Permanente link
Naar de actuele versie van de regeling
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR737284
Naar de door u bekeken versie
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR737284/1
Geldend van 25-01-2022 t/m heden
1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Net als iedere andere gemeente in Nederland staat ook Eindhoven aan de vooravond van een belangrijke bijdrage aan de energietransitie. Het aardgasvrij realiseren van nieuwbouw en het van het aardgas afkoppelen van - onder meer - 100.000 woningen in 30 jaar tijd is een immense operatie. Als innovatieve en duurzame gemeente is Eindhoven al behoorlijk vergevorderd in het vormgeven van de randvoorwaarden voor deze operatie. Belangrijke kaders zijn/worden gesteld in verschillende visiedocumenten. Het Masterplan Bodemenergie dient in samenhang te worden beschouwd met de Warmtevisie 2020, de Transitievisie Warmte en de Energievisie centrumgebied Eindhoven.
Zeker voor het centrumgebied van Eindhoven wordt duidelijk dat aardgas als warmte- en energiebron niet één op één vervangbaar is. Per deelgebied zal gezocht moeten worden naar een combinatie van alternatieve mogelijkheden en technieken.
De gemeente Eindhoven wil zeker bij nieuwbouw een belangrijke plek inruimen voor bodemenergie als alternatieve energiebron. De eigenschappen van de ondergrond in Eindhoven zijn bewezen geschikt voor open bodemenergiesystemen (OBES), ook wel bekend als Warmte-Koude-Opslag ofwel WKO.
Ook voor ontwikkelaars van nieuwbouw is OBES vaak een aantrekkelijke techniek. In de praktijk blijkt echter dat diverse OBES (bestaand en nieuw) op nabijgelegen kavels elkaar in de weg kunnen zitten. Dit is problematisch in een dichtbebouwd gebied als Eindhoven centrum. Er is alleen voldoende OBES capaciteit als de ondergrond slim geordend wordt en OBES onderling op elkaar zijn afgestemd. Zonder toepassing van dit Masterplan Bodemenergie kan een situatie ontstaan dat er onvoldoende geregeld is om alle gebouwen in het centrum van duurzame energie te voorzien. Optimale benutting van bodemenergie en OBES is nodig om een alternatief of aanvulling te vormen voor andere vormen van duurzame energie. Bovendien kan daarbij het elektriciteitsnet zoveel mogelijk worden ontzien.
Optimale benutting van bodemenergie en OBES, betekent dat er ook ordeningsregels moeten worden opgenomen over het gebruik van gesloten bodemenergiesystemen (GBES). GBES kunnen het functioneren van OBES immers ook beïnvloeden. Daarom bevat dit Masterplan Bodemenergie beleidsregels als bedoeld in artikel 4:81 Awb over de toepassing van artikel 5.13b, negende lid, Bor bij de verlening van een omgevingsvergunning beperkte milieutoets voor gesloten bodemenergiesystemen (GBES). Deze beleidsregels zijn opgenomen in hoofdstuk 4 en de toelichting op de toepassing daarvan in hoofdstuk 5.
1.2 Doel en doelgroepen
Het doel van dit Masterplan Bodemenergie (hierna “Masterplan”) is het waarborgen van voldoende bodemenergie voor zoveel mogelijk initiatienemers door optimaal gebruik te maken van bodemenergie aan de hand van een plankaart en de daarbij behorende gebruiks- of ordeningsregels voor OBES en GBES.
Het Masterplan omschrijft de kaders waarbinnen de gemeente Eindhoven het gebruik van bodemenergie reguleert en maximaal faciliteert. Het document is daarmee een stimulans voor het toepassen van deze vorm van duurzame energie. De gebruiks- en ordeningsregels voor gesloten bodemenergiesystemen gelden als door het college van B&W vastgestelde beleidsregels ex artikel 4:81 Awb over de toepassing van artikel 5.13b, negende lid, Bor bij verlening van een omgevingsvergunning beperkte milieutoets voor gesloten bodemenergiesystemen in aangewezen gebieden.
Als initiatiefnemer en aanspreekpunt stelt de gemeente dit Masterplan ter beschikking met als doel handvatten en regels aan te reiken aan de hieronder genoemde doelgroepen om bodemenergie toe te kunnen passen.
Dit Masterplan is bedoeld voor:
a. De gemeente Eindhoven
De gemeente vervult de rol van initiatiefnemer en coördinator bodemenergie van dit
Masterplan, is één van de gebouw- en grondeigenaren binnen het plangebied en is beheerder
van de openbare ruimte.
De gemeente geeft sturing aan het duurzaam en multifunctioneel gebruik en inrichting van de ondergrond. Doelmatig bovengronds en ondergronds gebruik van de openbare ruimte speelt hierbij een belangrijke rol. Met behulp van dit Masterplan bevordert de gemeente optimaal gebruik van het potentieel aan bodemenergie met de visie dat alle stakeholders binnen een buurt of gebied dezelfde kansen en mogelijkheden hebben om bodemenergie toe te kunnen passen.
Het college van B&W is het bevoegd gezag voor het verlenen van een omgevingsvergunning beperkte milieutoets als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder i, Wabo jo. 2.2a, zesde lid, Bor voor GBES. Indien een interferentiegebied als bedoeld in artikel 2.2b, eerste lid, Bor is aangewezen, is voor alle GBES, ongeacht het bodemzijdig vermogen, een omgevingsvergunning beperkte milieutoets vereist.
Het college van B&W verleent deze vergunning op grond van artikel 2.17 Wabo jo. artikel 5.13b, negende lid, Bor. De omgevingsvergunning beperkte milieutoets wordt alleen niet verleend als het GBES zodanige interferentie kan veroorzaken met een ander bodemsysteem dat het doelmatig functioneren van een van de desbetreffende systemen kan worden geschaad, dan wel anderszins sprake is van een ondoelmatig gebruik van bodemenergie. Hoofdstuk 4 van dit Masterplan bevat beleidsregels over de toepassing van artikel 5.13b, negende lid, Bor.
b. Initiatiefnemers
Onder initiatiefnemers vallen ontwikkelaars, gebouweigenaren, energie-exploitanten
en anderen die bodemenergie willen toepassen. Deze groep wil bodemenergiesystemen
ontwikkelen als onderdeel van aardgasvrij bouwen en wil daarom weten welke bronlocaties,
vergunningen en regels van toepassing zijn ten behoeve van de realisatie en het onderhoud
en beheer van open en gesloten bodemenergiesystemen, waar vergunningen kunnen worden
verkregen en wat de mogelijkheden zijn om bij andere ontwikkelingen aan te sluiten
in het kader van collectiviteit.
c. De provincie Noord-Brabant en de Omgevingsdienst Zuidoost-Brabant (ODZOB)
Het college van GS van de provincie is bevoegd gezag voor vergunningen op grond van
de Waterwet. Het betrekt dit plan op grond van artikel 4, aanhef en onder i, van de
Beleidsregel Grondwaterbeheer Noord-Brabant d.d. 9 april 2020 bij het beoordelen van
een vergunningaanvraag voor OBES. De ODZOB is namens GS de gemandateerde, uitvoerende
instantie. Een vergunningaanvraag Waterwet loopt via het Omgevingsloket (OLO) en wordt
door de ODZOB behandeld.
d. Geïnteresseerden en belanghebbenden
Diegenen op de hoogte willen zijn van de ondergrondse (ruimtelijke) ontwikkelingen
binnen het plangebied, zoals ondernemers, bewoners en andere belanghebbenden.
1.3 Juridische status Masterplan Bodemenergie
Dit Masterplan geeft inzicht in een optimale ordening van bodemenergiebronnen. Eindhoven is voornemens om dit Masterplan vast te laten stellen door het college van B&W.
Het college van B&W zal hoofdstuk 4 vaststellen als beleidsregel als bedoeld in artikel 4:81 Awb. Daarnaast zal de gemeenteraad het plangebied van het Masterplan in een plaatselijke verordening aanwijzen als Interferentiegebied zoals bepaald in artikel 2.2b, eerste lid, Bor. Hierdoor is op grond van artikel 2.2a, zesde lid, Bor voor alle GBES een omgevingsvergunning beperkte milieutoets vereist. Hoofdstuk 4 bevat beleidsregels voor het college van B&W voor de verlening van deze vergunning.
Het college van GS van de provincie Noord-Brabant is het bevoegd gezag voor vergunningen op grond van de Waterwet. Na de beoogde vaststelling van het Masterplan door de gemeente Eindhoven zal een vergunning voor de onttrekking van grondwater ten behoeve van een bodemenergiesysteem op grond van artikel 4, aanhef en onder i van de “Beleidsregel Grondwaterbeheer Noord-Brabant d.d. 9 april 2020” worden getoetst aan de gebruiks- en ordeningsregels in het Masterplan.
De ODZOB en het college van B&W toetsen vergunningaanvragen voor bodemenergie dan aan de plankaart en de ordeningsregels.
1.4 Gebiedsgericht grondwaterbeheer
Voorliggend document is niet los te zien van het Gebiedsgericht Grondwaterbeheer (GGB) van de gemeente Eindhoven (Gemeente Eindhoven, 2021). De industriële historie van Eindhoven is deels nog terug te vinden in de bodem onder de stad, met name in het centrumgebied in de vorm van grootschalige (grondwater)verontreinigingen. Door het stellen van verantwoorde kaders waarbinnen deze grondwaterverontreinigingen mogen verspreiden en verdunnen én door het gezamenlijk beschouwen en benaderen van deze verontreinigingen, ontstaat er ruimte in de ondergrond voor de toepassing van bodemenergie. Het GGB beoogt zodoende maximale handelingsruimte te verschaffen, zonder het belang van een verstandig en zorgvuldig grondwaterbeheer uit het oog te verliezen. De balans tussen GGB en de toepassing van bodemenergie is in dit Masterplan vormgegeven.
1.5 Plangebied
1.5.1 Projectgrens en wijken
Het Masterplan richt zich op het Centrumgebied van Eindhoven, weergegeven in figuur 1. De (toekomstige) vraag naar energie is in dit gebied erg hoog. Daarnaast zijn er veel bovengrondse ontwikkelingen te verwachten die de inpassing van bodemenergiebronnen bemoeilijken. Tot slot bevinden zich in dit gebied ook verschillende grondwaterverontreinigingen, die in het kader van het GGB[1] beheerd worden. Tezamen vormen deze argumenten de reden om het Centrumgebied te prioriteren in het uitwerken en stimuleren van bodemenergie als duurzame techniek voor verwarming en koeling van gebouwen. De GGB-gebiedsgrens is leidend geweest bij het vaststellen van de Projectgrens Masterplan en interfentiegebied.
[1] Gebiedsplan Gebiedsgericht Grondwaterbeheer Eindhoven-Centrum, gemeente Eindhoven, ref. 20797.4197GBP/2.1, d.d. 5 mei 2021
1.5.2 Watervoerend pakket voor bodemenergie
De ondergrond van Eindhoven is in het GGB-plan en in de onderliggende geohydrologische modelstudie uitgebreid beschreven (Gemeente Eindhoven, 2021, Geofoxx, 2020). In dit Masterplan is de bodemopbouw uit deze studies overgenomen en weergegeven in tabel 1 op de volgende pagina.
De kleiige eenheid op 62-63 m-mv ontbreekt in grote delen van het plangebied. Het eerste watervoerende pakket is geschikt voor het toepassen van OBES. Juridisch is het mogelijk filters te plaatsen tot 80 m-mv. De fysieke ondergrens van de bronnen is in dit Masterplan daarom gesteld op 80 m-mv vanwege de strategische bescherming van de drinkwater-voorraad.
In de bijlagen II, III en IV zijn de geohydrologische eenheden van tabel 1 vertaald in modelspecifieke invoerparameters om respectievelijk thermische, stroombaan- en hydrologische “worstcaseberekeningen” te kunnen maken.
1.6 Leeswijzer
In voorliggend document wordt achtereenvolgens ingegaan op de volgende onderwerpen / onderdelen:
Stappenplan en uitgangspunten (hoofdstuk 2);
Resultaten stappenplan (hoofdstuk 3);
Ordeningsregels per deelgebied en beleidsregels voor GBES (hoofdstuk 4);
Verankering en vergunningverlening (hoofdstuk 5).
Deze hoofdstukken zijn verbonden met een aantal bijlagen, waarin toelichting en achtergrondinformatie is opgenomen. Ook de plankaart is opgenomen als bijlage.
Belangrijke termen en afkortingen die in voorliggend document gebruikt worden hebben de volgende betekenis:
Bron: een grondwaterbron waaruit onttrokken en geïnfiltreerd wordt;
COP: Coefficient of Performance; maat om de energieprestatie van een warmtepomp aan te geven. COP is het quotiënt van de gebruikte elektriciteit en geleverde warmte van een warmtepomp. Gangbare waarden zijn 4-6;
Doublet: een koppel van twee bronnen, bestaande uit een warme en koude bron;
GBES: gesloten bodemenergiesystemen;
GGB: gebiedsgericht grondwaterbeheer;
OBES: open bodemenergiesystemen, ook bekend als WKO;
Wbb: Wet bodembescherming;
WKO: Warmte-Koude-Opslag.
2 Stappenplan en uitgangspunten
2.1 Stappenplan
Inleiding
In dit hoofdstuk worden de belangrijkste methodieken en kaders besproken die samen leiden tot de ordeningsregels voor OBES en (als afgeleide daarvan) beleidsregels voor GBES.
Stappenplan
Voor het maken van de plankaart en de ordeningsregels zijn de volgende stappen doorlopen:
1. Bepalen referentiescenario aanbod OBES.
Op basis van de kenmerken en eigenschappen van de ondergrond (zie tabel 1 en
§ 3.1) is eerst het aanbod / de potentie van OBES binnen het totale plangebied van
het Masterplan vastgesteld op basis van standaard plaatsingsregels, i.e. afstand tussen
de bronnen is 3 x de thermische straal (zie kader in bijlage I), zonder daarbij rekening
te houden met bestaande infrastructuur en overige belemmeringen, waaronder grondwaterverontreinigingen.
Met een thermisch model voor OBES (bijlage II) is getoetst in hoeverre de standaard
plaatsing van OBES kan voldoen aan de vraag naar bodemenergie.
2. Het bepalen van de toekomstige vraag naar bodemenergie (zie § 3.2).
3. Vaststellen knelpunten.
a. Op basis van het verschil tussen vraag en aanbod naar bodemenergie is per wijk
vastgesteld waar aanvullende ordening nodig is om meer bodemenergie-systemen te kunnen
accommoderen.
b. Omdat niet in alle wijken vergelijkbare optimalisaties en verdichtingen nodig
zijn, zijn 5 deelgebieden onderscheiden waarvoor vergelijkbare ordeningsregels geformuleerd
kunnen worden.
c. Vervolgens is met het GGB-model (bijlage III) getoetst of de verspreiding van
de verontreiniging door bodemenergiesystemen al dan niet leidt tot overschrijdingen
buiten de GGB-gebiedsgrens.
4. In de deelgebieden waar de vraag naar bodemenergie het aanbod overstijgt en/of
waar de bodemenergiebronnen zorgen voor verspreiding van de verontreiniging over de
randen van de GGB-gebiedsgrens zijn de bronposities heroverwogen, zodat er meer bronnen
konden worden ingepast door maximaal te verdichten/clusteren (zie § 3.2 en bijlage
I) respectievelijk verspreiding tot buiten de gebiedsgrens werd opgeheven (zie § 3.3
en bijlage I).
5. De aangepaste bronnenconfiguratie is getoetst aan het GGB-model/thermische model,
waarbij stappen 4 en 5 zijn herhaald totdat het optimale plan is vastgesteld (zie
§ 3.3). De resultaten van de toetsing van het geoptimaliseerde plan zijn opgenomen
in bijlage V.
6. Tot slot zijn ook de veranderingen in de grondwaterstand getoetst (bijlage IV).
In het thermisch referentiemodel is uitgegaan van standaard plaatsingsregels en het
om en om (kruislings) plaatsen van warme en koude bronnen. De hydrologische effecten
van één of meerdere kruislings geplaatste OBES op de grondwaterstanden zijn vrijwel
verwaarloosbaar omdat de verlagingen van de onttrekkingen worden gecompenseerd door
de verhogingen van de infiltraties en andersom. In een aantal deelgebieden is door
het doorvoeren van optimalisaties en verdichtingen uitgegaan van het plaatsen van
bronnen in clusters of stroken waardoor de cumulatieve hydrologische effecten in de
clusters of stroken worden versterkt. In bijlage IV zijn daarom de cumulatieve hydrologische
effecten op de freatische grondwaterstanden en op de stijghoogten in de deklaag bepaald.
De ordening van bronnen die tot stand is gekomen na de stappen 1 t/m 6 is in hoofdstuk 4 vertaald in zoekgebieden en ordeningsregels.
2.2 Uitgangspunten verspreiding verontreiniging
Voor de aanwezige grondwaterverontreinigingen en het beperken van de verspreiding door bestaande en toekomstige OBES gelden in het plangebied de navolgende uitgangspunten:
a. Historische verontreinigingen (< 1987)
I. Vluchtige Organo Chloorverbindingen (VOCl) in het grondwater vallen onder het
GGB-beleid en mogen de gebiedsgrens in horizontale en verticale richting niet overschrijden.
Verspreiding van verontreiniging binnen de gebiedsgrens is op basis van het GGB binnen
zekere kaders toegestaan. Dit dient voorafgaand door de coördinator bodemenergie te
worden geaccordeerd;
II. Overige verontreinigingen (o.a. minerale olie, aromaten en zware metalen) mogen
zich niet verspreiden en vallen buiten het GGB-beleid.
b. Zorgplichtverontreinigingen (> 1987)
I. Alle zorgplichtverontreinigingen dienen conform artikel 13 Wet bodembescherming
te worden aangepakt en worden niet additioneel in dit Masterplan beschouwd.
Voor het Masterplan zijn alle aanwezige grondwaterverontreinigingen binnen en nabij de projectgrens geïnventariseerd. Alle grondwaterverontreinigingen met VOCl zijn reeds voor het GGB geïnventariseerd (Geofoxx, 2020) en daarin opgenomen. Voor de grondwater-verontreinigingen in de categorie “overige verontreinigingen” blijkt dat deze enkel in de deklaag (tot 19 m-mv) aanwezig zijn en door onderliggende scheidende en overgangslagen niet in het eerste watervoerende pakket zullen geraken en/of door de huidige en toekomstige OBES (30-80 m-mv) beïnvloed zullen worden.
Op basis hiervan is de toekomstige verspreiding van de verontreinigingen bepaald aan de hand van het ten behoeve van het GGB ontworpen grondwatermodel (“GGB-model”, zie toelichting in bijlage III). In bijlage I is beschreven welke verspreidingsmechanismen een rol spelen bij de toepassing van bodemenergie in (de buurt van) mobiele bodemverontreinigingen. Deze inzichten zijn gebruikt in de optimalisatie om dreigende verspreiding buiten de GGB gebiedsgrens door de OBES bronnen te beperken.
3 Resultaten stappenplan
3.1 Vraag en aanbod bodemenergie
3.1.1 Stap 1: Aanbod bodemenergie; referentie scenario
Inleiding
Het Masterplan faciliteert in ordeningsregels voor de gebieden waar de bovengrondse energievraag groter is dan het aanbod op basis van standaard plaatsingsregels voor bodemenergiebronnen, alsook voor gebieden waar ongecontroleerde verspreiding van diepe grondwaterverontreiniging moet worden tegengegaan. In dit hoofdstuk wordt vastgesteld waar aanbod van bodemenergie niet aan de vraag kan voldoen en waar bij standaard plaatsing verspreiding van de verontreiniging over de GGB grens optreedt. Tot slot worden de resultaten van de optimalisaties en grondwatertoets toegelicht.
Stap 1: Aanbod bodemenergie; referentie scenario
In het eerste watervoerende pakket is het volgens de standaard ontwerpregels mogelijk om binnen het projectgebied 162 doubletten, elk met een maximale capaciteit tot 150 m³/uur of tot 1.050 kW, te realiseren.
Om het maximale aanbod van OBES te kunnen bepalen is uitgegaan van de in tabel 2 genoemde globale uitgangpunten.
Bij het vaststellen van het aanbod van bodemenergie is de maximale capaciteit van de ondergrond in eerste instantie vastgesteld door een maximaal aantal standaard doubletten (zie tabel 2) kruislings over het totale projectgebied te projecteren zonder rekening te houden met de beperkende randvoorwaarden vanuit het GGB-beleid of de bovengrondse vraag naar bodemenergie (het “graslandscenario”).
Vervolgens zijn de bronposities van dit “graslandscenario” tijdens meerdere iteratiestappen zodanig geoptimaliseerd dat aan het GGB-beleid kan worden voldaan en bovendien een significante verdichting is doorgevoerd in die deelgebieden waar de (toekomstige) vraag naar bodemenergie significant groter is dan het maximale aanbod. Het maximale aanbod van bodemenergie volgens het referentiescenario (zie bijlage II) vormt de voornaamste basis voor het opstellen van de plankaart (zie bijlage VI) en het opstellen van de ordeningsregels voor OBES en beleidsregels voor GBES per deelgebied (hoofdstuk 4).
3.1.2 Stap 2: Vraag naar bodemenergie
Tijdens het opstellen van de “Energievisie Centrumgebied Eindhoven” is in het vierde kwartaal van 2020 een inventarisatie gemaakt van de energie- en vermogensbehoefte van de bestaande gebouwen en de nieuwbouw in de deelgebieden binnen het centrum van Eindhoven. Bij de inventarisatie is rekening gehouden met bekende plannen in Binnenstad, Emmasingelkwadrant, Fellenoord en Bergen en met de toename van het aantal woningen en utilitaire gebouwen zoals aangegeven in het “Ontwikkelingsperspectief 2040 Centrum Eindhoven” van april 2020.
Voor dit Masterplan is een inschatting gemaakt van het percentage van de bestaande bouw dat op OBES kan worden aangesloten. Voor enkele buurten is dat percentage gelijk aan 0%. In dat geval is de energiebehoefte en de vermogensbehoefte van die buurt gelijk aan de energie- en vermogensbehoefte van de nieuwbouw. Per buurt is de energie- en vermogensbehoefte gegeven van de nieuwbouw plus het voor aansluiting op OBES geschikte aandeel van de bestaande bouw.
In tabel 3 is de vermogens- en energievraag van bodemenergiesystemen voor de bestaande gebouwen en nieuwbouw weergegeven. In de laatste kolom is aangegeven hoeveel doubletten hiervoor nodig zijn. De vermogensvraag uit de bodem is afgeleid uit de energievraag. Daarbij is uitgegaan van een monovalente situatie, waarbij het vermogen uitsluitend door het OBES wordt geleverd. Het uitgangspunt is dat er monovalente bodemenergiesystemen worden toegepast waarbij het gehele gevraagde vermogen en energie wordt geleverd met het OBES. Voor de COP van de warmtepomp is 4 aangehouden bij warmtelevering. Bij koudelevering is er vanuit gegaan dat alle koude zonder tussenkomst van een warmtepomp wordt geleverd.
Bij Fellenoord is het vermogen bij warmtelevering maatgevend voor het vaststellen van het benodigde aantal doubletten. Als een deel van de installatie bivalent wordt uitgevoerd, bijvoorbeeld voor de piekvoorziening stadsverwarming, en de basislast met een OBES, dan zakt het aantal benodigde doubletten naar 28,8 (de energiehoeveelheid bij warmtelevering wordt dan maatgevend).
3.2 Stap 3: Vaststellen van deelgebieden waar knelpunten zijn
3.2.1 Stap 3a: Vergelijking vraag en aanbod
Inleiding
Om meer duurzame energie te kunnen leveren is, in deelgebieden waar de vraag naar bodemenergie groter is dan het aanbod, opschaling van het gebruik van bodemenergie nodig. De ondergrondse potentie van bodemenergie wordt onder normale/generieke plaatsingsregels veelal niet volledig benut. Vooral in binnenstedelijke gebieden waar de vraag naar bodemenergie hoog is, is het daarom van belang de locaties van bronnen te verdichten en op elkaar af te stemmen, zodat de beschikbare ruimte in de ondergrond maximaal wordt benut voor de duurzame energievoorziening. Verdichten van bronnen kan echter leiden tot negatieve interacties tussen bronnen van verschillende temperatuur. Zolang deze negatieve interacties niet leiden tot significante toename van het primaire energiegebruik van individuele bodemenergiesystemen kan dat worden toegestaan. Voorts zorgt de toegenomen toepassing van bodemenergie voor (nóg) meer duurzame gebouwen c.q. minder CO2-uitstoot.
Stap 3a: Vergelijking vraag en aanbod
In tabel 4 is voor elke wijk opgenomen wat het aantal benodigde doubletten en het aantal beschikbare doubletten is in het referentiescenario. Hieruit blijkt dat in de Binnenstad (inclusief o.a. de ontwikkelingen ten zuiden van de spoorzone) en Fellenoord de vraag naar bodemenergie het beschikbare aanbod uit de bodem overstijgt. Verder zijn er ten tijde van het opstellen van het Masterplan concrete ontwikkelingen die in elkaars nabijheid liggen in het Emmasingelkwadrant en Bergen. In die gebieden moet er lokaal worden verdicht om alle initiatieven te kunnen faciliteren.
3.2.2 Stap 3b: Toetsing verspreiding buiten GGB grens
De bronlocaties van het referentiescenario zijn toegepast in het GGB model (Bijlage III) om de (additionele) verspreiding van de grondwaterverontreiniging in beeld te brengen. In figuur 2 is een enkel voorbeeld van de GGB toetsing weergegeven. Uit deze simulatie blijkt dat OBES aan de westzijde van het plangebied zorgen voor verspreiding over de grens van het GGB gebied, waarbinnen de 5 µg/l contour moet blijven. Om dat te voorkomen moeten de OBES bronnen in de wijken Philipsdorp, Engelsbergen en Eliasterrein/ Vonderkwartier zodanig worden geordend dat de mate van verspreiding wordt verminderd (zie bijlage I).
3.3 Stap 4 & 5: Optimalisatie bronlocaties
Op basis van de handreikingen uit wetenschappelijk en praktijkgericht onderzoek (Bloemendal et al. 2018, Bloemendal et al. 2020) t.a.v. verdichten en het beperken van verspreiding, die zijn beschreven in bijlage I, is in 5 iteraties toegewerkt naar een optimale verdeling van de bronlocaties in het plangebied van dit Masterplan. Doel was in beeld te brengen onder welke plaatsingsregels het aantal bodemenergiebronnen op verantwoorde wijze kan worden verdicht, dus zonder dat dit tot significante afname van de energieprestaties van individuele systemen leidt. In de twee laatste kolommen van tabel 4 is aangegeven welke optimalisaties zijn uitgevoerd om tot het definitief aantal toe te passen doubletten te komen. De ordeningsregels volgend uit de optimalisaties en zijn beschreven in hoofdstuk 4.
3.4 Stap 6: Effect op grondwaterstanden
Gemiddeld liggen de grondwaterstanden in Eindhoven tenminste op één meter onder maaiveld. Bij bijvoorbeeld tunnels onder het spoor of bij gebouwen in de omgeving van het Station Eindhoven Centraal is dat echter anders. Volgens de cumulatieve berekeningen van bijlage IV beperken de grondwaterstandveranderingen zich gemiddeld tot maximaal circa 50 cm. In de figuur van bijlage IV is met rode contourlijnen aangegeven waarbinnen de grondwaterstanden cumulatief 40 cm of meer kunnen wijzigen als gevolg van OBES.
De grootste cumulatieve veranderingen van de grondwaterstanden treden op het TU-terrein en rondom het Station Eindhoven Centraal op. Daarbuiten blijven de grondwaterstands-veranderingen beperkt(er). Voor zover de cumulatieve grondwaterstandsveranderingen een risico vormen voor bijvoorbeeld wateroverlast of opdrijving van parkeergarages zijn aanvullende ordeningsregels aan het Masterplan toegevoegd voor met name het gebied rondom het Station Eindhoven Centraal. Het gebied rondom het Station Eindhoven Centraal valt aan de zuidzijde onder het deelgebied van de Binnenstad en aan de noordzijde onder het deelgebied van Fellenoord.
4 Ordeningsregels per deelgebied
4.1 Fellenoord
Inleiding
Binnen het plangebied zijn 5 typen deelgebieden onderscheiden met ieder hun eigen ordeningsregels voor bronlocaties. In sommige gevallen zijn dat generieke plaatsingsregels en in andere deelgebieden zijn er zoekgebieden broncluster warm en zoekgebieden broncluster koud aangewezen voor de positionering van warme dan wel koude bronnen (zie § 4.1 t/m 4.5). De ordenings- en plaatsingsregels gelden met name voor OBES. De regels in § 4.1 t/m 4.5 worden voor zover zij zien op GBES, door het college van B&W vastgesteld als beleidsregels als bedoeld in artikel 4:81 Awb. Deze worden hierna toegelicht. In bijlage VI zijn de 5 deelgebieden op de plankaart weergegeven.
Bij de situering van de clusters en zonering is rekening gehouden met de beoogde locaties van de bekende ontwikkelingen die vanaf eind 2021 / begin 2022 gaan lopen. Hiermee is een optimale ruimtelijke invulling gegeven op basis van deze toekomstige ontwikkelingen.
Disclaimer: Het in dit Masterplan beschreven deelgebied Fellenoord kent andere gebiedsgrenzen dan het Projectgebied van de gebiedsontwikkeling Fellenoord. Dit is om geohydrologische redenen. Het deelgebied Fellenoord in dit Masterplan is het voedingsgebied waarin warmte- en koudebronnen kunnen komen voor de toekomstige gebouwen in de gebiedsontwikkeling en het beoogde Zeer Lage Temperatuur Warmte- en Koudenet.
Beleidsregels voor verlening van de omgevingsvergunning beperkte milieutoets voor GBES
Op grond van artikel 2.2a, zesde lid, Bor is er een omgevingsvergunning beperkte milieutoets als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder i, Wabo vereist voor gesloten bodemenergiesystemen met een bodemzijdig vermogen van 70 kW of meer. Als er op grond van artikel 2.2b Bor een interferentiegebied is aangewezen, is de omgevingsvergunning beperkte milieutoets ook vereist voor gesloten bodemenergiesystemen met een bodemzijdig vermogen van minder 70 kW in dat interferentiegebied. De gemeenteraad van Eindhoven zal een interferentiegebied aanwijzen op grond van artikel 2.2b, eerste lid, Bor. Vanaf dat moment is er binnen dit gebied voor elk gesloten bodemenergiesysteem een omgevingsvergunning beperkte milieutoets vereist.
Het college van B&W is het bevoegd gezag voor het verlenen van de omgevingsvergunning beperkte milieutoets. Een aanvraag daarvoor wordt beoordeeld aan de hand van artikel 2.17 Wabo in juncto artikel 5.13b, negende lid, Bor. Uit het samenstel van deze bepalingen volgt dat de omgevingsvergunning beperkte milieutoets slechts in twee gevallen geweigerd moet worden. Als deze weigeringsgronden zich niet voordoen, dan kan de omgevingsvergunning beperkte milieutoets niet worden geweigerd (limitatief-imperatief stelsel). Er kunnen op grond van artikel 5.13a Bor geen voorschriften worden verbonden aan de vergunning. De weigeringsgronden zijn als volgt:
Het bodemenergiesysteem kan zodanige interferentie veroorzaken met een ander open of gesloten bodemenergiesysteem dat het doelmatig functioneren van een van de desbetreffende systemen kan worden geschaad; of,
Er is anderszins sprake van ondoelmatig gebruik van bodemenergie.
Het college van B&W heeft beoordelingsruimte om in beleidsregels nader in te vullen wanneer er sprake is van het doelmatig functioneren van bodemenergiesystemen en wanneer er sprake is van ondoelmatig gebruik van bodemenergie. Het is niet mogelijk om aanvullende weigeringsgronden op te nemen in beleidsregels.
Dit Masterplan is opgesteld om de ondergrondse potentie van bodemenergie zo optimaal mogelijk te benutten om te kunnen voldoen aan de vraag. Dit kan worden gedaan door met name OBES toe te passen. In hoofdstuk 3 is daarom aan de hand van een aantal stappen beoordeeld hoe dit gedaan kan worden in het centrumgebied. Bij stap 3 (§ 3.2) is overwogen dat de ondergrondse potentie van bodemenergie onder normale/generieke plaatsingsregels veelal niet volledig wordt benut. Om de beschikbare ruimte in de ondergrond van het centrumgebied maximaal te benutten voor de duurzame energievoorziening is het daarom van belang de locaties van bronnen te verdichten en op elkaar af te stemmen. Verdichten van bronnen kan echter leiden tot negatieve interacties tussen bronnen van verschillende temperatuur (interferentie). In het kader van stap 4 en 5 (§ 3.3) is in beeld gebracht onder welke plaatsingsregels het aantal bodemenergiebronnen op verantwoorde wijze kan worden verdicht, dus zonder dat dit tot significante afname van de energieprestaties van individuele systemen leidt. In stap 6 (§3.4) is toegelicht dat er door het toepassen van optimalisaties tot een definitief aantal toe te passen OBES kan worden gekomen, dit aantal is hiervoor opgenomen in tabel 5.
Op basis van de voornoemde optimalisaties zijn per deelgebied in het centrumgebied plaatsings- en ordeningsregels opgesteld voor bodemenergiesystemen. Met deze plaatsings- en ordeningsregels wordt het ontstaan van interferentie, die het doelmatig functioneren van – met name OBES – kan schaden, voorkomen. Om ervoor te zorgen dat de bodemenergie in het centrumgebied zo doelmatig mogelijk kan worden ingezet door het gebruik van OBES, is er in een aantal deelgebieden geen ruimte voor gesloten bodemenergiesystemen. Deze zouden het doelmatig functioneren van de aanwezige OBES schaden en zorgen voor ondoelmatig gebruik van bodemenergie in het centrumgebied.
De plaatsings- en ordeningsregels die navolgend in § 4.1 t/m 4.5 zijn opgenomen gelden voor het desbetreffende gebied als beleidsregels als bedoeld in artikel 4:81 Awb over de toepassing van artikel 5.13b, negende lid, Bor bij de verlening van een omgevingsvergunning beperkte milieutoets voor gesloten bodemenergiesystemen. De regels die relevant zijn voor gesloten bodemenergiesystemen worden in dit hoofdstuk aangeduid door toevoeging van de volgende afkorting: (GBES).
Fellenoord
In het gebied Fellenoord (zie figuur 3) is op de lange termijn de geprognotiseerde vraag naar verwarming en koeling voor de gebouwen groter dan het aanbod uit de bodem. Om toch zoveel mogelijk gebouwen van bodemenergie (maximaal 31 doubletten) te kunnen voorzien, zijn de navolgende ordeningsregels van toepassing.
Algemeen
1. Alleen open bodemenergiesystemen in de vorm van clusters van doubletten zijn
toegestaan, dus geen monobronnen, recirculatiesystemen of gesloten bodem-energiesystemen
- (GBES);
2. Als regel geldt: aanleg op basis van collectiviteit. Collectiviteit betekent
dat een vergunningaanvraag gebaseerd moet zijn op een laag temperatuur bron-net geschikt
voor individuele of collectieve bodemenergiesystemen, waarbij één doublet - of zoveel
doubletten als er nodig zijn - op meerdere gebouwontwikkelingen (vastgoedprojecten)
worden aangesloten via een collectief laag temperatuur bron-net. Hiervan kan worden
afgeweken indien wordt aangetoond dat de individuele aanvraag geen andere (toekomstige)
(collectieve) OBES in de weg staat of indien deze later onderdeel kan worden van een
collectief systeem. Initiatiefnemers dienen in een vroeg stadium contact op te nemen
met de gemeente Eindhoven om de inpassing van het beoogde OBES af te stemmen.
Positionering
3. Alleen bronnen met de maximaal mogelijke effectieve filterlengte, een minimale
brondiameter van 800 mm en tot een diepte van maximaal 80 m-mv zijn toegestaan;
4. Bronnen worden geplaatst binnen de grenzen van de voor Fellenoord vastgestelde/
beschikbare zoekgebieden, corresponderend met het type bron (warm/koud).
N.B. enkele clusters liggen fysiek niet in het Deelgebied Fellenoord maar behoren wel tot de zoekgebieden van Fellenoord
5. Bronnen worden in principe niet in de openbare ruimte geboord, tenzij aan de
coördinator bodemenergie van de gemeente Eindhoven wordt aangetoond dat het niet anders
kan. In dat geval dient in een vroeg stadium bij de gemeente Eindhoven als grondeigenaar
toestemming te worden verkregen om bronlocaties en leidingtracés aan te mogen leggen.
6. De locaties van de clusters zijn op de plankaart aangegeven.
7. Een warme en een koude bron op de grens van een cluster, moeten een bepaalde
minimale afstand tot elkaar respecteren. Deze afstand is minimaal 2 x de thermische
straal (≈ 90 m) maar kan groter zijn, afhankelijk van het beoogde aantal bronnen in
betreffende clusters, zie tabel 6. De middelpunten van de clusters moeten minimaal
de aangegeven afstanden in tabel 6 tot elkaar respecteren.
Voorbeeld berekeningen:
a. Warme bron (hierna: W-bron) en koude bron (hierna: K-bron) in westelijke cluster
met 4 bronnen: K-bron aan zuidrand en W-bron aan noordrand van betreffende cluster:
er worden 4 bronnen geclusterd, dus de onderlinge afstand tussen het middelpunt van
de clusters moet ca. 175 m zijn.
b. en W-bron aan de zuidkant van westelijke cluster met 4 bronnen t.o.v. een K-bron
aan de noordkant van K-cluster met 5 bronnen: bij de één zijn er 4 bronnen geclusterd
en bij de andere 6. Dus onderlinge afstand tussen het middelpunt van de clusters is
ca. (175 + 215)/2 = 195 m
8. Binnen een cluster dienen warme, en dus ook koude, bronnen onderling 20 à 30
m uit elkaar te liggen. Niet minder in verband met ongewenste hydrologische effecten.
Bronnen worden zodanig geplaatst dat deze óf goed op elkaar aansluiten (dus 20 à 30
m uit elkaar) óf dat er voldoende ruimte is om later nog een bron tussen te kunnen
plaatsen.
Dimensionering systeem
9. Elk doublet is geschikt om een capaciteit van minimaal 150 m³/uur te injecteren
en onttrekken. Eventuele overcapaciteit wordt gemeld aan de coördinator bodemenergie
en beschikbaar gesteld aan andere initiatiefnemers.
10. Een doublet moet voorbereid zijn om naderhand aan te kunnen sluiten op een
bron-net (clustering);
11. In het ontwerp van nieuwe doubletten dient om droogvallen van de onderwaterpompen
te voorkomen, rekening gehouden te worden met een extra stijghoogteverlaging van 2
meter in de bron ten gevolge van de hydrologische invloed van andere doubletten.
12. Het uitleggen van alle doubletten binnen een buurt op dezelfde ontwerptemperaturen
is een belangrijke randvoorwaarde om de bronnen in de toekomst relatief eenvoudig
op een collectief bron-net aan te sluiten. De gemiddelde infiltratietemperatuur (of
ontwerptemperatuur) dient derhalve bij koudelevering 16 °C te bedragen, en bij warmtelevering
7 °C.
13. Om te voorkomen dat de cumulatieve effecten op de grondwaterstanden te groot
worden, wordt een maximum debiet van 150 m3/uur voorgeschreven. Dit geldt met name
voor het gebied ten zuiden van de spoorzone rondom het Station Eindhoven Centraal.
Mocht uit de effectberekeningen die bij een vergunningaanvraag worden ingediend blijken
dat er toch wateroverlast ontstaat dan dienen er extra beheersmaatregelen genomen
te worden in de vorm van bijvoorbeeld “spanningsbemalingen”.
GGB
14. VOCl-verontreinigingen in het grondwater vallen onder het GGB-beleid en mogen
de (doel)gebiedsgrens in horizontale en verticale richting niet overschrijden. Daarom
dienen alle aanvragen voor OBES vooraf getoetst te worden door de coördinator bodemenergie.
15. Overige verontreinigingen (o.a. minerale olie, aromaten en zware metalen) mogen
zich niet verder verspreiden en vallen buiten het GGB-beleid.
Energie
16. Elk OBES dient thermisch in balans te zijn. De provincie Noord-Brabant verwoordt deze balanssituatie in de beschikking van de vergunning Waterwet.
Grondwaterstanden
17. Nieuwe aanvragen van vergunningen in het kader van de Waterwet in dit deelgebied worden door de gemeente Eindhoven getoetst op het significant wijzigen van grondwaterstanden. In geval daardoor extra wateroverlast ontstaat, zal de gemeente Eindhoven daarvoor aanvullende beheersmaatregelen formuleren.
4.2 De binnenstad
In het gebied van de Binnenstad (zie figuur 4) is de geprognotiseerde vraag naar verwarming en koeling voor de gebouwen op de lange termijn groter dan het aanbod uit de bodem. Om toch zoveel mogelijk gebouwen van bodemenergie (maximaal 29 doubletten) te kunnen voorzien, zijn de navolgende ordeningsregels van toepassing.
Algemeen
1. Alleen open bodemenergiesystemen in de vorm doubletten zijn toegestaan, dus
geen monobronnen, recirculatiesystemen of gesloten bodemenergiesystemen – (GBES).
2. Alleen bronnen met maximale effectieve filterlengte, een minimale brondiameter
van 800 mm en een maximale capaciteit van 150 m3/uur en tot een diepte van maximaal
80 m-mv zijn toegestaan.
3. Bronnen worden geplaatst binnen de grenzen van de voor de Binnenstad vastgestelde/
beschikbare zoekgebieden, corresponderend met het type bron (warm/koud).
N.B. enkele clusters liggen fysiek niet in het Deelgebied Binnenstad, maar behoren wel tot de zoekgebieden van de Binnenstad. Daarnaast valt een stukje
aan de westzijde (nabij Emmasingel) in verband met de bodemsanering nabij het Emmasingelkwadrant
(Witte Dame) onder de gebieden “Vooralsnog geen bodemenergie” (zie § 4.4).
4. Zoeken naar bronlocaties is maatwerk in verband met beperkte (openbare) ruimte.
Bronnen worden in principe niet in de openbare ruimte geboord, tenzij aan de coördinator
bodemenergie van de gemeente Eindhoven wordt aangetoond dat het niet anders kan. In
dat geval dient in een vroeg stadium bij de gemeente Eindhoven als grondeigenaar toestemming
te worden verkregen om bronlocaties en leidingtracés aan te mogen leggen.
5. De locaties van de clusters zijn op de plankaart aangegeven. De ligging is globaal
geduid. In voorkomende gevallen kan hiervan in overleg met de coördinator bodemenergie
worden afgeweken. Voorwaarden hierbij zijn dat er dezelfde hoeveelheid warmte en koude
uit de bodem gehaald kan worden binnen het plangebied en dat de verontreinigingen
de GGB- grens niet overschrijden.
6. Een warme en een koude bron op de grens van een cluster, moeten een bepaalde
minimale afstand tot elkaar respecteren. Deze afstand is minimaal 2 x de thermische
straal (≈ 90m) maar kan groter zijn, afhankelijk van het beoogde aantal bronnen in
betreffende clusters, zie tabel 6. De middelpunten van de clusters moeten minimaal
de aangegeven afstanden in tabel 6 tot elkaar respecteren.
N.B. De warme en koude bron van de Heuvelgalerie werken op een ander temperatuurniveau
dan alle andere bodemenergiesystemen. De bronnen die worden geplaatst in de clusters
nabij de bronnen van Heuvelgalerie moeten tenminste 150 meter afstand tot de bronnen
van de Heuvelgalerie respecteren. Een kleinere afstand is toegestaan indien met een
effectenstudie is aangetoond dat de Heuvelgalerie daar geen nadelige effecten van
ondervindt.
7. Binnen een cluster dienen warme, en dus ook koude, bronnen onderling 20 à 30
m uit elkaar te liggen. Niet minder in verband met ongewenste hydrologische effecten.
Bronnen worden zodanig geplaatst dat deze óf goed op elkaar aansluiten (dus 20 à 30
m uit elkaar) óf dat er voldoende ruimte is om er later nog een bron tussen te kunnen
plaatsen.
Dimensionering systeem
8. Elk doublet is geschikt om de maximale capaciteit van 150 m³/uur te verwerken.
Eventuele overcapaciteit wordt gemeld aan de coördinator bodemenergie en beschikbaar
gesteld aan andere initiatiefnemers.
9. Een doublet moet voorbereid zijn om naderhand aan te kunnen sluiten op een bron-net;
10. In het ontwerp van nieuwe doubletten dient om droogvallen van de onderwaterpompen
te voorkomen, rekening gehouden te worden met een extra stijghoogteverlaging van 2
meter in de bron ten gevolge van de hydrologische invloed van andere doubletten.
11. Het uitleggen van alle doubletten binnen een buurt op dezelfde ontwerptemperaturen
is een belangrijke randvoorwaarde om de bronnen in de toekomst relatief eenvoudig
op een collectief bron-net aan te sluiten. De gemiddelde infiltratietemperatuur (of ontwerptemperatuur) dient derhalve bij koudelevering 16 °C te bedragen, en bij
warmtelevering 7 °C.
12. Om te voorkomen dat de cumulatieve effecten op de grondwaterstanden te groot
worden, wordt een maximum debiet van 150 m3/uur voorgeschreven. Dit geldt met name
voor het gebied ten zuiden van de spoorzone rondom het Station Eindhoven Centraal.
Mocht uit de effectberekeningen die bij een vergunningaanvraag worden ingediend blijken
dat er toch wateroverlast ontstaat dan dienen er extra beheersmaatregelen genomen
te worden in de vorm van bijvoorbeeld “spanningsbemalingen”.
GGB
13. VOCl-verontreinigingen in het grondwater vallen onder het GGB-beleid en mogen
de (doel)gebiedsgrens in horizontale en verticale richting niet overschrijden. Daarom
dienen alle aanvragen voor OBES vooraf getoetst te worden door de coördinator bodemenergie.
14. Overige verontreinigingen (o.a. minerale olie, aromaten en zware metalen) mogen
zich niet verder verspreiden en vallen buiten het GGB-beleid.
Energie
15. Elk OBES dient thermisch in balans te zijn. De provincie Noord-Brabant verwoordt deze balanssituatie in de beschikking van de vergunning Waterwet.
Grondwaterstanden
16. Nieuwe aanvragen van vergunningen in het kader van de Waterwet in dit deelgebied worden door de gemeente Eindhoven getoetst op het significant wijzigen van grondwaterstanden. In geval daardoor extra wateroverlast ontstaat zal de gemeente Eindhoven daarvoor aanvullende beheersmaatregelen formuleren.
4.3 Westzijde plangebied
In het gebied Westzijde (zie figuur 5) is op de lange termijn de geprognotiseerde vraag naar verwarming en koeling voor de gebouwen lager dan het aanbod uit de bodem. De navolgende ordeningsregels zijn van toepassing.
Binnen dit gebied dient vooral te worden voorkomen dat een OBES de grondwaterverontreiniging tot over de (westelijke) projectgrens verspreidt.
Algemeen
1. Alleen gesloten bodemenergiestystemen (GBES onder voorwaarden mogelijk) zijn toegestaan in het oranje gearceerde deelgebied, dus geen open bodemenergiesystemen
(OBES), clusters van doubletten en geen monobronnen of recirculatiesystemen.
2. Alleen open bodemenergiesystemen in de vorm van doubletten zijn toegestaan in
de blauwe en rode stroken, dus geen clusters van doubletten en geen monobronnen, recirculatiesystemen
of gesloten bodemenergiesystemen.
3. Wanneer de blauwe en rode stroken zich in het oranje gearceerde deelgebied bevinden
zijn in de stroken zowel open bodemenergiesystemen in de vorm van doubletten – als
GBES – toegestaan.
Positionering open bodemenergiesystemen
4. Bronnen worden geplaatst binnen de grenzen van de vastgestelde beschikbare zoekgebieden/stroken,
corresponderend met het type ( Bronnen zone koud / Bronnen zone warm).
5. Bronnen worden in principe niet in de openbare ruimte geboord, tenzij aan de
coördinator bodemenergie van de gemeente Eindhoven wordt aangetoond dat het niet anders
kan. In dat geval dient in een vroeg stadium bij de gemeente Eindhoven als grondeigenaar
toestemming te worden verkregen om bronlocaties en leidingtracés aan te mogen leggen.
6. Een warme en een koude bron dienen minimaal 100 meter uit elkaar te liggen.
7. Binnen één strook dienen bronnen circa 50 m uit elkaar te liggen.
Gesloten bodemenergiesystemen
De toepassing van gesloten bodemenergiesystemen is vergunningplichtig. Als aan de
voorwaarden (6 en 7) wordt voldaan, is er sprake van doelmatig gebruik van bodemenergie
als voldaan in artikel 5.13b, negende lid, Bor en kan het GBES worden toegestaan –
(GBES):
8. Er mogen alleen verticale GBES worden toegepast (geen horizontale, korven of
andere vormen) en wel op eigen kavel;
9. Systemen mogen niet dieper dan 80 m-mv worden geplaatst en zijn uitsluitend
gevuld met schoon leidingwater;
GGB
10. VOCl-verontreinigingen in het grondwater vallen onder het GGB-beleid en mogen
de (doel)gebiedsgrens in horizontale en verticale richting niet overschrijden. Daarom
dienen alle aanvragen voor OBES vooraf getoetst te worden door de coördinator bodemenergie.
11. Overige verontreinigingen (o.a. minerale olie, aromaten en zware metalen) mogen
zich niet verder verspreiden en vallen buiten het GGB-beleid.
12. Warme bronnen in de warme stroken (zie figuur 5) mogen alleen gekoppeld worden
aan de direct oostelijk gelegen koude bronnen in de koude stroken.
Energie
13. Elk OBES dient thermisch in balans te zijn. De provincie Noord-Brabant verwoordt deze balanssituatie in de beschikking van de vergunning Waterwet.
4.4 Vooralsnog geen bodemenergie
Binnen of nabij drie specifieke gebiedsdelen worden tussen 2021 en 2031 nog bodemsaneringen uitgevoerd en afgerond. Het betreft hier de bodemsaneringen Strijpsestraat en Tapuitstraat respectievelijk net buiten en binnen de projectgrens van het Masterplan en de gebiedsgrens van het GGB én de Witte Dame aan de Emmasingel. Omdat nieuwe OBES in de nabijheid de saneringen kunnen verstoren en mogelijk leiden tot ontoelaatbare verspreiding, is plaatsing van nieuwe bronnen in deze gebieden vooralsnog geen bodemenergie toegestaan.
Ook monobronnen, recirculatiesystemen of gesloten bodemenergiesystemen zijn niet toegestaan – (GBES).
4.5 Overige gebieden
Binnen de overige deelgebieden (onder voorwaarden GBES mogelijk) zal de vraag naar bodemenergie kleiner zijn dan het aanbod uit de bodem.
Er zijn binnen deze deelgebieden geen voorgeschreven zoekgebieden van toepassing. Wel gelden de navolgende ordeningsregels – (GBES).
Open bodemenergiesystemen
14. Open bodemenergiesystemen in de vorm van doubletten, monobronnen en recirculatiesystemen
zijn toegestaan;
15. Bronnen worden geplaatst binnen de grenzen van het deelgebied;
16. Bronnen worden in principe niet in de openbare ruimte geboord, tenzij aan de
coördinator bodemenergie van de gemeente Eindhoven wordt aangetoond dat het niet anders
kan. In dat geval dient in een vroeg stadium bij de gemeente Eindhoven als grondeigenaar
toestemming te worden verkregen om bronlocaties en leidingtracés aan te mogen leggen.
17. In geval van een doublet dienen een warme en een koude bron minimaal 3 x de
thermische straal uit elkaar te liggen;
18. Bronnen mogen niet dieper worden geboord dan 80 m-mv.
Gesloten bodemenergiesystemen
De toepassing van gesloten bodemenergiesystemen is vergunningplichtig. Als aan de voorwaarden (6 en 7) wordt voldaan, is er sprake van doelmatig gebruik van bodemenergie als voldaan in artikel 5.13b, negende lid, Bor en kan het GBES worden toegestaan – (GBES):
19. Er mogen alleen verticale GBES worden toegepast (geen horizontale, korven of
andere vormen) en wel op eigen kavel;
20. Systemen mogen niet dieper dan 80 m-mv worden geplaatst en zijn uitsluitend
gevuld met schoon leidingwater;
GGB
21. VOCl-verontreinigingen in het grondwater vallen onder het GGB-beleid en mogen
de (doel)gebiedsgrens in horizontale en verticale richting niet overschrijden. Daarom
dienen alle aanvragen voor OBES of GBES vooraf getoetst te worden door de coördinator
bodemenergie.
22. Overige verontreinigingen (o.a. minerale olie, aromaten en zware metalen) mogen
zich niet verder verspreiden en vallen buiten het GGB-beleid.
5 Verankering en vergunningverlening
5.1 Algemeen
Bij het toepassen van bodemenergie in Nederland wordt onderscheid gemaakt tussen open en gesloten bodemenergiesystemen. Binnen het plangebied van dit Masterplan Bodemenergie Centrumgebied Eindhoven kunnen beide systemen worden toegepast.
De wet- en regelgeving aangaande de toepassing van bodemenergiesystemen is divers. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de juridische verankering van het Masterplan enerzijds en een aantal bepalende vergunningsaspecten anderzijds. Het betreft hier de hoofdlijnen, waarbij het accent ligt op het perspectief van de (toekomstige) initiatiefnemer.
Aanvullende informatie is te vinden op de site van Rijkswaterstaat Bodem+, de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland en het SIKB.
5.2 Verankering van het Masterplan
5.2.1 Interferentiegebied
De gemeenteraad zal het plangebied van het Masterplan in een plaatselijke verordening aanwijzen als Interferentiegebied zoals bepaald in artikel 2.2b, eerste lid, Bor. Hierdoor is voor alle GBES op grond van artikel 2.21, zesde lid, Bor een omgevingsvergunning beperkte milieutoets vereist. Het college van B&W zal hoofdstuk 4 van het Masterplan vaststellen als beleidsregel als bedoeld in artikel 4:81 Awb voor de verlening van deze vergunning.
Het college van GS van de provincie Noord-Brabant is het bevoegd gezag voor vergunningen op grond van de Waterwet. Na de beoogde vaststelling van het Masterplan door de gemeente Eindhoven zal een vergunning voor de onttrekking van grondwater ten behoeve van een bodemenergiesysteem op grond van artikel 4, aanhef en onder i van de “Beleidsregel Grondwaterbeheer Noord-Brabant d.d. 9 april 2020” worden getoetst aan de gebruiks- en ordeningsregels in het Masterplan.
De ODZOB en het college van B&W toetsen vergunningaanvragen voor bodemenergie dan aan de plankaart en de ordeningsregels.
5.2.2 Relatie met het GGB
Het Masterplan heeft een sterke (juridische) verbinding met het GGB. Het GGB beschrijft de kaders waarbinnen geïdentificeerde diepe grondwaterverontreinigingen met vluchtige chloorkoolwaterstoffen mogen verspreiden en ‘vergrijzen’ binnen vastgestelde ruimtelijke grenzen. De gemeente Eindhoven is voornemens om het GGB-plan te laten vaststellen door de gemeenteraad. Daarmee komt synchronisatie tot stand in het toetsen van aanvragen voor OBES en GBES waar het gaat om hun eventuele effect op de verspreiding van grondwaterverontreinigingen, i.e. datgene waar het GGB-plan op toeziet.
5.2.3 Omgevingswet
Het Masterplan is niet los te zien van de komst van de Omgevingswet. In die wet worden vele sectorale wetten en regels gebundeld en geïntegreerd. De komst van de Omgevingswet is thans voorzien op 1 januari 2024. Navolgende paragrafen zijn beschreven vanuit de huidige situatie en praktijk (medio 2021). Na de inwerkingtreding van de Omgevingswet zal dit Masterplan worden overgenomen in het Omgevingsplan.
5.3 Vergunningverlening
5.3.1 Algemeen en samenhang wetgeving & Masterplan
Per 1 juli 2013 gelden er op grond van het Wijzigingsbesluit bodemenergiesystemen (WBBE)[2] regels voor zowel open als gesloten bodemenergiesystemen. Deze regels zijn opgenomen in verschillende besluiten, zoals het Activiteitenbesluit milieubeheer, het Besluit bodemkwaliteit, het Besluit hernieuwbare energie, het Besluit lozen buiten inrichtingen, het Besluit lozing afvalwater huishoudens, het Besluit omgevingsrecht en het Waterbesluit. Aan het WBBE liggen twee sturingsmotieven ten grondslag: het doelmatig gebruik van bodemenergie en bescherming van de bodem. Voorliggend Masterplan geeft hier mede invulling aan.
Voor de open systemen is het college van GS van de provincie het bevoegd gezag en voor de gesloten systemen het college van B&W van de gemeente. In de praktijk ligt de uitvoering van beide bevoegdheden veelal bij de regionale Omgevingsdienst, i.c. de ODZOB. Afstemming tussen de verschillende bestuursorganen is cruciaal om inconsistenties te voorkomen.
Initiatieven voor de realisatie van OBES en GBES worden in juridisch-procedurele zin geborgd in vergunningprocedures, waarbij via instructieregels (indien mogelijk) voorschriften aan de vergunning worden verbonden. Vanuit het perspectief van initiatiefnemers is het verkrijgen van een vergunning Waterwet leidend. De samenhang tussen de Waterwet(vergunning), de Wet bodembescherming, het WBBE, het GGB en het Masterplan is in figuur 8 schematisch gevisualiseerd.
[2] Stb. 2013, 112.
5.3.2 Open bodemenergiesystemen
Voor OBES dient een vergunning te worden aangevraagd bij het college van GS van de provincie Noord-Brabant in het kader van de Waterwet. Een Waterwetververgunning kan aan de hand van een m.e.r. beoordelingsnotitie en een effectenstudie inclusief GGB toetsing worden aangevraagd via het online Omgevingsloket. Voor de proceduretermijn wordt door de ODZOB de reguliere procedure doorlopen.
5.3.3 Gesloten bodemenergiesystemen
Binnen een aantal deelgebieden (zie hoofdstuk 4) zijn GBES toegestaan. De voorgenomen aanwijzing van het centrumgebied als interferentiegebied betekent dat een OBM (Omgevingsvergunning Beperkte Milieutoets) bij het college van B&W van de gemeente Eindhoven dient te worden aangevraagd. De OBM is een eenvoudige vergunning zonder voorschriften op grond van de Wabo, die met de reguliere procedure wordt voorbereid. Deze vergunning kan worden verleend op grond van artikel 2.17 Wabo jo. artikel 5.13b, negende lid, Bor. Voor GBES geldt een ja/nee-toets.. De omgevingsvergunning beperkte milieutoets wordt geweigerd als het GBES zodanige interferentie kan veroorzaken met een ander bodemsysteem dat het doelmatig functioneren van een van de desbetreffende systemen kan worden geschaad, dan wel anderszins sprake is van een ondoelmatig gebruik van bodemenergie. Hoofdstuk 4 van dit Masterplan bevat beleidsregels over de toepassing van artikel 5.13b, negende lid, Bor. Het college van B&W heeft deze bevoegdheid gemandateerd aan de ODZOB.
5.4 Verontreinigingen buiten GGB-scope
5.4.1 Verontreinigingen buiten GGB-scope
Voor de “overige verontreinigingen”, dat wil zeggen de verontreinigingen die niet onder het beheer van het GGB vallen, geldt het reguliere spoor van de Wet bodembescherming. Dit betekent dat deze verontreinigingen zich niet mogen verspreiden als gevolg van de huidige en toekomstige OBES. Aangezien deze verontreinigingen binnen het projectgebied zich ondieper en niet binnen de invloedsfeer van de OBES in het eerste watervoerende pakket bevinden, is er primair geen verspreiding c.q. beïnvloeding van deze verontreinigingen. Desondanks dient nadere beschouwing altijd in de effectenstudie behorende bij de vergunningaanvraag in kader van de Waterwet te worden meegenomen.
5.4.2 Toestemming aanleg in gemeentegrond
Gezien de drukte in de ondergrond onder de openbare ruimte hanteert de gemeente Eindhoven het principe dat bronnen en leidingen op eigen terrein of kavel dienen te worden aangelegd. Indien dit niet mogelijk is, dient in een vroeg stadium contact op te worden genomen met de coördinator bodemenergie. Bij nieuwbouw dient hierbij het ondergrondse ontwerp onderdeel uit te maken van het totale ontwerp. Hierbij is het van belang dat het ondergrondse ruimtebeslag tot een minimum beperkt wordt. Aan de hand van tekeningen van de initiatienemer zullen meerdere overleggen noodzakelijk zijn met de gemeente Eindhoven (zie ook § 5.4.6). Het doel is het verkrijgen van toestemming voor het aanleggen van bronnen en leidingen.
In een later stadium dient de toestemming door de aannemer verder geconcretiseerd te worden middels detailtekeningen en de aanvraag van een aanlegvergunning (middels WIOR) en mogelijk een opstalrecht.
5.4.3 Aanleg in verontreinigde bodem
Voor de plaatsing van bronnen en leidingen in een bestaand geval van ernstige bodemverontreiniging dienen (sanering)maatregelen te worden genomen. Indien het gaat om VOCl-verontreinigingen die opgenomen zijn in het GGB, vallen de maatregelen onder het regime van het GGB. Hiervoor dienen afspraken gemaakt te worden met de coördinator bodemenergie. Alle overige verontreinigingen vallen onder het normale regime van de Wbb. Hieraan voorafgaand stelt de initiatiefnemer een saneringsplan op en vraagt hierop een beschikking aan bij de ODZOB. De gemeente Eindhoven heeft haar taken/ het bevoegd gezag in het kader van de Wbb gemandateerd aan de ODZOB.
5.4.4 Besluit lozen buiten inrichtingen (Blbi)
Bij de aanleg van een OBES ontstaat afvalwater. Dit afvalwater, veelal 5 tot 10 m3 per boorgat, moet worden geloosd. Omdat dit niet in een (gecontroleerde) inrichting gebeurt, valt deze activiteit onder de werking van het Blbi. In hoofdstuk 3a van het Blbi zijn algemene regels opgenomen ten aanzien van bodemenergiesystemen. Aanvullende informatie is te vinden via het Kenniscentrum InfoMil van Rijkswaterstaat/I&W.
5.4.5 Activiteitenbesluit milieubeheer
Specifiek voor zowel OBES als GBES zijn in het Activiteitenbesluit met bijbehorende Activiteitenregeling regels en voorschriften opgenomen. Met deze regels en voorschriften dienen initiatiefnemers rekening te houden. Dat wil zeggen, in die deelgebieden waar OBES en/of GBES zijn toegestaan.
Voor een OBES dient de aanvraag Waterwet via het OLO tevens te worden uitgebreid met het onderdeel milieu. Bij de GBES is dit op basis van eerder genoemde OBM geregeld en is vooralsnog geen aanvulling op de aanvraag noodzakelijk.
5.4.6 Vooroverleg met coördinator bodemenergie gemeente
De coördinator bodemenergie van de gemeente draagt zorg voor een optimale inzet van bodemenergiesystemen binnen het plangebied.
Een initiatiefnemer dient vooroverleg te voeren met de coördinator bodemenergie om één en ander optimaal en tijdig te ontwerpen en configureren. Hierbij wordt niet enkel gekeken naar de energiekant, maar wordt integraal afgewogen. Zo wordt er gekeken naar verontreinigings- en verspreidingsaspecten, plaatsing en locatie van bronnen, hydrologische aspecten, ruimte/drukte in de ondergrond, bereikbaarheid en onderhoud, etc.
5.4.7 Coördinatie en communicatie met instanties
Initiatieven voor de aanleg van OBES en GBES vragen om actieve afstemming met en tussen de diverse instanties en betrokkenen. De primaire verantwoordelijkheid hiervoor ligt bij de initiatiefnemer. De gemeente zal hierin actief-faciliterend handelen. In het vooroverleg (zie voorgaande paragraaf) worden deze communicatiemomenten bepaald en gesynchroniseerd. Het betreft (met name) contactmomenten met de gemeente en de ODZOB.
5.4.8 Vergunningaanvraag
Indien aan de hiervoor beschreven stappen en onderdelen aandacht is besteed, kan voor een OBES invulling worden gegeven aan de daadwerkelijke vergunningaanvraag in het kader van de Waterwet. Zoals aangegeven is het essentieel dat de initiatiefnemer haar initiatief in een zo vroeg mogelijk stadium meldt bij de coördinator bodemenergie van de gemeente Eindhoven. Samen met de ODZOB kan de gemeente eventuele gelijktijdige initiatieven optimaal op elkaar afstemmen en synchroniseren.
Op basis van de Wet milieubeheer artikel 7.28 kan door de aanvrager een m.e.r. beoordelingsverzoek[3] inclusief aanmeldnotitie gelijktijdig met de aanvraag van de vergunning Waterwet indienen bij het Omgevingsloket (OLO).
Het college van B&W is het bevoegd gezag voor het verlenen van een omgevingsvergunning beperkte milieutoets als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder i, Wabo jo. 2.2a, zesde lid, Bor voor GBES. In een interferentiegebied als bedoeld in artikel 2.2b, eerste lid, Bor is aangewezen is voor alle GBES, ongeacht het bodemzijdig vermogen, een omgevingsvergunning beperkte milieutoets vereist.
Het college van B&W verleent deze vergunning op grond van artikel 2.17 Wabo jo. artikel 5.13b, negende lid, Bor. De omgevingsvergunning beperkte milieutoets wordt alleen niet verleend als het GBES zodanige interferentie kan veroorzaken met een ander bodemsysteem dat het doelmatig functioneren van een van de desbetreffende systemen kan worden geschaad, dan wel anderszins sprake is van een ondoelmatig gebruik van bodemenergie. Hoofdstuk 4 van dit Masterplan bevat beleidsregels over de toepassing van artikel 5.13b, negende lid, Bor.
[3] Het betreft hier geen m.e.r. plicht. Deze is alleen van toepassing indien in gevallen waarin meer dan 10 miljoen m³ grondwater wordt verplaatst.
Referenties
Beernink, S., Hartog, N., Bloemendal, M., Meer, M.v.d., 2019. ATES systems performance in practice: analysis of operational data from ATES systems in the province of Utrecht, The Netherlands, European Geothermal Congress, The Hague, Netherlands
Bloemendal, M., beernink, S., Valstar, J., Lugtenbelt, R., Brugge, R.v.d., 2020. Optimale ondergrondse inpassing van open bodemenergiesystemen in: KWR (Ed.). KWR Water research, Nieuwegein
Bloemendal, M., Hartog, N., 2018. Analysis of the impact of storage conditions on the thermal recovery efficiency of low-temperature ATES systems. Geothermics 17, 306-319
Bloemendal, M., Jaxa-Rozen, M., Olsthoorn, T., 2018. Methods for planning of ATES systems. Applied Energy 216, 534-557
Duijff, R., 2019. Interaction between multiple ATES systems. Delft University of Technology, Delft
Willemsen, N., 2016. Rapportage bodemenergiesystemen in Nederland. RVO / IF technology, Arnhem
Alvarez, P. J. J., & Illman, W. A. (Walter A. (2006). Bioremediation and natural attenuation : process fundamentals and mathematical models. Hoboken, New Jersey: Wiley-Interscience. John Wiley & Sons, Inc. Publication
Bakr, M., Oostrom, N. Van, & Sommer, W. (2013). Efficiency of and interference among multiple Aquifer Thermal Energy Storage systems ; A Dutch case study. Renewable Energy, 60, 53–62. https://doi.org/10.1016/j.renene.2013.04.004
Bloemendal, M., Olsthoorn, T., & Boons, F. (2014). How to achieve optimal and sustainable use of the subsurface for Aquifer Thermal Energy Storage. Energy Policy, 66, 104–114. https://doi.org/10.1016/j.enpol.2013.11.034
Bloemendal, J.M., 2018. The hidden side of cities; Technische Universiteit Delft.
Bloemendal, M., & Hartog, N. (2018). Analysis of the impact of storage conditions on the thermal recovery efficiency of low-temperature ATES systems. Geothermics, 71, 306–319. https://doi.org/10.1016/j.geothermics.2017.10.009
Bloemendal, M. and T. Olsthoorn (2018). "The effect of a density gradient in groundwater on ATES system efficiency and subsurface space use." Advances in Geosciences 45: 85-103
Bonte, M. (2013). Impacts of shallow geothermal energy on groundwater quality; Vrije Universiteit Amsterdam
Bonte, M., Mesman, G., Kools, S., Meerkerk, M., Schriks, M., 2013. Effecten en risico's van gesloten bodemenergiesystemen. KWR Watercycle research institute, Nieuwegein.
Bradley, P. M. (2000). Microbial degradation of chloroethenes in groundwater systems. Hydrogeology Journal, 8(1), 104–111. https://doi.org/10.1007/s100400050011
DeltaFacts. (2020). Effects of open and closed soil energy systems on groundwater quality (pp. 1–19). pp. 1–19
Dinkla, I., Lieten, S., Hartog, N., & Drijver, B. (2012). Meer met Bodemenergie -Rapport 3/4. Effecten op de ondergrond. Effecten van bodemenergiesystemen op de geochemie en biologie in praktijk. Resultaat metingen op pilotlocaties en labtesten
Dinkla, I., Lieten, S., Vries, E. de, Hartog, N., & Hoekstra, N. (2012). Meet met Bodemenergie (MMB) – Rapport 9 Effect op Saneering. Effecten van bodemenergiesystemen bij inzet bodemsanering resultaat metingen op pilotlocaties en in labtesten. Retrieved from www.meermetbodemenergie.nl
GBK, 2021, Oplevering fase 1 Masterplan Bodem Energie Eindhoven
Gemeente Eindhoven, Warmtevisie 2020
Gemeente Eindhoven, Transitievisie Warmte
Gemeente Eindhoven, Energievisie centrumgebied Eindhoven
Gemeente Eindhoven, 2021, Gebiedsplan Gebiedsgericht Grondwaterbeheer Eindhoven-Centrum, gemeente Eindhoven, kenmerk 20797.4197GBP/2.1, d.d. 5 mei 2021
Geofoxx, 2020, Geohydrologische modelstudie Centrumgebied e.o. te Eindhoven (GGB), kenmerk 20190825_b1RAP.docx, d.d. 17 maart 2020
Hartog, N. (2011). Anticipated temperature effects on biogeochemical reaction rates in seasonal Aquifer Thermal Energy Storage (ATES) systems: an evaluation using the Arrhenius equation. 1e Nationaal Congres Bodemenergie - Utrecht, Nederland, 13 - 14 Oktober 2011, 5
Henssen, M., & Hartog, N. (2012). Meet met Bodemenergie (MMB) – Rapport 11 - Gebiedsgericht Grondwaterbeheer. Inpassing van bodemenergie in gebiedsgrondwaterbeheer – kansen en aandachtspunten
Hoekstra, N., Slenders, H., van de Mark, B., Smit, M., Bloemendal, M., Van de Ven, F., … Simmons, N. (2018). Europe-wide Use of Sustainable Energy from Aquifers, Climate-KIC. D1e E - USE ( aq ) Technical performance & monitoring report Dutch pilot Utrecht. Retrieved from https://www.deltares.nl/app/uploads/2019/10/D1e-Dutch-pilot-Utrecht.pdf
Hofman-Caris, C. H. M., Harmsen, D. J. H., Hartog, N., Nicolaes, T., Janssen, L. J. J. M., Winters-Breur, E., & Keijzer, T. J. S. (2017). The potential of using UV photolysis in an aquifer thermal energy storage system to remediate groundwater contaminated with chloro ethenes. Journal of Environmental Chemical Engineering, 5(3), 2921–2929 https://doi.org/10.1016/j.jece.2017.05.035
Koenders, M., 2012. Meer met Bodemenergie research program
Lenselink, G., Van Schaik, M., Rob Heijer, R., Hartog, N., Roosjen, R., Hoekstra, N. De bodem als thermosfles. Bodem nr. 3, juni 2019
Ni, Z., van Gaans, P., Smit, M., Rijnaarts, H., & Grotenhuis, T. (2016). Combination of aquifer thermal energy storage and enhanced bioremediation: resilience of reductive dechlorination to redox changes. Applied Microbiology and Biotechnology, 100(8), 3767–3780. https://doi.org/10.1007/s00253-015-7241-6
Ni, Z., Van Gaans, P., Smit, M., Rijnaarts, H., & Grotenhuis, T. (2015). Biodegradation of cis-1,2-Dichloroethene in Simulated Underground Thermal Energy Storage Systems. Environmental Science and Technology, 49(22), 13519–13527. https://doi.org/10.1021/acs.est.5b03068
Oorstrom, N. van, & Bakr, M. (2012). Meer met Bodemenergie - Rapport 7 Interferentie. Effecten van bodemenergiesystemen op hun omgeving - modellering grootschalige inpassing in stedelijke gebieden
Pankow, J. F., & Cherry, J. A. (1996). Dense Chlorinated Solvents and other DNAPLs in Groundwater: History, Behavior, and Remediation. Portland, Oregan: Waterloo Press
Pellegrini, M., Bloemendal, M., Hoekstra, N., Spaak, G., Andreu Gallego, A., Rodriguez Comins, J., … Steeman, H. J. (2019). Low carbon heating and cooling by combining various technologies with Aquifer Thermal Energy Storage. Science of the Total Environment, 665, 1–10. https://doi.org/10.1016/j.scitotenv.2019.01.135
Phernambucq, I. H. (2015). Contaminant spreading in areas with a high density of Seasonal Aquifer Thermal Energy Storage (SATES) systems. MSc Thesis. Utrecht: Utrecht University
Schultz van Haegen, M.H., 2013. Wijzigingsbesluit bodemenergiesystemen, in: Environment, M.o.I.a. (Ed.). Staatscourant 23617, Den Haag
Slenders, H. L. A., Dols, P., Verburg, R., & Vries, A. J. de. (2010). Sustainable Remediation Panel : Sustainable Synergies for the Subsurface : Combining Groundwater Energy With Remediation. Remediation Journal, 20(2), 143–153. https://doi.org/10.1002/rem.20246
Schultz van Haegen, M. H. (2013). Wijzigingsbesluit bodemenergiesystemen. M. o. I. a. Environment. Den Haag, Staatscourant 23617
Sommer, W., Drijver, B., Verburg, R., & Slenders, H. (2013). Combining shallow geothermal energy and groundwater remediation. Researchgate.Net, (June), 3–7.
Retrieved from http://www.researchgate.net/publication/254864457_Combining_shallow_geothermal_energy_and_groundwater_remediation/file/3deec51ff824b965fb.pdfSommer, W. T. (2015). Modelling and monitoring of Aquifer Thermal Energy Storage. In Wageningen University
Spoor, A. (2015). Analysis of groundwater flow dynamics in a contaminated area and the influences of the ATES system of the High Tech Campus - MSc Thesis.
Verburg, R., Slenders, H., Hoekstra, N., Nieuwkerk, E. van, Guijt, R., Mark, B. van der, & Mimpen, J. (2010). Handleiding boeg Bodemenergie en grondwaterverontreiniging: Het ijs gebroken
Zuurbier, K. G., Hartog, N., Valstar, J., Post, V. E. A., & Van Breukelen, B. M. (2013). The impact of low-temperature seasonal aquifer thermal energy storage (SATES) systems on chlorinated solvent contaminated groundwater: Modeling of spreading and degradation. Journal of Contaminant Hydrology, 147, 1–13. https://doi.org/10.1016/j.jconhyd.2013.01.00
Bijlage I Overzicht Informatieobjecten
- Bronnen zone koud
-
/join/id/regdata/gm0772/2025/45c8579455224d6bbca9b93c03575399/nld@2025‑03‑25;08034049
- Bronnen zone warm
-
/join/id/regdata/gm0772/2025/56ccebfd3b624d35844f7e93d7f7f20f/nld@2025‑03‑25;08034049
- Deelgebied Binnenstad
-
/join/id/regdata/gm0772/2025/b31144da5bce4b5ab9f5437dd9818ccf/nld@2025‑03‑25;08034049
- Deelgebied Fellenoord
-
/join/id/regdata/gm0772/2025/73c353010fb841d28d3170087a438e08/nld@2025‑03‑25;08034049
- GBES onder voorwaarden mogelijk
-
/join/id/regdata/gm0772/2025/8cee7d84092b4d50a0f0c19779bec9e6/nld@2025‑03‑25;08034049
- gebieden vooralsnog geen bodemenergie
-
/join/id/regdata/gm0772/2025/0d654e5930b041f8821164213ed7bb59/nld@2025‑03‑25;08034049
- overige deelgebieden (onder voorwaarden GBES mogelijk)
-
/join/id/regdata/gm0772/2025/d8bdf23ca63842f586bd0da86d27d809/nld@2025‑03‑25;08034049
- Projectgrens Masterplan en interfentiegebied
-
/join/id/regdata/gm0772/2025/903c2ac75de44f0491cd8daf61c0efc9/nld@2025‑03‑25;08034049
- zoekgebieden broncluster koud
-
/join/id/regdata/gm0772/2025/b2de23ab87074c1e8182eb7d0c43bbdf/nld@2025‑03‑25;08034049
- zoekgebieden broncluster warm
-
/join/id/regdata/gm0772/2025/e4022c26e1184aae9f645f6ac1469ab8/nld@2025‑03‑25;08034049
II Overzicht Documentenbijlagen
- Bijlage III: Beschrijving GGB model
-
/join/id/regdata/gm0772/2025/da2f85d229b049e18446c2c7002b19b4/nld@2025‑03‑25;08034049
- Bijlage VI Plankaart
-
/join/id/regdata/gm0772/2025/6d5231134cce468695dd68e0272fcd66/nld@2025‑03‑25;08034049
Bijlage III Bijlage I: Optimalisatie gebruik van de ondergrond met OBES
1 Optimalisatie gebruik van de ondergrond met OBES
Filterlengte – verticale verspreiding van warmte/koude
Voor het bepalen van het ontwerp voor de broncapaciteit is uitgegaan van een filterlengte van 35 m in het pakket van 60 m dik, i.v.m. de aanwezige kleilagen. De temperatuurverandering rondom de bron zal door onvolkomenheid van het bronfilter echter over grotere laagdikte verspreiden. Hoeveel de verticale verspreiding precies is, is op voorhand lastig te beoordelen omdat dat afhangt van de details van de bodemopbouw ter plaatse van de boring en op welke verticale afstand van kleilagen de filters worden geïnstalleerd. In deze analyse is de inschatting gehanteerd dat de verspreiding van warmte over 50m plaatsvindt, dus 15m meer dan dat het bronfilter lang is.
Filterlengte – conductieverliezen en afdrijving
Om optimaal gebruik te maken van de ruimte in de aquifer geldt voor drukke gebieden dat het altijd het beste is om de volledige aquifer dikte te gebruiken (Bloemendal et al., 2020; Bloemendal et al., 2018), ook voor kleine systemen. Dit beperkt de grootte van de thermische straal, en in veel gevallen beperkt het ook nog eens de warmteverliezen die optreden door conductie (Bloemendal and Hartog, 2018).
Bronlocatie – horizontale verspreiding van warmte/koude Standaard beleid is om bij OBES tegengestelde (koude en warme) bronnen op circa 3 maal de thermische straal van elkaar te positioneren (zie kader “Plaatsing op basis van de thermische straal”). In drukke gebieden wordt daar in de praktijk al vaak van afgeweken, door die afstand te verkleinen naar 2 maal de thermische straal. Hierbij is de thermische straal is gebaseerd op het maximaal vergunde opslagvolume in de bronnen.
Onderzoek naar het effect van onderlinge interactie tussen tegengestelde OBES bronnen op de energieprestatie van een individueel OBES heeft aangetoond dat er bij het toepassen van 2 maal de thermische straal op basis van het werkelijke jaarlijks gemiddelde opslagvolume verwaarloosbare negatieve effecten optreden (Bloemendal et al., 2020). In de praktijk is werkelijk verpompt een factor 2 tot 1.5 kleiner dan het maximale opslag volume (Beernink et al., 2019; Willemsen, 2016).
Om zoveel mogelijk bodemenergiesystemen te kunnen accommoderen in de gebieden waar de vraag groter is dan het aanbod, worden de inzichten uit deze studie toegepast. Uitgangspunt[4] is daarbij dat de maximale capaciteit van bodemenergiesystemen jaarlijks vrijwel volledig worden benut (vergund is gelijk aan verpompt). Voor bronnen van hetzelfde type geldt dat onderlinge interactie positief werkt en dat deze op maximaal 0.5 maal de thermische straal afstand moeten worden geplaatst.
Door de achtergrondstroming drijft een deel van de opgeslagen warme en koude grondwater weg van de bron. Hier is rekening mee gehouden voor het bepalen van de verliezen en interactie met eventuele OBES bronnen die benedenstrooms liggen.
[4] Belangrijke kanttekening voor gebiedsregisseur/vergunningverlener: vergunningen moeten worden verleend op basis van reële inschatting van de jaarlijks gemiddelde energievraag, zonder allerlei veiligheidsmarges om eventuele extreme jaren op te kunnen vangen. Nog een voordeel van collectief, je kan bijsturen op basis van werkelijk gebruik. I.p.v. onzekere verwachtingen tijdens het ontwerp van het OBES hele delen van de ondergrond opgeven aan een individuele initiatiefnemer. Maar dat vraagt dus ook wel wat regie op voorhand, door niet zorgvuldig aanvragen te beoordelen.
Beperken verspreiding van verontreiniging
Bodemenergiesystemen zorgen voor verspreiding en verdunning van in de in hun beïnvloedingsgebied aanwezige verontreinigingen. De volgende verspreidingsmechanismen treden daarbij op:
1. Mengen van verticale watersamenstellingsgradiënten. Door het onttrekken van grondwater over de hele filterlengte van een OBES-bron worden variaties in watersamenstelling over de dikte van de aquifer gemengd en gehomogeniseerd (Figuur 9) (Dinkla, Lieten, Hartog, et al., 2012; Bloemendal, M. and T. Olsthoorn, 2018). Verontreinigd grondwater kan zich tijdens de onttrekking mengen met schoon grondwater en zich in verticale richting verspreiden. Hoe groter het onttrokken en geïnjecteerde volume, hoe groter dit effect (Phernambucq, 2015).
2. Dispersie aan de randen van een geïnjecteerd volume. Dispersie mengt het geïnjecteerde grondwatervolume met het omgevingsgrondwater op de (hydraulische) grens van het geïnjecteerde volume (Figuur 10). Geïnjecteerd verontreinigd grondwater mengt zich zo met schoon omgevingsgrondwater en andersom, resulterend in grotere verontreinigde volumes. Hoe hoger de pompsnelheid en het watervolume, hoe hoger de mengeffecten van de dispersie op de verspreiding van de verontreiniging (Henssen et al., 2012). Als OBES systemen met volumebalans draaien, zorgt dispersie er voor dat de verontreinigingen zich verspreiden buiten de hydraulische invloedssfeer van het OBES.
3. Onvolledige terugwinning van het geïnjecteerde volume. Als gevolg van de achtergrondstroming van het grondwater wordt het geïnjecteerde volume water in een OBES verplaatst in de tijd tussen de pompcycli (Figuur 11A) (Bonte, 2013). Deze verplaatsing houdt in dat voor elke pompcyclus een deel van het geïnjecteerde volume niet volledig wordt teruggewonnen, maar wordt vervangen door grondwater van bovenstrooms, dat vervolgens tijdens de onttrekking wordt vermengd met het oorspronkelijke geïnjecteerde volume. Het niet-teruggewonnen deel blijft in de aquifer en stroomt verder stroomafwaarts. Deze vermenging van inkomend grondwater in de onttrekkingsfase verspreidt de verontreiniging tussen de injectie- en de onttrekkingsputten en de vermenging van het niet-teruggewonnen deel met het omgevingsgrondwater verspreidt de verontreiniging buiten het toestroomgebied van het systeem. De mate van verspreiding is afhankelijk van de natuurlijke grondwaterstroming ten opzichte van het opslagvolume (Phernambucq, 2015). Een onvolledige onttrekking van het geïnjecteerde volume kan ook het gevolg zijn van een structurele energieonbalans in de warme en koude vraag van het OBES. Als bijvoorbeeld de warmtevraag groter is dan de koudevraag, zal er meer koud water in de aquifer worden geïnjecteerd dan dat er wordt onttrokken (Figuur 11B). Op lange termijn kan dit resulteren in een steeds grotere koude zone die de verontreiniging verspreidt (Bloemendal et al. 2020). Het omgekeerde zal natuurlijk het geval zijn wanneer de koudevraag groter is dan de warmtevraag met hetzelfde resultaat.
4. Transport door OBES. In een OBES wordt grondwater gerecirculeerd door middel van onttrekking op de ene locatie en simultaan her-injectie van grondwater op een andere locatie. Wanneer de verontreiniging aanwezig is, leidt dit tot de verspreiding van de verontreiniging van de extractie- en injectieplaatsen van één OBES (Figuur 12A) en tussen meerdere bronnen van hetzelfde OBES (Figuur 12B). Het ontwerp van het OBES is van invloed op de mate van verspreiding; hoe meer injectie- en onttrekkingsputten in het systeem, hoe groter de verdunning, en hoe groter de afstand tussen de putten, hoe groter het mogelijke verspreidingsgebied. In het geval van het aantal putten zal de verspreiding van de verontreiniging afhangen van het feit of de beïnvloedingsgebieden van de putten elkaar binnen hetzelfde systeem overlappen. De koppeling van de putten heeft ook invloed op de verspreiding van verontreinigingen. Phernambucq (2015) liet zien hoe de verontreiniging die in 1 put wordt aangetrokken, sterk verdund in alle putten van het andere type wordt geïnfiltreerd.
5. Veranderingen in de grondwaterstroming. Door onttrekken en infiltreren in OBES bronnen verandert de stijghoogte van het grondwater
rondom de bronnen en daarmee de hydraulische gradiënt. kan ervoor zorgen dat de verontreiniging
zich in de directe nabijheid van het OBES zich in andere richtingen verspreidt dan
de heersende achtergrondstroming (Spoor, 2015).
In het geval van een opgeloste verontreiniging neemt het volume van de verontreinigde
pluim toe als gevolg van deze processen, hoewel de concentratie in de pluim wordt
verdund. Echter, in het geval dat DNAPL aanwezig is, kunnen deze processen het oplossen
daarvan stimuleren, waardoor naast het pluimvolume ook de contaminantenmassa toeneemt
(Henssen et al., 2012; Zuurbier et al., 2013).
6. Interactie van meerdere OBES. Wanneer meerdere OBES in een gebied aanwezig zijn, kan er overlapping zijn tussen de thermische en hydraulische invloedssfeer van de systemen (Dinkla, Lieten, Hartog, et al., 2012). Deze overlapping kan ervoor zorgen dat verontreinigingen van het ene OBES naar het andere springen (Figuur 13). Gewoonlijk worden OBES bronnen zo geïnstalleerd dat elk systeem buiten de thermische invloedssfeer van een ander systeem wordt geplaatst. De hydraulische invloedssfeer is echter 1,5 keer groter dan de thermische invloedssfeer (Phernambucq, 2015), en verontreinigingen verplaatsen zich juist binnen de hydraulische invloedssfeer. Als systemen te dicht bij elkaar worden geplaatst kunnen verontreinigingen van het ene systeem naar het andere worden verspreid, terwijl er geen nadelige gevolgen zijn voor de thermische efficiëntie van het systeem. Hierdoor wordt een groot gebied zeer snel bestreken (Phernambucq, 2015). Bovendien zijn in gebieden met OBES-bronnen in elkaars nabijheid de hydraulische en thermische stralen niet perfect cirkelvormig en versterken de hydraulische interacties tussen de systemen de effecten van overlappende zones.
7. Overige factoren. De ontwikkeling van de pluimmassa en -omvang is ook afhankelijk van de vraag of de afbraaksnelheid in het sediment wordt beïnvloed door de menging. Mengen veroorzaakt over het algemeen een homogenisering van het grondwater (Dinkla, Lieten, Vries, et al., 2012). Zuurbier et al. (2013) hebben met modellering aangetoond door welke factoren de totale afbraaksnelheid van de verontreiniging wordt beperkt, en of het OBES de afbraak door middel van mengprocessen al dan niet kan versterken. Onder omstandigheden waarin de afbraaksnelheid van de verontreiniging wordt beperkt door de langzame afgifte van elektronendonoren uit het sediment (bijvoorbeeld door afbraak van sedimentair organisch materiaal), kan het OBES de afbraak verbeteren door een betere verspreiding van de verontreiniging in de watervoerende laag, waardoor de verontreiniging wordt blootgesteld aan een groter deel van de afbraakcapaciteit die in het sediment aanwezig is. Dit op voorwaarde dat de redoxcondities niet verslechteren als gevolg van het OBES. Onder omstandigheden waarin al voldoende elektronendonoren beschikbaar zijn, leidt de aanwezigheid van het OBES tot een grotere verspreiding van de verontreiniging, met als gevolg een groter pluimvolume, maar geen verbeterde afbraak (Zuurbier et al., 2013). Menging kan ook resulteren in het verlies van specifieke redox niches, wat een negatief effect kan hebben op de afbraak van de verontreiniging. Dit kan echter ook leiden tot vermenging van koolstofbronnen, elektronenacceptoren en/of bacteriën, wat een (positief) effect kan hebben op de snelheid van de afbraak van de verontreiniging grondwater (Dinkla, Lieten, Vries, et al., 2012).
Binnen het plangebied van het Masterplan mag verontreiniging worden verspreid en verdund. De 5 mg/l concentratie contour mag echter niet over de grens van het gebied komen. Met name verspreiding door bodemenergie met meerdere bronnen en van het ene bodemenergie systeem naar de andere kan zorgen voor overschrijding van de in het GGB gestelde norm. Daarom kunnen bodemenergie bronnen in het plangebied alleen 1-0p-1 gekoppeld worden via een bron TSA, dus grondwater uit meerdere bronnen kan niet worden gemengd.
Verder kan met ordeningsregels voor bronlocaties nader worden gestuurd op het beperken van het overspringen in gebieden waar dat nodig is. Hierbij geldt dat het clusteren van gelijke type bronnen de verspreiding beperkt en dat moet worden voorkomen dat via bronnen in verschillende clusters, bodemenergiesystemen verschillende clusters/stroken en stroken met elkaar verbindt. Waar nodig wordt er gestuurd op positionering van bronparen in clusters/stroken.
Bijlage IV Bijlage II: Beschrijving Thermisch Referentie model
1 Beschrijving Thermisch Referentie model
In deze bijlage worden de resultaten van de optimalisatie en verdichting van het thermisch model toegelicht. Daarnaast wordt ook de finale thermische toetsing van het referentiemodel per deelgebied beschreven waarbij duidelijk wordt dat het verregaand geoptimaliseerde en verdichte referentiemodel niet tot ontoelaatbare thermische kortsluitingen tussen de verschillende OBES-systemen zal leiden.
Thermische berekeningen met HSTwin2D
Om de hydrothermische berekeningen uit te voeren is gebruik gemaakt van HSTwin2D. Met dit programma kan warmtetransport worden berekend in een verzadigd grondwatersysteem (1-laagsmodel). De invoerparameters zijn vastgesteld op basis van de tabellen 1 en 2 in het hoofddocument.
Met HSTwin2D kunnen naast de thermische invloedsgebieden van OBES-systemen ook de thermische interacties tussen de systemen vastgesteld worden. Het thermische invloedsgebied is het gebied rondom een infiltratiebron waar de temperatuur meer dan 0,5°C afwijkt van de natuurlijke grondwatertemperatuur. De natuurlijke grondwatertemperatuur van het opslagpakket in Eindhoven bedraagt gemiddeld circa 12°C.
Om de maximale thermische capaciteit van OBES te bepalen is uitgegaan van de effectieve filterlengte zoals die is opgenomen in tabel 2. Het doorrekenen van warmte en koude opslag op basis van een effectieve filterlengte in plaats van op basis van de dikte van het watervoerende pakket is een gebruikelijke worst-case-benadering die ook bij de aanvraag van een Waterwetvergunning wordt toegepast. In deze zin sluiten de thermische berekeningen in dit Masterplan direct aan bij de methoden van beoordelen door de ODZOB.
Scenario’s
Om te bepalen wat het maximale aanbod is van OBES binnen de projectgrenzen van het Masterplan Bodemenergie Eindhoven zijn de volgende scenario’s uitgewerkt:
Graslandmodel (geen beperkende factoren);
Thermisch referentiemodel (geoptimaliseerd op basis van GGB-model en verdicht op basis van vraag en aanbod van bodemenergie).
Graslandmodel
In het graslandmodel wordt een optimaal gebruik van de ondergrond door de nieuwe OBES systemen met de eigenschappen van tabel 2 kruislings te verdelen over het totale projectgebied. Het graslandscenario kan beschouwd worden als het maximale aanbod van bodemenergie zonder dat rekening gehouden wordt met andere beperkende factoren dan de ondergrond zelf.
Het maximaal aantal OBES-systemen (volgens de standaard ontwerprichtlijnen van tabel 2) dat in het graslandmodel kan worden geplaatst bedraagt 172 stuks. De maximale hoeveelheden energie die per seizoen met deze 172 systemen kan worden geleverd bedraagt ruim 270.000 MWh.
Naast doubletten (OBES) is in het graslandmodel ook gekeken naar de mogelijkheden van de toepassing van monobronnen en gesloten systemen (GBES). Het aantal monobronnen en GBES-systemen dat in het graslandmodel geplaatst kan worden bedraagt respectievelijk 403 en 58.040. Vanwege de relatief geringe boordiepte zijn de energieopbrengsten van mono-bronnen en GBES-systemen echter 37 tot 33% lager.
Thermisch referentiemodel
Het thermisch referentiemodel is in feite een verregaand geoptimaliseerd en verdicht model van het graslandmodel waarbij na elke iteratiestap (in totaal 5 iteraties) de resultaten zijn getoetst aan het GGB-model (zie bijlage III).
Op basis van de eerste iteratiestap is een aantal aandachtsgebieden onderscheiden waarvoor vergelijkbare optimalisaties en verdichtingen nodig zijn. Werd in het graslandmodel nog op niveau van woonwijken gekeken, in het thermisch referentiemodel is uitgegaan van een beschouwing op grotere en relevantere schaal en zijn de deelgebieden, zoals die in tabel 5 van het hoofddocument, overgenomen.
In de deelgebieden Fellenoord en De Binnenstad is het aanbod relatief gering ten opzichte van de energie- en vermogensvraag en is er verregaand verdicht om zoveel mogelijk aan de bovengrondse vraag te voldoen. Daarbij ontstond de noodzaak om de warme en koude bronnen zoveel mogelijk te clusteren, overeenkomstig de ordening zoals ook is toegepast bij de bestaande systemen op het TU-terrein.
Voor het deelgebied Westzijde plangebied lag de nadruk op optimalisatie om te kunnen voldoen aan de toetsing met het GGB-model. Daarbij is de ordening in stroken uitgewerkt zodat voorkomen wordt dat de aanwezige verontreinigingen zich over de westelijke projectgrens verspreiden.
Thermische toets Fellenoord
De 31 doubletten zoals die na optimalisatie en verdichting in het deelgebied van Fellenoord ter beschikking gesteld kunnen worden zijn met behulp van het thermisch referentiemodel doorgerekend en getoetst. Vanwege de modelbeperking van het programma HSTwin2D (maximaal aantal in te voeren bronnen bedraagt 100) is Fellenoord in 2 stukken gepresenteerd; oost en west. In de onderstaande figuren is bovendien onderscheid gemaakt in respectievelijk de contouren aan het einde van het winter- en het zomerseizoen.
Uit de berekeningen blijkt dat er geen onacceptabele thermische interacties tussen de clusters en reeds bestaande systemen zal plaatsvinden.
Thermische toets De Binnenstad
De 29 doubletten zoals die na optimalisatie en verdichting in het deelgebied De Binnenstad ter beschikking gesteld kunnen worden zijn met behulp van het thermisch referentiemodel doorgerekend en getoetst. In navolgende figuren is onderscheid gemaakt in respectievelijk de contouren aan het einde van het winter- en het zomerseizoen.
Uit de berekeningen blijkt dat er geen onacceptabele thermische interacties tussen de clusters en reeds bestaande systemen zal plaatsvinden.
Thermische toets Westzijde plangebied
De 34 doubletten zoals die na optimalisatie en verdichting in het deelgebied Westzijde plangebied ter beschikking gesteld kunnen worden zijn met behulp van het thermisch referentiemodel doorgerekend en getoetst. In onderstaande figuren is onderscheid gemaakt in respectievelijk de contouren aan het einde van het winter- en het zomerseizoen. In de figuren zijn enkel de doubletten opgenomen die liggen binnen het Westzijde plangebied.
Uit de berekeningen blijkt dat er geen onacceptabele thermische interacties tussen de stroken en reeds bestaande systemen zal plaatsvinden.
Bijlage VI Bijlage IV: Hydrologische check grondwaterstanden
1 Hydrologische check grondwaterstanden
Geohydrologisch model
Om de hydrologische effecten van de OBES-systemen te kunnen berekenen, is gebruik gemaakt van het softwarepakket MLU. Meer informatie over MLU is te vinden op www.microfem.com. De invoerparameters zijn gebaseerd op de geohydrologische schematisatie in tabel 1 van het hoofddocument. De berekeningen zijn stationair en dus worstcase uitgevoerd. Dat wil zeggen dat in het model per doublet continu met maximaal debiet wordt onttrokken en geïnfiltreerd (150 m³/uur).
Grondwaterstandsveranderingen
In het graslandmodel is uitgegaan van standaard plaatsingsregels en het om en om (kruislings) plaatsen van warme en koude bronnen. De hydrologische effecten van een of meerdere kruislings geplaatste OBES op de grondwaterstanden zijn vrijwel verwaarloosbaar omdat de verlagingen van de onttrekkingen worden gecompenseerd door de verhogingen van de infiltraties en andersom. In een aantal deelgebieden is door het doorvoeren van optimalisaties en verdichtingen uitgegaan van het plaatsen van bronnen in clusters of stroken waardoor de cumulatieve hydrologische effecten in de clusters of stroken worden versterkt. In onderstaande figuur zijn de grondwaterstandswijzigingen als gevolg van de nieuwe OBES-systemen doorgerekend.
In figuur 1 is met een rode contour aangegeven waarbinnen een cumulatieve grondwaterstandverandering van 40 of meer cm kan optreden tot een maximum van maximaal circa 50 cm. Met name in het gebied rondom het Station Eindhoven Centraal is in natte perioden reeds sprake van incidenteel wateroverlast en zijn aanvullende beheersmaatregelen noodzakelijk.
Bijlage VII Bijlage V: Resultaten modeltoetsen geoptimaliseerde indeling
1 Resultaten modeltoetsen geoptimaliseerde indeling
Thermische toetsen
Het thermisch referentiemodel dat de basis vormt voor de plankaart en de ordeningsregels
is in de volgende 4 iteratiestappen geëvolueerd:
Versie 1: (Graslandmodel): bronnenconfiguratie van standaard OBES-systemen waarmee
de ondergrond van Eindhoven maximaal wordt benut zonder beperkende factoren;
Versie 2: model op hoofdlijnen aangepast op basis van het GGB-model (oplevering
thermisch referentiemodel (einde fase 1));
Versie 3: geoptimaliseerd en verdicht respectievelijk op basis van het GGB-model
en de deelgebieden waarin de vraag significant groter is dan het maximale aanbod;
Versie 4: laatste optimalisaties en verdichtingen in de diverse deelgebieden doorgevoerd
gevolgd door een thermische toets;
Versie 5: laatste optimalisaties t.a.v. ander temperatuurniveau WKO bronnen Heuvelgalerie
(situering bronnen is op plankaart geduid) en het tussentijd vergunde OBES-systeem[5]
(Lichthoven) nabij het station in De Binnenstad doorgevoerd. Gevolgd door een ultieme
thermische toets (zie ook bijlage II).
Op basis van de thermische toets die is uitgevoerd op het thermisch referentiemodel (versie 5) is geconcludeerd dat de inpassing van 152 nieuwe OBES-systemen binnen de projectgrens van het masterplan niet leidt tot ontoelaatbare thermische interactie of kortsluiting tussen bronnen, clusters of stroken.
GGB toetsen
Op basis van de GGB toetsing (bijlage III) kan worden geconcludeerd dat de verontreiniging met VOCl op de horizontale beheersgrens vanuit het centrumgebied binnen 50 jaar nergens de 5 µg/l voor VC overschrijdt. Aan de westzijde is wel een instromende verontreiniging vastgesteld. Opgemerkt wordt dat deze verontreiniging buiten de gebiedsgrens ligt en momenteel gesaneerd wordt, terwijl de berekende situatie daar nog niet van uit gaat.
In de diepere lagen van het 1e watervoerend pakket (zogenaamde 2e etage), worden na 50 jaar enkel concentraties (ruim) onder de 5 µg/l vastgesteld. Op basis hiervan en met een extra toets voor het 2e watervoerende pakket is berekend dat de verontreiniging binnen 50 jaar de verticale beheersgrens niet overschrijdt.
[5] De warme bron van Lichthoven kent ook een afwijkende filterstelling van 25-55
m-mv ivm de nabij gelegen monobron van het Student hotel.
Ziet u een fout in deze regeling?
Bent u van mening dat de inhoud niet juist is? Neem dan contact op met de organisatie die de regelgeving heeft gepubliceerd. Deze organisatie is namelijk zelf verantwoordelijk voor de inhoud van de regelgeving. De naam van de organisatie ziet u bovenaan de regelgeving. De contactgegevens van de organisatie kunt u hier opzoeken: organisaties.overheid.nl.
Werkt de website of een link niet goed? Stuur dan een e-mail naar regelgeving@overheid.nl