciaal onderwijs en de leerling door een beperking niet zelfstandig gebruik kan maken van het openbaar vervoer als bedoeld in artikel 4, vierde lid, van de Wet op de expertisecentra; of

    • b.

      de leerling door een lichamelijke, verstandelijke, zintuiglijke of psychische beperking niet zelfstandig gebruik kan maken van het openbaar vervoer als bedoeld in artikel 8.28, van de Wet voortgezet onderwijs 2020

  • 3. Het college kan een aanvraag voor een vervoersvoorziening afwijzen als de ouders en/of de meerjarige en handelingsbekwame leerling niet of onvoldoende medewerking verlenen aan het onderzoek zoals beschreven staat in artikel 4 van de verordening.

Artikel 10. Andere oplossing

Als de leerling aanspraak kan maken op een (gedeeltelijke) vergoeding voor de reiskosten op basis van een andere regeling betrekt het college deze vergoeding bij de bepaling van de hoogte van de vergoeding op grond van deze verordening of brengt hij dit bedrag als bijdrage in rekening.

Artikel 11. Aanwijzing opstapplaats

  • 1. Het college kan bij het verstrekken van aangepast vervoer een opstapplaats aanwijzen van waaruit de leerling gebruik maakt van het aangepast vervoer.

  • 2. De opstapplaats bevindt zich op een veilige en beschutte locatie en op een loopafstand van maximaal twee kilometer van de woning van de leerling.

  • 3. De ouders dragen er zorg voor dat de leerling naar, bij en vanaf de opstapplaats wordt begeleid als dit noodzakelijk is.

  • 4. Het college wijst geen opstapplaats aan als naar het oordeel van het college voldoende is aangetoond dat begeleiding van de leerling door de ouders of anderen uit hun netwerk onmogelijk is dan wel tot ernstige benadeling van het gezin zal leiden.

Artikel 12. Vervoersvoorziening naar de dichtstbijzijnde toegankelijke school

  • 1. In overeenstemming met artikel 4, vijfde lid, van de Wet op het primair onderwijs, artikel 4, vijfde lid, van de Wet op de expertisecentra en artikel 8.29, vierde lid, van de Wet voortgezet onderwijs 2020, wordt een vervoersvoorziening toegekend over de afstand tussen de woning dan wel de opstapplaats en de dichtstbijzijnde voor de leerling toegankelijke school, tenzij vervoer naar een verder weggelegen school voor de gemeente minder kosten met zich mee brengt en de ouders of de meerderjarige en handelingsbekwame leerling als aanvrager met het vervoer naar die school schriftelijk instemt.

  • 2. Er wordt, overeenkomstig artikel 4, vijfde lid, aanhef en onder c en d, van de Wet op het primair onderwijs, eveneens een vervoersvoorziening verstrekt over de afstand tussen de woning of de opstapplaats en:

    • a.

      de dichtstbijzijnde voor de leerling toegankelijke speciale school voor basisonderwijs in het samenwerkingsverband van de basisschool waarvan de leerling afkomstig is, als ouders daar schriftelijk mee instemmen; of

    • b.

      een andere speciale school voor basisonderwijs in het onder a bedoelde samenwerkingsverband, als het vervoer naar die school voor de gemeente minder kosten met zich mee zou brengen dan het vervoer naar de dichtstbijzijnde voor de leerling toegankelijke speciale school voor basisonderwijs als bedoeld onder a en ouders daar schriftelijk mee instemmen.

  • 3. Als de ouders of de meerderjarige en handelingsbekwame leerling vanwege een specifieke onderwijskundige behoefte van de leerling een vervoersvoorziening aanvragen naar een school op een grotere afstand, dan de dichtstbijzijnde toegankelijke school van de onderwijssoort waarop de leerling is aangewezen, wordt deze slechts toegekend als is voldaan aan de volgende voorwaarden:

    • a.

      aan het college is door de ouders of de meerderjarige en handelingsbekwame leerling naar het oordeel van het college voldoende aangetoond wat de specifieke en noodzakelijke onderwijskundige onderwijsbehoefte is van de leerling; en

    • b.

      aan het college is door de ouders of de meerderjarige en handelingsbekwame leerling naar het oordeel van het college voldoende aangetoond dat de dichtstbijzijnde school van de onderwijssoort waarop de leerling is aangewezen niet toegankelijk is vanwege het niet kunnen bieden van het noodzakelijke specifieke onderwijsaanbod of niet toelaatbaarheid is ten gevolge van een wachtlijst.

Artikel 13. Schooltijden en wachttijden

  • 1. Het aangepast vervoer vindt plaats in aansluiting op de schooldagen en structurele schooltijden, zoals deze zijn opgenomen in de schoolgids van de school – gepubliceerd op de site van de school - die de leerling bezoekt.

  • 2. Als er binnen een school sprake is van verschillende lesroosters binnen de vaste schooltijden, kan het college besluiten een wachttijd van één of meerdere klokuren in te stellen, om het aangepast vervoer zo efficiënt mogelijk in te zetten.

  • 3. Het aangepast vervoer op schooldagen en schooltijden die afwijken van de in de schoolgids genoemde dagen en tijden wordt niet georganiseerd, tenzij de ouders of de meerderjarige en handelingsbekwame leerling als aanvrager naar het oordeel van het college toereikend bewijs overlegt waaruit blijkt dat de structurele beperking van een leerling de aansluiting op de standaard schooltijden onmogelijk maakt.

Artikel 14. Tijdelijk verblijf buiten de gemeente

  • 1. Het college kan een tijdelijke vervoersvoorziening voor een periode van maximaal zes weken toekennen aan de ouders van een leerling, als deze leerling als gevolg van een crisissituatie tijdelijk buiten de gemeente verblijft, mits aan de volgende voorwaarden is voldaan:

    • a.

      de leerling blijft zijn eigen school bezoeken;

    • b.

      in de periode, voorafgaand aan het tijdelijke verblijf buiten de gemeente, is aan de leerling een vervoersvoorziening toegekend op grond van deze verordening; en

    • c.

      de intentie bestaat dat de leerling terugkeert naar de oorspronkelijke gemeente.

  • 2. Het besluit waarin de vervoersvoorziening is toegekend voorafgaand aan een tijdelijke vervoersvoorziening wordt opgeschort met ingang van de datum van het tijdelijk verblijf buiten de gemeente en herleeft zodra de leerling terugkeert in de gemeente, tenzij de geldigheidsduur van dit besluit is verstreken.

  • 3. Als de vervoersvoorziening bestaat uit aangepast vervoer kan het college, in overleg met de gemeente waarin de leerling tijdelijk verblijft, besluiten dat het college van de gemeente van het tijdelijk verblijf het vervoer uitvoert.

Artikel 15. Vervoersvoorziening voor weekeinde en vakantie bij verblijf in pleeggezin of internaat

  • 1. Met inachtneming van de artikelen 8 en 10 kent het college op aanvraag een vervoersvergoeding voor het weekeinde en de schoolvakantie toe aan de in de gemeente wonende ouders van de leerling die, met het oog op het volgen van voor hem passend speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs in een internaat of pleeggezin verblijft.

  • 2. Het college kent aan de ouders een vervoersvergoeding toe voor het weekeindevervoer van de leerling voor de eenmaal per weekeinde gemaakte reis van het internaat of het pleeggezin waar de leerling verblijft, naar de woning van de ouders en terug, voor zover de weekenden niet vallen binnen de in het eerste lid genoemde schoolvakanties.

  • 3. Het college kent aan de ouders een vervoersvergoeding toe voor het vervoer van de leerling tijdens de schoolvakanties. De voorziening betreft de reis van het internaat of het adres van het pleeggezin naar de ouders eenmaal aan het begin van de vakantie en eenmaal aan het einde van de vakantie.

  • 4. Voor de toekenning is een vergoeding van de kosten van openbaar vervoer het uitgangspunt.

    Het college vergoedt ook de kosten van het openbaar vervoer voor een begeleider, als de leerling wegens zijn structurele beperking of leeftijd niet in staat is zelfstandig van het openbaar vervoer gebruik te maken.

  • 5. Het college kan toestaan dat de ouders de leerling zelf vervoeren of laten vervoeren. In deze situatie wordt voor de wijze van vergoeden, toepassing geven aan artikel 21 van de verordening.

Artikel 16. Vervoersvoorziening naar stageadres

  • 1. Als er op grond van deze verordening aanspraak bestaat op een vervoersvoorziening naar school kan op verzoek een vervoersvoorziening worden toegekend voor het vervoer naar een stageadres.

  • 2. De vervoersvoorziening naar een stageadres wordt, in aanvulling op de voorwaarden die gelden voor een vervoersvoorziening naar school, slechts toegekend als er wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

    • a.

      de stage is onderdeel van het onderwijsprogramma zoals opgenomen in de schoolgids van de school of in het stagecontract;

    • b.

      de stagetijden komen overeen met de reguliere schooltijden;

    • c.

      de stage vindt plaats op één stageadres.

  • 3. Een vervoersvoorziening wordt slechts toegekend over de afstand tussen de woning van de leerling, dan wel de opstapplaats, en het dichtstbijzijnde voor de leerling toegankelijke stageadres.

  • 4. Ouders overleggen een door de school opgestelde en ondertekende stageovereenkomst.

Artikel 17. Tweede adres waar de leerling voor of na schooltijd verblijft

Als er op grond van deze verordening al aanspraak bestaat op een vervoersvoorziening van de woning [of de opstapplaats] naar een school en terug kan op verzoek een vervoersvoorziening worden toegekend voor het vervoer naar een alternatief adres.

Artikel 18. Vervoerstraining

Het college kan te allen tijde, naast een vervoersvoorziening, ook een vervoerstraining inzetten ter versterking van de zelfredzaamheid van de leerling, waardoor deze na de training niet langer zal zijn aangewezen op een vervoersvoorziening, of door de training gebruik leert maken van het openbaar vervoer of de fiets.

Artikel 19. Vervoersvoorziening voor de leerling

  • 1. Het college bepaalt de hoogte en de duur van de te verstrekken vervoersvoorziening in de vorm van een vervoersvergoeding op basis van de kosten van het openbaar vervoer en houdt daarbij rekening met de kortingen die voor de leerling binnen het systeem kunnen gelden.

  • 2. Als aanspraak bestaat op een vergoeding zoals bedoeld in het eerste lid en de leerling naar het oordeel van het college, al dan niet onder begeleiding, gebruik kan maken van het vervoer per fiets, verstrekt het college de ouders en/of de meerjarige en handelingsbekwame leerling een vergoeding op basis van de kosten van het vervoer per fiets.

  • 3. Voor leerlingen die onderwijs volgen op een school voor voortgezet speciaal onderwijs, waarvan de woning zich op meer dan zes kilometer afstand van de school bevindt, bestaat een vergoeding voor het reizen met het openbaar vervoer van maximaal één jaar.

  • 4. Als aanspraak bestaat op een vergoeding zoals bedoeld in het derde lid en de leerling kan naar het oordeel van het college, gebruik maken van het vervoer per fiets, verstrekt het college de ouders de vergoeding op basis van de kosten van het vervoer per fiets.

Artikel 20. Vervoersvergoeding voor de begeleider

  • 1. Het college verstrekt aan de ouders van de leerling, die een school bezoekt en daarvoor recht heeft op een vervoersvergoeding op grond van deze verordening, een vergoeding van de kosten van het openbaar vervoer of het vervoer per fiets van een begeleider van de leerling als:

    • a.

      de leerling op 1 augustus van het schooljaar waarop de vervoersvoorziening betrekking heeft jonger dan negen jaar is;

    • b.

      de leerling op 1 augustus van het schooljaar waarop de vervoersvoorziening betrekking heeft negen jaar of ouder is en naar het oordeel van het college voldoende is aangetoond dat de leerling niet in staat is zelfstandig van het openbaar vervoer of de fiets gebruik te maken.

  • 2. Als een begeleider meer dan één leerling tegelijk begeleidt, komen slechts de kosten van het vervoer ten behoeve van één begeleider voor vergoeding in aanmerking.

  • 3. Bij de vergoeding van de kosten van het openbaar vervoer houdt het college rekening met de kortingen die voor de begeleider binnen het systeem kunnen gelden.

Artikel 21. Vervoersvergoeding op basis van de kosten van door de ouders georganiseerd vervoer

  • 1. Als op grond van deze verordening aanspraak bestaat op een vervoersvoorziening, kan het college de ouders vragen of op aanvraag toestaan één of meer leerlingen zelf te vervoeren of te laten vervoeren, als dit leidt tot een goedkoper vervoersalternatief.

  • 2. Ouders kunnen op basis van het eerste lid niet verplicht worden om één of meer leerlingen zelf te vervoeren.

  • 3. De vergoeding voor het door ouders zelf georganiseerde vervoer bestaat uit een kilometervergoeding voor de eigen auto op basis van het belastingvrije kilometerbedrag per kilometer, gebaseerd op twee retourreizen per dag.

  • 4. Als toestemming ingevolge het eerste lid aan de ouders is verleend, vergoedt het college aan de ouders die meer dan één leerling tegelijk zelf vervoeren, dan wel laten vervoeren, een bedrag op basis van een kilometervergoeding voor de auto voor de rit en niet per leerling.

  • 5. Aan de ouders die één of meer leerlingen laten vervoeren door andere ouders die voor het vervoer op grond van deze verordening al een vergoeding van het college ontvangen, wordt door het college geen vergoeding verstrekt.

  • 6. Als ouders in samenwerking met andere ouders besluiten zelf een vervoersvoorziening te organiseren, kan het college, een passend tarief hanteren.

Artikel 22. Aangepast vervoer

Het college verstrekt een vervoersvoorziening in de vorm van aangepast vervoer als:

  • a.

    aanspraak bestaat op een vergoeding zoals bedoeld in artikel 19 en de leerling met gebruikmaking van openbaar vervoer naar school of terug, rekening houdend met wachttijden, overstaptijden en de duur van de reis met verschillende vormen van openbaar vervoer, meer dan anderhalf uur onderweg is en de reistijd met aangepast vervoer tot 50% of minder van de reistijd per openbaar vervoer kan worden teruggebracht;

  • b.

    aanspraak bestaat op een vergoeding zoals bedoeld in artikel 19 en openbaar vervoer ontbreekt;

  • c.

    aanspraak bestaat op een vergoeding op grond van artikel 20 en naar het oordeel van het college voldoende is aangetoond dat begeleiding van de leerling door de ouders of anderen uit hun netwerk onmogelijk is dan wel tot ernstige benadeling van het gezin zal leiden;

  • d.

    de leerling, naar het oordeel van het college, ook niet onder begeleiding in staat is van het openbaar vervoer gebruik te maken.

Artikel 23. Vergoeding andere passende vervoersvoorziening

Als op grond van deze verordening aanspraak bestaat op een vervoersvoorziening, kan het college na overleg met de ouders een vergoeding verstrekken voor een andere passende voorziening.

Hoofdstuk 4. Bijdrage in de kosten

Artikel 24. Drempelbedrag

  • 1. Bij de verstrekking van een vervoersvoorziening betalen de ouders van een leerling, die een school voor basisonderwijs bezoekt, van wie het inkomen samen meer bedraagt dan het in artikel 4, zevende lid, van de Wet op het primair onderwijs de indexatie van het genoemde bedrag van € 17.700,-, de op de zone-indeling van het openbaar vervoer gebaseerde kosten over de in artikel 9 bepaalde afstand van 6 kilometer zelf. Dit bedrag wordt per kind geheven.

  • 2. Het bedrag wordt in mindering gebracht op de te verstrekken vervoersvergoeding of bij de verstrekking van aangepast vervoer, als eigen bijdrage bij de ouders in rekening gebracht.

  • 3. Het in het eerste lid genoemde inkomensbedrag wordt met ingang van 1 januari 1999 jaarlijks aangepast aan de wijziging die het indexcijfer van de regelingslonen van volwassen werknemers heeft ondergaan ten opzichte van het voorgaande jaar, en rekenkundig afgerond op een veelvoud van € 450,-. Het genoemde bedrag van € 17.700,-, is na inwerkingtreding van de wet, jaarlijks geïndexeerd.

  • 4. Op verzoek van ouders kan, bij een aantoonbare structurele inkomensdaling, in afwijking van het eerste lid, het actuele inkomen worden gehanteerd.

  • 5. Dit artikel is niet van toepassing op leerlingen met een beperking.

Artikel 25. Draagkrachtafhankelijke bijdrage

  • 1. Bij de verstrekking van een vervoersvoorziening betalen de ouders van een leerling die een school voor basisonderwijs bezoekt die als gevolg van een keuze van de ouders verder is gelegen dan 20 kilometer van de woning, overeenkomstig artikel 4, elfde lid, van de Wet op het primair onderwijs, een van de financiële draagkracht afhankelijke bijdrage tot ten hoogste het bedrag van de kosten van het vervoer.

  • 2. De hoogte van de eigen bijdrage wordt berekend per gezin en is afhankelijk van de hoogte van het inkomen van de ouders, volgens door het college jaarlijks vast te stellen inkomenscategorieën en bedragen. Deze bedragen worden jaarlijks gepubliceerd op de website van de gemeente.

  • 3. De inkomensbedragen, worden jaarlijks met ingang van 1 januari aangepast aan de wijziging die het indexcijfer van de regelingslonen van volwassen werknemers heeft ondergaan ten opzichte van 1 januari van het voorafgaande jaar en rekenkundig afgerond op een veelvoud van € 500,-.

  • 4. De bedragen van de eigen bijdrage, worden jaarlijks met ingang van 1 januari aangepast aan de wijziging die het consumentenprijsindexcijfer van de reeks alle huishoudens op het onderdeel vervoersdiensten heeft ondergaan ten opzichte van 1 januari van het voorafgaande jaar, en rekenkundig afgerond op een veelvoud van € 5,-.

  • 5. Op verzoek van ouders kan, bij een aantoonbare structurele inkomensdaling, in afwijking van het tweede lid, het actuele inkomen worden gehanteerd.

  • 6. Het drempelbedrag genoemd in artikel 24 kan tegelijk met de draagkrachtafhankelijke eigen bijdrage genoemd in het eerste lid worden opgelegd aan het gezin.

  • 7. Dit artikel is niet van toepassing op leerlingen met een beperking.

Hoofdstuk 5 Rechtmatigheid

Artikel 26 Doorgeven van wijzigingen

De ouders of de meerderjarige en handelingsbekwame leerling zijn verplicht wijzigingen, die van invloed kunnen zijn op de toegekende vervoersvoorziening, onder vermelding van de datum van wijziging, direct schriftelijk mee te delen aan het college.

Artikel 27 Beëindiging, opschorting, herziening, intrekking en terugvordering van de vervoersvoorziening

  • 1. Het college kan een besluit tot toekenning van een vervoersvoorziening beëindigen, opschorten, herzien, of intrekken, als het vaststelt dat:

    • a.

      niet of niet meer is of wordt voldaan aan de voorwaarden en verplichtingen gesteld bij deze verordening;

    • b.

      beschikt is op grond van gegevens waarvan gebleken is dat die gegevens zodanig onjuist waren dat, waren de juiste gegevens bekend geweest, een ander besluit zou zijn genomen;

    • c.

      de verstrekte vervoersvoorziening naar het oordeel van het college niet meer de meest passende vervoersvoorziening is;

    • d.

      ouders weigeren het drempelbedrag bedoeld in artikel 24 te betalen of nalatig zijn in het betalen ervan;

    • e.

      ouders weigeren de draagkrachtafhankelijke eigen bijdrage bedoeld in artikel 25 te betalen of nalatig zijn in het betalen ervan;

    • f.

      sprake is van onaanvaardbaar gedrag door de leerling of door ouder(s) gedurende of rondom het verblijf in het aangepast vervoer; of

    • g.

      het vervoeren van de leerling leidt tot een onveilige situatie voor de leerling zelf, andere reisgenoten of de chauffeur in het aangepast vervoer.

  • 2. De kosten van een ten onrechte genoten vervoersvoorziening kunnen van de ouders of de meerderjarige en handelingsbekwame leerling worden teruggevorderd, of worden verrekend met een verstrekte maar nog niet uitbetaalde vervoersvergoeding.

Hoofdstuk 6. Slotbepalingen

Artikel 28. Beslissing in gevallen waarin de regeling niet voorziet

In gevallen, de uitvoering van het leerlingenvervoer betreffende, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

Artikel 29. Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen, het vervoer voor onderwijs aangaande, ten gunste van de ouders of de meerderjarige en handelingsbekwame leerling gemotiveerd afwijken van de bepalingen in deze verordening, zo nodig na advies te hebben gevraagd aan deskundigen.

Artikel 30. Evaluatie en inspraak

  • 1. De gemeente onderzoekt met regelmaat of de verordening voldoende bijdraagt aan de doelen die de gemeente wil bereiken. Om dat te kunnen nagaan verzamelt de gemeente systematisch informatie over alles wat van belang is om tot een goede evaluatie te komen. De gemeente houdt zich daarbij aan de wet en de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG).

  • 2. De gemeenteraad bespreekt een verslag van dit onderzoek en past de verordening aan als dat nodig is.

Artikel 31 Nadere regels

Het college kan nadere regels stellen ten behoeve van de uitvoering van deze verordening.

Artikel 32 Overgangsbepalingen

  • 1. Deze verordening is van toepassing op vervoersaanvragen die ingediend zijn na de inwerkingtreding van deze verordening.

  • 2. De Verordening leerlingenvervoer gemeente Vijfheerenlanden 2023 blijft van toepassing op de vervoersvoorzieningen die op basis van die verordening zijn afgegeven en die na inwerkingtreding van deze verordening nog doorlopen.

  • 3. het college voorziet bij de leerlingen die drie jaren vervoersvoorziening op grond van de verordening ontvangen bij beëindiging of wijziging van de vervoersvoorziening het komende jaar in maatwerk indien het college dit noodzakelijk acht.

Artikel 33. Intrekking oude regeling

De “Verordening leerlingenvervoer gemeente Vijfheerenlanden 2023” wordt met ingang van 1 april 2025 ingetrokken.

Artikel 34. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1. Deze verordening treedt in werking op 1 april 2025.

  • 2. Deze verordening wordt aangehaald als: “Verordening leerlingenvervoer gemeente Vijfheerenlanden 2025”.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 20 maart 2025.

De voorzitter,

De griffier,

Toelichting

Algemeen

Ieder kind heeft recht op passend onderwijs. In sommige gevallen is de afstand naar de school groot, of kan het kind wegens zijn structurele beperking niet zelfstandig naar school. Ouders kunnen onder bepaalde voorwaarden dan een beroep doen op de Verordening leerlingenvervoer. Ook meerderjarige en handelingsbekwame leerlingen (hierna: meerderjarige leerling) kunnen, nadat zij meerderjarig zijn geworden, een beroep doen op de verordening.

Wettelijke plicht

De gemeenteraad heeft de wettelijke plicht een verordening vast te stellen voor het leerlingenvervoer. In artikel 4, eerste lid, van de Wet op het primair onderwijs (hierna: Wpo), artikel 4, eerste lid, van de Wet op de expertisecentra (hierna: Wec) en artikel 8.29, eerste lid, van de Wet voortgezet onderwijs 2020 (hierna: Wvo 2020), heet het: een vergoeding van de door het college noodzakelijk te achten vervoerskosten ten behoeve van het schoolbezoek. Het gaat hierbij zowel om scholen voor basisonderwijs, speciaal basisonderwijs, (voortgezet) speciaal onderwijs en regulier voortgezet onderwijs, als om instellingen voor cluster 1 en cluster 2.

De Verordening leerlingenvervoer geeft uitvoering aan de taakstelling van het gemeentebestuur.

Naast voorschriften voor de wijze waarop ouders en meerderjarige leerlingen de aanvraag kunnen indienen, bevat deze verordening criteria aan de hand waarvan het college kan beoordelen of de ouders of de meerderjarige leerling aanspraak maken/maakt op een vervoersvoorziening. Uitgangspunt daarbij is dat de verantwoordelijkheid voor het schoolbezoek van de leerling bij de ouders blijft.

De Verordening leerlingenvervoer is zodanig opgebouwd, dat eerst het recht op een vervoersvoorziening wordt vastgesteld, waarna onderzocht wordt welke voorziening wordt verstrekt. De verordening bevat enkele onderdelen die op grond van de Wpo, Wec en Wvo 2020 verplicht in de verordening moeten worden opgenomen. Ook zijn er onderdelen in de verordening opgenomen waarvoor dit niet geldt. Een voorbeeld van een niet verplicht onderdeel is de mogelijkheid van het aanbieden van een vervoerstraining(en).

Vervoersvoorziening

In de verordening wordt het begrip ‘vervoersvoorziening’ gehanteerd. Deze kan verschillende vormen hebben. Het kan gaan om een vergoeding in geld voor de kosten die gemaakt worden voor het reizen met de fiets of openbaar vervoer van en naar school. Wanneer de leerling door zijn structurele beperking geen gebruik kan maken van de fiets en het openbaar vervoer, ook niet met begeleiding, kan het college een vorm van aangepast vervoer verzorgen of laten verzorgen.

Het college bepaalt in welke vorm de vervoersvoorziening wordt verstrekt. De vervoersvoorziening die in de vorm van geld wordt toegekend, hoeft niet kostendekkend te zijn maar dient wel te allen tijde passend te zijn voor de leerling.

Als ouders aangeven hun kind zelf te willen vervoeren dienen ze hiervoor toestemming te vragen aan het college. De vergoeding van het vervoer is vervolgens gebaseerd op de vervoersvoorziening waar de ouders voor in aanmerking komen op basis van een vergoeding voor het openbaar vervoer, danwel de fiets danwel in de vorm van een kilometervergoeding. Het college kan toestemming weigeren op grond van de kosten of als de toestemming leidt tot een aantasting van de instandhouding van het aangepast vervoer.

Zelfstandigheid en zelfredzaamheid

De Verordening leerlingenvervoer gaat uit van een voorziening voor het zo zelfstandig mogelijk reizen door de leerling. Om dit te monitoren en te stimuleren kan de aanvraag met ouders worden besproken.

Artikelsgewijs

Enkel die bepalingen die verdere toelichting behoeven, worden hieronder nader behandeld.

Hoofdstuk 1. Definities

Artikel 1. Definities

Aangepast vervoer

Van aangepast vervoer is sprake als het college het vervoer naar en van school zelf verzorgt of laat verzorgen. Het kan dan gaan om vervoer per besloten (school)busvervoer, maar ook om bijvoorbeeld taxivervoer in groepsverband.

Afstand

De afstand dient consequent te worden gemeten. Er wordt voor elke afstand eenzelfde, professionele routeplanner gehanteerd. De route hoeft overigens niet in alle gevallen toegankelijk te zijn voor gemotoriseerd verkeer. Ook kan de route – en daarmee de afstand – op de heenweg verschillen van die van de terugweg.

Deskundige

Een onafhankelijke deskundige beschikt over specifieke expertise op basis van zijn opleiding of functie. Dit kan een arts, psychiater of psycholoog zijn (geen huisarts, geen behandelend specialist en geen deskundige verbonden aan de school of aan het gezin), die inzicht kan geven in de mate waarin de leerling door een structurele beperking is beperkt. Het college bepaalt wanneer een deskundige onafhankelijk is.

Inkomen

Als peiljaar voor het inkomen moet op grond van de Wpo (artikel 4, zevende lid) worden aangemerkt het tweede kalenderjaar voorafgaand aan het kalenderjaar waarin het schooljaar waarvoor een tegemoetkoming in de vervoerskosten wordt gevraagd, begint. Bepalend is het verzamelinkomen van het huishouden waarin de leerling leeft, dat af te lezen is van de aanslag of navorderingsaanslag inkomstenbelasting. Bij het ontbreken van een aanslag of navorderingsaanslag inkomstenbelasting wordt uitgegaan van het bij de Belastingdienst geregistreerde inkomen (het bepaalde belastbare loon). Bij het opvragen van de Inkomstenbelastingverklaring vermeldt de Belastingdienst het bij de Belastingdienst geregistreerde inkomen, dan wel het verzamelinkomen ingeval er aangifte is gedaan.

Leerling

Voor basisscholen en speciale scholen voor basisonderwijs geldt dat kinderen de leeftijd van vier jaar moeten hebben bereikt om als leerling te worden toegelaten (artikel 39, eerste lid, van de Wpo). In het derde lid van artikel 39 van de Wpo is bepaald dat kinderen vanaf drie jaar en tien maanden ten hoogste vijf dagen (schoolgewenningsdagen) de basisschool mogen bezoeken. Deze kinderen zijn echter geen leerlingen in de zin van de wet, en de ouders kunnen dan ook geen aanspraak maken op een vervoersvoorziening.

Voor het (voortgezet) speciaal en voortgezet onderwijs geldt dat ouders van leerlingen die zijn toegelaten tot scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs of voortgezet onderwijs aanspraak kunnen maken op een vervoersvoorziening indien wordt voldaan aan de voorwaarden van de Verordening leerlingenvervoer. De leeftijd van de leerling is hierbij niet van belang.

Leerling met een beperking

Een leerling die door een structurele lichamelijke, verstandelijke, zintuiglijke of psychische beperking niet of niet zelfstandig van het openbaar vervoer gebruik kan maken, wordt aangemerkt als een leerling met een beperking in de zin van de Verordening leerlingenvervoer. ‘Centraal staat het feit dat de leerling vanwege een beperking niet in staat is om zelfstandig naar school te reizen, de aard van de beperking is daarbij ondergeschikt’ (Kamerstukken II 2013/14, 34 022, nr. 3, p. 5).

Wanneer een leerling, ondanks zijn beperking wél zelf kan reizen met het openbaar vervoer, is deze in de zin van de Verordening leerlingenvervoer géén beperkte leerling.

De beperking qua vervoer die de leerling door zijn/haar beperking ervaart moet structureel van aard zijn en niet met medicijnen te verbeteren zijn. Wat we als gemeente onder het begrip ‘structureel’ verstaan wordt verder uitgewerkt in de beleidsregels.

Openbaar vervoer

Het openbaar vervoer is ruim gedefinieerd. Het gaat niet alleen om voor een ieder openstaand personenvervoer volgens een dienstregeling. Ook een voor een ieder openstaande regiotaxi of belbus, die op afroep rijdt, wordt in het kader van deze verordening als een vorm van openbaar vervoer beschouwd.

Opstapplaats

Eén van de mogelijkheden om het vervoer efficiënter en daardoor goedkoper te organiseren, is het instellen van centrale op- en uitstapplaatsen, van waar de leerlingen met de taxi, taxibus of touringcar worden vervoerd. Met een dergelijk systeem worden de leerlingen niet thuis voor de deur opgehaald, maar dienen zij zich, al dan niet onder begeleiding van de ouders of anderen die door ouders hiervoor worden ingezet, te begeven naar de door het college aangewezen op- en uitstapplaats.

Ouders

De omschrijving volgt de begripsbepaling uit de Wvo 2020 en maakt aanvullend expliciet duidelijk dat ook met het gezag belaste pleegouders onder het ouderbegrip vallen. De definitie wijkt daarmee iets af van de Wpo en Wec, waarin het hebben van gezag geen onderdeel vormt van de begripsbepaling.

Samenwerkingsverband

Een samenwerkingsverband primair onderwijs omvat volgens artikel 18a, van de Wpo alle binnen een bepaald aaneengesloten gebied gelegen vestigingen van basisscholen, speciale scholen voor basisonderwijs, scholen voor speciaal onderwijs en scholen voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs, voor zover daaraan speciaal onderwijs wordt verzorgd, behorend tot cluster 3 en cluster 4. Volgens het vijftiende lid van artikel 18a van de Wpo kunnen deze scholen er ook voor kiezen om zich aan te sluiten bij een landelijk samenwerkingsverband.

Scholen voor speciaal onderwijs of scholen voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs, behorend tot cluster 3 en cluster 4, die geen vestigingen hebben in het gebied van het samenwerkingsverband, kunnen toch deelnemen aan dit samenwerkingsverband.

Instellingen behorend tot cluster 1 en cluster 2 behoren niet tot het samenwerkingsverband.

School

Onder 1°

In de Wpo gaat het om basisscholen en scholen voor speciaal basisonderwijs.

Onder 2°

In de Wec gaat het om onderwijs aan dove kinderen of slechthorende kinderen, kinderen met ernstige spraakmoeilijkheden, visueel beperkte kinderen, lichamelijk beperkte kinderen, langdurig zieke kinderen, zeer moeilijk lerende kinderen, zeer moeilijk opvoedbare kinderen, meervoudig beperkte kinderen en kinderen in scholen verbonden aan pedologische instituten.

Onder 3°

In de Wvo 2020 gaat het om scholen voor vwo, havo, mavo, vbo en praktijkonderwijs. Ook de op grond van artikel 2.86, van de Wvo 2020 bij algemene maatregel van bestuur daartoe aangewezen instellingen vallen er onder.

Toegankelijke school

Leerlingen kunnen op grond van hun lichamelijke, verstandelijke, zintuigelijke of psychische beperking zijn aangewezen op een bepaalde school. In het tweede lid, van artikel 4, van de Wpo staat dat de gemeente in de verordening geen onderscheid mag maken tussen openbaar en bijzonder onderwijs. Het derde lid van artikel 4 Wpo bepaalt dat de verordening de op godsdienst of levensbeschouwing van de ouders berustende keuze van een school, moet eerbiedigen.

In de Wpo is bepaald dat het samenwerkingsverband primair onderwijs beoordeelt of een leerling toelaatbaar is tot een speciale school voor basisonderwijs in het samenwerkingsverband of tot het speciaal onderwijs van cluster 3 en cluster 4 (artikel 18a, zesde lid, van de Wpo). Het samenwerkingsverband laat zich daarbij adviseren door deskundigen.

Vervoersvoorziening

De wet bepaalt dat de gemeente het vervoer zelf kan verzorgen, dan wel doen verzorgen. Ook kan zij een tegemoetkoming in de kosten die door de leerling worden gemaakt voor het reizen van en naar school aan de ouders of meerjarige leerling verstrekken als voldaan wordt aan de voorwaarden die in de verordening wordt gesteld aan het in aanmerking komen voor een vervoersvoorziening. In de begripsbepaling ‘vervoersvoorziening’ zijn de verschillende vervoersvoorzieningen nader uitgewerkt.

Woning

Onder ‘woning’ wordt verstaan: de plaats waar de leerling structureel en feitelijk verblijft. Hierbij is het niet relevant in welke gemeente de ouders en/of het kind staan ingeschreven. Deze plaats kan ook in meer dan één gemeente zijn (ABRvS 24 januari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:249).

Hoofdstuk 2. Aanvraagprocedure van de vervoersvoorziening

Artikel 2. Aanvraag

Eerste en tweede lid

Als ouders menen voor een vervoersvoorziening voor hun kind in aanmerking te komen, dienen zij een aanvraag in bij het college. De meerderjarige leerling moet dit zelf doen. De aanvraag wordt gedaan in de gemeente waar de feitelijke en structurele verblijfplaats (woning) van de leerling is. Dit kan ook een vast logeeradres zijn, waar de leerling op vaste dagen verblijft. Het college stelt hiervoor l aanvraagformulier beschikbaar.

Bij de aanvraag kunnen, door het college, gegevens worden gevraagd over de leerling en/of ouders. Onder gegevens moet ook worden verstaan eventuele toevoeging van verklaringen (bewijsstukken), bijvoorbeeld een medische verklaring, werkgeversverklaring, of een verklaring van de rijksinspecteur van de belasting. Huisartsen zijn hiervan uitgezonderd, omdat de Landelijke Huisartsen Vereniging in haar richtlijn heeft opgenomen, dat huisartsen deze verklaringen niet mogen verstrekken. Een advies is wel op te vragen bij de Gemeentelijke Gezondheidsdienst. Bij twijfel zal het college zelf een onafhankelijke deskundige moeten inschakelen.

Derde lid

Ouders zijn op grond van artikel 4:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) verplicht deze gegevens te overleggen, als deze van belang zijn voor de beslissing op de aanvraag. De gegevens dienen juist en volledig ingevuld te zijn. Het college bepaalt of dat daadwerkelijk het geval is. Het college gebruikt de verstrekte gegevens uitsluitend voor de beoordeling van de aanvraag en voor de uitvoering van het leerlingenvervoer.

Vierde lid

Als het aanvraagformulier aangevuld of gecorrigeerd moet worden, kan het college de aanvraag ‘on hold zetten’. Ouders worden dan in de gelegenheid gesteld om de verlangde gegevens binnen een door het college te bepalen termijn (bijvoorbeeld vier weken) aan te vullen of te verbeteren. Wordt hiervan geen gebruik gemaakt, dan zal het college moeten afwegen of de aanvraag in behandeling wordt genomen (artikel 4:5, eerste lid, van de Awb). Op grond van artikel 4:5, vierde lid, van de Awb zal in een voorkomend geval aan de aanvrager bekend worden gemaakt dat de aanvraag niet in behandeling wordt genomen.

Artikel 3. Onderzoek

Eerste en tweede lid

In de onderzoeksfase wordt onderzocht of de leerling in aanmerking komt voor een vervoersvoorziening en welke voorziening de goedkoopst passende vervoersvoorziening is. Bij dit onderzoek staan de mogelijkheden en behoeften van de leerling en de zelfredzaamheid van de leerling en het gezin om zo zelfstandig mogelijk te reizen centraal, alsmede de mogelijkheden van de leerling om zich te ontwikkelen naar meer zelfstandigheid in het vervoer. Het onderzoek is bedoeld om de nodige kennis omtrent de relevante feiten en af te wegen belangen te verzamelen.

Bij het onderzoek naar wat passend vervoer is voor een leerling wordt uitgegaan van hoe de leerling zo zelfstandig mogelijk naar en van zijn school kan reizen.

In het kader van het uit te voeren onderzoek kan het college met de ouders in gesprek gaan over de ingediende aanvraag voor leerlingenvervoer.

Als dit mogelijk is, is het van meerwaarde om ook de leerling te betrekken bij het gesprek. Zo nodig kan ook een deskundige betrokken worden bij het gesprek. Dit kan iemand met medische kennis zijn, zoals een orthopedagoog, iemand van de school, het samenwerkingsverband of anderszins. Ook ouders kunnen zich tijdens het gesprek laten bijstaan, bijvoorbeeld door een onafhankelijke cliëntondersteuner.

In het onderzoek wordt ook gekeken naar de mogelijkheden om de vervoersvoorziening af te stemmen op andere voorzieningen die in het kader van het sociaal domein worden verstrekt aan de leerling en/of het gezin. In het kader van deze afstemming kan bijvoorbeeld een bij de gemeente werkzame collega uit het sociaal domein bij het gesprek aan sluiten, zoals een bij het gezin betrokken (SKJ-geregistreerde) jeugdconsulent.

Informatie over ander voorzieningen die een leerling en/of gezin in het kader van het sociaal domein ontvangen, mogen pas in het onderzoek naar de aanvraag voor leerlingenvervoer worden betrokken als ouders en/of de leerling, waar nodig, toestemming geven dat deze informatie mag worden gebruikt voor dit doel of door een derde met de gemeente mag worden gedeeld.

Bij de beoordeling van een aanvraag voor leerlingenvervoer is het belangrijk te kijken naar wat een leerling kan. De vergoedingsstructuur is zodanig opgebouwd, dat, binnen de gestelde criteria (beoordelingsfase), de meest zelfstandige en onafhankelijke manier van reizen door de leerling wordt vergoed. Ouders spelen hierin een belangrijke rol en hebben een eigen verantwoordelijkheid. Het is aan hen om eventueel samen met hun sociale netwerk of met behulp van andere ouders hun kind zelf te (laten) vervoeren of te leren zelf naar school te reizen.

Uiteraard blijft het maatwerk om te beoordelen hoe een kind kan reizen. Daarin speelt niet alleen de

structurele beperking een rol, maar ook de leeftijd, de route en de behoeften van de leerling. Om het maatwerk te kunnen bieden is het van belang om kennis te hebben van de situatie van de leerling, de meest geschikte en haalbare vervoerswijze en de zelfredzaamheid van de leerling en het gezin.

Derde lid

Wanneer de omstandigheden van de leerling wijzigen kan dat aanleiding zijn om een nieuw gesprek te voeren. Het spreekt voor zich, dat een schoolwissel en adreswijziging zo’n nieuwe omstandigheid is, maar ook het gegeven dat de leerling ouder wordt en zich ontwikkelt kan gezien worden als een gewijzigde omstandigheid.

Vierde lid

Het college kan, in overleg met de ouders en zo mogelijk met de leerling, een persoonlijk vervoersontwikkelingsplan voor de leerling opstellen. In dit plan wordt vastgelegd waar de leerling qua mobiliteit naartoe kan groeien en hoe dit begeleid moet worden. Het doel hiervan is om te beschrijven welke mogelijkheden er zijn om de leerling zelfstandiger te laten reizen, wat hiervoor nodig is, welke periode hiervoor gepland wordt, wat ouders hierin kunnen betekenen en waar de gemeente ondersteunt. Het onderwijs heeft ook tot doel om leerlingen zelfstandig te leren functioneren in de maatschappij. Onder meer voor dit doel kan door de school een ontwikkelingsperspectief worden opgesteld voor de leerling. Dit plan wordt aangeleverd door ouders en wordt betrokken bij het vervoersontwikkelingsplan.

Wanneer ouders geen medewerking willen verlenen aan het opstellen van een persoonlijk vervoersontwikkelingsplan voor de leerling kan het college overwegen om een onafhankelijk medisch advies in te winnen, waarmee onafhankelijk inzicht in de vervoersmogelijkheden van de leerling verkregen kan worden.

Artikel 4. Inzet deskundige

De verordening bevat, conform artikel 4, vierde lid, van de Wpo, artikel 4, vierde lid, van de Wec en 8.29, derde lid, van de Wvo 2020, een regeling voor het inwinnen van advies van een deskundige. Dit is nodig op het moment dat er voor het beoordelen van de aanvraag specifieke deskundigheid noodzakelijk is waar het college zelf intern niet over beschikt.

Artikel 5. Beslistermijn

Eerste lid

Artikel 4:13 van de Awb bepaalt dat de redelijke termijn waarbinnen een beschikking moet worden gegeven in ieder geval is verstreken als het college binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag geen beschikking heeft gegeven, of aan de aanvrager een bericht van verdaging heeft verstuurd. Voor de Verordening leerlingenvervoer is gekozen voor de wettelijk toegestane beslistermijn van acht weken.

De beslistermijn kan worden opgeschort als de aanvraag onjuist of onvolledig is. De aanvrager krijgt dan de kans om, gedurende de termijn dat de beslistermijn is opgeschort, de aanvraag juist of volledig te maken. Dit is geregeld in artikel 4:5 van de Awb.

Artikel 4:15 van de Awb bepaalt dat de beslistermijn wordt opgeschort tot de dag waarop de aanvraag met de ontbrekende gegevens is aangevuld of de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken.

Tweede lid

Het kan voorkomen dat de beslistermijn van acht weken niet haalbaar is voor het college. Hiervan kan bijvoorbeeld sprake zijn wanneer het gevraagde oordeel van deskundigen uitblijft, of als er sprake is van een bijzondere situatie. Het college kan de beslistermijn dan voor ten hoogste vier weken verlengen.

Artikel 6. Ingangsdatum voorziening

Een vervoersvoorziening wordt niet met terugwerkende kracht toegekend. De vergoeding is bedoeld om de leerling in staat te stellen (in de toekomst) de school te bezoeken. Het is geen inkomensvoorziening. Dit past ook bij de primaire verantwoordelijkheid van de ouders van de leerling om het schoolbezoek zelf te organiseren en te faciliteren. Voor het aangepast vervoer geldt dat het college, na toekenning, voor de praktische organisatie van het vervoer enige tijd nodig zal hebben. Hierbij gaat het onder andere om het inroosteren van de leerling en het eventueel aanpassen van de vervoersroute, zodat de leerling mee kan.

Artikel 7. Besluit

Eerste lid

Een besluit moet voldoen aan de eisen die de Awb daaraan stelt. Zo moet er sprake zijn van een deugdelijke motivering (artikel 3:46, van de Awb). In dit artikel is bepaald welke concrete informatie minimaal in het besluit moet worden opgenomen.

Om enige beleidsruimte te creëren is bepaald dat het college bij de toekenning van de vervoersvoorziening tevens de termijn van de verstrekking vastlegt. In de beschikking moet deze termijn aangegeven worden. Per geval wordt de termijn bepaald.

Tweede en derde lid

Aan de verstrekking van een vervoersvoorziening kan het college voorwaarden verbinden. Zo kan worden bepaald dat, bijvoorbeeld in het kader van het streven naar zelfredzaamheid, in de winterperiode aangepast vervoer wordt verstrekt, onder de voorwaarde dat in de andere maanden met de fiets of het openbaar vervoer wordt gereisd en dat hiervoor wordt geoefend en/of wordt deelgenomen aan een project met dit doel. Ook is het mogelijk om te verwijzen naar het persoonlijk vervoersontwikkelingsplan bedoeld in artikel 3, vierde lid van de verordening.

Hoofdstuk 3. Beoordelingscriteria

Artikel 8. Algemene bepalingen

Eerste lid

De verantwoordelijkheid voor het schoolbezoek blijft op grond van de Leerplichtwet in alle gevallen bij de ouders liggen. In dit lid is deze verantwoordelijkheid nog eens expliciet vastgelegd. Deze verantwoordelijkheid kan door de ouders niet op- of overgedragen worden aan de gemeente. De wettelijke regeling, noch de gemeentelijke verordening beperkt deze verantwoordelijkheid van de ouders. Ouders kunnen er dus niet van uit gaan dat zij altijd een vervoersvoorziening krijgen of dat deze altijd wordt voortgezet. Van ouders wordt ook verwacht dat zij de noodzakelijke keuzes maken om hun verantwoordelijkheid te kunnen nemen. Daarbij kan gedacht worden aan het aanpassen van werktijden en het verkeersveilig maken van de leerling.

Tweede lid

In deze verordening zijn verschillende voorwaarden opgenomen waaraan moet worden voldaan om in aanmerking te komen voor een vervoersvoorziening. Op het moment dat een leerling voldoet aan die voorwaarden en er meerdere vervoersvoorzieningen zijn waarvan de leerling (in redelijkheid) gebruik zou kunnen maken, dan zal de keuze vallen op de voor het college goedkoopste oplossing. Ook als dit betekent dat die oplossing meer van ouders (bijvoorbeeld extra begeleiding) of de leerling (meer reistijd) vraagt. Dit past binnen het uitgangspunt dat ouders en de leerling in de basis zelf verantwoordelijk zijn voor het schoolbezoek en is nodig om het vervoersstelsel toegankelijk en betaalbaar te houden.

Derde lid

Wanneer een leerling begeleiding nodig heeft tijdens het vervoer, is dat primair een verantwoordelijkheid van de ouders. Zij zijn en blijven verantwoordelijk voor de schoolgang van hun kind. Werk van ouders of anderszins ontslaat ouders niet van deze verantwoordelijkheid. Wanneer ouders zelf niet in staat zijn om begeleiding te bieden, is het hun verantwoordelijkheid iemand te zoeken, die deze taak van hen al dan niet tijdelijk, geheel of gedeeltelijk kan overnemen.

Vierde en vijfde lid

De verantwoordelijkheid voor het gedrag van de minderjarige en de niet handelingsbekwame meerderjarige leerling gedurende het verblijf van de leerling in het aangepast vervoer berust bij de ouders. Zij moeten de gelegenheid krijgen hun kind te begeleiden bij het vervoer als sprake is van verwijtbaar onaanvaardbaar gedrag vanuit de zijde van de leerling.

De verantwoordelijkheid voor het gedrag van de meerderjarige en handelingsbekwame leerling gedurende het verblijf van de leerling in het aangepast vervoer berust bij de leerling zelf. Ouders moeten echter de gelegenheid krijgen hun kind te begeleiden bij het vervoer als sprake is van verwijtbaar onaanvaardbaar gedrag vanuit de zijde van de leerling.

Het recht op een vervoersvoorziening is geen absoluut recht. Als de leerling zich onaanvaardbaar gedraagt, kan dit gedrag er uiteindelijk toe leiden dat de vervoersvoorziening beëindigd wordt.

Zesde lid

Bij het verstrekken van de vervoersvoorziening staat de zelfredzaamheid en de eigen verantwoordelijkheid van de leerling en zijn ouders voorop. Bij de bepaling van de aard van de vervoersvoorziening wordt hier dan ook naar gekeken. Zelf fietsen heeft daarbij bijvoorbeeld de voorkeur boven aangepast vervoer in de vorm van een door het college georganiseerde taxibus.

Een combinatie van verschillende vervoersvoorzieningen zijn mogelijk zoals twee vaste dagen per week fietsen en drie vaste dagen aangepast vervoer of ’s ochtends gaat de leerling met aangepast of eigen vervoer naar de school en ’s middags met OV-vervoer naar de woning. Om zelfredzaamheid van de leerling in het vervoer te stimuleren, kan het college overwegen om in de wintermaanden aangepast vervoer toe te kennen en in de overige maanden een vervoersvoorziening toe te kennen die op (meer) zelfstandig reizen is gericht.

Artikel 9. Afwijzingsgronden

Eerste lid

Deze bepaling geeft invulling aan de op grond van artikel 4, achtste lid, van de Wpo en artikel 4, zevende lid, van de Wec bestaande mogelijkheid om in de verordening te bepalen dat er geen aanspraak bestaat op een vervoersvoorziening op grond van de afstand. De afstand van 6 kilometer sluit aan bij de in artikel 4, zevende lid, van de Wpo opgenomen bovengrens van 6 kilometer. De afstand tussen de woning en de dichtstbijzijnde toegankelijke school moet per route, zowel voor de heen- als voor de terugweg, worden bepaald. De afstand tussen dichtstbijzijnde toegankelijke school en een structureel vast extra afzetadres is dus niet van invloed op het recht op een vervoersvoorziening.

Tweede lid

Voor het bezoeken van een school voor voortgezet onderwijs zijn de ouders of de leerling, ongeacht de afstand, zelf verantwoordelijk. Op deze regel wordt enkel een uitzondering gemaakt voor leerlingen die voortgezet speciaal onderwijs (artikel 4, zevende lid, van de Wec) of regulier voortgezet onderwijs (artikel 8.28, van de Wvo 2020) volgen en die vanwege een structurele, lichamelijke, verstandelijke of zintuiglijke beperking in het kader van de reis die zou moeten maken van en naar school,

  • a.

    niet zelfstandig van openbaar vervoer gebruik kunnen maken; of

  • b.

    zijn aangewezen op ander vervoer dan openbaar vervoer.

Deze leerlingen komen daarmee alleen in aanmerking voor leerlingenvervoer als zij gezien hun beperking niet in staat zijn om zelfstandig naar school te reizen (Kamerstukken II 2011/12, 33 106, nr. 3, p.36).

Artikel 10. Andere oplossing

De mogelijkheid om in aanmerking te komen voor een vervoersvoorziening in het kader van deze verordening is niet bedoeld voor situaties waarin leerlingen of hun ouders voor dit vervoer al (gedeeltelijk) gebruik kunnen maken van een andere regeling of vergoeding. Dit artikel voorkomt dat er een (deels) dubbele vergoeding kan worden ontvangen.

Als kan worden aangetoond dat een aanvrager van leerlingenvervoer via een andere weg (bijvoorbeeld via de werkgever) een vergoeding ontvangt voor de kosten van het vervoer naar school of de stage, mag het college die vergoeding aftrekken van de vergoeding die de aanvrager zou hebben gekregen op basis van de verordening leerlingenvervoer. Ook is het mogelijk deze vergoeding als bijdrage in rekening te brengen, wanneer het om aangepast vervoer gaat.

Artikel 11. Aanwijzing opstapplaats

Eerste lid

Om het vervoer efficiënter en daardoor goedkoper te organiseren, voorziet deze bepaling in een bevoegdheid van het college om opstapplaatsen aan te wijzen, vanwaar leerlingen met de taxi of bus worden vervoerd naar school en na het eind van de schooldag worden teruggebracht. Met een dergelijk systeem worden de leerlingen dus niet thuis voor de deur opgehaald of afgezet. De ouders zijn indien dit noodzakelijk is, verantwoordelijk voor de begeleiding van de leerling naar, op en van de opstapplaats.

Tweede lid

De aan te wijzen opstapplaats moet voldoende veilig zijn voor de, indien nodig door een begeleider begeleide, leerling om van het aangepast vervoer gebruik te maken. Ook moet de opstapplaats, mede gelet op de weersomstandigheden, voldoende beschutting bieden. Het feit dat de opstapplaats aan een drukke verkeersweg ligt is op zichzelf niet voldoende om de locatie als onvoldoende veilig te beoordelen. De opstapplaats moet ook binnen een redelijke afstand van de woning van de leerling zijn gelegen. Het is aan het college om te beoordelen wat in een individuele situatie redelijk is. Een reisafstand van twee kilometer van en naar de opstapplaats is in elk geval alleszins redelijk.

Vierde lid

Het uitgangspunt is dat ouders zelf zorgdragen voor de voor de leerling noodzakelijke begeleiding. Wanneer het voor ouders onmogelijk is om de leerling naar, op en vanaf de opstapplaats te (laten) begeleiden, dan wijst het college geen opstapplaats aan. Nu van ouders een redelijke mate van inzet verwacht mag worden zal hier niet snel sprake van zijn. Het is aan het college om te beoordelen of ouders voldoende hebben aangetoond dat het (laten) bieden van begeleiding naar, op en vanaf de opstapplaats voor hen, door individuele omstandigheden, onmogelijk is.

Artikel 12. Vervoersvoorziening naar de dichtstbijzijnde toegankelijke school

Eerste lid

In artikel 4, tweede en derde lid, van de Wpo, artikel 4, tweede lid, van de Wec en artikel 8.29, tweede lid, van de Wvo 2020 is bepaald dat de gemeenteraad bij het vaststellen van de verordening de op godsdienst of levensbeschouwing van ouders berustende keuze van een school dient te eerbiedigen. Tevens is in de genoemde artikelen bepaald dat in de verordening geen onderscheid wordt gemaakt tussen openbaar en bijzonder onderwijs. Als toegankelijke school is dan aan te merken de school van de verlangde godsdienstige of levensbeschouwelijke richting dan wel de openbare school. Daar komt een tweede criterium bij, namelijk de school van de soort waarop de leerling is aangewezen op grond van zijn lichamelijke, verstandelijke, zintuigelijke of psychische beperking.

Als dichtstbijzijnde school kan worden aangemerkt de school die naar afstand het dichtstbij gelegen is, gemeten langs de kortste voor de leerling voldoende begaanbare, veilige weg.

Wanneer een leerling een school bezoekt die, met voorbijgaan van een vergelijkbare school van dezelfde gewenste richting, verder van de woning van de leerling is gelegen, blijft de aanspraak in principe beperkt tot de kosten verbonden aan het vervoer van en naar de dichtst bij de woning gelegen school.

Indien de situatie zich zou voordoen dat vervoer naar een verder van de woning van de leerling gelegen school van dezelfde richting voor de gemeente goedkoper zou zijn (of niet meer kosten met zich meebrengt), kan het college aan de ouders vragen ermee in te stemmen dat de leerling naar die school wordt vervoerd. Voor een openbare school geldt hetzelfde.

Richting

Als erkende richtingen binnen het bijzonder onderwijs gelden het (rooms) katholiek onderwijs, protestants-christelijk onderwijs (gereformeerd, hervormd), onderwijs naar de leer van de Gereformeerde kerk (vrijgemaakt), reformatorisch onderwijs en het evangelisch onderwijs; voorts het joods onderwijs, (orthodox) islamitisch onderwijs en het hindoe onderwijs, en ten slotte het algemeen bijzonder of neutraal bijzonder onderwijs en het onderwijs op antroposofische grondslag (vrijescholen). De keuze van de leerling of zijn ouders voor één van de hiervoor genoemde erkende richtingen bepaalt dus (mede) of een school kan worden aangemerkt als toegankelijke school voor de betreffende leerling.

Een bepaalde onderwijskundige methode wordt niet tot het begrip ‘richting’ gerekend. Hiermee worden onder andere bedoeld: Jenaplanscholen, Montessorischolen, Daltonscholen, Iederwijsscholen, etc. De voorkeur van de leerling of zijn ouders voor een bepaalde onderwijskundige methode is niet van invloed bij het bepalen van de dichtstbijzijnde toegankelijke school.

Instellingen voor cluster 1 en cluster 2

Als de commissie van onderzoek heeft geoordeeld dat de leerling toelaatbaar is tot of aangewezen is op begeleiding vanuit een instelling voor cluster 1 of cluster 2 onderwijs, dan bepaalt dit (mede) of sprake is van een toegankelijke school.

De school is vol

Het spreekt voor zich dat op een voor de leerling geschikte school wel ruimte voor de leerling moet zijn en dat de leerling moet zijn/worden toegelaten. Een school die vol is heeft geen zorgplicht voor de leerling. Het college kan ik nadere regels verder uitwerken welke school zij in deze situatie als dichtstbijzijnde toegankelijke school aanmerkt op grond van de verordening.

Dislocaties en nevenvestigingen

Als een school die een leerling bezoekt meer dan één (1) locatie heeft, rijst de vraag of slechts de hoofdvestiging dan wel alle onderwijslocaties als school in de zin van de Verordening leerlingenvervoer moeten worden beschouwd. Hoe het college met deze situatie omgaat is verder uitgewerkt in de beleidsregels.

Tweede lid

Voor alle onderwijssoorten geldt de hoofdregel: een vervoersvoorziening wordt toegekend naar de dichtstbijzijnde voor de leerling toegankelijke school. Volgens artikel 4, vijfde lid, onder c en d, van de Wpo moet echter, wanneer het gaat om speciale scholen voor basisonderwijs, het vervoer naar de dichtstbijzijnde school in het samenwerkingsverband ook worden bekostigd. Dat hoeft niet persé de dichtstbijzijnde toegankelijke speciale school voor basisonderwijs te zijn.

Het samenwerkingsverband beoordeelt of leerlingen toelaatbaar zijn tot het onderwijs aan speciale scholen voor basisonderwijs in het samenwerkingsverband (artikel 18a, zesde lid, aanhef en onder c, van de Wpo).

Een ‘toelaatbaarheidsverklaring’ voor een speciale school voor basisonderwijs, afgegeven door het samenwerkingsverband aan een leerling, geldt alleen binnen dat samenwerkingsverband. Een ander samenwerkingsverband kan immers gekozen hebben voor een hoger of lager niveau van basisondersteuningsvoorzieningen, die op elke school aanwezig zijn.

In het tweede lid wordt gesproken van de basisschool waarvan de leerling afkomstig is. Dit is de dichtstbijzijnde toegankelijke basisschool.

Derde lid

Binnen het leerlingenvervoer wordt een vergoeding verstrekt naar de (qua afstand) dichtstbijzijnde toegankelijke school, rekening houdend met de onderwijsbehoefte en de richting. In de praktijk komt het voor dat dit niet de school is waarnaar de leerling door het samenwerkingsverband wordt verwezen.

Het derde lid beschrijft de voorwaarden waaronder het college tóch kan besluiten om een vergoeding te verstrekken naar de niet dichtstbijzijnde toegankelijke (en door het samenwerkingsverband geadviseerde) school.

  • De noodzaak van het bezoeken van de niet dichtstbijzijnde toegankelijke school moet overtuigend worden aangetoond aan het college. Dit kan bijvoorbeeld door middel van een onderbouwing door het samenwerkingsverband of met behulp van onder andere een intelligentie-onderzoek wanneer er onderwijs nodig is als gevolg van de hoogbegaafdheid van een leerling;

  • Wanneer al dan niet door het samenwerkingsverband is vastgesteld, welke onderwijssoort een leerling nodig heeft op grond van de Wpo, de Wec of de Wvo 2020, zal aan het college overtuigend moeten worden aangetoond, waarom dat onderwijs niet geboden kan worden op de dichterbij gelegen school. Hierbij valt bijvoorbeeld te denken aan een leerling, die onder een samenwerkingsverband valt waar arrangementen op reguliere basisscholen worden aangeboden, die het speciaal (basis) onderwijs vervangen. De leerling gaat dan naar een reguliere basisschool verder weg, omdat het arrangement, waarop hij onderwijskundig is aangewezen dichterbij niet aanwezig is.

Symbiose

Wanneer een leerling van een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs gedurende ten minste 180 minuten per week onderwijs volgt op een basisschool, een speciale school voor basisonderwijs of een school voor voortgezet onderwijs, is er sprake van symbiose (artikel 24, van de Wec en Titel IV van het Onderwijskundig besluit Wec). Daarvoor moet wel een overeenkomst tussen de scholen gesloten zijn. De leerling volgt in dat geval onderwijs op twee verschillende locaties. Hoe het college omgaat met de situatie als sprake is van symbiose is nader uitgewerkt in de beleidsregels.

Een voorbeeld van symbiose onderwijs is dat er binnen het samenwerkingsverband bijvoorbeeld een orthopedagogisch didactisch centrum (opdc) is opgericht, waar leerlingen tijdelijk onderwijs volgen als er een orthopedagogische en orthodidactische benadering nodig. De leerling blijft daarbij ingeschreven staan op zijn oorspronkelijke school, maar volgt in de praktijk elders onderwijs (Kamerstukken II 2013/14, 34 022, nr. 3, p. 4; Kamerstukken II 2014/15, 34 022, nr. 5, p. 5).

Artikel 13. Schooltijden en wachttijden

Eerste lid

Het aangepast vervoer vindt plaats in aansluiting op het begin en einde van de schooldag, zoals aangegeven in de schoolgids van de school en gepubliceerd op de website van de school.

In alle andere situaties zijn ouders zelf verantwoordelijk voor de schoolgang van hun kind. Vervoer dat nodig is in verband met een activiteit van de school (sportdag, excursie, sinterklaas- of andersoortige feestdagviering) valt buiten het leerlingenvervoer. Dit betekent dat ouders in deze voorkomende situaties – waaronder ook uitval van lessen of gewijzigde tijden vanwege toetsing – verantwoordelijk zijn voor het later brengen dan wel het eerder ophalen van de leerling. Bekostiging hiervoor komt niet ten laste van de gemeente maar ten laste van de ouders.

Tweede lid

In het voortgezet speciaal onderwijs en het regulier voortgezet onderwijs kan het voorkomen, dat er binnen de vaste schooltijden gewerkt wordt met lesroosters. Ook in dat geval vindt het aangepast vervoer in principe plaats op het begin en het einde van de schooldag volgens de schoolgids. Het college kan, ingeval van aangepast vervoer, echter overwegen om dan een wachttijd te hanteren, waarbij leerlingen op elkaar wachten, dan wel eerder op school zijn. Hierdoor kan het vervoer toch gecombineerd worden.

Derde lid

Het vervoer op afwijkende tijden kan leiden tot aangepast vervoer buiten de schooltijden en dat brengt extra vervoerskosten met zich mee. De gemeente is hier in principe niet toe verplicht, tenzij de leerling een gedeeltelijke vrijstelling van de leerplicht heeft.

Alleen wanneer de leerling door een structurele beperking slechts een deel van het onderwijsprogramma kan volgen, kan er bij uitzondering op schooldagen en schooltijden die afwijken van de in de schoolgids genoemde dagen en tijden, vervoerd worden. Sociale omstandigheden, lichamelijke problemen van tijdelijke aard of leeftijd zijn geen grond voor het vervoer op schooldagen en schooltijden die afwijken van de in de schoolgids genoemde dagen en tijden. De ouders dienen hun verzoek om een vervoersvoorziening op deze afwijkende tijden te onderbouwen. Het college kan, overeenkomstig artikel 4 van de verordening, een deskundige inschakelen om het geleverde bewijs te beoordelen.

Artikel 14. Tijdelijk verblijf buiten de gemeente

Eerste lid

Een aanvraag voor leerlingenvervoer wordt gedaan in de gemeente waarin de leerling zijn woning heeft. De aanwezigheid van een structureel karakter van het feitelijk verblijf van de leerling vormt een onderdeel van het begrip woning. Een tijdelijk verblijf elders verplaatst de structurele feitelijke verblijfplaats dan ook niet. Wanneer de leerling tijdelijk in een andere gemeente verblijft, bijvoorbeeld in verband met noodzakelijke opvang, is het bovendien niet praktisch dat die andere gemeente de vervoerskosten moet dragen. Immers: bij gemeente A moet de vervoersvoorziening (tijdelijk) worden stopgezet, bij gemeente B moet een vervoersvoorziening worden aangevraagd; en een aantal weken later zou het omgekeerde weer moeten gebeuren. Dat zorgt voor een omslachtige belasting voor de leerling of zijn ouders en de gemeenten. Artikel 14 regelt hierom wat onder tijdelijk verblijf wordt verstaan en hoe het college daarin handelt.

Artikel 15. Vervoersvoorziening voor weekeinde en vakantie bij verblijf in pleeggezin of internaat

Algemeen

Artikel 4, zesde lid, van de Wec geeft aan dat in de verordening moet worden opgenomen in welke gevallen en onder welke voorwaarden het college aan in de gemeente wonende ouders van leerlingen die met het oog op het volgen van voor hen passend speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs in een internaat of pleeggezin verblijven, op aanvraag een vergoeding wordt verstrekt voor de kosten verbonden aan het weekeinde- en vakantievervoer. In artikel 15 wordt dit uitgewerkt.

Eerste lid

Artikel 15 bevat twee belangrijke componenten:

1- Een vervoersvoorziening voor het weekeinde en de vakantie wordt alleen verstrekt als het verblijf van de leerling in een internaat of een pleeggezin noodzakelijk is met het oog op het volgen van passend (voortgezet) speciaal onderwijs. Zo is het bepaald in de Wec .

Doorslaggevend is de directe relatie tussen het verblijf in een internaat of pleeggezin en het volgen van passend onderwijs op een school die ver van de woning is gelegen. Dit betekent dat het college geen vervoersvoorziening voor het weekeinde en de vakantie toekent, als de leerling passend onderwijs kan volgen op een school die redelijkerwijs met dagelijks vervoer vanuit het ouderlijk huis bereikt kan worden. Ook betekent dit dat er geen vervoersvoorziening van en naar de woning van de ouders wordt verstrekt als de leerling om medische of sociale redenen in een internaat of pleeggezin verblijft, en daar in de buurt een school bezoekt. Het college dient na te gaan op welke gronden een leerling op een internaat of bij een pleeggezin is geplaatst.

Ouders van leerlingen van het regulier en speciaal basisonderwijs en van het regulier voortgezet onderwijs komen niet in aanmerking voor een vervoersvoorziening voor het weekeinde of de vakantie.

2- Het college verstrekt de vervoersvoorziening voor het weekeinde- en vakantievervoer, als de ouders in de gemeente wonen en daarvoor in aanmerking komen. Zo is het bepaald in de Wec . Het college van de gemeente waar de leerling in een internaat of een pleeggezin verblijft heeft hierin geen rol.

Wanneer de leerling in aanmerking komt voor dagelijks vervoer van het internaat of pleeggezin naar de school en terug, verstrekt het college van de gemeente waar de leerling in het internaat of het pleeggezin verblijft deze voorziening.

Vierde en vijfde lid

Het uitgangspunt is een vergoeding in geld voor de kosten van het gebruik van het openbaar vervoer. Als dit goedkoper is voor het college, of als er sprake is van bijzondere omstandigheden, dan kan er een kilometervergoeding worden verstrekt.

Het college vergoedt ook de kosten van het openbaar vervoer voor een begeleider, als de leerling wegens zijn structurele beperking of leeftijd niet in staat is zelfstandig van het openbaar vervoer gebruik te maken.

Artikel 16. Vervoersvoorziening naar stageadres

Eerste en tweede lid

Een stage kan deel uitmaken van het onderwijsprogramma van scholen voor voortgezet onderwijs en voortgezet speciaal onderwijs (artikel 17, van de Wec en artikel 2.26, derde lid en artikel, 2.27, derde lid, van de Wvo 2020). Ook een maatschappelijke stage kan onderdeel uitmaken van het onderwijsprogramma (artikel 22, eerste lid, onder c, onder 3e, van de Wec en artikel 2.32, van de Wvo 2020).

Wanneer de stage is opgenomen in de schoolgids van de school is het stageadres aan te merken als ‘school’. Komt de leerling in aanmerking voor een vervoersvoorziening naar de school waar hij staat ingeschreven, dan bestaat er in beginsel ook aanspraak op leerlingenvervoer naar het stageadres.

Aangezien stage in feite een verlenging van de schoolactiviteit is, moeten de dagen en tijden, waarvoor de vervoersvoorziening wordt verstrekt overeenkomen met de reguliere schooltijden.

Voor een vervoersvoorziening naar een stageadres gelden naast de voorwaarden zoals beschreven staat in artikel 16, de voorwaarden die gelden als de leerling of zijn ouders in aanmerking wil komen voor een vervoersvoorziening naar de dichtstbijzijnde toegankelijke school (zie de artikelen 8 t/m 14 van de verordening).

Stage is een opstap naar deelname in het maatschappelijk verkeer. Bij het onderzoek naar wat passend vervoer is voor de leerling kan voor de stage een andere vervoersvoorziening worden verstrekt, dan naar de school van de leerling. Het doel blijft om zo zelfstandig mogelijk te reizen.

Vierde lid

Ter onderbouwing van de aanvraag van een vervoersvoorziening naar een stageadres kan het college het stagecontract opvragen bij de ouders. Zo kan ook gecontroleerd worden of er in de stageovereenkomst wellicht een regeling met betrekking tot de vervoerskosten is getroffen met het stagebedrijf.

Artikel 17. Tweede adres waar de leerling voor of na schooltijd verblijft

In het speciaal basisonderwijs komt het steeds vaker voor dat kinderen na afloop van de lestijd naar de buitenschoolse opvang gaan. Er komt ook steeds meer buitenschoolse opvang voor kinderen uit speciaal onderwijs beschikbaar. Voor ouders wordt het hierdoor makkelijker om de zorg te combineren met werk.

Deze bepaling voorziet in de mogelijkheid dat de leerling, als er recht bestaat op een vervoersvoorziening, in afwijking van de Wpo, de Wec en de Wvo 2020, na afloop van de schooldag niet bij de woning wordt afgezet maar bij de buitenschoolse (naschoolse) opvang. Ouders zijn vervolgens zelf verantwoordelijk voor het ophalen van de leerling bij de buitenschoolse (naschoolse) opvang.

Vanuit kostenoogpunt zijn de mogelijkheden wel begrensd. De voorwaarden die het college stelt aan het vervoer voor of na schooltijd naar een tweede adres, zijn uitgewerkt in de nadere regels.

Artikel 18. Vervoerstraining

De Wpo, de Wec en de Wvo 2020 kennen alleen de mogelijkheid van het bieden van een vervoersvoorziening in de vorm van een tegemoetkoming in geld of in de vorm van aangepast vervoer. Het uitgangspunt van de wetten is echter dat de leerling zo zelfstandig mogelijk naar en van school reist. De wetten staan het bieden van aanvullende voorzieningen echter ook niet in de weg. De vervoerstraining is een voorziening waarmee dit uitgangspunt wordt ondersteund.

Het doel van de vervoerstraining is om de leerling in staat te stellen alsnog zelfstandig te kunnen reizen, waarbij hij niet langer op een vervoersvoorziening is aangewezen. Als dat niet mogelijk is dan wordt de leerling door middel van de vervoerstraining ondersteund in het zo zelfstandig mogelijk reizen, waardoor deze gebruik kan maken van een goedkopere vervoersvoorziening, waarbij deze bijvoorbeeld niet langer afhankelijk is van een begeleider die met deze meereist.

De basis van de vervoerstraining wordt gelegd in het persoonlijk vervoersontwikkelingsplan. Daarin worden de onderzochte mogelijkheden van de leerling vastgelegd. De training wordt hierop afgestemd.

Artikel 19. Vervoersvergoeding voor de leerling

Eerste lid

Deze vergoeding kan worden verstrekt voor de leerling die een basisschool of school voor speciaal basisonderwijs (artikel 4, van de Wpo) of een school voor speciaal onderwijs (artikel 4, van de Wec) bezoekt. De wet kent in artikel 4, van de Wec en artikel 8.28, van de Wvo 2020 niet de mogelijkheid om het zelfstandig reizen van leerlingen van het voortgezet speciaal onderwijs en het voortgezet onderwijs te vergoeden (zie artikel 9, tweede lid van de verordening). De gemeente maakt een uitzondering op artikel 4, van de Wec en artikel 8.28, van de Wvo 2020 voor leerlingen die een school voor voortgezet speciaal onderwijs bezoeken.

De gemeente bekostigt de meest passende wijze van openbaar vervoer van maximaal één jaar. Het gaat hierbij om de kosten die met de OV-chipkaart (of eventueel een andere, binnen de gemeente of regio geldende betaalmogelijkheid) worden gemaakt, rekening houdend met kortingen die voor de leerling binnen het systeem kunnen gelden.

Tweede lid

Het tweede lid bepaalt dat een fietsvergoeding kan worden verstrekt. Het college dient dan van oordeel te zijn dat de leerling, al dan niet onder begeleiding, gebruik kan maken van het vervoer per fiets. Hierbij worden dan factoren als leeftijd, eventuele beperking, de veiligheid van de route en de afstand in overweging genomen. Het is mogelijk een fietsvergoeding voor de zomermaanden te verstrekken en een andere vervoersvoorziening voor de overige maanden toe te kennen. De fietsvergoeding is bedoeld als een voor het college goedkoper alternatief voor leerlingen die recht hebben op een vervoersvoorziening.

Derde lid

Het derde lid bepaalt dat leerlingen die een school voor voortgezet speciaal onderwijs volgen en op meer dan zes kilometer afstand van school wonen, in aanmerking kunnen komen voor een vergoeding voor het openbaar vervoer van maximaal één jaar, indien zij deze reist zelfstandig kunnen afleggen.

Vierde lid

Het vierde lid bepaalt dat een fietsvergoeding kan worden verstrekt aan leerlingen die op grond van lid 3 van dit artikel in aanmerking komen voor vergoeding voor het openbaar vervoer. Het college dient dan van oordeel te zijn dat de leerling, al dan niet onder begeleiding, gebruik kan maken van het vervoer per fiets. Hierbij worden dan factoren als leeftijd, eventuele beperking, de veiligheid van de route en de afstand in overweging genomen. Het is mogelijk een fietsvergoeding voor de zomermaanden te verstrekken en een andere vervoersvoorziening voor de overige maanden toe te kennen. De fietsvergoeding is bedoeld als een voor het college goedkoper alternatief voor leerlingen die recht hebben op een vervoersvoorziening.

Artikel 20. Vervoersvergoeding voor de begeleider

Eerste lid

In een aantal gevallen zal blijken dat het voor een leerling die in aanmerking komt voor een vervoersvoorziening niet mogelijk is zelfstandig met het openbaar vervoer of de fiets te reizen. In dat geval kan er een tegemoetkoming worden verstrekt voor de vervoerskosten die de begeleider van de leerling moet maken om deze tijdens het vervoer te begeleiden. Het zorgen voor een begeleider is de verantwoordelijkheid van de ouders zelf (zie artikel 8, derde lid van de verordening).

Leerling is ouder dan negen jaar

Als de leerling negen jaar of ouder is, en de ouders op een voor het college bevredigende wijze kunnen aantonen dat het kind niet in staat is zelfstandig van het openbaar vervoer of de fiets gebruik te maken, komen de ouders in aanmerking voor een tegemoetkoming in de vervoerskosten voor een begeleider. Hierbij kan men denken aan de volgende situaties:

  • 1.

    de leerling moet een of meerdere malen overstappen;

  • 2.

    de route van het uitstappunt van de bus naar de school kent gevaarlijke punten;

  • 3.

    het is voor de leerling door zijn beperking niet veilig om alleen naar school te fietsen.

In artikel 20 is het leeftijdscriterium in het basisonderwijs opgenomen als een van de – wettelijk toegestane – volumebeperkende middelen om al dan niet in aanmerking te komen voor vervoer onder begeleiding.

Leerling met een beperking

Ouders van leerlingen die door hun beperking niet zelfstandig met het openbaar vervoer of de fiets kunnen reizen (zie toelichting bij artikel 1 van de verordening), komen in aanmerking voor een vergoeding van de vervoerskosten voor de leerling én een begeleider, ongeacht de afstand van de woning naar de school.

Tweede lid

Als een begeleider meer dan een leerling tegelijk begeleidt, worden de reiskosten van de begeleider slechts éénmaal vergoed.

Artikel 21. Vervoersvergoeding op basis van de kosten van door de ouders georganiseerd vervoer

Algemeen

Artikel 21 beschrijft de voorwaarden die worden gesteld om in aanmerking te komen voor een tegemoetkoming in de kosten voor het halen en brengen van een leerling naar school met eigen vervoer. Hiervan is sprake wanneer ouders de leerling zelf naar school vervoeren of laten vervoeren met een eigen vervoermiddel (auto, bromfiets, etc.).

Eerste en tweede lid

Als ouders de leerling zelf wensen te (laten) vervoeren, is toestemming van het college noodzakelijk. Een belangrijke maatstaf voor toestemming is of de vergoeding van het vervoer door de ouders voor de gemeente goedkoper is. Daarvan is in ieder geval geen sprake als de leerling in aanmerking komt voor een voorziening in de vorm van aangepast vervoer, en er is plaats in een busje dat toch al rijdt.

Het college kan ouders ook vragen of zij bereid zijn hun kind en/of kinderen van andere ouders naar school te vervoeren. Verplichten is echter niet toegestaan.

Derde lid

Als ouders in aanmerking komen voor een vervoersvoorziening en zij met toestemming van- of op verzoek van het college de leerling zelf vervoeren, wordt een vergoeding per kilometer verstrekt.

Aangesloten wordt bij de algemeen gebruikelijke belastingvrije kilometervergoeding voor het betreffende jaar, gerekend over de kortste afstand tussen de woning en de school.

Ouders kunnen ervoor kiezen om de leerling zelf te vervoeren tegen een lagere vergoeding, om te voldoen aan de in het eerste lid genoemde eis dat er sprake moet zijn van een goedkoper vervoersalternatief.

Vierde lid

Het vierde lid bepaalt dat ouders aanspraak maken op een vergoeding per rit op basis van een kilometervergoeding als zij – na toestemming van het college – meer dan één leerling tegelijk vervoeren.

Vijfde lid

Het vijfde lid bepaalt, in het verlengde van het vierde lid, dat er geen vergoeding wordt verstrekt aan ouders van de leerling die met een andere ouder meerijdt, die daar al een vergoeding op grond van deze verordening voor ontvangt. Daarmee wordt voorkomen dat er in deze situatie dubbel wordt betaald voor dezelfde rit.

Zesde lid

Wanneer ouders toestemming vragen meerdere kinderen bijvoorbeeld met een eigen busje te vervoeren, kan het college, bij wijze van uitzondering, een andere vergoeding vaststellen. Dit vervoer kan goedkoper zijn dan aangepast vervoer per leerling.

Artikel 22. Aangepast vervoer

Een vervoersvoorziening in de vorm van aangepast vervoer dient in principe slechts in uitzonderingsgevallen te worden versterkt. Deze uitzonderingen zijn in artikel 22 van de verordening vastgelegd.

Onderdeel a

Bij een reisduur tot anderhalf uur (enkele reis) met het openbaar vervoer komt de vrijheid van de ouders om voor een bepaalde school te kiezen niet in de knel. Er kan aangepast vervoer worden aangeboden, wanneer de reistijd (enkele reis) door inzet van aangepast vervoer met 50% of meer kan worden teruggebracht ten opzichte van de reistijd met het openbaar vervoer. Van belang is dat via een individuele meting die conclusie kan worden getrokken. Overigens is het niet zo dat de ouders in voorkomend geval van het college kunnen eisen dat de totale reistijd ook daadwerkelijk tot 50% of minder wordt teruggebracht. Het aangepast vervoer wordt veelal voor meerdere leerlingen tegelijk georganiseerd. De reistijd is dan meestal langer, dan gemeten op individuele basis.

De praktijk leert dat leerlingen, ongeacht de manier waarop zij de afstand naar school overbruggen, zo’n tien minuten vóór de aanvang van de lessen op het schoolplein aankomen. Het ligt voor de hand deze tijd uit te sluiten van de reistijd. De eventuele wachttijd voor het openbaar vervoer aan het einde van de schooldag wordt wel meegerekend. Wanneer een leerling met aangepast vervoer wordt vervoerd, is er tijd nodig om de school te verlaten en in de taxi(bus) te stappen. Het is in dit geval dan ook redelijk enige tijd (tien minuten) op te tellen bij de berekende duur van de rit (zie ABRvS 5 oktober 1990, nr. R03.90.6236/86538).

Onderdeel b

Het kan voorkomen dat het openbaar vervoer geheel ontbreekt of zo weinig frequent rijdt dat leerlingen daar geen gebruik van kunnen maken voor het vervoer van de woning naar de school of terug.

Onderdeel c

De ouders dienen op een voor het college bevredigende wijze aan te tonen dat het voor hen onmogelijk is hun kind in het openbaar vervoer te begeleiden, of dat deze begeleiding tot ernstige benadeling van het gezin zou leiden. Van ouders wordt ook verwacht dat zij allereerst zelf een oplossing zoeken voor het (laten) begeleiden van hun kinderen, wanneer dit nodig is.

Per ouder(paar) en per aanvraag zal het college moeten beoordelen of de gevraagde inzet redelijk is.

Onderdeel d

Als de leerling door zijn structurele beperking niet in staat is, zelfs niet onder begeleiding, van het openbaar vervoer gebruik te maken, verstrekt het college een voorziening in de vorm van aangepast vervoer.

Artikel 23. Vergoeding andere passende vervoersvoorziening

Het kan voorkomen, dat een leerling of een ouder op een andere manier kan of wenst te reizen, dan de reeds beschreven vervoerswijzen, als deze daarvoor een geschikt vervoermiddel heeft. Artikel 23 maakt het mogelijk dit maatwerk toe te passen en de vergoeding zodoende te laten aansluiten bij de mogelijkheden van de leerling en/of de ouders. Het kan er tevens toe bijdragen, dat het zelfstandig reizen wordt gestimuleerd.

Hierbij valt bijvoorbeeld te denken aan een handbike, elektrische fiets, of bakfiets.

Hoofdstuk 4. Bijdrage in de kosten

Algemeen

Van ouders van leerlingen die een school voor basisonderwijs bezoeken kan in bepaalde gevallen, afhankelijk van het inkomen, een bijdrage worden gevraagd (zie de artikelen 24 en 25 van de verordening). Deze bijdrage kan worden verrekend met de eventuele vergoeding. Een wijziging in het inkomen van deze ouders heeft in principe geen invloed op de tegemoetkoming in de vervoerskosten voor datzelfde jaar (zie definitie inkomen in artikel 1 van de verordening). Indien echter sprake is van een structurele daling in het inkomen van de ouders kan het college, vooruitlopend op een komend schooljaar, de vergoeding aanpassen.

Artikel 24. Drempelbedrag

Eerste en tweede lid

Artikel 4, zevende lid, van de Wpo biedt de mogelijkheid een drempelbedrag bij ouders in rekening te brengen. De wetgever heeft bedoeld de ouders verantwoordelijk te laten zijn voor een bepaald deel van de (werkelijk gemaakte) kosten van het vervoer, de zogenaamde drempel.

Het bedrag wordt per kind in rekening gebracht.

Bij het drempelbedrag is de tegemoetkoming in geld gekoppeld aan de door de gemeente vastgestelde kilometergrens, dat wil zeggen de afstand van de woning tot de school waarboven aanspraak kan bestaan op een vervoersvoorziening. Het drempelbedrag houdt in dat de kosten van het openbaar vervoer tot aan de kilometergrens van 6 kilometer voor rekening van de ouders komen. Hoe het college de kosten van het openbaar vervoer berekend, is nader uitgewerkt in de beleidsregels.

Bij de vaststelling van de hoogte van het drempelbedrag is het niet van belang of de leerling daadwerkelijk gebruik maakt van het openbaar vervoer.

Ook wanneer de leerling gebruik maakt van aangepast vervoer, of wanneer er geen openbaar vervoer aanwezig is, dienen de ouders de kosten van het openbaar vervoer over een afstand van 6 kilometer, zelf te dragen.

Doelgroep voor het drempelbedrag zijn de ouders van leerlingen van scholen voor basisonderwijs, die een gezamenlijk inkomen hebben dat boven een bepaalde grens uitkomt.

Een uitzondering geldt voor leerlingen die wegens hun structurele beperking op ander vervoer dan openbaar vervoer zijn aangewezen, of vanwege een zodanige beperking niet zelfstandig van openbaar vervoer gebruik kunnen maken. Aan hun ouders mag geen drempelbedrag gevraagd worden (zie lid 6).

Aantonen van het inkomen

Als het college zelf geen inzage kan verkrijgen in de inkomensgegevens kunnen aanvragers een kopie van de belastingaanslag naar de gemeente sturen om het inkomen aan te tonen. Ouders kunnen ook een inkomensverklaring opvragen bij de belastingdienst.

Wanneer ouders weigeren de gevraagde informatie over hun inkomen te verstrekken, wordt op grond van artikel 4:15 van de Awb de beslistermijn opgeschort tot de dag waarop de aanvraag met de ontbrekende gegevens is aangevuld, of de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken. In het laatste geval kan het college besluiten de aanvraag niet in behandeling te nemen. De aanvragers worden hiervan schriftelijk op de hoogte gesteld (zie artikel 2 van de verordening).

Als het gezamenlijk inkomen van het peiljaar nog niet bekend is, kan het derde jaar voorafgaande aan het desbetreffende schooljaar als voorlopig uitgangspunt worden gehanteerd. In een later stadium, als het inkomen van het peiljaar wel bekend is, kan een definitieve berekening worden gemaakt.

Derde lid

Voor de berekening van het geïndexeerde inkomen waarbij het drempelbedrag van toepassing is, wordt verwezen naar data van het CBS. Deze is te raadplegen via:

https://opendata.cbs.nl/#/CBS/nl/dataset/82838NED/table   

https://opendata.cbs.nl/#/CBS/nl/dataset/83131NED/table?searchKeywords=consumentenprijsindexcijfer%20%20vervoersdiensten

Vierde lid

Wanneer het inkomen van de betrokken ouders in de periode die ligt tussen het peiljaar en het jaar waarin de aanvraag wordt ingediend op een structurele wijze is gedaald, kan het redelijk zijn om in het voordeel van de ouders een later peiljaar te kiezen door af te wijken van de verordening. Op aanvraag van ouders kan het college hiertoe overgaan.

Vijfde lid

Het drempelbedrag is niet van toepassing op de ouders van leerlingen die wegens hun structurele beperking op ander vervoer dan openbaar vervoer zijn aangewezen, of vanwege een zodanige beperking niet zelfstandig van openbaar vervoer gebruik kunnen maken.

Artikel 25. Draagkrachtafhankelijke bijdrage

Eerste, tweede en zevende lid

Artikel 4, elfde lid, van de Wpo biedt de mogelijkheid een bijdrage te vragen in de kosten van het vervoer, wanneer de afstand tot de dichtstbijzijnde toegankelijke school meer is dan twintig kilometer. Deze bijdrage kan alleen worden gevraagd wanneer het een school voor regulier basisonderwijs betreft. De bijdrage is afhankelijk van de financiële draagkracht van de ouders.

Er wordt geen draagkrachtafhankelijke bijdrage gevraagd wanneer het gaat om leerlingen die wegens hun structurele beperking op ander vervoer dan openbaar vervoer zijn aangewezen, of vanwege een zodanige beperking niet zelfstandig van openbaar vervoer gebruik kunnen maken.

De draagkrachtafhankelijke bijdrage wordt per gezin geheven, in tegenstelling tot het drempelbedrag dat per leerling in rekening wordt gebracht.

Derde en vierde lid

Voor de berekening van het geïndexeerde inkomen waarbij het drempelbedrag van toepassing is, wordt verwezen naar data van het CBS. Deze is te raadplegen via:

https://opendata.cbs.nl/#/CBS/nl/dataset/82838NED/table

https://opendata.cbs.nl/#/CBS/nl/dataset/83131NED/table?searchKeywords=consumentenprijsindexcijfer%20%20vervoersdiensten

Vijfde lid

Wanneer het inkomen van de betrokken ouders in de periode die ligt tussen het peiljaar en het jaar waarin de aanvraag wordt ingediend op een structurele wijze is gedaald, kan het redelijk zijn om in het voordeel van de ouders een later peiljaar te kiezen door af te wijken van de verordening. Op aanvraag van ouders kan het college hiertoe overgaan.

Hoofdstuk 5. Rechtmatigheid

Artikel 26. Doorgeven van wijzigingen

Ouders of de meerderjarige leerling zijn verplicht wijzigingen die van directe invloed kunnen zijn op de toegekende vervoersvoorziening door te geven aan het college. Zij moeten dit zo snel mogelijk doen.

Van invloed op de vervoersvoorziening zijn bijvoorbeeld de volgende wijzigingen:

  • -

    wijziging in het woonadres van de leerling, bijvoorbeeld door verhuizing;

  • -

    verandering van school (bijvoorbeeld van speciaal onderwijs naar voortgezet speciaal onderwijs);

  • -

    wijziging van het adres van de school;

  • -

    wijziging van de schooltijden;

  • -

    verandering van de reistijd, bijvoorbeeld door een wijziging in het openbaar vervoer;

  • -

    wijziging in de gezinssituatie, in verband met het al dan niet kunnen begeleiden van leerlingen.

Als de wijziging daartoe aanleiding geeft neemt het college een passend besluit zoals beschreven staat in artikel 27 van de verordening.

Artikel 27. Beëindiging, opschorting, herziening, intrekking en terugvordering van de vervoersvoorziening

Lid 1

Wijzigingen

Ouders of de meerderjarige leerling zijn verplicht informatie met betrekking tot wijzigingen in hun situatie die van invloed kunnen zijn op het recht op een toegekende vervoersvoorziening direct door te geven aan het college (artikel 26 van de verordening). Het college kan, zonder dat de ouders of de meerderjarige leerling iets hebben doorgegeven, zelf ook wijzigingen constateren die van invloed kunnen zijn op het recht op een vervoersvoorziening. Het college neemt op basis van deze doorgegeven of geconstateerde informatie een passend besluit. Dit besluit kan bestaan uit het beëindigen, opschorten, herzien of intrekken van het verleende besluit. Onder welke omstandigheden het college besluit tot het overgaan van het beëindigen, opschorten, herzien of intrekken van een verleend besluit, is nader uitgewerkt de beleidsregels.

Gedrag van de leerling en ouders

Naast de hiervoor genoemde besluiten op basis van nieuwe informatie kan het college een leerling de toegang tot het aangepast vervoer tijdelijk of voor de rest van het schooljaar ontzeggen, indien bij herhaling is gebleken dat de leerling en/of ouder door onaangepast gedrag of anderszins de orde in en/of rondom het voertuig verstoort of de veiligheid van het voertuig of inzittenden in gevaar brengt. Dit kan ook aan de orde zijn indien de zorgvraag van de leerling dermate hoog is dat die niet van een reguliere chauffeur kan worden gevergd.

Het college stelt gedragsregels op ter bevordering van een ordelijk en veilig verloop van het leerlingenvervoer en informeert de ouders daarover vooraf.

Weigeren of nalaten de eigen bijdrage te betalen

Ook de weigering om de eigen bijdrage te betalen of nalatig zijn in de betaling kan een reden zijn dat de vervoersvoorziening wordt ingetrokken.

Tweede lid

Het tweede lid maakt het mogelijk om ten onrechte betaalde vergoeding van de ouders of meerderjarige leerling terug te vorderen of in mindering te brengen bij een eventueel nieuw te verstrekken vergoeding (zie ABRvS 25 januari 2017, ECLI:NL:RVS:2017:165).

Een situatie waarin sprake kan zijn van een onterecht ontvangen vergoeding, is dat als het college, zonder dat de ouders of meerderjarige leerling iets hebben doorgeven, zelf wijzigingen constateren die van invloed kunnen zijn op de verstrekte vervoersvoorziening. Deze wijzigingen kunnen ertoe aanleiding geven dat de ouders of meerderjarige leerling geen aanspraak maakte op een vervoersvoorziening of op een lagere tegemoetkoming in de reiskosten van en naar school.

Hoofdstuk 6. Slotbepalingen

Artikel 28. Beslissing in gevallen waarin de regeling niet voorziet

In de Verordening leerlingenvervoer zijn de hoofdlijnen voor het verstrekken van een vervoersvoorziening ten behoeve van schoolbezoek vastgelegd. Er kunnen zich echter concrete gevallen voordoen waarin de verordening niet voorziet. Te denken valt hierbij aan gemeenschappelijke afspraken met andere gemeenten, combinaties van openbaar vervoer met aangepast vervoer, varianten in het gebruik van eigen vervoer etc. Artikel 28 van de veroordeling bepaalt dat het college in dergelijke situaties beslist.

Artikel 29. Hardheidsclausule

Artikel 29 van de verordening stelt dat het college slechts in voor ouders voordelige zin kan afwijken van de verordening. Met deze bepaling wordt aangesloten bij artikel 4, twaalfde lid, van de Wpo, artikel 4, tiende lid, van de Wec en artikel 8.29, vijfde lid, van de Wvo 2020.

Van een afwijking in voor ouders gunstige zin kan bijvoorbeeld sprake zijn bij toekenning van de vergoeding van openbaar vervoer voor een begeleider, toekenning van een vervoersvoorziening in de vorm van aangepast vervoer, vergoeding van groepsvervoer dat is georganiseerd door de ouders, of toekenning van een vervoersvoorziening naar een verder weg gelegen school.

De hardheidsclausule maakt het mogelijk om van alle bepalingen in de verordening af te wijken. De ouders dienen aan te tonen dat er sprake is van een bijzondere situatie. In dit verband kan met alle omstandigheden rekening gehouden worden. Hierbij kan gedacht worden aan medische, pedagogische en sociale factoren.

Nota bene: Het gaat hierbij uitsluitend om vervoer voor schoolbezoek ten behoeve van onderwijs, niet voor schoolbezoek ten behoeve van een medische behandeling bijvoorbeeld.

Advies van deskundigen

In artikel 29 wordt bepaald dat het college zo nodig advies vraagt van deskundigen ter zake (zie artikel 4).

Precedentwerking

Ter voorkoming van – ongewenste – precedentwerking moet de toepassing van de hardheidsclausule worden onderbouwd met argumenten die op de specifieke, concrete situatie van de ouders en/of de leerling betrekking hebben.

Artikel 30. Evaluatie en inspraak

Lid 1

De gemeente vindt het belangrijk dat de verordening voldoende bijdraagt aan die doelen die de gemeente wil bereiken. In dit kader verzamelt de gemeente, met in achtneming van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG), systematisch over alles wat van belang is om tot een goede evaluatie te komen, informatie.

Artikel 31 Nadere regels

Met dit artikel wordt voor het college de bevoegdheid gecreëerd om nadere regels te kunnen opstellen ten behoeve van de uitvoering van de verordening.

Artikel 32 Overgangsbepalingen

Eerste, tweede en derde lid

In dit artikel staat beschreven in welke gevallen deze verordening (concreet: Verordening leerlingenvervoer gemeente Vijfheerenlanden 2025 van toepassing is, voor wie een overgangsregeling geldt en in welke gevallen de oude en ingetrokken verordening (concreet: Verordening leerlingenvervoer gemeente Vijfheerenlanden 2023) van toepassing is.

Artikel 33. Intrekking oude regeling

Dit artikel regelt wanneer de Verordening Leerlingenvervoer gemeente Vijfheerenlanden wordt ingetrokken.

Artikel 34. Inwerkingtreding en citeertitel

Eerste en tweede lid

Dit artikel regelt op welke datum de verordening in werking treedt en met welke titel de verordening dient te worden aangehaald.