Permanente link
Naar de actuele versie van de regeling
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR737102
Naar de door u bekeken versie
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR737102/1
Verordening Leerlingenvervoer Gouda 2024
Geldend van 01-04-2025 t/m heden
Intitulé
Verordening Leerlingenvervoer Gouda 2024De raad van de gemeente Gouda;
gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Gouda van 17 december 2024
gelet op de artikelen 4 van de Wet op het primair onderwijs, 4 van de Wet op de expertisecentra en 8.29 van de Wet op het voortgezet onderwijs 2020;
gezien het advies van de Goudse adviesraad Sociaal domein van 27 september 2024
besluit vast te stellen de Verordening Leerlingenvervoer Gouda 2024.
Hoofdstuk 1. Begrippen en algemene uitgangspunten
Artikel 1. Begrippen
In deze verordening wordt verstaan onder:
- -
Aangepast vervoer: door het college georganiseerd vervoer met een besloten bus, schoolbus, taxi, taxibus, midibus of touringcar;
- -
Aanvrager: ouder(s) van een leerling die zijn woning in de gemeente Gouda heeft of een meerderjarige en handelingsbekwame leerling die zijn woning in de gemeente Gouda heeft;
- -
Afstand: afstand tussen de woning en de school, gemeten langs de kortste voor de leerling voldoende begaanbare en veilige weg. Het college legt in beleidsregels vast hoe de afstand wordt berekend;
- -
Begeleider: ouder of persoon die door de ouder(s) wordt ingezet om de leerling tijdens het vervoer te begeleiden;
- -
College: college van burgemeester en wethouders van de gemeente Gouda;
- -
Deskundige: onafhankelijk medisch, psychiatrisch, psychologisch, pedagogisch of verkeerskundig specialist;
- -
Eigen vervoer: vervoer met een (elektrisch) motorvoertuig of fiets dat onder eigen verantwoordelijkheid plaatsvindt;
- -
Inkomen: inkomensgegeven als bedoeld in artikel 21, aanhef en onder e, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, in het peiljaar, bedoeld in artikel 4, zevende lid, van de Wet op het primair onderwijs;
- -
Leerling: een kind of jongere die is ingeschreven bij een school;
- -
Leerling met een handicap; een leerling die door een structurele lichamelijke, verstandelijke, zintuigelijke of psychische handicap niet, of niet zelfstandig, van het openbaar vervoer gebruik kan maken;
- -
Leerlingenvervoer: openbaar vervoer, aangepast vervoer of eigen vervoer tussen de woning of de opstapplaats en de school van de leerling dat plaatsvindt in aansluiting op het begin en einde van de schooldag volgens de schoolgids, behalve als de handicap van de leerplichtige leerling die aansluiting onmogelijk maakt;
- -
Openbaar vervoer: personenvervoer dat door iedereen, wel of niet tegen betaling, te gebruiken is. Bijvoorbeeld vervoer met de bus, trein, metro, tram of veerdienst.
- -
Opstapplaats: plaats aangewezen door het college, vanaf waar de leerling gebruik kan maken van het aangepast vervoer.
- -
Ouder(s): ouders, pleegouders, voogden of verzorgers van de leerling die gezag hebben over de leerling.
- -
Reistijd: totale tijdsduur die ligt tussen het verlaten van de woning of de opstapplaats en de aankomst van de school en de terugreis van school naar de woning of de opstapplaats;
- -
Samenwerkingsverband:
- 1°.
Samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 18a van de Wet op het primair onderwijs;
- 2°.
Samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 28a van de Wet op de expertisecentra; of
- 3°.
Samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 2.47 van de Wet op het voortgezet onderwijs 2020;
- 1°.
- -
School: de schoollocatie waar de leerling onderwijs volgt. Dit is:
- 1°.
Een basisschool of speciale school voor basisonderwijs als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs; of
- 2°.
Een school voor speciaal onderwijs, voor voortgezet speciaal onderwijs of voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld in de Wet op de expertisecentra; of
- 3°.
Een school voor voortgezet onderwijs als bedoeld in de Wet op het voortgezet onderwijs 2020;
- 1°.
- -
Schoolvakantie: vakantie waarvan de datum is opgenomen in de schoolgids;
- -
Toegankelijke school: school waarop de leerling door een structurele lichamelijke, verstandelijke, zintuiglijke of psychische beperking is aangewezen en/of die past bij de op godsdienst of levensbeschouwing van de ouders of de meerderjarig en handelingsbekwame leerling gebaseerde keuze voor een school en waar plek is.
- -
Vervoersvoorziening:
- 1°.
Vergoeding van fietsvervoer voor de leerling en zo nodig voor de begeleider;
- 2°.
Vergoeding van openbaar vervoer voor de leerling en zo nodig voor de begeleider;
- 3°.
Aanbieding van aangepast vervoer voor de leerling en zo nodig voor de begeleider;
- 4°.
Gehele of gedeeltelijke bekostiging van de vervoerskosten van de leerling en zo nodig van de begeleider.
- 1°.
- -
Vervoersontwikkelingsplan: een persoonlijk plan waarin college, ouders en/of leerling beschrijven hoe het zelfstandig reizen en de zelfredzaamheid van de leerling wordt ontwikkeld.
- -
Woning: plaats waar de leerling structureel en feitelijk verblijft.
Artikel 2. Algemene uitgangspunten
-
1. Deze verordening ontslaat ouders niet van hun verantwoordelijkheid om te zorgen voor het schoolbezoek van hun kinderen.
-
2. Het college kan voor de uitvoering van deze verordening extra regels stellen.
-
3. Het college bepaalt bij de toekenning van leerlingenvervoer: de vorm waarin, vanaf wanneer en tot wanneer leerlingenvervoer wordt toegekend.
-
4. Bij toekenning van leerlingenvervoer, verstrekt het college de goedkoopst passende vervoersvoorziening.
-
5. Het is de taak van de ouders om als dat nodig is voor een begeleider te zorgen, behalve als ouders naar tevredenheid van het college laten zien dat begeleiding van de leerling door henzelf of anderen uit hun netwerk onmogelijk is of ernstige nadelige gevolgen heeft voor het gezin.
-
6. Ouders zijn verantwoordelijk voor het gedrag van een minderjarige leerling tijdens het verblijf van de leerling in het aangepast vervoer.
Hoofdstuk 2. Het proces van aanvraag tot besluit
Artikel 3. De aanvraag
-
1. Een ouder of meerderjarige en handelingsbekwame leerling kan leerlingenvervoer aanvragen in de gemeente waar de leerling zijn woning heeft.
-
2. De aanvrager doet dit door schriftelijk of digitaal een volledig ingevuld en ondertekend aanvraagformulier in te leveren. Dit aanvraagformulier wordt door de gemeente Gouda beschikbaar gesteld.
-
3. Het college kan de ouders of de meerderjarige en handelingsbekwame leerling vragen aanvullende gegevens te verstrekken als dit voor een juiste beoordeling van de aanvraag noodzakelijk is.
Artikel 4. Het onderzoek
-
1. Voor de beoordeling van de aanvraag voor leerlingenvervoer, onderzoekt het college altijd of de school de dichtstbijzijnde voor de leerling toegankelijke school is, de afstand en de route tot de dichtstbijzijnde voor de leerling toegankelijke school.
-
2. Voor het bepalen van de vorm, omvang en duur van het leerlingenvervoer onderzoekt het college ook de zelfstandigheid en zelfredzaamheid van de leerling en die van het gezin.
-
3. Het college kan voor dit onderzoek met ouders, de leerling en/of met een deskundige in gesprek gaan.
-
4. Doel van het gesprek is:
- a.
de aanvraag goed te kunnen beoordelen;
- b.
te onderzoeken welke mogelijkheden er zijn voor de ouders om te zorgen dat de leerling naar de dichtstbijzijnde toegankelijke school als bedoeld in artikel 10 gebracht en gehaald wordt.
- c.
te onderzoeken wat de vervoersmogelijkheden van de leerling zijn;
- d.
te onderzoeken welke vervoersvoorziening(en) passend voor de leerling is/zijn;
- e.
te onderzoeken of, hoe en in welk tempo te verwachten is dat de leerling zelfstandig(er) kan reizen, hoe ouders hierin kunnen ondersteunen en/of wat de gemeente daarin kan bieden;
- f.
om afspraken te maken over het gebruik van de genoemde mogelijkheden en de inzet van ouders en/of gemeente.
- a.
-
5. Afspraken over de (te vergroten) zelfstandigheid van de leerling kan worden vastgelegd in een vervoersontwikkelingsplan. Dit plan kan onderdeel uitmaken van het besluit van het college op de aanvraag.
-
6. Bij gewijzigde omstandigheden kan het gesprek opnieuw plaatsvinden.
Artikel 5. Advies van deskundigen
-
1. Het college kan voor het beoordelen van een aanvraag advies vragen aan één of meer deskundigen.
-
2. De aanvrager werkt mee aan het onderzoek van een deskundige.
Artikel 6. De tijd tussen de aanvraag en het besluit
-
1. Het college neemt binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag, een besluit op de aanvraag.
-
2. Het college kan de in het artikel 6.1 genoemde besluitvormingstermijn met maximaal vier weken verlengen. Het college brengt de aanvrager hiervan schriftelijk op de hoogte.
Artikel 7. Het besluit
-
1. Bij de toekenning van leerlingenvervoer, legt het college in het besluit vast in welke vorm, vanaf wanneer en tot wanneer leerlingenvervoer wordt toegekend en als het een vergoeding is wanneer deze wordt uitbetaald.
-
2. Het college kan aan de toekenning van een vervoersvoorziening extra voorwaarden stellen in het besluit.
Artikel 8. De startdatum van het leerlingenvervoer
-
1. Als leerlingenvervoer wordt toegekend, dan geldt dit:
- a.
als het een vergoeding betreft, met ingang van de door de aanvrager verzochte datum, met de voorwaarde dat de datum niet ligt vóór de datum van ontvangst van de aanvraag;
- b.
als het aangepast vervoer betreft, met ingang van een datum die zo mogelijk aansluit bij de door de aanvrager verzochte datum.
- a.
Hoofdstuk 3. Recht op leerlingenvervoer
Artikel 9. Afstand
-
1. Leerlingenvervoer wordt toegekend als de afstand van de woning naar de dichtstbijzijnde voor de leerling toegankelijke:
- a.
school voor basisonderwijs als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs groter is dan zes kilometer; of
- b.
speciale school voor basisonderwijs als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs groter is dan zes kilometer; of
- c.
school voor speciaal onderwijs groter is dan zes kilometer.
- a.
-
2. Het in artikel 9.1 genoemde afstandscriterium geldt niet voor leerlingen met een handicap.
-
3. Voor leerlingen die regulier voortgezet onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs volgen, geldt dat zij of hun ouders, zelf verantwoordelijk zijn voor het vervoer van en naar school, behalve als de leerling door een lichamelijke, verstandelijke, zintuiglijke of psychische handicap:
- a.
niet zelfstandig van openbaar vervoer gebruik kan maken; of
- b.
is aangewezen op ander vervoer dan openbaar vervoer; of
- c.
is aangewezen op een school buiten de gemeente Gouda én zelfstandig met het openbaar vervoer kan reizen.
- a.
Artikel 10. Dichtstbijzijnde toegankelijke school
-
1. Leerlingenvervoer wordt toegekend voor de afstand tussen de woning of de opstapplaats en de dichtstbijzijnde voor de leerling toegankelijke school, behalve als vervoer naar een verder weggelegen school voor de gemeente goedkoper is én de aanvrager met het vervoer naar die school schriftelijk of digitaal instemt.
-
2. Ook wordt leerlingenvervoer toegekend voor de afstand tussen de woning of de opstapplaats en:
- a.
de dichtstbijzijnde voor de leerling toegankelijke speciale school voor basisonderwijs in het samenwerkingsverband van de basisschool waarvan de leerling afkomstig is als de aanvrager daar schriftelijk of digitaal mee instemt; of
- b.
een andere speciale school voor basisonderwijs in het onder a. bedoelde samenwerkingsverband, als het vervoer naar die school voor de gemeente goedkoper is dan het vervoer naar de dichtstbijzijnde voor de leerling toegankelijke speciale school voor basisonderwijs als bedoeld onder a. en de aanvrager daar schriftelijk of digitaal mee instemt.
- a.
-
3. Als de aanvrager door een specifieke onderwijskundige behoefte van de leerling leerlingenvervoer aanvraagt naar een school op een grotere afstand dan de dichtstbijzijnde toegankelijke school van de onderwijssoort waarop de leerling is aangewezen, wordt deze alleen toegekend als:
- a.
de aanvrager naar tevredenheid van het college heeft laten zien wat de specifieke en noodzakelijke onderwijskundige behoefte van de leerling is; en
- b.
de aanvrager naar tevredenheid van het college heeft laten zien dat de dichtstbijzijnde school van de onderwijssoort waarop de leerling is aangewezen niet toegankelijk is, omdat deze het noodzakelijke specifieke onderwijsaanbod niet kan bieden.
- a.
Artikel 11. Vervoer vanuit een andere regeling
-
1. Als een aanvrager een passende voorziening of vergoeding van de reiskosten kan krijgen vanuit een andere regeling, dan bestaat er geen recht op leerlingenvervoer.
-
2. Als de ouders of de meerderjarige en handelingsbekwame leerling volgens een andere regeling recht hebben op een gedeeltelijke vergoeding van de reiskosten, dan neemt het college dit mee in zijn besluit op de aanvraag voor leerlingenvervoer. Het kan zijn dat het college de hoogte van de vergoeding voor leerlingenvervoer hierop aanpast of de gedeeltelijke vergoeding die vanuit de andere regeling ontvangen wordt, als eigen bijdrage bij de ouders of leerling in rekening brengt.
Artikel 12. Een vervoersvoorziening voor weekeinde- en vakantievervoer bij verblijf in een pleeggezin of internaat
-
1. Als een leerling in een internaat of pleeggezin verblijft om passend speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs te volgen, kunnen ouders die in de gemeente Gouda wonen een vervoersvoorziening voor weekeinde- en vakantievervoer van de leerling aanvragen. Artikel 2 en artikel 11 gelden ook nog steeds.
-
2. De vervoersvoorziening die het college aan de ouders verstrekt voor weekeindevervoer van de leerling, is bedoeld voor één in een weekend gemaakte reis van het internaat of het pleeggezin waar de leerling verblijft naar de woning van de ouders en één in een weekend gemaakte reis terug. Als voorwaarde hierbij geldt, dat de weekenden niet vallen binnen een schoolvakantie.
-
3. De vervoersvoorziening die het college aan de ouders verstrekt voor vervoer van de leerling tijdens schoolvakanties, is bedoeld voor één aan het begin van de vakantie gemaakte reis van het internaat of het pleeggezin waar de leerling verblijft naar de woning van de ouders en één aan het einde van de vakantie gemaakte reis van de woning van de ouders naar het internaat of pleeggezin.
-
4. De vervoersvoorziening die voor weekeinde- en vakantievervoer aan ouders wordt toegekend, is een vergoeding van de kosten van openbaar vervoer.
-
5. Het college vergoedt ook de kosten van het openbaar vervoer voor een begeleider als de leerling door een structurele handicap of leeftijd niet zelfstandig met het openbaar kan reizen.
-
6. Het college kan toestaan dat de ouders de leerling zelf vervoeren of laten vervoeren. De vergoeding is dan afhankelijk van de vervoersvoorziening waarop de ouders recht hebben.
-
7. Het college kent aangepast vervoer als vervoersvoorziening voor weekeinde- en vakantievervoer toe, als het gaat over een leerling met een handicap of openbaar vervoer geheel ontbreekt.
Artikel 13. Een vervoersvoorziening van en naar een stageadres
-
1. Als recht op leerlingenvervoer bestaat, kan ook een vervoersvoorziening voor vervoer van de leerling van de woning of opstapplaats naar een stageadres en terug worden toegekend. Dit moet wel apart worden aangevraagd.
-
2. Een vervoersvoorziening voor vervoer van en naar een stageadres kan door de ouders, een meerderjarige leerling of door de school van de leerling worden aangevraagd.
-
3. Een vervoersvoorziening van en naar een stageadres wordt allen toegekend, als:
- a.
De stage onderdeel is van het onderwijsprogramma zoals opgenomen in de schoolgids van de school of in het stagecontract; en,
- b.
De stagetijden hetzelfde zijn als de reguliere schooltijden; en,
- c.
De stage plaatsvindt op een stageadres.
- a.
-
4. De in artikel 13.3 onder b. genoemde voorwaarde geldt niet als de aanvrager naar tevredenheid van het college laat zien dat dit niet mogelijk is.
-
5. Het college kent een vervoersvoorziening van en naar een stageadres alleen toe over de afstand tussen de woning of de opstapplaats van de leerling en het dichtstbijzijnde voor de leerling toegankelijke stageadres.
Artikel 14. Een vervoersvoorziening van en naar een opvangadres
-
1. Als recht op leerlingenvervoer bestaat, kan ook een vervoersvoorziening voor vervoer van de leerling van een opvangadres naar school en/of van school naar een opvangadres worden toegekend. Dit moet wel apart worden aangevraagd.
-
2. Een vervoersvoorziening voor vervoer van en naar een opvangadres wordt alleen toegekend, als:
- a.
de opvang plaatsvindt op één ander adres dan het woonadres van de leerling; en,
- b.
de opvang een structureel karakter heeft en op vaste dagen in de week plaatsvindt; en,
- c.
de kosten van dit vervoer voor het college vergelijkbaar zijn met de kosten van het vervoer van de leerling tussen de woning of de opstapplaats en de school.
- a.
-
3. Het college kent geen vervoersvoorziening toe over de afstand tussen het opvangadres en de woning of de opstapplaats van de leerling.
Artikel 15. Een vervoersvoorziening van en naar school bij tijdelijk verblijf buiten de gemeente
-
1. Het college kan aan de ouders van een leerling die vanwege een crisissituatie tijdelijk buiten de gemeente Gouda verblijft, een vervoersvoorziening voor een periode van maximaal zes weken toekennen, als:
- a.
de leerling zijn eigen school blijft bezoeken; en,
- b.
in de periode vóór het tijdelijke verblijf van de leerling buiten de gemeente Gouda, recht op leerlingenvervoer bestond volgens deze verordening; en,
- c.
het de bedoeling is dat de leerling terugkeert naar de gemeente Gouda.
- a.
-
Het college neemt hierover een apart besluit.
-
2. Het besluit waarin leerlingenvervoer is toegekend vóór het tijdelijke verblijf van de leerling in de andere gemeente, wordt tijdelijk stopgezet met ingang van de datum van het tijdelijk verblijf buiten de gemeente. Dit besluit start weer zodra de leerling terugkeert in de gemeente, behalve als de termijn waarvoor het besluit gold inmiddels voorbij is.
-
3. Als aangepast vervoer als vervoersvoorziening is verstrekt, kan het college besluiten dat de gemeente waar de leerling tijdelijk verblijft het aangepast vervoer uitvoert. Dit uiteraard na overleg met de gemeente waar de leerling tijdelijk verblijft.
Hoofdstuk 4. De vorm, omvang en duur van het leerlingenvervoer
Artikel 16. Vervoersvoorziening ‘Openbaar vervoer’ of ‘Eigen vervoer met de fiets’ voor de leerling
-
1. Als recht op leerlingenvervoer bestaat, verstrekt het college voor de leerling een vervoersvoorziening ‘Openbaar vervoer’.
-
2. Het college baseert zich voor het bepalen van de hoogte van de vervoersvoorziening ‘Openbaar vervoer’ op de kosten van de te maken reis met het openbaar vervoer. Ook houdt het college daarbij rekening met de kortingen die voor de leerling binnen het openbaar vervoersysteem kunnen gelden.
-
3. Als het college vindt dat de leerling met of zonder begeleiding, met de fiets kan reizen, verstrekt het college aan de aanvrager voor de leerling een vervoersvoorziening ‘Eigen vervoer met de fiets’.
-
4. Het college verstrekt een vervoersvoorziening ‘Eigen vervoer met de fiets’ voor de kilometers die de leerling aflegt tussen de woning en de school.
-
5. Voor het bepalen van de hoogte van de vervoersvoorziening ‘Eigen vervoer met de fiets’ gebruikt het college een bedrag van € 0,11 cent per kilometer.
Artikel 17. Vervoersvoorziening ‘Openbaar vervoer’ of ‘Eigen vervoer met de fiets’ voor de begeleider
-
1. Als recht op leerlingenvervoer bestaat, verstrekt het college afhankelijk van de vervoersvoorziening voor de leerling ook voor een begeleider een vervoersvoorziening ‘Openbaar vervoer’ of ‘Eigen vervoer met de fiets’, als:
- a.
de leerling op 1 augustus van het schooljaar waarvoor de vervoersvoorziening wordt toegekend jonger dan 9 jaar is;
- b.
de leerling op 1 augustus van het schooljaar waarvoor de vervoersvoorziening wordt toegekend ouder dan 9 jaar is en de aanvrager naar tevredenheid van het college laat zien dat de leerling niet zelfstandig van het openbaar of de fiets gebruik kan maken.
- c.
het gaat over een leerling met een handicap.
- a.
-
2. Het college baseert zich voor het bepalen van de hoogte van de vervoersvoorziening ‘Openbaar vervoer’ voor de begeleider op de kosten van de te maken reis door de begeleider met het openbaar vervoer. Ook houdt het college daarbij rekening met de kortingen die voor de begeleider binnen het openbaar vervoersysteem kunnen gelden.
-
3. Het college verstrekt een vervoersvoorziening ‘Openbaar vervoer’ voor de begeleider of een vervoersvoorziening ‘Eigen vervoer met de fiets’ voor de begeleider alleen voor het deel van de reis dat de leerling begeleid wordt.
-
4. Voor het bepalen van de hoogte van de vervoersvoorziening ‘Eigen vervoer met de fiets’ voor de begeleider gebruikt het college een bedrag van € 0,11 cent per kilometer.
-
5. Als een begeleider meer dan één leerling tegelijk begeleidt, wordt alleen een vervoersvoorziening voor één begeleider toegekend.
Artikel 18. Vervoersvoorziening ‘Eigen vervoer met de auto’
-
1. Als recht op leerlingenvervoer bestaat, kan het college de ouders vragen of op hun verzoek toestaan één of meer leerlingen met de auto zelf te vervoeren of te laten vervoeren, als dit voor het college goedkoper is dan de vervoersvoorziening die anders zou worden toegekend.
-
2. Het college verstrekt een vervoersvoorziening ‘Eigen vervoer met de auto’ voor maximaal twee retourritten per dag tussen de woning en de school van de leerling.
-
3. Voor het bepalen van de hoogte van de vervoersvoorziening ‘Eigen vervoer met de auto’ gebruikt het college een bedrag van € 0,23 cent per kilometer.
-
4. Ouders kunnen door het college niet verplicht worden om één of meer leerlingen zelf te vervoeren.
-
5. Het college verstrekt geen vervoersvoorziening ‘Eigen vervoer met de auto’ als ouders één of meer leerlingen laten vervoeren door andere ouders die voor het vervoer al een vergoeding van het college ontvangen.
-
6. Als recht op leerlingenvervoer bestaat en ouders besluiten samen met andere ouders zelf het vervoer te organiseren, dan kan het college een bijzonder kostendekkend tarief hanteren als dit voor het college goedkoper is dan de vervoersvoorziening(en) die anders zou(den) worden toegekend.
Artikel 19. Vervoersvoorziening ‘Aangepast vervoer’
-
1. Als recht op leerlingenvervoer bestaat, verstrekt het college een vervoersvoorziening ‘Aangepast vervoer’ als:
- a.
de leerling met het openbaar vervoer naar school of terug, meer dan anderhalf uur onderweg is en de reistijd met aangepast vervoer tot 50% of minder van de reistijd met het openbaar vervoer kan worden teruggebracht;
- b.
openbaar vervoer ontbreekt;
- c.
de aanvrager naar tevredenheid van het college laat zien dat begeleiding van de leerling door henzelf of anderen onmogelijk is dan wel tot ernstige benadeling van het gezin zal leiden en een andere oplossing niet mogelijk is; of
- d.
de leerling, volgens het college, ook niet onder begeleiding met het openbaar vervoer van en naar school kan reizen.
- e.
dit goedkoper is voor het college dan de vervoersvoorziening die anders zou worden toegekend.
- a.
-
2. Het aangepast vervoer vindt plaats op de schooldagen en in aansluiting op de schooltijden die zijn vastgelegd in de schoolgids van de school die de leerling bezoekt.
-
3. Als een school verschillende lesroosters binnen de vaste schooltijden heeft, kan het college besluiten voor het aangepast vervoer een wachttijd aan te houden van één of meerdere lesuren zodat het aangepast vervoer zo efficiënt mogelijk ingezet kan worden.
-
4. Op schooldagen en schooltijden die afwijken van de dagen en tijden uit de schoolgids biedt het college geen aangepast vervoer, behalve als de aanvrager naar tevredenheid van het college laat zien dat de handicap van de leerling onderwijs op de standaard schooldagen en/of schooltijden onmogelijk maakt.
-
5. Bij de toekenning van een vervoersvoorziening ‘Aangepast vervoer’, kan het college een opstapplaats aanwijzen van waaruit de leerling van het aangepast vervoer gebruik kan maken. Hierbij geldt:
- a.
dat de opstapplaats voldoende ruimte biedt voor een mogelijke begeleider, veilig en beschut is en op redelijke loopafstand van de woning van de leerling ligt.
- b.
dat het de taak van de ouders is om de leerling naar en op de opstapplaats te (laten) begeleiden als dit noodzakelijk is.
- c.
dat geen opstapplaats wordt aangewezen als de ouders naar tevredenheid van het college kunnen laten zien dat zij zelf of anderen onmogelijk de noodzakelijke begeleiding naar en op de opstapplaats kunnen bieden, het begeleiden tot ernstige benadeling van het gezin zal leiden.
- a.
Artikel 20. Een andere passende voorziening
Heeft de ouder of de meerderjarige en handelingsbekwame leerling recht op een vervoersvoorziening, dan kan het college na overleg met de ouders of met de leerling een andere passende voorziening verstrekken die goedkoper of gelijk is aan de kosten van het openbaar vervoer.
Artikel 21. Een vervoerstraining
-
1. Om de zelfredzaamheid van een leerling te vergroten, kan het college naast een vervoersvoorziening ook een vervoerstraining inzetten. Dit met als doel dat de leerling na de training zelfstandig van en naar school kan reizen of gebruik leert te maken van een goedkopere vervoersvoorziening.
-
2. De training kan onderdeel zijn van het vervoersontwikkelingsplan zoals bedoeld in artikel 4.5.
Hoofdstuk 5. Bijdrage in de kosten
Artikel 22. Drempelbedrag
-
1. Bij de verstrekking van elke vervoersvoorziening vanuit de Verordening leerlingenvervoer betalen de ouders van een leerling de, op de zone-indeling van het openbaar vervoer gebaseerde, kosten over de in artikel 10 bepaalde afstand van zes kilometer zelf, als:
- a.
de leerling een school voor basisonderwijs of een speciale school voor basisonderwijs bezoekt; en,
- b.
het inkomen van de ouders samen meer bedraagt dan € 29.700,-.
- a.
-
Dit bedrag wordt in mindering gebracht op de te verstrekken vervoersvergoeding of bij de verstrekking van aangepast vervoer bij de ouders in rekening gebracht.
-
2. Het in artikel 22.1 genoemde inkomensbedrag wordt jaarlijks aangepast aan de wijziging die het indexcijfer van de regelingslonen van volwassen werknemers heeft ondergaan ten opzichte van het voorgaande jaar. Het inkomensbedrag wordt rekenkundig afgerond op een veelvoud van € 450,-.
-
3. Op verzoek van ouders kan, bij een aantoonbare structurele daling van inkomen, in afwijking van artikel 22.1, het inkomen van het moment van de beoordeling van de aanvraag worden gebruikt.
-
4. Dit artikel is niet van toepassing op leerlingen met een handicap.
Artikel 23. Een eigen bijdrage in de vorm van een draagkrachtafhankelijke bijdrage
-
1. Bij de verstrekking van elke vervoersvoorziening vanuit de Verordening Leerlingenvervoer betalen de ouders van een leerling een van de financiële draagkracht afhankelijke bijdrage tot ten hoogste het bedrag van de kosten van het vervoer, als:
- a.
de leerling een school voor basisonderwijs of een speciale school voor basisonderwijs bezoekt; en,
- b.
de onder a. genoemde school door een keuze van de ouders op meer dan 20 kilometer van de woning ligt.
- a.
-
2. De hoogte van de bijdrage zoals bedoeld in artikel 23.1 wordt berekend voor een gezin en is afhankelijk van de hoogte van het inkomen van de ouders. De bedragen van de eigen bijdrage per gezin per jaar per inkomenscategorie zijn:
-
Inkomen in euro’s
Eigen bijdragen in euro’s voor een gezin in 2024
0 - 39.500
Geen
39.500 - 46.500
185
46.500 - 54.000
815
54.000 - 60.500
1.510
60.500 - 69.500
2.215
69.500 - 76.000
2.970
Vanaf € 76.000 voor elke extra € 5.000 aan inkomen € 710 aan eigen bijdrage erbij
-
3. De inkomensbedragen, genoemd in artikel 23.2, worden jaarlijks aangepast aan de wijziging die het indexcijfer van de regelingslonen van volwassen werknemers heeft ondergaan ten opzichte van 1 januari van het voorafgaande jaar. De inkomensbedragen worden rekenkundig afgerond op een veelvoud van € 500,-.
-
4. De bedragen van de eigen bijdrage, genoemd in artikel 23.2, worden jaarlijks aangepast aan de wijziging die het consumentenprijsindexcijfer van de reeks alle huishoudens op het onderdeel vervoersdiensten heeft ondergaan ten opzichte van 1 januari van het voorafgaande jaar. De eigen bijdragen worden rekenkundig afgerond op een veelvoud van € 5,-.
-
5. Op verzoek van ouders kan, bij een aantoonbare structurele inkomensdaling, in afwijking van artikel 23.2, het actuele inkomen worden gebruikt.
-
6. De draagkrachtafhankelijke eigen bijdrage kan tegelijk met het drempelbedrag als genoemd in artikel 22 bij het gezin in rekening worden gebracht.
-
7. Dit artikel is niet van toepassing op leerlingen met een handicap.
Hoofdstuk 6. Rechtmatigheid
Artikel 24. Wijzigingen
-
1. De ouder(s) of meerderjarige leerling zijn verplicht wijzigingen die van invloed (kunnen) zijn op de toegekende vervoersvoorziening, direct schriftelijk of digitaal te melden bij het college met daarin de datum van wijziging.
-
2. Als een wijziging van invloed is op de toegekende vervoersvoorziening, dan stopt het recht daarop en kan het college zijn besluit herzien, opschorten of intrekken en opnieuw een vervoersvoorziening toekennen.
-
3. Het recht op de toegekende vervoersvoorziening stopt ook meteen als het college een wijziging vaststelt die de aanvrager niet (direct) doorgegeven heeft, maar waaruit blijkt dat zonder goede reden leerlingenvervoer is verstrekt. Ook in deze situatie kan het college zijn besluit herzien, opschorten of intrekken en opnieuw een vervoersvoorziening toekennen
Artikel 25. Beëindigen, herzien, opschorten, intrekken of terugvorderen van een vervoersvoorziening
-
1. Het college kan een besluit als bedoeld in deze verordening beëindigen, herzien, opschorten dan wel intrekken, als:
- a.
niet of niet meer is of wordt voldaan aan de voorwaarden en verplichtingen waaronder leerlingenvervoer is toegekend;
- b.
leerlingenvervoer is toegekend op basis van foute gegevens en de juiste gegevens tot een ander besluit hadden geleid;
- c.
de verstrekte vorm van leerlingenvervoer niet meer de goedkoopst passende vorm van leerlingenvervoer is;
- d.
sprake is van onaanvaardbaar gedrag door de leerling en/of de begeleider in het aangepast vervoer;
- e.
het vervoer van de leerling leidt tot een onveilige situatie in het aangepast vervoer.
- a.
-
Een besluit van het college wordt schriftelijk medegedeeld.
-
2. De kosten van een ten onrechte genoten vervoersvoorziening kunnen van de ouders of de meerderjarige en handelingsbekwame leerling worden teruggevorderd, of worden verrekend met een verstrekte maar nog niet uitbetaalde vergoeding.
Hoofdstuk 7. Slotbepalingen
Artikel 26. Beslissing van het college in situaties waarin de verordening geen oplossing biedt
In situaties, de uitvoering van het leerlingenvervoer betreffende, waarin deze verordening geen oplossing biedt, beslist het college.
Artikel 27. Hardheidsclausule
Het college kan in bijzondere situaties, als het gaat over het vervoer voor onderwijs, in het voordeel van de ouders of de meerderjarige en handelingsbekwame leerling afwijken van de bepalingen in deze verordening, waarbij advies gevraagd kan worden aan deskundigen.
Artikel 28. Overgangsrecht
- 1.
Besluiten op grond van de Verordening Leerlingenvervoer Gouda 2015 worden aangemerkt als besluiten op grond van deze verordening.
- 2.
Aanvragen die zijn ingediend voor inwerkingtreding van deze verordening en waarop nog niet is besloten bij de inwerkingtreding van deze verordening, worden afgehandeld volgens deze verordening.
- 3.
Op bezwaar- en beroepschriften gericht tegen een besluit genomen op grond van de Verordening Leerlingenvervoer Gouda 2015, wordt beslist met inachtneming van deze verordening.
Artikel 29. Intrekking oude regeling
De Verordening Leerlingenvervoer Gouda 2015 wordt ingetrokken.
Artikel 30. Inwerkingtreding en citeertitel
-
1. Deze verordening treedt in werking op de dag na publicatie van de verordening
-
2. Deze verordening wordt “Verordening Leerlingenvervoer Gouda 2024” genoemd.
Ondertekening
Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 12 maart 2025
De voorzitter,
mr drs P. Verhoeve
De griffier,
mr drs E.J. Karman-Moerman
Toelichting Verordening Leerlingenvervoer Gouda 2024
Algemeen
Ieder kind heeft recht op passend onderwijs. In sommige situaties is de afstand naar de school te ver of kan het kind door zijn structurele handicap niet zelfstandig naar school. Ouders kunnen dan leerlingenvervoer bij de gemeente aanvragen. Ook meerderjarige leerlingen kunnen, als zij handelingsbekwaam zijn, leerlingenvervoer aanvragen.
Wettelijke plicht
De gemeenteraad heeft de wettelijke plicht een verordening vast te stellen voor het leerlingenvervoer. In artikel 4.1 van de Wet op het primair onderwijs (hierna: Wpo), artikel 4.1 van de Wet op de expertisecentra (hierna: Wec) en artikel 8.29.1 van de Wet voortgezet onderwijs 2020 (hierna: Wvo 2020), heet het: een vergoeding van de door het college noodzakelijk te achten vervoerskosten ten behoeve van het schoolbezoek. Het gaat hierbij om scholen voor basisonderwijs, speciale scholen voor basisonderwijs, (voortgezet) speciaal onderwijs en regulier voortgezet onderwijs, en om instellingen voor cluster 1 en cluster 2 onderwijs (zie voor informatie over clusters 1 t/m 4 toelichting bij definitie “school”).
De verordening leerlingenvervoer geeft uitvoering aan de taakstelling van het gemeentebestuur en beschrijft de wijze waarop ouders en meerderjarige leerlingen leerlingenvervoer kunnen aanvragen. De verordening beschrijft ook de criteria waarmee het college kan beoordelen of de ouders of de meerderjarige handelingsbekwame leerling aanspraak maken/maakt op leerlingenvervoer. Het college gaat uit van de verantwoordelijkheid van de ouders voor het schoolbezoek van de leerling. De verordening leerlingenvervoer is zo opgebouwd, dat eerst het recht op leerlingenvervoer wordt vastgesteld en daarna wordt onderzocht welke vervoersvoorziening wordt verstrekt.
Naast de verplichte onderdelen bevat de Verordening Leerlingenvervoer Gouda 2024 (hierna, verordening) ook onderdelen die niet verplicht zijn op grond van de Wpo, de Wec, of de Wvo 2020. Dan gaat het bijvoorbeeld om het aanbieden van vervoerstraining.
Vervoersvoorziening
In de verordening wordt het begrip ‘vervoersvoorziening’ gebruikt. Deze kan verschillende vormen hebben. Het kan bijvoorbeeld gaan om een vergoeding in geld voor de kosten van vervoer met de fiets of openbaar vervoer. Ook kan het college aangepast vervoer verzorgen of laten verzorgen. Het college bepaalt welke vervoersvoorziening wordt verstrekt. Het vervoer moet altijd passend zijn.
Als recht op leerlingenvervoer bestaat en ouders aangeven hun kind zelf te willen vervoeren dan moeten zij hiervoor toestemming vragen aan het college. De vergoeding voor het eigen vervoer gaat uit van de vervoersvoorziening waar de ouders voor in aanmerking komen. Het college kan toestemming weigeren vanwege de kosten of als toestemming de instandhouding van het aangepast vervoer in gevaar brengt.
Zelfstandigheid en zelfredzaamheid
Het college streeft ernaar de leerling zo zelfstandig mogelijk te laten reizen en/of te groeien naar zelfredzaamheid in het verplaatsen. Om dit te onderzoeken en te stimuleren kan een gesprek met de ouders en/of de leerling plaatsvinden.
Artikelsgewijs
Alleen de artikelen die uitleg nodig hebben, worden hieronder toegelicht.
Hoofdstuk 1. Begrippen en algemene uitgangspunten
Artikel 1. Begrippen
Aangepast vervoer
Van aangepast vervoer is sprake als het college het vervoer naar en van school zelf verzorgt of laat verzorgen. Het kan dan gaan om vervoer per besloten (school)busvervoer, maar ook om bijvoorbeeld taxivervoer in individueel of groepsverband.
Afstand
De afstand dient altijd op dezelfde manier te worden gemeten. Daarom wordt voor elke afstand dezelfde professionele routeplanner gehanteerd. Omdat het voor de ouders tijdens de beoordeling van de aanvraag duidelijk moet zijn hoe de afstand wordt gemeten, legt het college in beleidsregels vast welke routeplanner wordt gehanteerd en hoe de afstand gemeten wordt.
De route hoeft niet in alle gevallen toegankelijk te zijn voor gemotoriseerd verkeer, volgens een uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State ((hierna: Afdeling) ABRvS 12 juni 1995, nr. R03.93.5575). Ook kan de route – en daarmee de afstand – op de heenweg verschillen van die van de terugweg (zie ABRvS 27 december 1989, nr. R03.88.7309).
Begeleider
Wanneer een leerling begeleiding nodig heeft tijdens het vervoer, is dat een verantwoordelijkheid van de ouders. Zij zijn en blijven verantwoordelijk voor het naar school gaan van hun kind. Werk van ouders of andere redenen ontslaat ouders niet van deze verantwoordelijkheid. Wanneer ouders zelf niet in staat zijn om begeleiding tijdens het vervoer te bieden, is het hun verantwoordelijkheid iemand te zoeken die deze taak van hen overneemt. Het overnemen kan ook tijdelijk of gedeeltelijk zijn.
Deskundige
Een deskundige beschikt over specifieke expertise op basis van zijn opleiding of functie. Dit kan een arts, psychiater of psycholoog zijn, die inzicht kan geven in de mate waarin de leerling door een handicap wordt belemmerd in zijn functioneren, maar ook bijvoorbeeld een politiefunctionaris die als verkeersdeskundige kan beoordelen of een route voldoende begaanbaar en veilig is.
Inkomen
Als peiljaar voor het inkomen moet op grond van de Wpo (artikel 4.7) worden aangemerkt het tweede kalenderjaar voorafgaand aan het kalenderjaar waarin het schooljaar waarvoor bekostiging van de vervoerskosten wordt gevraagd, begint. Bepalend is het verzamelinkomen van het huishouden waarin de leerling leeft, dat af te lezen is van de aanslag inkomstenbelasting. Bij het ontbreken van een aanslag inkomstenbelasting wordt uitgegaan van het bij de Belastingdienst geregistreerde inkomen. Bij het opvragen van de Inkomstenbelastingverklaring vermeldt de Belastingdienst het bij de Belastingdienst geregistreerde inkomen, dan wel het verzamelinkomen ingeval er aangifte is gedaan.
Leerling
Voor basisscholen en speciale scholen voor basisonderwijs geldt dat kinderen de leeftijd van vier jaar moeten hebben bereikt om als leerling te worden toegelaten (artikel 39, eerste lid, van de Wpo). In artikel 39.3 van de Wpo is bepaald dat kinderen vanaf drie jaar en tien maanden maximaal vijf dagen (schoolgewenningsdagen) de basisschool mogen bezoeken. Maar deze kinderen zijn geen leerlingen in de zin van de wet. Ouders van driejarigen hebben dan ook geen recht op leerlingenvervoer.
Voor het (voortgezet) speciaal en voortgezet onderwijs geldt dat ouders van leerlingen die zijn toegelaten tot scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs of voortgezet onderwijs recht kunnen hebben op een vervoersvoorziening als wordt voldaan aan de voorwaarden in de verordening. De leeftijd van de leerling maakt niet uit.
Een belangrijke uitzondering vormen leerlingen die rijdende scholen bezoeken voor kinderen van kermisexploitanten of van circusmedewerkers (Titel B van het Besluit trekkende bevolking Wpo). Ouders van leerlingen die deze scholen bezoeken hebben geen recht op leerlingenvervoer. De kosten voor noodzakelijk vervoer van deze leerlingen voor het schoolbezoek vormen onderdeel van de materiële instandhouding van die scholen.
Leerling met een handicap
Een leerling die door een structurele lichamelijke, verstandelijke, zintuiglijke of psychische handicap niet of niet zelfstandig van het openbaar vervoer gebruik kan maken, wordt in de verordening gezien als een leerling met een handicap.
Wanneer een leerling ondanks zijn handicap wél zelfstandig kan reizen met het openbaar vervoer, is deze leerling in de zin van de verordening géén leerling met een handicap.
De handicap van de leerling moet structureel van aard zijn, wat betekent dat deze in ieder geval langer dan drie maanden moet duren. Van een handicap in deze verordening is dus alleen sprake wanneer de handicap structureel en niet door behandeling (bijvoorbeeld met medicijnen) volledig weg te nemen is.
Openbaar vervoer
Het openbaar vervoer is ruim beschreven. Het gaat niet alleen om voor personenvervoer volgens een dienstregeling dat voor iedereen beschikbaar is. Ook een regiotaxi (in Gouda de Groene Hart Hopper) of belbus, die op afroep rijdt, en voor iedereen beschikbaar is wordt in deze verordening als een vorm van openbaar vervoer gezien. De definitie in de verordening is daarmee ruimer dan de definitie van openbaar vervoer in artikel 1, Wet personenvervoer 2000.
Opstapplaats
Eén van de mogelijkheden om het vervoer efficiënter en daardoor goedkoper te organiseren, is het instellen van centrale opstapplaatsen, van waar de leerlingen met de taxi of bus worden vervoerd. Met dit systeem worden de leerlingen niet thuis voor de deur opgehaald, maar moeten zij zich, met of zonder begeleiding van de ouders, verzamelen op een door het college aangewezen opstapplaats.
Een reistijd naar de opstapplaats van dertig minuten is redelijk (ABRvS 26 februari 1992, nr. R03.89.0419/83-107).
Ouder(s)
De omschrijving volgt de begripsbepaling van de Wvo 2020 en maakt daarmee duidelijk dat ook met het gezag belaste pleegouders onder het begrip ouder(s) vallen. De begripsomschrijving wijkt daarmee iets af van de begripsomschrijving van ouder(s) in de Wpo en de Wec, waarin het hebben van gezag geen onderdeel uitmaakt van het begrip ouder(s).
Reistijd
De omschrijving van het begrip ‘reistijd’ is van belang om de tijd die een leerling met het openbaar vervoer onderweg is te kunnen vergelijken met de tijd die nodig is om diezelfde leerling met aangepast vervoer naar en van school te vervoeren. Want, wanneer de leerling die gebruikt maakt van openbaar vervoer naar school of terug meer dan anderhalf uur onderweg is én de reistijd met aangepast vervoer tot 50% of minder van de reistijd met het openbaar vervoer kan worden teruggebracht, komt de leerling in aanmerking voor aangepast vervoer (artikel 19.1 onder a).
Samenwerkingsverband
Onder 1°
Een samenwerkingsverband primair onderwijs bestaat volgens artikel 18a van de Wpo uit alle binnen een bepaald aaneengesloten gebied gelegen vestigingen van basisscholen, speciale scholen voor basisonderwijs, scholen voor speciaal onderwijs en scholen voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs, voor zover daaraan speciaal onderwijs wordt verzorgd, behorend tot cluster 3 en cluster 4. Een uitzondering vormen vestigingen van scholen waarvoor het bestuur is aangesloten bij een landelijk samenwerkingsverband.
Scholen voor speciaal onderwijs of scholen voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs, behorend tot cluster 3 en cluster 4, die geen vestigingen hebben in het gebied van het samenwerkingsverband, kunnen toch deelnemen aan dit samenwerkingsverband. Instellingen behorend tot cluster 1 en cluster 2 behoren niet tot het samenwerkingsverband.
Onder 2°
Artikel 28a, van de Wec verwijst naar het samenwerkingsverband genoemd in het tweede lid van artikel 18a, van de Wpo waarbij een of meer scholen voor speciaal onderwijs of speciaal en voortgezet speciaal onderwijs behorend tot cluster 3 en 4 scholen zijn aangesloten, en naar het samenwerkingsverband genoemd in artikel 2.47, tweede lid, van de Wvo 2020 waarbij een of meer scholen voor speciaal onderwijs of speciaal en voortgezet speciaal onderwijs behorend tot cluster 3 en 4 scholen zijn aangesloten. Volgens het vijftiende lid van artikel 18a, van de Wpo en het achttiende lid van artikel 2.47, van de Wvo 2020 kunnen deze scholen er ook voor kiezen om zich aan te sluiten bij een landelijk samenwerkingsverband.
Onder 3°
Een samenwerkingsverband voortgezet onderwijs omvat volgens het tweede lid van artikel 2.47, van de Wvo 2020 alle binnen een bepaald aaneengesloten gebied gelegen vestigingen van scholen voor voortgezet onderwijs, scholen voor voortgezet speciaal onderwijs en scholen voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs, voor zover daaraan voortgezet speciaal onderwijs wordt verzorgd, behorend tot cluster 3 en cluster 4. Volgens het achttiende lid van artikel 2.47, van de Wvo 2020 kunnen deze scholen er ook voor kiezen om zich aan te sluiten bij een landelijk samenwerkingsverband.
Scholen voor voortgezet speciaal onderwijs of scholen voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs, behorend tot cluster 3 en cluster 4, die geen vestigingen hebben in het gebied van het samenwerkingsverband, kunnen toch deelnemen aan dit samenwerkingsverband. Instellingen behorend tot cluster 1 en cluster 2 behoren niet tot het samenwerkingsverband.
School
Onder 1°
In de Wpo gaat het om basisscholen en scholen voor speciaal basisonderwijs.
Onder 2°
In de Wec gaat het om onderwijs aan dove kinderen of slechthorende kinderen, kinderen met ernstige spraakmoeilijkheden, visueel gehandicapte kinderen, lichamelijk gehandicapte kinderen, langdurig zieke kinderen, zeer moeilijk lerende kinderen, zeer moeilijk opvoedbare kinderen, meervoudig gehandicapte kinderen en kinderen in scholen verbonden aan pedologische instituten.
De Wec onderscheidt de volgende clusters:
Cluster 1: onderwijs aan visueel gehandicapte kinderen dan wel meervoudig gehandicapte kinderen met deze handicap,
Cluster 2: onderwijs aan dove kinderen, slechthorende kinderen en kinderen met ernstige spraakmoeilijkheden dan wel meervoudig gehandicapte kinderen met een van deze handicaps,
Cluster 3: onderwijs aan langdurig zieke kinderen met een lichamelijke handicap, lichamelijk gehandicapte kinderen en zeer moeilijk lerende kinderen dan wel meervoudig gehandicapte kinderen met een van deze handicaps en
Cluster 4: onderwijs aan langdurig zieke kinderen anders dan met een lichamelijke handicap, zeer moeilijk opvoedbare kinderen en kinderen in scholen verbonden aan pedologische instituten.
Het onderwijs van cluster 1 en cluster 2 wordt gegeven in instellingen. Deze instellingen vallen ook onder het begrip ‘school’.
Onder 3°
In de Wvo 2020 gaat het om scholen voor vwo, havo, mavo, vbo en praktijkonderwijs. Ook de op grond van artikel 2.86, van de Wvo 2020 bij algemene maatregel van bestuur daartoe aangewezen instellingen vallen er onder.
Toegankelijke school
Leerlingen kunnen door een lichamelijke, verstandelijke of psychische beperking zijn aangewezen op een bepaalde school. In het tweede lid, van artikel 4, van de Wpo staat dat de gemeente in de verordening geen onderscheid mag maken tussen openbaar en bijzonder onderwijs. Het derde lid van artikel 4 Wpo bepaalt dat de verordening de op godsdienst of levensbeschouwing van de ouders berustende keuze van een school, moet eerbiedigen.
In de Wpo is bepaald dat het samenwerkingsverband primair onderwijs beoordeelt of een leerling toelaatbaar is tot een speciale school voor basisonderwijs in het samenwerkingsverband of tot het speciaal onderwijs van cluster 3 en cluster 4 (artikel 18a, zesde lid, van de Wpo). Het samenwerkingsverband laat zich daarbij adviseren door deskundigen.
De Wvo 2020 kent een soortgelijk artikel: het samenwerkingsverband voortgezet onderwijs beoordeelt of een leerling aangewezen is op het leerwegondersteunend onderwijs, of toelaatbaar is tot het praktijkonderwijs of tot het voortgezet speciaal onderwijs (artikel 2.47, zevende lid, onder c, van de Wvo 2020). Ook hier geldt dat het samenwerkingsverband zich daarbij laat adviseren door deskundigen.
Voor instellingen voor cluster 1 en cluster 2 geldt een afwijkende procedure.
In de Wec is bepaald dat de commissie van onderzoek beoordeelt of een leerling in aanmerking komt voor het onderwijs op de instelling óf op begeleiding vanuit de instelling, waarbij de leerling dan is ingeschreven op een andere school (artikel 41, tweede lid, van de Wec).
Vervoersvoorziening
De wet bepaalt dat de gemeente het vervoer zelf kan verzorgen, of zelf doet verzorgen. Ook kan zij een vergoeding verstrekken. In de begripsbepaling ‘vervoersvoorziening’ zijn de verschillende varianten van een vervoersvoorziening uitgewerkt.
Vervoersontwikkelingsplan
De wijze waarop toegewerkt wordt naar het vergroten van de zelfstandigheid en zelfredzaamheid van de leerling in het reizen van en naar school en de afspraken die daarvoor worden gemaakt, worden vastgelegd in een vervoersontwikkelingsplan. Het college stelt dit plan, waar nodig op basis van deskundig advies, op. Het aanleren van nieuwe vaardigheden kan onderdeel zijn van een vervoersontwikkelingsplan.
Woning
Onder ‘woning’ wordt verstaan: de plaats waar de leerling structureel en feitelijk verblijft. Hierbij is het niet belangrijk in welke gemeente de ouders en/of het kind staan ingeschreven. De leerling kan een woning in meer dan één gemeente hebben (ABRvS 24 januari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:249).
Wanneer de leerling tijdelijk in een andere gemeente verblijft, bijvoorbeeld in verband met noodzakelijke opvang, moet een aanvraag voor leerlingenvervoer bij die gemeente worden ingediend. Vakantie van de ouders geldt overigens niet als reden voor noodzakelijke opvang van de leerling elders.
Artikel 2. Algemene uitgangspunten
Eerste lid
De verantwoordelijkheid voor het schoolbezoek ligt volgens de Leerplichtwet altijd bij de ouders. In artikel 2.1 is deze verantwoordelijkheid nog eens duidelijk vastgelegd. Deze verantwoordelijkheid kan door de ouders niet op- of overgedragen worden aan de gemeente. De wettelijke regeling en de gemeentelijke verordening beperkt deze verantwoordelijkheid van de ouders niet. Ouders kunnen er dus niet van uit gaan dat zij altijd een vervoersvoorziening krijgen of dat deze altijd wordt voortgezet. Van ouders wordt ook verwacht dat zij de noodzakelijke keuzes maken om hun verantwoordelijkheid te kunnen nemen. Daarbij kan gedacht worden aan het aanpassen van werktijden en het verkeerswijs maken van de leerling.
Derde en vierde lid
In deze verordening zijn verschillende voorwaarden opgenomen waaraan moet worden voldaan om recht te hebben op leerlingenvervoer. Op het moment dat een leerling voldoet aan die voorwaarden en er meerdere vervoersvoorzieningen zijn waarvan de leerling (in redelijkheid) gebruik zou kunnen maken, dan valt de keuze van het college op de voor de gemeente goedkoopste oplossing. Ook als dit betekent dat die oplossing meer van ouders (bijvoorbeeld extra begeleiding) of de leerling (meer reistijd) vraagt. Dit past binnen het uitgangspunt dat ouders en de leerling in de basis zelf verantwoordelijk zijn voor het schoolbezoek. Ook kan dit nodig zijn om het vervoersstelsel toegankelijk en betaalbaar te houden.
Het college kan op grond van het vierde lid bijvoorbeeld weigeren een vervoersvergoeding te verstrekken als de leerling gebruik kan maken van het aangepast vervoer waarbij de kosten voor het college gelijk blijven, omdat er toch al een taxibus rijdt naar de dichtstbijzijnde toegankelijke school. Het maakt dan niet uit of de leerling vervolgens daadwerkelijk van dit aangepast vervoer gebruik wenst te maken.
Vijfde lid
Als een leerling begeleiding nodig heeft tijdens het vervoer, is dat altijd een verantwoordelijkheid van de ouders. Zij zijn en blijven verantwoordelijk voor de schoolgang van hun kind. Werk van ouders of anderszins ontslaat ouders niet van deze verantwoordelijkheid. Als ouders zelf niet in staat zijn om begeleiding te bieden, is het hun verantwoordelijkheid iemand te zoeken, die deze taak van hen al dan niet tijdelijk, geheel of gedeeltelijk kan overnemen. Voor de gemeente is er aan de andere kant een wettelijke zorgplicht om passend vervoer aan te bieden.
Het is aan het college om een zorgvuldige afweging te maken en te bepalen wat, gelet op de verantwoordelijkheid van ouders, redelijk is (Kamerstukken II 2011/12, 33 106, nr. 7).
Zesde lid
De verantwoordelijkheid voor het gedrag van de minderjarige leerling tijdens het verblijf van de leerling in het aangepast vervoer ligt bij de ouders. Zij krijgen de gelegenheid hun kind te begeleiden bij het vervoer. Wanneer het gedrag beïnvloedbaar is door de leerling te laten begeleiden, is er voor het college geen reden om de leerling individueel te vervoeren.
Het recht op een vervoersvoorziening is geen absoluut recht. Als de leerling zich onaanvaardbaar gedraagt, kan dit gedrag er uiteindelijk toe leiden dat de vervoersvoorziening beëindigd wordt. Onder onaanvaardbaar gedrag door de leerling of de ouder wordt verstaan dat het gedrag onder de gegeven omstandigheden in het maatschappelijk verkeer onacceptabel is. Gedacht kan worden aan beschadiging van het interieur van de taxi(-bus), mishandeling van medepassagiers, grove belediging of bedreiging van de chauffeur etc. Voordat aan het onaanvaardbare gedrag consequenties worden verbonden, onderzoekt het college of het gedrag verwijtbaar is. Bepaalde aandoeningen kunnen met zich meebrengen, dat het gedrag niet verwijtbaar is. Als het gedrag niet verwijtbaar is, onderzoekt het college of een andere vervoersvoorziening uitkomst biedt, zoals bijvoorbeeld inzet van eigen vervoer.
Hoofdstuk 2. Het proces van aanvraag tot besluit
Artikel 3. De aanvraag
Eerste en tweede lid
Ouders van wie hun kind een school bezoekt die verder weg ligt, kunnen leerlingenvervoer aanvragen in de gemeente waar de feitelijke en structurele verblijfplaats (woning) van de leerling is. Dit kan ook een vast logeeradres zijn, waar de leerling op vaste dagen verblijft. Leerlingenvervoer kan ook worden aangevraagd door een meerderjarige en handelingsbekwame leerling. Voor het aanvragen van leerlingenvervoer, stelt het college een aanvraagformulier beschikbaar. Een aanvraag kan schriftelijk of digitaal worden gedaan.
In het aanvraagformulier kunnen gegevens worden gevraagd. Onder gegevens behoren de mogelijke toevoeging van verklaringen (bewijsstukken), bijvoorbeeld een medische verklaring, werkgeversverklaring, of een verklaring van de rijksinspecteur van de belasting. Van huisartsen wordt geen verklaring gevraagd. De Landelijke Huisartsen Vereniging heeft in haar richtlijn opgenomen dat huisartsen deze verklaringen niet mogen verstrekken. Het verstrekken van verklaringen, kan namelijk hun relatie met de patiënt beschadigen. De Gemeentelijke Gezondheidsdienst (GGD) kan wel om advies worden gevraagd. Bij twijfel schakelt het college zelf een onafhankelijke deskundige in.
Ouders zijn op grond van artikel 4:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna Awb) verplicht de gevraagde gegevens te leveren als deze belangrijk zijn voor de beslissing op de aanvraag. De aanvraag en de gegevens moeten juist en volledig zijn. Het college bepaalt of dat ook echt het geval is.
Derde lid
Als het aanvraagformulier aangevuld of gecorrigeerd moet worden, stuurt het college het aanvraagformulier terug. De aanvrager krijgt dan de mogelijkheid om de extra gegevens binnen een door het college te bepalen termijn (vier weken) aan te vullen of te verbeteren. Als hiervan geen gebruik wordt gemaakt, dan bepaalt het college of de aanvraag in behandeling wordt genomen (artikel 4:5, eerste lid, van de Awb).
Als het college de aanvraag in behandeling neemt, dan betrekt het college bij de beoordeling van de aanvraag wat de kennelijke bedoeling van de aanvrager is, bijvoorbeeld zoals die uit aanvragen van de voorafgaande jaren is gebleken. Als het college de aanvraag niet in behandeling neemt, dan laat het college de aanvrager op grond van artikel 4:5, vierde lid, van de Awb weten dat de aanvraag niet in behandeling wordt genomen.
Artikel 4. Onderzoek
Eerste lid
In de onderzoeksfase onderzoekt het college of aanvrager recht heeft op leerlingenvervoer en als recht op leerlingenvervoer bestaat welke vervoersvoorziening de goedkoopst passende vervoersvoorziening voor de leerling is. Het onderzoek is bedoeld om de nodige kennis over de relevante feiten en af te wegen belangen te verzamelen, zoals ook voorschreven is in artikel 3:2, van de Awb.
Tweede lid
Bij de beoordeling van een aanvraag leerlingenvervoer wordt ook gekeken naar wat een leerling kan en wil. Bij het bepalen van de vorm waarin het leerlingenvervoer wordt toegekend, streeft het college binnen de in de verordening gestelde uitgangspunten en criteria naar de meest zelfstandige en onafhankelijke manier van reizen door de leerling. Ouders spelen hierin een belangrijke rol en hebben een eigen verantwoordelijkheid. Het is aan hen om eventueel samen met hun sociale netwerk of met behulp van andere ouders hun kind zelf te (laten) vervoeren of te leren zelf naar school te reizen.
Natuurlijk blijft het maatwerk om te beoordelen hoe een kind kan reizen. Daarin speelt niet alleen een handicap van een leerling een rol, maar ook de leeftijd, de route en de behoeften van de leerling. Om het maatwerk te kunnen bieden, is het voor het college belangrijk om kennis te hebben van de situatie van de leerling, de meest geschikte en haalbare vervoerswijze en de zelfredzaamheid van de leerling en het gezin.
Derde lid en vierde lid
Het college kan als onderdeel van het onderzoek een gesprek met de aanvrager voeren, om:
- 1.
de aanvraag goed te kunnen beoordelen;
- 2.
te onderzoeken welke mogelijkheden er zijn voor de ouders om te zorgen dat de leerling naar de dichtstbijzijnde toegankelijke school als bedoeld in artikel 10 gebracht en gehaald wordt.
- 3.
te onderzoeken wat de vervoersmogelijkheden van de leerling zijn;
- 4.
te onderzoeken welke vervoersvoorziening(en) passend voor de leerling is/zijn;
- 5.
te onderzoeken of, hoe en in welk tempo te verwachten is dat de leerling zelfstandig(er) kan reizen, hoe ouders hierin kunnen ondersteunen en/of wat de gemeente daarin kan bieden. Denk ook aan voorzieningen die op grond van een andere regeling zoals bijvoorbeeld de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) zijn verstrekt.
- 6.
om afspraken te maken over het gebruik van de genoemde mogelijkheden en de inzet van ouders en/of gemeente.
Als het mogelijk is, dan heeft het de voorkeur dat de leerling aan het gesprek deelneemt. Zo nodig kan ook een deskundige bij het gesprekken worden gehaald. Dit kan iemand met medische kennis zijn, zoals een orthopedagoog, iemand van de school, het samenwerkingsverband. Ook kan een aanvrager zich tijdens het gesprek laten steunen door bijvoorbeeld een onafhankelijke cliëntondersteuner.
Als de leerling niet de dichtstbijzijnde toegankelijke school bezoekt, dan kan dat ook een onderwerp van het gesprek zijn. Wat is er gedaan om wél naar de school dichtbij de woning te gaan? En wat wordt er gedaan, ook door het samenwerkingsverband, om het onderwijs in de toekomst dichterbij te organiseren?
Vijfde lid
Afspraken over de (te vergroten) zelfstandigheid van de leerling kan worden vastgelegd in een vervoersontwikkelingsplan. Dit plan kan onderdeel uitmaken van het besluit van het college op de aanvraag. In een vervoersontwikkelingsplan kan bijvoorbeeld worden vastgelegd dat en/of hoe een leerling aanvullende vaardigheden wordt aangeleerd om zelfstandig naar en van school te kunnen gaan reizen. Het plan wordt door het college, waar nodig op basis van deskundig advies, opgesteld.
Zesde lid
Wanneer de omstandigheden van de leerling wijzigen kan dat aanleiding zijn om een nieuw gesprek te voeren. Het spreekt voor zich, dat een schoolwissel en adreswijziging zo’n nieuwe omstandigheid is, maar ook het gegeven dat de leerling ouder wordt en zich ontwikkelt kan gezien worden als een gewijzigde omstandigheid.
Artikel 5. Advies deskundigen
De verordening heeft, volgens artikel 4, vierde lid, van de Wpo, artikel 4, vierde lid, van de Wec en 8.29, derde lid, van de Wvo 2020, een artikel voor het inwinnen van advies van een deskundige. Dit is nodig op het moment dat er voor het beoordelen van de aanvraag specifieke deskundigheid nodig is waar het college zelf niet over beschikt.
Artikel 6. De tijd tussen de aanvraag en een besluit
Eerste lid
Artikel 4:13 van de Awb bepaalt dat de redelijke termijn waarbinnen een beschikking moet worden gegeven in ieder geval is verstreken als het college binnen acht weken geen beschikking heeft gegeven, of aan de aanvrager een bericht van uitstel heeft gezonden.
In de verordening is gekozen voor de wettelijk toegestane beslistermijn van acht weken. De beslistermijn kan worden opgeschort als de aanvraag onvolledig is. De aanvrager krijgt dan de kans om, tijdens de termijn dat de beslistermijn is opgeschort, de aanvraag volledig te maken. Dit is geregeld in artikel 4:5 van de Awb. Artikel 4:15 van de Awb bepaalt dat de beslistermijn wordt opgeschort tot de dag waarop de aanvraag met de ontbrekende gegevens is aangevuld of de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken.
Tweede lid
Het kan voorkomen dat de gestelde afwikkelingstermijn niet haalbaar is voor het college. Hiervan kan bijvoorbeeld sprake zijn wanneer het gevraagde oordeel van deskundigen uitblijft, of als er sprake is van een bijzondere situatie. Het college kan de beslistermijn dan voor ten hoogste vier weken verlengen.
Uiterlijk een dag vóór het verstrijken van de tweede termijn moet er een beschikking op de ingediende aanvraag door het college zijn gegeven. Als blijkt dat ook de verlengde termijn onvoldoende is, bijvoorbeeld als gevolg van het uitblijven van het advies van deskundigen, moet er toch een beschikking worden afgegeven.
Artikel 7. Het besluit
Eerste lid
Een besluit moet voldoen aan de eisen die de Awb daaraan stelt. Zo moet er sprake zijn van een goede motivering die voldoet aan de eisen (artikel 3:46, van de Awb). In dit artikel is bepaald welke informatie minimaal in het besluit moet worden opgenomen. Het betreft een nadere uitwerking van de wettelijke eisen, die niet afdoet aan de plicht om aan de eisen die rechtstreeks komen uit de Awb te voldoen.
Om beleidsruimte te creëren is bepaald dat het college bij de toekenning van de vervoersvoorziening de termijn van de verstrekking vastlegt. In de beschikking moet deze termijn aangegeven worden. Per geval wordt de termijn bepaald.
Tweede lid
Aan de verstrekking van een vervoersvoorziening kan het college voorwaarden stellen. Zo kan worden bepaald dat, bijvoorbeeld vanwege het streven naar zelfredzaamheid, in de winterperiode aangepast vervoer wordt verstrekt, onder de voorwaarde dat in de andere maanden met de fiets of het openbaar vervoer wordt gereisd en dat hiervoor wordt geoefend en/of wordt deelgenomen aan een project met dit doel.
Artikel 8. De startdatum van het leerlingenvervoer
Een vervoersvoorziening wordt niet met terugwerkende kracht toegekend. De vergoeding is bedoeld om de leerling in staat te stellen (in de toekomst) de school te bezoeken. Het is geen inkomensvoorziening. Dit past ook bij de verantwoordelijkheid van de ouders van de leerling om het schoolbezoek zelf te organiseren en mogelijk te maken. Voor het aangepast vervoer geldt dat het college, na toekenning, voor de praktische organisatie van het vervoer enige tijd nodig heeft. Hierbij gaat het onder andere om het inroosteren van de leerling en het eventueel aanpassen van de vervoersroute, zodat de leerling mee kan.
Hoofdstuk 3. Recht op leerlingenvervoer
Artikel 9. Afstand
Eerste lid
De aanvrager komt voor leerlingenvervoer in aanmerking als de afstand tussen de woning en de dichtstbijzijnde toegankelijke school groter is dan 6 kilometer.
Tweede lid
Als leerlingenvervoer wordt aangevraagd voor een leerling met een handicap dan geldt het afstandscriterium van 6 kilometer uit het eerste lid niet.
Derde lid
Ouders van leerlingen die een vorm van voortgezet onderwijs volgen zijn in principe zelf verantwoordelijk voor het vervoer van de leerling van de woning naar het voortgezet onderwijs en terug. Recht op leerlingenvervoer bestaat voor een leerling die voortgezet (speciaal) onderwijs volgt alleen als de leerling door een structurele handicap;
- -
niet zelfstandig kan reizen met openbaar vervoer, of
- -
op geen enkele manier kan reizen met het openbaar vervoer, of
- -
naar een dichtstbijzijnde toegankelijke school buiten Gouda moet reizen en wèl zelfstandig daarnaartoe kan reizen. Dit in afwijking van artikel 4 van de Wec en artikel 8.28 van de Wvo 2020 waarin beschreven staat dat alleen recht op leerlingenvervoer bestaat als door een handicap niet of niet zelfstandig met het openbaar vervoer kan worden gereisd.
Artikel 10 Dichtstbijzijnde toegankelijke school
Eerste lid
In artikel 4, tweede en derde lid, van de Wpo, artikel 4, tweede lid, van de Wec en artikel 8.29, tweede lid, van de Wvo 2020 is bepaald dat de raad bij het vaststellen van de verordening de op godsdienst of levensbeschouwing van ouders berustende keuze van een school dient te eerbiedigen. Ook is in de genoemde artikelen bepaald dat in de verordening geen onderscheid mag worden gemaakt tussen openbaar en bijzonder onderwijs.
Als toegankelijke school wordt aangemerkt: de school van de verlangde godsdienstige of levensbeschouwelijke richting dan wel de openbare school. Daar komt een tweede eis bij, namelijk de school van de soort waarop de leerling is aangewezen door zijn lichamelijke, verstandelijke of psychische handicap.
Als dichtstbijzijnde school wordt aangemerkt: de school die naar afstand het dichtstbij gelegen is, gemeten langs de kortste voor de leerling voldoende begaanbare, veilige weg.
Als een leerling een school bezoekt die, met voorbijgaan van een vergelijkbare school van dezelfde gewenste richting, verder van de woning van de leerling is verwijderd, blijft het recht op leerlingenvervoer beperkt tot de kosten verbonden aan het vervoer van en naar de dichtst bij de woning gelegen school.
Als vervoer naar een verder van de woning van de leerling gelegen school van dezelfde richting voor de gemeente goedkoper is (of niet meer kosten met zich brengt), kan het college aan de ouders vragen ermee in te stemmen dat de leerling naar die school wordt vervoerd. Voor een openbare school geldt hetzelfde.
Richting
Als erkende richtingen binnen het bijzonder onderwijs gelden het (rooms) katholiek onderwijs, protestants-christelijk onderwijs (gereformeerd, hervormd), onderwijs naar de leer van de Gereformeerde kerk (vrijgemaakt), reformatorisch onderwijs en het evangelisch onderwijs; voorts het joods onderwijs, (orthodox) islamitisch onderwijs en het hindoe onderwijs, en ten slotte het algemeen bijzonder of neutraal bijzonder onderwijs en het onderwijs op antroposofische grondslag (vrijescholen). Sinds 2004 zijn gereformeerd en hervormd opgegaan in de Protestantse Kerk Nederland (PKN). De keuze van de leerling of zijn ouders voor één van de hiervoor genoemde erkende richtingen bepaalt dus (ook) of een school voor de leerling kan worden aangemerkt als toegankelijke school.
Een bepaalde onderwijskundige methode wordt niet tot het begrip ‘richting’ gerekend. Hiermee worden onder andere bedoeld: Jenaplanscholen, Montessorischolen, Daltonscholen, Iederwijsscholen, etc. De voorkeur van de leerling of zijn ouders voor een bepaalde onderwijskundige methode speelt geen rol bij het bepalen van de dichtstbijzijnde toegankelijke school door het college.
Instellingen voor cluster 1 en cluster 2
Als de commissie van onderzoek heeft geoordeeld dat de leerling toelaatbaar is tot of aangewezen is op begeleiding vanuit een instelling voor cluster 1 of cluster 2 onderwijs, dan bepaalt dit (ook) of sprake is van een toegankelijke school.
De school is vol
Natuurlijk moet op een voor de leerling geschikte school wel ruimte voor de leerling moet zijn en moet de leerling zijn of worden toegelaten. Een school die vol is, heeft geen zorgplicht voor de leerling.
Als de dichtstbijzijnde school niet toegankelijk is voor een leerling omdat de school vol is, wordt leerlingenvervoer toegekend naar de eerstvolgende dichtstbijzijnde, toegankelijke school. Het recht op leerlingenvervoer naar deze school die verder weg ligt, blijft bestaan zolang er een wachtlijst is voor de dichtstbijzijnde school.
Vanaf het moment dat de wachtlijst is opgelost en de leerling geplaatst kan worden op de dichtstbijzijnde school, kan het college het recht op leerlingenvervoer beperken tot aan de dichtstbijzijnde school. De dichtstbijzijnde school is dan namelijk weer toegankelijk geworden voor de leerling. Het maakt niet uit of de leerling vanaf dat moment ook daadwerkelijk de dichtstbijzijnde school gaat bezoeken.
Ouders zijn vrij om hun kind naar elke school van hun keus te laten gaan, maar het college hoeft alleen een vervoersvoorziening voor vervoer naar de dichtstbijzijnde voor de leerling toegankelijke school toe te kennen als recht op leerlingenvervoer bestaat.
Andere locaties van de school
Als een school die een leerling bezoekt meer dan één locatie heeft, geldt net als in de regelgeving voor de huisvesting en materiele instandhouding dat de feitelijke locatie die door de leerling wordt bezocht als ‘school’ (zoals bedoeld in artikel 1 van de verordening) wordt aangemerkt.
Tweede lid
Voor alle onderwijssoorten geldt de hoofdregel: Leerlingenvervoer wordt toegekend naar de dichtstbijzijnde voor de leerling toegankelijke school. Volgens artikel 4, vijfde lid, onder c en d, van de Wpo moet echter, wanneer het gaat om speciale scholen voor basisonderwijs, het vervoer naar de dichtstbijzijnde school in het samenwerkingsverband ook worden bekostigd. Dat hoeft niet persé de dichtstbijzijnde toegankelijke speciale school voor basisonderwijs te zijn. Het is mogelijk dat er een school buiten het samenwerkingsverband, maar dichterbij de woning is gelegen.
Na invoering van het passend onderwijs beoordeelt het samenwerkingsverband of leerlingen toelaatbaar zijn tot het onderwijs aan speciale scholen voor basisonderwijs in het samenwerkingsverband (artikel 18a, zesde lid, aanhef en onder c, van de Wpo). Een ‘toelaatbaarheidsverklaring’ voor een speciale school voor basisonderwijs, afgegeven door het samenwerkingsverband aan een leerling, geldt alleen binnen dat samenwerkingsverband (artikel 40, achtste lid, van de Wpo). Een ander samenwerkingsverband kan namelijk gekozen hebben voor een hoger of lager niveau van basisondersteuningsvoorzieningen, die op elke school aanwezig zijn.
In het tweede lid wordt gesproken van de basisschool waarvan de leerling afkomstig is. Dit is de dichtstbijzijnde toegankelijke basisschool. Daarnaast geldt, bij toepassing van het tweede lid, aanhef en onder b, ook de eis dat de aanvrager schriftelijk of digitaal moet instemmen.
Derde lid
Leerlingenvervoer wordt toegekend naar de (qua afstand) dichtstbijzijnde toegankelijke school, waarbij rekening wordt gehouden met de onderwijsbehoefte van de leerling en de gewenste richting. In de praktijk komt het voor dat dit niet de school is waarnaar de leerling door het samenwerkingsverband wordt verwezen.
Het derde lid beschrijft de voorwaarden waaronder het college tóch kan besluiten om leerlingenvervoer naar de niet dichtstbijzijnde toegankelijke (en door het samenwerkingsverband geadviseerde) school toe te kennen. De aanvrager moet naar tevredenheid van het college laten zien dat er een noodzaak is voor het bezoeken van de niet dichtstbijzijnde toegankelijke school. Bijvoorbeeld door middel van een onderbouwing door het samenwerkingsverband of door een intelligentie-onderzoek wanneer er onderwijs nodig is vanwege de hoogbegaafdheid van een leerling;
Wanneer al dan niet door het samenwerkingsverband is vastgesteld, welke onderwijssoort een leerling nodig heeft op grond van de Wpo, de Wec of de Wvo 2020, zal de aanvrager naar tevredenheid van het college moeten laten zien waarom dat onderwijs niet geboden kan worden op de dichterbij gelegen school. Hierbij valt bijvoorbeeld te denken aan een leerling, die onder een samenwerkingsverband valt waar arrangementen op reguliere basisscholen worden aangeboden, die het speciaal (basis) onderwijs vervangen. De leerling gaat dan naar een reguliere basisschool verder weg, omdat het arrangement, waarop hij onderwijskundig is aangewezen dichterbij niet aanwezig is.
Symbiose
Als een leerling van een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs gedurende ten minste 180 minuten per week onderwijs volgt op een basisschool, een speciale school voor basisonderwijs of een school voor voortgezet onderwijs, is er sprake van symbiose (artikel 24, van de Wec en Titel IV van het Onderwijskundig besluit Wec). Daarvoor moet wel een overeenkomst tussen de scholen gesloten zijn. De leerling volgt in dat geval onderwijs op twee verschillende locaties.
Heeft de leerling recht op leerlingenvervoer naar de school waar hij staat ingeschreven, dan heeft de leerling ook recht op leerlingenvervoer naar de school waar een symbiose-overeenkomst mee gesloten is, als deze reis voldoet aan de voorwaarden van de verordening. Het gaat dan om vervoer in aansluiting op het begin en einde van de schooldag.
Een voorbeeld hiervan is dat er binnen het samenwerkingsverband een orthopedagogisch didactisch centrum (opdc) is opgericht, waar leerlingen tijdelijk onderwijs volgen als er een orthopedagogische en orthodidactische benadering nodig. De leerling blijft daarbij ingeschreven staan op zijn oorspronkelijke school, maar volgt in de praktijk elders onderwijs (Kamerstukken II 2013/14, 34 022, nr. 3, p. 4; Kamerstukken II 2014/15, 34 022, nr. 5, p. 5).
Artikel 11. Vervoer vanuit een andere regeling
Leerlingenvervoer is niet bedoeld voor situaties waarin leerlingen of hun ouders voor het vervoer van de leerling van en naar school al (gedeeltelijk) gebruik kunnen maken van een andere regeling of vergoeding. Dit artikel voorkomt dat er een (deels) dubbele vergoeding kan worden ontvangen.
Als kan worden aangetoond dat een aanvrager van leerlingenvervoer via een andere weg (bijvoorbeeld via de werkgever) een vergoeding ontvangt voor de kosten van het vervoer naar school of de stage, mag het college die vergoeding aftrekken van de vergoeding die de aanvrager zou hebben gekregen op basis van de verordening. Ook is het mogelijk deze vergoeding als bijdrage in rekening te brengen, wanneer het om aangepast vervoer gaat.
Het bovenstaande geldt niet voor vergoedingen die – op aanvraag – aan ouders van schoolgaande kinderen in het voortgezet onderwijs worden verstrekt op basis van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten. Deze vergoeding is opgebouwd uit verschillende componenten, zoals lesgeld, en is zeker niet uitsluitend bestemd voor reiskosten. Daarom wordt deze vergoeding niet verrekend met de vervoersvoorziening.
Artikel 12. Een vervoersvoorziening voor weekeinde- en vakantievervoer bij verblijf in een pleeggezin of internaat
Artikel 4.6 van de Wec geeft aan dat in de verordening twee onderwerpen moet worden opgenomen. Deze onderwerpen zijn in welke gevallen en onder welke voorwaarden het college aan in de gemeente wonende ouders van leerlingen die voor het volgen van passend speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs in een internaat of pleeggezin verblijven, op aanvraag een vergoeding verstrekt voor de kosten verbonden aan het weekeinde- en vakantievervoer.
Dit artikel bevat twee belangrijke onderdelen:
1- Een vervoersvoorziening voor weekeinde- en vakantievervoer wordt alleen verstrekt als het verblijf van de leerling in een internaat of een pleeggezin noodzakelijk is voor het volgen van passend (voortgezet) speciaal onderwijs. Zo is het bepaald in de Wec.
Het is nodig dat er een directe relatie is tussen het verblijf in een internaat of pleeggezin en het volgen van passend onderwijs op een school die ver van de woning is gelegen. Dit betekent dat het college geen vervoersvoorziening voor weekeinde en vakantievervoer toekent, als de leerling passend onderwijs kan volgen op een school die zo veel als mogelijk met dagelijks vervoer vanuit het ouderlijk huis bereikt kan worden. Ook betekent dit dat er geen vervoersvoorziening van en naar de woning van de ouders wordt verstrekt als de leerling om medische of sociale redenen in een internaat of pleeggezin verblijft, en daar in de buurt een school bezoekt. Het college moet na gaan op welke gronden een leerling op een internaat of bij een pleeggezin is geplaatst.
Ouders van leerlingen van het regulier en speciaal basisonderwijs en van het regulier voortgezet onderwijs komen niet in aanmerking voor een vervoersvoorziening voor weekeinde- of vakantievervoer.
2- Het college verstrekt de vervoersvoorziening voor weekeinde- en vakantievervoer als de ouders in de gemeente wonen en daarvoor in aanmerking komen. Zo is het bepaald in de Wec. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar de leerling in een internaat of een pleeggezin verblijft heeft hierin geen rol. Wanneer de leerling in aanmerking komt voor dagelijks vervoer van het internaat of pleeggezin naar de school en terug, verstrekt het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar de leerling in het internaat of het pleeggezin verblijft deze voorziening.
Het uitgangspunt is een vergoeding in geld voor de kosten van het gebruik van het openbaar vervoer.
Het college vergoedt ook de kosten van het openbaar vervoer voor een begeleider, als de leerling wegens een handicap of leeftijd niet in staat is zelfstandig van het openbaar vervoer gebruik te maken.
Het college kan ouders op aanvraag toestaan de leerling zelf te voeren of te laten vervoeren (vervoersvoorziening ‘Eigen vervoer’). Bijvoorbeeld als dit goedkoper is voor het college, of als er sprake is van bijzondere omstandigheden.
Op grond van artikel 4.9 van de Wec kan het college het weekeinde- en vakantievervoer ook zelf verzorgen of laten verzorgen (vervoersvoorziening ‘Aangepast vervoer’). Aangepast vervoer wordt alleen ingezet als: openbaar vervoer ontbreekt of als de leerling door zijn structurele handicap niet in staat is – ook niet onder begeleiding – van het openbaar gebruik te maken.
Artikel 13. Een vervoersvoorziening van en naar stageadres
Een stage kan deel uitmaken van het onderwijsprogramma van scholen voor voortgezet onderwijs en voortgezet speciaal onderwijs (artikel 17, van de Wec en artikel 2.26, derde lid en artikel, 2.27, derde lid, van de Wvo 2020). Ook een maatschappelijke stage kan onderdeel uitmaken van het onderwijsprogramma (artikel 22, eerste lid, onder c, onder 3e, van de Wec en artikel 2.32, van de Wvo 2020). In het arbeidsmarktgerichte uitstroomprofiel van het voortgezet speciaal onderwijs is voor leerlingen vanaf 14 jaar minstens één stage op ten hoogste vier dagen per week zelfs verplicht (artikel 17, eerste lid, van de Wec).
Als recht bestaat op leerlingenvervoer naar de school waar de leerling staat ingeschreven, dan bestaat er ook recht op een vervoersvoorziening voor vervoer van de leerling van de woning of opstapplaats naar het stageadres en terug, als:
- -
de stage is opgenomen in de schoolgids van de school/ stagecontract, en;
- -
de stagetijden hetzelfde zijn als de reguliere schooltijden, en;
- -
de stage plaatsvindt op één stageadres/ -locatie.
Omdat gelijke tijden als de reguliere schooltijden in de praktijk lastig kan zijn, want stages sluiten vaak aan op werktijden, beschrijft artikel 13.4 een uitzonderingsmogelijkheid. Dit moet voorkomen dat leerlingen die geen passende stageplek binnen de reguliere schooltijden kunnen vinden hun opleiding niet kunnen afronden.
Voor een vervoersvoorziening van en naar een stageadres gelden verder dezelfde voorwaarden die ook gelden als de aanvrager leerlingenvervoer wenst naar de dichtstbijzijnde toegankelijke school (zie de artikelen 2, 10,11,15 en 20).
Ter onderbouwing van de aanvraag van een vervoersvoorziening naar een stageadres kan het college het stagecontract opvragen. Zo kan ook gecontroleerd worden of er in de stageovereenkomst wellicht een regeling met betrekking tot de vervoerskosten is getroffen met het stagebedrijf.
Bij het onderzoek naar wat passend vervoer is voor de leerling kan voor de stage een andere vervoersvoorziening worden verstrekt dan naar de school van de leerling. Het streven is ook hier om de leerling zo zelfstandig mogelijk te laten reizen.
Tot slot wordt in lijn met het uitgangspunt van vervoer naar de dichtstbijzijnde toegankelijke school alleen een vervoersvoorziening van en naar het stageadres toegekend naar het dichtstbijzijnde toegankelijke stageadres.
Artikel 14. Een vervoersvoorziening voor vervoer van en naar opvangadres
Omdat veel ouders allebei werken, is het normaal dat kinderen voor of na schooltijd opgevangen worden door bijvoorbeeld een opa of oma of door een professionele kinderopvangorganisatie (voor- of naschoolse opvang).
Artikel 14 biedt ouders de mogelijkheid dat de leerling, als er recht op leerlingenvervoer bestaat, in afwijking van de Wpo, de Wec en de Wvo 2020, voor of na afloop van de schooldag niet bij de woning of de opstapplaats wordt opgehaald of afgezet, maar bij één ander opvangadres. Ouders zijn dan zelf verantwoordelijk voor het brengen of ophalen van de leerling bij het opvangadres.
Vanuit kostenoogpunt zijn de mogelijkheden wel begrensd. Het moet gaan om één adres waar de leerling voor of na schooltijd structureel en op vaste dagen in de week wordt opgevangen. Ook moeten de kosten van het vervoer naar het opvangadres vergelijkbaar zijn met de kosten van het vervoer tussen de woning of opstapplaats en de school. Op het moment dat het vervoer naar de woning duidelijk goedkoper is dan naar het opvangadres, dan is dat een reden om het vervoer van en naar een opvangadres te weigeren.
Artikel 15. Een vervoersvoorziening van en naar school bij tijdelijk verblijf buiten de gemeente
Een aanvraag wordt gedaan in de gemeente waarin de leerling zijn woning heeft. De aanwezigheid van een structureel karakter van het feitelijk verblijf van de leerling vormt een onderdeel van het begrip woning. Een tijdelijk verblijf in een andere gemeente verplaatst de structurele feitelijke verblijfplaats dan ook niet. Als de leerling tijdelijk in een andere gemeente verblijft, bijvoorbeeld door noodzakelijke opvang, is het niet praktisch dat die andere gemeente de vervoerskosten moet betalen. Want: bij gemeente A moet leerlingenvervoer (tijdelijk) worden stopgezet, bij gemeente B moet leerlingenvervoer worden aangevraagd; en een aantal weken later zou het omgekeerde weer moeten gebeuren. Dat zorgt voor een onnodige belasting voor de leerling of zijn ouders en de gemeenten. Artikel 15 regelt hierom wat onder tijdelijk verblijf wordt verstaan en hoe het college daarin handelt.
Als de leerling door een crisissituatie voor een korte periode in een andere gemeente verblijft, zijn eigen school blijft bezoeken en vanuit de gemeente al leerlingenvervoer in de vorm van een vergoeding kreeg naar deze school, dan wordt dit verblijf voor de duur van maximaal zes weken aangemerkt als ‘verblijf in de gemeente’. Het college neemt dan de kosten voor vervoer voor de duur van maximaal zes weken voor zijn rekening. Het college neemt hierover een afzonderlijk besluit, waarbij het oorspronkelijke besluit waarmee een vervoersvoorziening was toegekend tijdelijk wordt opgeschort, zolang de tijdelijke situatie bestaat. Vakantie van de ouders geldt overigens niet als reden voor noodzakelijke opvang van de leerling in een andere gemeente. In dat geval is geen sprake van een crisissituatie, maar van een keuze, waarbij ouders zelf verantwoordelijk zijn voor het vervoer.
Hoofdstuk 4. De vorm, omvang en duur van het leerlingenvervoer
Artikel 16. Vervoersvoorziening ‘Openbaar vervoer’ of ‘Eigen vervoer met de fiets’ voor de leerling
Dit artikel beschrijft de regels die gelden bij de toekenning van een vervoersvoorziening ‘Openbaar vervoer’ of ‘Eigen vervoer met de fiets’ voor de leerling.
Eerste lid
Een vervoersvoorziening ‘Openbaar vervoer’ kan worden toegekend aan een leerling die een basisschool, een speciale school voor basisonderwijs (artikel 4 van de Wpo) of een school voor speciaal onderwijs (artikel 4 van de Wec) bezoekt. Aan een leerling die voortgezet (speciaal) onderwijs volgt kan, in afwijking van artikel 4 van de Wec en artikel 8.28 van de Wvo 2020, een vervoersvoorziening ‘Openbaar vervoer’ worden toegekend, als de leerling door een structurele handicap aangewezen is op een school buiten de gemeente Gouda en in staat is zelfstandig met het Openbaar Vervoer te reizen (artikel 9.3 onderdeel c).
Tweede lid
De hoogte van de vergoeding met het openbaar berekent het college op basis van de kosten van het openbaar vervoer. Het college houdt daarbij rekening met de kortingen die voor de leerling binnen het systeem van openbaar vervoer kunnen gelden.
Derde lid
Het college verstrekt een vervoersvoorziening ‘Eigen vervoer met de fiets’ aan de leerling als het college vindt dat de leerling met de fiets van en naar school kan reizen. Het college onderzoekt dit in de onderzoeksfase en neemt daarmee factoren als leeftijd, een eventuele handicap, de veiligheid van de route en de afstand in overweging. Het is mogelijk een vergoeding voor de kosten van het vervoer met de fiets voor de zomermaanden te verstrekken en een andere vervoersvoorziening voor de overige maanden toe te kennen. De fietsvergoeding is bedoeld als een voor het college goedkoper alternatief voor leerlingen voor wie anders een vervoersvoorziening ‘Openbaar vervoer’ zou worden verstrekt.
Vierde lid
De vervoersvoorziening ‘Eigen vervoer met de fiets’ wordt alleen verstrekt voor de kortste aantal kilometers die een leerling aflegt tussen de woning en school en de terugrit van school naar woning.
Vijfde lid
De vergoeding voor het gebruik van een eigen fiets bedraagt € 0,11 per kilometer. Dit is gebaseerd op 50% van de kilometervergoeding voor autogebruik, naar beneden afgerond. De bedragen worden uitgekeerd voor de kilometers die de leerling aflegt.
Artikel 17. Vervoersvoorziening ‘Openbaar vervoer’ of ‘Eigen vervoer met de fiets’ voor de begeleider
Dit artikel beschrijft de regels die gelden bij de toekenning van een vervoersvoorziening ‘Openbaar vervoer’ of ‘Eigen vervoer met de fiets’ voor de begeleider.
Eerste lid
Als een leerling die recht heeft op leerlingenvervoer, niet zelfstandig met het openbaar of de fiets van en naar school kan reizen, kan het college een vervoersvoorziening ‘Openbaar vervoer’ of een vervoersvoorziening ‘Eigen vervoer met de fiets’ verstrekken voor de begeleider van de leerling.
Het zorgen voor een begeleider is de verantwoordelijkheid van de ouders zelf (zie artikel 2.7).
Leerling is ouder dan negen jaar
Het leeftijdscriterium dat in dit artikel genoemd wordt, is een van de wettelijk toegestane volumebeperkende middelen om een vervoersvoorziening voor een begeleider te kunnen toekennen.
Als de leerling ouder dan negen jaar is, en de ouders naar tevredenheid van het college kunnen laten zien dat de leerling niet in staat is zelfstandig van het openbaar vervoer of de fiets gebruik te maken, komen de ouders in aanmerking voor de vergoeding van de vervoerskosten voor een begeleider.
Hierbij kan men denken aan de volgende situaties:
- -
de leerling moet een of meerdere malen overstappen;
- -
de route van het uitstappunt van de bus naar de school kent gevaarlijke punten;
- -
het is voor de leerling door zijn handicap niet veilig om alleen naar school te fietsen.
Om administratieve kosten te verminderen, is een peildatum gekozen die geldt voor het gehele schooljaar. Omdat 1 augustus de wettelijke start is van het schooljaar, is deze datum als peildatum gekozen. Dit betekent dat als een leerling op 1 augustus van een bepaald schooljaar acht jaar is, hij het gehele schooljaar als acht wordt beschouwd, ook al wordt de leerling halverwege het schooljaar negen jaar. Het college hoeft dan ook maar één beschikking voor het gehele schooljaar af te geven.
Leerling met een handicap
Aan ouders van leerlingen die door hun handicap niet zelfstandig met het openbaar vervoer kunnen reizen (zie toelichting bij artikel 1), wordt een vervoersvoorziening ‘Openbaar vervoer’ of een vervoersvoorziening ‘Eigen vervoer met de fiets’ voor de leerling én een begeleider, ongeacht de afstand van de woning naar de school.
Tweede lid
De hoogte van de vergoeding met het openbaar vervoer is gebaseerd op de kosten van het openbaar vervoer. Het college houdt daarbij rekening met de kortingen die voor de begeleider binnen het systeem van openbaar vervoer kunnen gelden.
Derde lid
Het college verstrekt een vervoersvoorziening ‘Openbaar vervoer’ voor de begeleider of een vervoersvoorziening ‘Eigen vervoer met de fiets’ voor de begeleider alleen voor het deel van de route dat de leerling met het reizen met het openbaar vervoer of de fiets wordt begeleid.
Vierde lid
De vergoeding voor het gebruik van een eigen fiets bedraagt € 0,11 per kilometer. Dit is gebaseerd op 50% van de kilometervergoeding voor autogebruik, naar beneden afgerond. De bedragen worden uitgekeerd voor de kilometers die de leerling aflegt.
Vijfde lid
Als een begeleider meer dan één leerling tegelijk begeleidt, worden de reiskosten van de begeleider slechts éénmaal vergoed. Dit sluit aan bij de werkwijze, dat in het aangepast vervoer ook alleen het deel van de reis betaald wordt, dat de leerling meereist.
Artikel 18. Vervoersvoorziening ‘Eigen vervoer met de auto’
Dit artikel beschrijft de regels die gelden bij de toekenning van een vervoersvoorziening ‘Eigen vervoer met de auto’. Hiervan is sprake als ouders de leerling zelf naar school vervoeren of laten vervoeren met een eigen auto.
Eerste lid
Als ouders de leerling zelf wensen te (laten) vervoeren, is toestemming van het college nodig. Een belangrijke standaard voor toestemming is of de vergoeding van het vervoer door de ouders voor de gemeente goedkoper is (artikel 2.4). Daarvan is in ieder geval geen sprake als de leerling in aanmerking komt voor een voorziening in de vorm van aangepast vervoer en er plaats is in een busje dat toch al rijdt.
Tweede en derde lid
Als recht op leerlingenvervoer bestaat en ouders met toestemming van – of op verzoek van – het college de leerling zelf vervoeren, wordt een vervoersvoorziening ‘Eigen vervoer met de auto’ toegekend. Het gaat om een vergoeding per kilometer gerekend over de kortste afstand tussen de woning en de school. Ook de retourreis ‘s morgens en de heenreis ‘s middags van de chauffeur worden vergoed.
Ouders komen in aanmerking voor vergoeding per kilometer als zij zelf het vervoer regelen met toestemming van of op verzoek van het college van Burgemeester en Wethouders. Deze vergoeding wordt berekend op basis van de algemeen gebruikelijke belastingvrije kilometervergoeding van € 0,23.
Ouders kunnen ervoor kiezen om de leerling zelf te vervoeren tegen een lagere vergoeding, om te voldoen aan de in het eerste lid genoemde eis dat er sprake moet zijn van een goedkoper vervoersalternatief.
Vierde lid
Het college kan ouders vragen of zij bereid zijn leerlingen van andere ouders naar school te vervoeren. Ouders kunnen daar niet toe verplicht worden.
Vijfde lid
Het vijfde lid bepaalt dat er geen vergoeding wordt verstrekt aan ouders van de leerling die met een andere ouder meerijdt, die daar al een vergoeding op grond van deze verordening voor ontvangt. Daarmee wordt voorkomen dat er in deze situatie dubbel wordt betaald voor dezelfde rit.
Zesde lid
Als ouders toestemming vragen meerdere kinderen met een eigen busje te vervoeren, kan het college, bij wijze van uitzondering, een andere vergoeding vaststellen. Dit vervoer kan goedkoper zijn dan aangepast vervoer per leerling.
Artikel 19. Vervoersvoorziening ‘Aangepast vervoer’
Eerste lid
Een vervoersvoorziening in de vorm van aangepast vervoer wordt in principe alleen in uitzonderingsgevallen versterkt. Deze uitzonderingen zijn in artikel 19 vastgelegd.
Onderdeel a.
Bij een reisduur tot anderhalf uur met het openbaar vervoer komt de vrijheid van de ouders om voor een bepaalde school te kiezen niet in de knel. Er kan aangepast vervoer worden aangeboden, wanneer de reistijd door inzet van aangepast vervoer met 50% of meer kan worden teruggebracht ten opzichte van de reistijd met het openbaar vervoer. Het is belangrijk dat door een individuele meting die conclusie kan worden getrokken. Ook is het niet zo dat de ouders in voorkomend geval van het college kunnen eisen dat de totale reistijd ook daadwerkelijk tot 50% of minder wordt teruggebracht. Het aangepast vervoer wordt voor meerdere leerlingen tegelijk georganiseerd. De reistijd is dan meestal langer, dan gemeten op individuele basis.
De praktijk leert dat leerlingen tien minuten vóór de aanvang van de lessen op het schoolplein aankomen. Het maakt daarbij niet uit op welke manier zij de afstand naar school overbruggen, Het ligt voor de hand deze tijd uit te sluiten van de reistijd. De eventuele wachttijd voor het openbaar vervoer aan het einde van de schooldag wordt wel meegerekend. Als een leerling met aangepast vervoer wordt vervoerd, is er tijd nodig om de school te verlaten en in de taxi(bus) te stappen. Het is in dit geval dan ook redelijk enige tijd (tien minuten) op te tellen bij de berekende duur van de rit (zie ABRvS 5 oktober 1990, nr. R03.90.6236/86538).
Het kan voorkomen dat voor de heenreis (woning-school) de reistijd van anderhalf uur met het openbaar vervoer overschreden wordt, terwijl dit voor de terugreis niet het geval is (of vice versa). In deze gevallen wordt er voor de heenreis aangepast vervoer toegekend, en voor de terugreis een vergoeding op basis van openbaar vervoer.
Onderdeel b.
Het kan voorkomen dat het openbaar vervoer geheel ontbreekt of niet vaak rijdt waardoor leerlingen voor het vervoer van de woning naar de school of terug geen gebruik kunnen maken van openbaar vervoer.
Onderdeel c.
De aanvrager moet naar tevredenheid van het college laten zien dat het voor hen onmogelijk is hun kind in het openbaar vervoer te begeleiden, of dat deze begeleiding tot ernstige benadeling van het gezin zou leiden. Van ouders wordt ook verwacht dat zij eerst zelf een oplossing zoeken voor het (laten) begeleiden van hun kinderen, wanneer dit nodig is (zie ook artikel 2.6). Het college beoordeelt per ouder(paar) of de gevraagde inzet redelijk is.
Onderdeel d.
Als de leerling door zijn structurele handicap niet in staat is, zelfs niet onder begeleiding, van het openbaar vervoer gebruik te maken, verstrekt het college een voorziening in de vorm van aangepast vervoer.
Onderdeel e.
Het is ook mogelijk dat een leerling in aanmerking komt voor aangepast vervoer op het moment dat dit voor het college goedkoper (te organiseren) is. Deze situatie kan er zijn als er al een busje rijdt waarin nog plaatsen beschikbaar zijn.
Tweede lid
Het aangepast vervoer vindt plaats in aansluiting op het begin en einde van de schooldag, zoals aangegeven in de schoolgids van de school. In alle andere situaties zijn ouders zelf verantwoordelijk voor de schoolgang van hun kind. Vervoer dat nodig is in verband met een activiteit van de school (sportdag, excursie, sinterklaas- of andersoortige feestdagviering) valt buiten het leerlingenvervoer.
Derde lid
In het voortgezet speciaal onderwijs en het regulier voortgezet onderwijs kan het voorkomen, dat er binnen de vaste schooltijden gewerkt wordt met lesroosters. Ook in dat geval vindt het aangepast vervoer altijd plaats op het begin en het einde van de schooldag volgens de schoolgids. Het college kan, ingeval van aangepast vervoer, overwegen om dan een wachttijd te hanteren, waarbij leerlingen op elkaar wachten, of eerder op school zijn. Hierdoor kan het vervoer toch gecombineerd worden.
De gemeente zal zo veel als mogelijk proberen de leerlingen met afwijkende schooltijden van één of meerdere scholen gezamenlijk te vervoeren, wanneer de begin- en/of eindtijden nagenoeg hetzelfde zijn.
Vierde lid
Het vervoer op afwijkende tijden kan leiden tot individueel aangepast vervoer buiten de schooltijden en dat brengt extra vervoerskosten met zich mee. De gemeente is hier in principe niet toe verplicht, tenzij de leerling een gedeeltelijke vrijstelling van de leerplicht heeft.
Alleen wanneer de leerling door een structurele handicap slechts een deel van het onderwijsprogramma kan volgen, kan er in zo een geval tijdens de schooltijd vervoerd worden. Sociale omstandigheden, lichamelijke problemen van tijdelijke aard of leeftijd zijn geen grond voor het vervoer tijdens schooltijd. De ouders moeten hun verzoek om een vervoersvoorziening op deze afwijkende tijden te onderbouwen door:
- -
een verklaring van de leerplichtambtenaar, waaruit een leerplichtakkoord blijkt;
- -
een opbouwschema om te komen tot een volledig schoolprogramma/onderwijstijd;
- -
een verklaring van de (directie van de) school waaruit de medische noodzaak blijkt; of
- -
een verklaring van een deskundige (bijvoorbeeld een arts, psycholoog of orthopedagoog), waaruit de medische onmogelijkheid blijkt om de volledige schooltijden te volgen.
Het college kan zoals aangegeven in artikel 5, een deskundige inschakelen om het geleverde bewijs te beoordelen.
Vijfde lid
Om het vervoer beter, slimmer en daardoor goedkoper te organiseren, biedt deze bepaling het college de bevoegdheid om opstapplaatsen aan te wijzen, vanwaar leerlingen met de taxi of bus worden vervoerd. Met een dit systeem worden de leerlingen niet thuis voor de deur opgehaald, maar moeten zij, al dan niet onder begeleiding, naar de door het college aangewezen opstapplaats, vanwaar zij worden opgehaald.
Onderdeel a.
De aan te wijzen opstapplaats moet voldoende veilig zijn voor de, als dat nodig is door een begeleider begeleide, leerling om van het aangepast vervoer gebruik te maken. Ook moet de opstapplaats voldoende beschutting bieden bij verschillende weersomstandigheden.
Het feit dat de opstapplaats aan een drukke verkeersweg ligt, is op zichzelf niet voldoende om de locatie als onvoldoende veilig te beoordelen. Van ouders mag in zulke situaties verwacht worden dat zij voor begeleiding zorgen tot ten minste het moment dat hun kind is ingestapt.
De opstapplaats moet ook binnen een redelijke afstand van de woning van de leerling liggen. Het is aan het college om te beoordelen wat in een individuele situatie redelijk is. Een reistijd van niet meer dan dertig minuten is in elk geval redelijk.
Onderdeel b. en onderdeel c.
Het uitgangspunt is dat ouders zelf moeten zorgen voor begeleiding als de leerling dat nodig heeft (zie ook artikel 2.5). Wanneer het voor ouders onmogelijk is om de leerling naar de opstapplaats te (laten) begeleiden, dan wijst het college geen opstapplaats aan. Omdat van ouders een redelijke mate van inzet verwacht mag worden, zal hier niet snel sprake van zijn. Het is aan het college om te beoordelen of ouders voldoende hebben aangetoond dat het (laten) bieden van begeleiding naar en op de opstapplaats voor hen, door individuele omstandigheden, onmogelijk is.
Artikel 20. Een andere passende voorziening
Het kan voorkomen, dat een leerling of een ouder op een andere manier kan of wenst te reizen, dan de andere beschreven manieren van vervoer, als de leerling daarvoor een geschikt vervoermiddel heeft. Artikel 20 maakt het mogelijk dit maatwerk toe te passen en de vergoeding zodoende te laten aansluiten bij de mogelijkheden van de leerling en/of de ouders. Het kan er ook aan bijdragen, dat het zelfstandig reizen wordt gestimuleerd.
Artikel 21. Een vervoerstraining
De Wpo, de Wec en de Wvo 2020 kennen alleen de mogelijkheid van het bieden van een vervoersvoorziening in de vorm van een vergoeding of in de vorm van aangepast vervoer. Binnen de uitgangspunten en criteria zoals beschreven in de verordening is het streven dat de leerling zo zelfstandig mogelijk naar en van school reist. De wetten staan het bieden van aanvullende voorzieningen niet in de weg. Vervoerstraining mag dus worden toegekend om de zelfstandigheid of zelfredzaamheid van een leerling in het verkeer te vergroten.
Het doel van de vervoerstraining is om de leerling in staat te stellen zelfstandig te kunnen reizen, waarbij de leerling niet langer op een vervoersvoorziening is aangewezen. Als dat niet mogelijk is dan wordt de leerling door middel van de vervoerstraining ondersteund in het zo zelfstandig mogelijk reizen. Mogelijk kan de leerling daardoor gebruik maken van een goedkopere vervoersvoorziening. Bijvoorbeeld dat een leerling niet langer afhankelijk is van een begeleider die met hem meereist.
De basis van de vervoerstraining wordt gelegd in het vervoersontwikkelingsplan. Daarin worden de onderzochte mogelijkheden van de leerling vastgelegd. De training wordt hierop afgestemd.
Hoofdstuk 5. Bijdrage in de kosten
Van ouders van leerlingen die een school voor basisonderwijs of een speciale school voor basisonderwijs bezoeken kan in bepaalde gevallen, afhankelijk van het inkomen, een bijdrage worden gevraagd (artikelen 22 en artikel 23). Deze bijdrage(n) kunnen worden verrekend met de eventuele vergoeding die als vervoersvoorziening wordt toegekend. Een wijziging in het inkomen van deze ouders heeft meestal geen invloed op de vergoeding van de vervoerskosten voor datzelfde jaar (zie ‘inkomen’ artikel 1). Als er sprake is van een structurele daling in het inkomen van de ouders kan het college, vooruitlopend op een komend schooljaar, de vergoeding aanpassen.
Artikel 22. Drempelbedrag
Eerste en tweede lid
Artikel 4, zevende lid, van de Wpo biedt de mogelijkheid een drempelbedrag voor elke vorm van vervoersvoorziening vanuit de Verordening Leerlingenvervoer bij ouders in rekening te brengen. De wetgever heeft bedoeld de ouders verantwoordelijk te laten zijn voor een bepaald deel van de (werkelijk gemaakte) kosten van het vervoer, de zogenaamde drempel.
Het bedrag wordt per leerling in rekening gebracht, behalve als ouders meer dan één eigen kind met het eigen vervoer vervoeren en hiervoor een kilometervergoeding ontvangen. Dan wordt er per auto een drempelbedrag in rekening gebracht (ABRvS 19 juli 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1959). Als aan een leerling slechts voor een deel van het schooljaar een vervoersvoorziening wordt toegekend, wordt het drempelbedrag naar evenredigheid in rekening gebracht. Dit geldt ook wanneer alleen voor de heen- of terugreis een vervoersvoorziening wordt toegekend, of voor enkele dagen per week.
Bij het drempelbedrag is de vergoeding in geld gekoppeld aan de door de gemeente vastgestelde kilometergrens (artikel 9). Dat wil zeggen de afstand van de woning tot de school waarboven recht op leerlingenvervoer bestaat. Het drempelbedrag houdt in dat de kosten van het openbaar vervoer tot aan deze kilometergrens voor rekening van de ouders komen.
Bij de vaststelling van de hoogte van het drempelbedrag is het niet relevant of de leerling daadwerkelijk gebruik maakt van het openbaar vervoer. Ook wanneer de leerling gebruik maakt van aangepast vervoer, of wanneer er geen openbaar vervoer aanwezig is, moeten de ouders de kosten van het openbaar vervoer over de afstand tot aan de kilometergrens zoals genoemd in artikel 9 zelf betalen.
Doelgroep voor het drempelbedrag zijn de ouders van leerlingen van scholen voor basisonderwijs of speciale scholen voor basisonderwijs, die een gezamenlijk inkomen hebben dat boven een bepaalde grens uitkomt. Een uitzondering geldt voor leerlingen met een handicap. Aan hun ouders mag geen drempelbedrag gevraagd worden. Voor deze leerlingen geldt ook geen kilometergrens als voorwaarde voor leerlingenvervoer. Aan ouders van leerlingen die een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs bezoeken kan geen drempelbedrag worden opgelegd, aangezien de Wec deze mogelijkheid niet biedt.
Indexatie
Voor de berekening van het geïndexeerde inkomen waarbij het drempelbedrag van toepassing is, wordt verwezen naar data van het CBS. Deze is te vinden via:
https://opendata.cbs.nl/#/CBS/nl/dataset/82838NED/table
Aantonen van het inkomen
Als het college zelf geen inzage kan verkrijgen in de inkomensgegevens kunnen aanvragers een kopie van de belastingaanslag bij hun aanvraag voegen om het inkomen aan te tonen. Ouders kunnen ook een inkomensverklaring opvragen bij de belastingdienst.
Als ouders weigeren de gevraagde informatie over hun inkomen te verstrekken, wordt op grond van artikel 4:15 van de Awb de beslistermijn opgeschort tot de dag waarop de aanvraag met de ontbrekende gegevens is aangevuld, of de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken. In het laatste geval kan het college besluiten de aanvraag niet in behandeling te nemen. De aanvragers worden hiervan schriftelijk op de hoogte gesteld (zie artikel 6.2).
Als het gezamenlijk inkomen van het peiljaar nog niet bekend is, dan wordt het derde jaar voorafgaande aan het schooljaar waarvoor leerlingenvervoer wordt aangevraagd als voorlopig uitgangspunt gebruikt. Op een later moment, als het inkomen van het peiljaar wel bekend is, kan een definitieve berekening worden gemaakt.
Structurele daling van inkomen
Als het inkomen van de betrokken ouders in de periode die ligt tussen het peiljaar en het jaar waarin de aanvraag wordt ingediend op een structurele wijze is gedaald, dan wordt in het voordeel van de ouders een later peiljaar gekozen door af te wijken van de verordening. Om te bepalen in welk geval het redelijk is van de peildatum af te wijken, dient artikel 6.12 van de Wet studiefinanciering als hulpmiddel.
Vierde lid
Het drempelbedrag geldt niet voor ouders van leerlingen met een handicap, dus leerlingen die door hun structurele handicap niet of niet zelfstandig met het openbaar vervoer kunnen reizen.
Artikel 23. Een eigen bijdrage in de vorm van een draagkrachtafhankelijke bijdrage
Artikel 4, elfde lid, van de Wpo biedt de mogelijkheid een bijdrage te vragen voor elke vervoersvoorziening vanuit de Verordening Leerlingenvervoer bedoeld in de kosten van het vervoer, als de afstand tot de dichtstbijzijnde voor de leerling toegankelijke school meer is dan twintig kilometer. Deze bijdrage kan alleen worden gevraagd wanneer het een school voor regulierbasisonderwijs is. De bijdrage is afhankelijk van de financiële draagkracht van de ouders.
Er wordt geen eigen bijdrage gevraagd wanneer het gaat om leerlingen met een handicap. De draagkrachtafhankelijke bijdrage moet per gezin worden betaald, in tegenstelling tot het drempelbedrag dat per leerling in rekening wordt gebracht.
Indexatie
Voor de berekening van het geïndexeerde inkomen waarbij het drempelbedrag van toepassing is, wordt verwezen naar data van het CBS. Deze is te vinden via:
https://opendata.cbs.nl/#/CBS/nl/dataset/82838NED/table
Structurele daling van inkomen
Als het inkomen van de betrokken ouders in de periode die ligt tussen het peiljaar en het jaar waarin de aanvraag wordt ingediend op een structurele wijze is gedaald, dan wordt in het voordeel van de ouders een later peiljaar gekozen door af te wijken van de verordening. Om te bepalen in welk geval het redelijk is van de peildatum af te wijken, dient artikel 6.12 van de Wet studiefinanciering als hulpmiddel.
Hoofdstuk 6. Rechtmatigheid
Artikel 24. Wijzigingen
Ouders of de meerderjarige handelingsbekwame leerling zijn verplicht wijzigingen die van directe invloed kunnen zijn op het recht op leerlingenvervoer of de toegekende vervoersvoorziening door te geven aan het college. Zij moeten dit zo snel mogelijk digitaal of schriftelijk doen.
Van invloed op het recht op leerlingenvervoer of de vervoersvoorziening zijn onder andere:
- -
een wijziging in het woonadres van de leerling, bijvoorbeeld door verhuizing;
- -
verandering van school (bijvoorbeeld van speciaal onderwijs naar voortgezet speciaal onderwijs);
- -
een wijziging van het adres van de school;
- -
wijziging van de schooltijden;
- -
een verandering van de reistijd, bijvoorbeeld door een wijziging in het openbaar vervoer;
- -
een wijziging in de gezinssituatie, in verband met het al dan niet kunnen begeleiden van leerlingen.
Als de wijziging aanleiding geeft tot het wijzigen van het besluit dan neemt het college een passend besluit tot beëindiging, opschorting, herziening of intrekking van de verstrekte vervoersvoorziening (zie artikel 25).
Artikel 25. Beëindigen, herzien, opschorten, intrekken of terugvorderen van een vervoersvoorziening
Ouders of de meerderjarige handelingsbekwame leerling zijn verplicht informatie over wijzigingen in hun situatie die van invloed kunnen zijn op het recht op een toegekende vervoersvoorziening meteen door te geven aan het college (artikel 24). Het college kan, zonder dat de ouders of de meerderjarige en handelingsbekwame leerling iets hebben doorgegeven, zelf ook wijzigingen opmerken die van invloed kunnen zijn op het recht op de toegekende vervoersvoorziening. Het college neemt op basis van deze doorgegeven of vastgestelde informatie een passend besluit.
Beëindigen
Als het college vindt dat uit informatie blijkt dat er (in de nabije toekomst) niet langer recht bestaat op de toegekende vervoersvoorziening, dan besluit het college om het recht op deze vervoersvoorziening te beëindigen. Er bestaat dan vanaf het moment van het besluit, of een in het besluit genoemde toekomstige datum, niet langer recht op de vervoersvoorziening.
Opschorten
Als het college vindt dat er gegronde redenen zijn om te twijfelen of er nog wel recht op een toegekende vervoersvoorziening bestaat, dan kan het college de werking van het toekenningsbesluit door middel van een opschortingsbesluit tijdelijk opschorten. De vervoersvoorziening wordt dan tijdelijk niet verstrekt, in afwachting van verder onderzoek.
Herzien
Als het college vindt dat uit informatie blijkt dat er (voor een deel van de periode) geen recht bestond op de eerder toegekende vervoersvoorziening, maar wel op een andere vervoersvoorziening, dan besluit het college om het recht op de vervoersvoorziening te herzien en alsnog de correcte vervoersvoorziening (voor de correcte periode) toe te kennen.
Intrekken
Als het college vindt dat uit informatie blijkt dat er (voor een deel van de periode) in het geheel geen recht bestond op een eerder toegekende vervoersvoorziening, dan besluit het college het recht op de toegekende vervoersvoorziening (voor die periode) in te trekken.
Overig
Naast de hiervoor genoemde besluiten op basis van nieuwe informatie, kan het college een leerling de toegang tot het aangepast vervoer tijdelijk of voor de rest van het schooljaar ontzeggen, als bij herhaling is gebleken dat de leerling door onaangepast gedrag of op een andere manier de orde in het voertuig verstoort of de veiligheid van het voertuig of inzittenden in gevaar brengt. Dit kan ook het geval zijn als de zorgvraag van de leerling zo hoog is dat die niet van een reguliere chauffeur kan worden gevraagd. Ook de weigering om de eigen bijdrage te betalen of nalatig zijn in de betaling kan een reden zijn dat het recht op de toegekende vervoersvoorziening wordt ingetrokken.
Tweede lid
Het college kan, zonder dat de ouders of de meerderjarige en handelingsbekwame leerling iets hebben doorgegeven, zelf wijzigingen ontdekken die van invloed kunnen zijn op het recht op een toegekende vervoersvoorziening. Daarbij kan blijken dat zonder goede reden een vergoeding is verstrekt. Het tweede lid biedt in dergelijke situaties een kapstok om de zonder goede reden betaalde vergoeding terug te vorderen of in mindering te brengen bij een eventueel nieuw te verstrekken vergoeding (zie ABRvS 25 januari 2017, ECLI:NL:RVS:2017:165).
Hoofdstuk 7. Slotbepalingen
Artikel 26. Beslissing van het college in situaties waarin de verordening geen oplossing biedt
In de Verordening leerlingenvervoer Gouda 2024 zijn de hoofdlijnen voor het recht op leerlingenvervoer en de toekenning van leerlingenvervoer vastgelegd. Er kunnen situaties zijn waarin de verordening geen oplossing biedt. Te denken valt hierbij aan gemeenschappelijke afspraken met andere gemeenten, combinaties van openbaar vervoer met aangepast vervoer, varianten in het gebruik van eigen vervoer etc. Artikel 26 bepaalt dat het college in zulke situaties beslist. Redelijkheid is hierbij het uitgangspunt. Bij de besluitvorming wordt in de geest van de wet en de verordening gehandeld.
Artikel 27. Hardheidsclausule
Artikel 27 stelt dat het college alleen in het voordeel van de aanvrager kan afwijken van de verordening. Met deze bepaling wordt aangesloten bij artikel 4, twaalfde lid, van de WPO, artikel 4, tiende lid, van de Wec en artikel 4, zevende lid, van de Wvo 2020. Van een afwijking in het voordeel van de aanvrager kan bijvoorbeeld sprake zijn bij toekenning van een vervoersvoorziening ‘Openbaar vervoer’ voor een begeleider, toekenning van een vervoersvoorziening ‘Aangepast vervoer’, bekostiging van groepsvervoer dat is georganiseerd door ouders of toekenning van een vervoersvoorziening naar een verder weg gelegen school. De aanvrager moet aantonen dat het om een bijzondere situatie gaat.
Let op: Het gaat hierbij uitsluitend om vervoer voor schoolbezoek voor het krijgen van onderwijs, niet voor schoolbezoek voor een medische behandeling bijvoorbeeld.
Advies van deskundigen
Het college kan gewenst advies vragen van deskundigen ter zake (zie ook artikel 5).
Precedentwerking
Om – ongewenste – precedentwerking te voorkomen, moet de toepassing van de hardheidsclausule worden onderbouwd met argumenten die op de specifieke, concrete situatie van de ouders en/of de (meerjarig en handelingsbekwame) leerling betrekking hebben.
Artikel 28. Overgangsrecht
Eerste lid
In het eerste lid is bepaald dat besluiten die genomen zijn op grond van de in te trekken verordening, voortaan meegaan in de nieuwe verordening.
Tweede lid
In het tweede lid is bepaald dat op aanvragen ingediend vóór de inwerkingtreding van deze verordening, de bepalingen van deze verordening worden gebruikt voor het te nemen besluit.
Derde lid
In het derde lid is voor lopende bezwaar- en beroepsschriften bepaald dat deze volgens de nieuwe verordening worden afgehandeld.
Artikel 29. Intrekking oude regeling en artikel 30 Inwerkingtreding nieuwe regeling en citeertitel
De datum waarop de oude regeling vervalt, is de datum waarop de nieuwe verordening in werking treedt.
In artikel 30 wordt ook de citeertitel van de verordening genoemd.
Ziet u een fout in deze regeling?
Bent u van mening dat de inhoud niet juist is? Neem dan contact op met de organisatie die de regelgeving heeft gepubliceerd. Deze organisatie is namelijk zelf verantwoordelijk voor de inhoud van de regelgeving. De naam van de organisatie ziet u bovenaan de regelgeving. De contactgegevens van de organisatie kunt u hier opzoeken: organisaties.overheid.nl.
Werkt de website of een link niet goed? Stuur dan een e-mail naar regelgeving@overheid.nl