Verordening maatschappelijke ondersteuning De Bilt 2025

Geldend van 25-03-2025 t/m heden

Intitulé

Verordening maatschappelijke ondersteuning De Bilt 2025

Hoofdstuk 1 Definities

Artikel 1. Definities

  • 1. De Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (hierna: “de wet”) geeft in hoofdstuk 1 begripsbepalingen en algemene bepalingen die van overeenkomstige toepassing zijn op deze verordening.

  • 2. In aanvulling op het bepaalde in het eerste lid van dit artikel wordt in deze verordening en de daarop berustende bepalingen verstaan onder:

    • -

      algemeen gebruikelijke voorziening: voorziening die niet speciaal is bedoeld voor mensen met een beperking, die daadwerkelijk beschikbaar is, een passende bijdrage levert aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt tot zelfredzaamheid of participatie in staat is en financieel kan worden gedragen met een inkomen op minimumniveau;

    • -

      andere voorziening: voorziening anders dan in het kader van de wet;

    • -

      bijdrage: bijdrage als bedoeld in artikel 2.1.4 en 2.1.4a van de wet;

    • -

      eigen kracht: het vermogen van de cliënt om zelf tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of participatie of tot een oplossing voor zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang te komen;

    • -

      eigen financiële kracht: de mogelijkheden die de cliënt heeft om zelfstandig of met behulp van het eigen sociale netwerk financiële middelen in te zetten voor het oplossen van problemen op het gebied van zelfredzaamheid en participatie, zonder daarbij afhankelijk te zijn van gemeentelijke ondersteuning;

    • -

      financiële maatwerkvoorziening: een financiële tegemoetkoming op de individuele situatie afgestemd die wordt verstrekt wanneer andere vormen van ondersteuning niet toereikend of passend zijn;

    • -

      hulpvraag: behoefte aan maatschappelijke ondersteuning;

    • -

      inwoner: persoon die woonachtig is in de gemeente De Bilt;

    • -

      melding: mededeling aan het college zoals beschreven in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet;

    • -

      pgb: persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 1.1.1 van de wet;

    • -

      voorliggende voorziening: een voorziening die voorgaat op de wet en waarmee een adequaat resultaat bereikt kan worden;

Hoofdstuk 2 Melding, onderzoek en aanvraag

Artikel 2. Melding hulpvraag

  • 1. Een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning kan door of namens een cliënt bij het college worden gemeld. Als de cliënt daarom verzoekt, zorgt het college voor ondersteuning bij het verhelderen van de ondersteuningsbehoefte.

  • 2. Het college bevestigt de ontvangst van een melding digitaal dan wel schriftelijk en wijst de cliënt op de mogelijkheid gebruik te maken van gratis onafhankelijke cliëntondersteuning en op de mogelijkheid om gedurende tien dagen na de melding een persoonlijk plan als bedoeld in artikel 2.3.2, tweede lid, van de wet te overhandigen. Als de cliënt daarom verzoekt, zorgt het college voor ondersteuning bij het opstellen van een persoonlijk plan.

  • 3. In spoedeisende gevallen als bedoeld in artikel 2.3.3 van de wet treft het college na de melding onverwijld een tijdelijke maatwerkvoorziening in afwachting van de uitkomst van het onderzoek.

Artikel 3. Onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren

  • 1. Het college onderzoekt de melding. Het onderzoek bestaat in ieder geval uit een gesprek, tenzij sprake is van de situatie bedoeld in het zevende lid van dit artikel.

  • 2. Het college onderzoekt in samenspraak met de cliënt en waar mogelijk met de mantelzorger(s) dan wel diens vertegenwoordiger en/of familie, zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen zes weken na ontvangst van de melding:

    • a.

      de behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren van de cliënt;

    • b.

      het gewenste resultaat van de hulpvraag;

    • c.

      de mogelijkheden om een oplossing voor de hulpvraag te vinden op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, een algemeen gebruikelijke voorziening en/of een algemene voorziening;

    • d.

      de mogelijkheid om een oplossing voor de hulpvraag te vinden op eigen financiële kracht;

    • e.

      de mogelijkheden om met mantelzorg, hulp van andere personen uit het sociale netwerk of het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten een oplossing voor de hulpvraag te vinden;

    • f.

      de behoefte aan maatregelen ter ondersteuning van de mantelzorger van de cliënt;

    • g.

      de mogelijkheden om door middel van voorliggende voorzieningen of door samenwerking met zorgverzekeraars en zorgaanbieders als bedoeld in de Zorgverzekeringswet en partijen op het gebied van publieke gezondheid, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen, te komen tot een zo goed mogelijk afgestemde dienstverlening met het oog op de behoefte aan verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie of aan beschermd wonen of opvang;

    • h.

      de mogelijkheid om met een maatwerkvoorziening een oplossing voor de hulpvraag te vinden;

    • i.

      welke bijdragen in de kosten de cliënt voor maatschappelijke ondersteuning verschuldigd zal zijn, en

    • j.

      de mogelijkheden om te kiezen voor de verstrekking van een pgb, waarbij de cliënt in begrijpelijke bewoordingen wordt ingelicht over de gevolgen van die keuze.

  • 3. Huisgenoten van de cliënt kunnen worden verzocht aan het college de medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van het onder lid 1 genoemde onderzoek.

  • 4. Bij de beoordeling als bedoeld in het eerste lid, onder c. wordt, voor zover daartoe aanleiding is, rekening gehouden met:

    • a.

      de samenstelling van de leefeenheid van de cliënt en diens huisgenoot of huisgenoten;

    • b.

      de aard van de relatie tussen de cliënt en diens huisgenoten;

    • c.

      de inhoudelijke aard, de omvang en de complexiteit van de ondersteuningsbehoefte van de cliënt;

    • d.

      de beschikbaarheid en de praktische, lichamelijke en geestelijke mogelijkheden van de huisgenoot of de huisgenoten voor het ondersteunen van de cliënt bij diens zelfredzaamheid en participatie dan wel het zich handhaven in de samenleving;

    • e.

      de mate waarin en de wijze waarop de cliënt voorafgaand aan de melding is ondersteund door diens huisgenoot of huisgenoten op het terrein van zelfredzaamheid en participatie dan wel het zich handhaven in de samenleving;

    • f.

      overige relevante omstandigheden van de huisgenoot of huisgenoten van de cliënt die redelijkerwijs van invloed kunnen zijn op de mogelijkheid om de cliënt hulp te bieden op het terrein van zelfredzaamheid en participatie dan wel het zich handhaven in de samenleving.

  • 5. Als de cliënt een persoonlijk plan als bedoeld in artikel 2, tweede lid, aan het college heeft overhandigd, betrekt het college dat plan bij het onderzoek.

  • 6. Het college informeert de cliënt dan wel zijn vertegenwoordiger over de gang van zaken bij het gesprek, diens rechten en plichten en de vervolgprocedure.

  • 7. Het college kan in overleg met de cliënt afzien van een gesprek als:

    • a.

      de hulpvraag genoegzaam bekend is;

    • b.

      een deskundige bedoeld in artikel 4 van deze verordening wordt ingeschakeld die het gesprek namens het college voert.

Artikel 4. Advisering

  • 1. Het college vraagt een daartoe door hem aangewezen adviseur om advies, indien dat advies naar het oordeel van het college nodig is voor een zorgvuldig onderzoek.

  • 2. De adviseur moet, afhankelijk van het soort advies dat wordt gevraagd, aantoonbaar beschikken over:

    • a.

      Sociaal-medische kennis op het niveau van een arts;

    • b.

      Ergonomische kennis;

    • c.

      Bouwkundige/technische kennis;

    • d.

      Gedragswetenschappelijke kennis.

Artikel 5. Verslag

  • 1. Het college verstrekt binnen tien werkdagen na het onderzoek een schriftelijk weergave van de uitkomsten van het onderzoek aan de cliënt en/of diens vertegenwoordiger.

  • 2. Opmerkingen of latere aanvullingen van de cliënt worden als bijlage bij het verslag gevoegd.

Artikel 6. Aanvraag

  • 1. Een cliënt of diens gemachtigde of vertegenwoordiger kan een aanvraag om een maatwerkvoorziening schriftelijk indienen bij het college.

  • 2. Een aanvraag wordt ingediend door middel van:

    • a.

      een door het college vastgesteld aanvraagformulier, of

    • b.

      een door de cliënt ondertekend verslag als bedoeld in artikel 5 als de cliënt dat op het verslag heeft aangegeven.

  • 3. Het college geeft binnen twee weken na ontvangst van de aanvraag om een maatwerkvoorziening de beschikking af.

  • 4. Cliënten die verhuizen naar gemeente De Bilt en een doorlopende WMO-maatwerkbeschikking hebben vanuit de gemeente van afkomst, doen een nieuwe melding. Gedurende het onderzoek kan de aard en omvang van de oude beschikking van gemeente van afkomst tijdelijk overgenomen worden door het college. Bij roerende woonvoorzieningen en individuele mobiliteitshulpmiddelen kan het college besluiten deze over te nemen.

Artikel 7. Coördinatie van zorg

  • 1. Het college kan een nader onderzoek instellen als het daartoe aanleiding ziet door:

    • a.

      de bij het college beschikbare informatie over de cliënt;

    • b.

      de bij het college beschikbare informatie over een zorgaanbieder; of

    • c.

      een vraag van een cliënt, de mantelzorger of mantelzorgers dan wel diens vertegenwoordiger.

  • 2. In het nader onderzoek zoals bedoeld in lid 1 onderzoekt het college in samenspraak met de cliënt en waar mogelijk met de mantelzorger(s) dan wel de vertegenwoordiger en desgewenst familie:

    • a.

      De overlap tussen zorg die geboden wordt.

    • b.

      Of de communicatie tussen zorgaanbieders, cliënt en waar mogelijk met de mantelzorger(s) dan wel de vertegenwoordiger en zo nodig familie, goed verloopt en in dienst staat van hetgeen onderzocht is in artikel 3.

    • c.

      De zorg bijdraagt aan de doelen die gesteld zijn naar aanleiding van het onderzoek als bedoeld in artikel 3.

  • 3. Indien er zorgen zijn rondom het onderzochte in lid 2 of indien de cliënt hierom vraagt kan het college, in samenspraak met de cliënt en waar mogelijk met de mantelzorger(s) dan wel zijn vertegenwoordiger, regie houden en sturen op coördinatie van de zorg en daarbij:

    • a.

      de doelen die zijn gesteld in samenspraak met de cliënt, monitoren;

    • b.

      zorg dragen voor een goede doelmatige communicatie tussen de cliënt, verschillende zorgverleners en het sociale netwerk van de cliënt;

    • c.

      zorgverleners adviseren over de te leveren zorg met als doel aansluiting op andere zorg en aansluiting op de doelen die gesteld zijn in samenspraak met de cliënt.

Hoofdstuk 3 Maatwerkvoorziening waaronder pgb

Artikel 8. Criteria voor een maatwerkvoorziening

  • 1. Het college neemt het verslag als bedoeld in artikel 5 als uitgangspunt voor de beoordeling van een aanvraag om een maatwerkvoorziening.

  • 2. Een cliënt komt in aanmerking voor een maatwerkvoorziening

    • a.

      ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie die de cliënt ondervindt, voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet kan verminderen of wegnemen

      • -

        op eigen kracht;

      • -

        op eigen financiële kracht;

      • -

        met gebruikelijke hulp;

      • -

        met mantelzorg;

      • -

        met hulp van andere personen uit het sociale netwerk;

      • -

        met algemeen gebruikelijke voorzieningen; of

      • -

        met algemene voorzieningen.

    • De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 3 bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven.

    • b.

      ter compensatie van de problemen bij het zich handhaven in de samenleving van een cliënt met psychische of psychosociale problemen en een cliënt die de thuissituatie heeft verlaten, al dan niet in verband met risico’s voor zijn veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, voor zover de cliënt deze problemen naar het oordeel van het college niet kan verminderen of wegnemen

      • -

        op eigen kracht;

      • -

        op eigen financiële kracht;

      • -

        met gebruikelijke hulp;

      • -

        met mantelzorg;

      • -

        met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk;

      • -

        met algemeen gebruikelijke voorzieningen; of

      • -

        met algemene voorzieningen.

    • De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 3 bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het voorzien in de behoefte van de cliënt aan beschermd wonen of opvang en aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld zich zo snel mogelijk weer op eigen kracht te handhaven in de samenleving.

  • 3. Een cliënt komt alleen in aanmerking voor een financiële maatwerkvoorziening voor zover:

    • a.

      hiermee naar oordeel van het college een passende bijdrage wordt geleverd aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven, en

    • b.

      het een van de volgende voorzieningen betreft:

      • 1°.

        de kosten voor verhuizen en herinrichting;

      • 2°.

        de kosten voor een woningaanpassing;

      • 3°.

        de kosten voor een vervoerskostenvergoeding daar waar het collectief vervoer geen passende oplossing biedt; of

      • 4°.

        een sportrolstoel.

  • 4. Als een maatwerkvoorziening noodzakelijk is, verstrekt het college de goedkoopst adequate tijdig beschikbare voorziening.

  • 5. Als het college van oordeel is dat een cliënt zijn behoefte aan maatschappelijke ondersteuning redelijkerwijs van te voren had kunnen voorzien en met zijn beslissing had kunnen voorkomen, kan het college besluiten dat de cliënt niet in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening met betrekking tot zelfredzaamheid of participatie.

  • 6. Als een maatwerkvoorziening noodzakelijk is ter vervanging van een eerder door het college verstrekte voorziening, wordt deze slechts verstrekt als de eerder verstrekte voorziening technisch is afgeschreven,

    • a.

      tenzij de eerder verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de cliënt zijn toe te rekenen;

    • b.

      tenzij de cliënt geheel of gedeeltelijk tegemoetkomt in de veroorzaakte kosten; of

    • c.

      als de eerder verstrekte voorziening niet langer een oplossing biedt voor de behoefte van de cliënt aan maatschappelijke ondersteuning.

  • 7. Het college kan een maatwerkvoorziening weigeren als de melding en/of aanvraag betrekking heeft op kosten die de cliënt voorafgaand aan het besluit over de maatwerkvoorziening heeft gemaakt, tenzij

    • a.

      de noodzaak achteraf nog kan worden vastgesteld; of

    • b.

      het college schriftelijk toestemming heeft verleend.

    Indien het college de maatwerkvoorziening besluit te verstrekken, dan wordt de hoogte van de vergoeding gebaseerd op de goedkoopst adequate voorziening, ook wanneer de cliënt een duurdere voorziening heeft aangeschaft.

  • 8. Het college verstrekt rolstoelen en vervoersvoorzieningen uit het, met de leverancier hulpmiddelen vastgestelde, kernassortiment. Alleen wanneer het kernassortiment niet voorziet in een hulpmiddel dat bijdraagt aan de zelfredzaamheid en participatie van de cliënt kan afgeweken worden van het kernassortiment. Voor scootmobielen geldt nadrukkelijk dat snelheid en actieradius geen reden zijn om af te wijken van het kernassortiment.

Artikel 9. Regels voor pgb

  • 1. Het college verstrekt een pgb in overeenstemming met artikel 2.3.6 van de wet.

  • 2. De hoogte van een pgb:

    • a.

      wordt vastgesteld aan de hand van een door de cliënt opgesteld plan waarin in ieder geval uiteen is gezet:

      • 1°.

        welke diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren de cliënt van het budget wil betrekken, en

      • 2°.

        indien van toepassing, welke hiervan de cliënt wil betrekken van een persoon die behoort tot het sociale netwerk;

    • b.

      wordt berekend op basis van een prijs of tarief:

      • 1°.

        waarmee redelijkerwijs is verzekerd dat het pgb toereikend is om tijdig veilige, doeltreffende en kwalitatief goede diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, van derden te betrekken;

      • 2°.

        waarbij rekening is gehouden met redelijke overheadkosten van derden van wie de cliënt diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren wil betrekken;

      • 3°.

        waarbij, voor zover van toepassing, rekening is gehouden met de in het derde lid gestelde voorwaarden betreffende het tarief onder welke de cliënt de mogelijkheid heeft om de betreffende diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen te betrekken van een persoon die behoort tot het sociale netwerk, en

      • 4°.

        wordt indien nodig aangevuld met een vergoeding voor onderhoud en verzekering;

    • c.

      bedraagt niet meer dan de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopste adequate in de gemeente tijdig beschikbare maatwerkvoorziening in natura, en

    • d.

      wordt vastgesteld voor;

      • 1°.

        een dienst door een daartoe opgeleid persoon in dienst bij een zorgaanbieder: op basis van het laagste toepasselijke tarief per uur dat hiervoor zou worden gehanteerd door een door de gemeente gecontracteerde aanbieder;

      • 2°.

        een dienst door een daartoe opgeleid persoon die als zelfstandige zonder personeel (ZZP-er) de diensten verricht; op basis van 85% van het laagste toepasselijke tarief per uur dat hiervoor zou worden gehanteerd door een door de gemeente gecontracteerde aanbieder;

      • 3°.

        vervoer van en naar de dagbesteding: op basis van het in de regio gangbare toepasselijke tarief, uitgaande van de dichtst bij de woning van de cliënt gelegen passende dagbestedingslocatie en rekening houdende met eventuele beperkingen die het reizen met bepaalde vormen van het openbaar vervoer door de cliënt belemmeren.

  • 3. Een cliënt aan wie een pgb wordt verstrekt kan diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen onder de volgende voorwaarde betrekken van een persoon die behoort tot het sociale netwerk:

    het tarief of de prijs, bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, onder 1°, bedraagt voor maatschappelijke ondersteuning verleend door een derde, niet zijnde op onverplichte basis verleende maatschappelijke ondersteuning door een hulp uit het sociale netwerk als bedoeld in artikel 2 van de Uitvoeringsregeling Wmo 2015:

    • a.

      voor huishoudelijke hulp is het tarief gelijk aan het uurloon van de hoogste periode behorende bij hulp bij het huishouden van de voor de betreffende periode geldende cao VVT (Verpleeg- en Verzorgingstehuizen en Thuiszorg), te vermeerderen met vakantietoeslag en de tegenwaarde van de verlofuren;

    • b.

      voor individuele begeleiding is het tarief gelijk aan het uurloon van de hoogste periodiek behorende bij de Functie Waardering Gezondheidszorg (FWG 30) van de voor de betreffende periode geldende cao VVT, te vermeerderen met vakantietoeslag en de tegenwaarde van de verlofuren;

    • c.

      kortdurend verblijf maximaal € 59,00 per etmaal;

  • 4. De tarieven bedoeld in lid 3 onder a, b en c blijven gelijk tijdens de hele periode waarover de beschikking wordt afgegeven.

  • 5. Het tarief in lid 3 onder c kan door het college geïndexeerd worden op dezelfde wijze als de tarieven voor zorg in natura.

  • 6. Budgethouders, tussenpersonen, budgetbeheerder, vertegenwoordiger of belangenbehartigers mogen niet uit het pgb worden betaald.

  • 7. Het college kan de pgb-administratie tot 5 jaar na verstrekking opvragen bij de budgethouder. Pgb-administratie bestaat tenminste uit:

    • a.

      communicatie en facturen van: gemeente, SVB, CAK en zorgverleners;

    • b.

      persoonlijk plan;

    • c.

      zorgmomentenoverzicht;

    • d.

      budgetplan.

  • 8. Een individuele zorgverlener die werknemer of opdrachtnemer is van de budgethouder en die plotseling zonder werk komt door de beëindiging van een zorgovereenkomst kan een eenmalige uitkering ontvangen ná overlijden van de cliënt. Hierbij geldt dat

    • -

      na het overlijden wordt gekeken naar de betalingen aan de individuele zorgverlener in de drie maanden voorafgaand aan het overlijden. Die uitbetalingen worden bij elkaar opgeteld en gedeeld door drie. Dit bedrag wordt uitgekeerd aan de zorgverlener;

    • -

      het bedrag wordt uitbetaald vanuit het reguliere budget. Als er onvoldoende budget is, wordt er niet uitbetaald; en

    • -

      de eenmalige uitkering ná overlijden van de cliënt is niet bedoeld voor zorginstellingen.

Artikel 10. Inhoud beschikking

  • 1. Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening wordt in de beschikking in ieder geval vastgelegd:

    • a.

      welke de te verstrekken voorziening is, wat de omvang en het beoogde resultaat daarvan zijn;

    • b.

      wat de ingangsdatum en duur van de verstrekking is;

    • c.

      hoe de voorziening wordt verstrekt;

    • d.

      indien van toepassing, welke andere voorzieningen relevant zijn of kunnen zijn; en

    • e.

      hoe bezwaar tegen de beschikking kan worden gemaakt.

  • 2. Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb wordt in de beschikking in aanvulling op het eerste lid in ieder geval vastgelegd:

    • a.

      voor welk resultaat het pgb moet worden aangewend;

    • b.

      welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van het pgb;

    • c.

      wat de hoogte van het pgb is en hoe hiertoe is gekomen;

    • d.

      welke voorwaarden aan het pgb verbonden zijn; en

    • e.

      de wijze van verantwoording van de besteding van het pgb.

  • 3. Als sprake is van een te betalen bijdrage wordt de cliënt daarover in de beschikking geïnformeerd.

Artikel 11. Voorkoming en bestrijding van ten onrechte ontvangen maatwerkvoorzieningen en pgb’s en misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet

  • 1. Het college informeert cliënten of hun vertegenwoordiger in begrijpelijke bewoordingen over de rechten en plichten die aan het ontvangen van een maatwerkvoorziening of pgb zijn verbonden en over de mogelijke gevolgen van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet.

  • 2. Onverminderd artikel 2.3.8 van de wet doet een cliënt aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6 van de wet.

  • 3. Onverminderd artikel 2.3.10 van de wet kan het college een beslissing als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6 van de wet herzien dan wel intrekken als het college vaststelt dat:

    • a.

      de cliënt onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;

    • b.

      de cliënt niet langer op de maatwerkvoorziening of het pgb is aangewezen;

    • c.

      de maatwerkvoorziening of het pgb niet meer toereikend is te achten;

    • d.

      de cliënt langer dan 6 maanden verblijft in een instelling als bedoeld in de Wet langdurige zorg of de Zorgverzekeringswet;

    • e.

      de cliënt niet voldoet aan de aan de maatwerkvoorziening of het pgb verbonden voorwaarden, of;

    • f.

      de cliënt de maatwerkvoorziening of het pgb niet of voor een ander doel gebruikt.

  • 4. Een beslissing tot verlening van een pgb kan worden ingetrokken als blijkt dat het pgb binnen 3 maanden na toekenning niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.

  • 5. Als het college een beslissing op grond van het tweede lid, onder a, heeft ingetrokken en de verstrekking van de onjuiste of onvolledige gegevens door de cliënt opzettelijk heeft plaatsgevonden, kan het college van de cliënt en degene die daaraan opzettelijk zijn medewerking heeft verleend, geheel of gedeeltelijk de geldswaarde vorderen van de ten onrechte genoten maatwerkvoorziening of het ten onrechte genoten pgb.

  • 6. Als het recht op een in eigendom of in bruikleen verstrekte voorziening is ingetrokken, kan deze voorziening worden teruggevorderd.

Artikel 12. Opschorting betaling uit het pgb

  • 1. Het college kan de Sociale verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken te beslissen tot een gehele of gedeeltelijke opschorting van betalingen uit het pgb voor ten hoogste dertien weken als er ten aanzien van een cliënt een ernstig vermoeden is gerezen dat sprake is van een omstandigheid als bedoeld in artikel 2.3.10, eerste lid, onder a, d of e, van de wet.

  • 2. Het college kan de Sociale Verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken te beslissen tot een gehele of gedeeltelijke opschorting van betalingen uit het pgb voor de duur van de opname als sprake is van een omstandigheid als bedoeld in artikel 11, derde lid, onder d.

  • 3. Het college stelt de persoon aan wie het pgb is verstrekt schriftelijk op de hoogte van een verzoek als bedoeld in het eerste of tweede lid.

Hoofdstuk 4 Bijdrage in de kosten en waardering mantelzorgers

Artikel 13. Bijdrage in de kosten van algemene voorzieningen

  • 1. Een cliënt is een bijdrage verschuldigd in de kosten voor het gebruik van:

    • a.

      collectief vervoer, waarbij voor de regiotaxi de bijdrage vastgesteld wordt door de provincie (80ct per kilometer in 2024);

    • b.

      de was- en strijkservice, ter hoogte van de kostprijs van de voorziening.

  • 2. De kostprijs van de algemene voorziening wordt bepaald door een aanbesteding, na consultatie in de markt of na overleg met de aanbieder.

  • 3. In afwijking van lid 1 onder a wordt voor cliënten met een WMO-regiotaxipas een lagere bijdrage per rit gevraagd. In 2025 bedraagt de eigen bijdrage 30 cent per kilometer.

  • 4. De bijdrage genoemd in lid 3 kan jaarlijks worden aangepast en wordt vastgesteld door het college. De hoogte van de bijdrage moet te vergelijken zijn met de kosten die iemand maakt bij gebruik van regulier openbaar vervoer. Er geldt een maximum van 2000 kilometer per jaar voor het verlaagde tarief.

  • 5. In afwijking van lid 1 onder b is een cliënt een bijdrage verschuldigd in de kosten voor het gebruik van de was- en strijkservice, ter hoogte van 5 euro per waszak indien:

    • a.

      uit onderzoek zoals bedoeld in artikel 3 blijkt dat, naar het oordeel van het college, de cliënt niet op eigen kracht, op eigen financiële kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemeen gebruikelijke voorzieningen de mogelijkheid heeft tot compensatie in de zelfredzaamheid van het doen van de was en het strijken en

    • b.

      een cliënt kan aantonen de kostprijs van een waszak niet te kunnen betalen.

  • 6. In afwijking van lid 5 is een cliënt een bijdrage verschuldigd in de kosten voor het gebruik van de was- en strijkservice, ter hoogte van 3 euro en 50 cent per waszak indien de client in het bezit is van een u-pas.

  • 7. Als toepassing is gegeven aan het lid 4, draagt het college zorg voor de kenbaarheid van de laatstelijk in de plaats gestelde bedragen.

Artikel 14. Bijdrage in de kosten van maatwerkvoorzieningen waaronder pgb’s; de eigen bijdrage

  • 1. Een cliënt is een bijdrage in de kosten verschuldigd voor:

    • a.

      een maatwerkvoorziening waaronder een pgb, zolang de cliënt van de maatwerkvoorziening gebruik maakt of gedurende de periode waarvoor het pgb wordt verstrekt ter hoogte van het landelijk geldende abonnementstarief;

    • b.

      beschermd wonen zonder wooncomponent ter hoogte van het landelijk geldende abonnementstarief per maand of;

    • c.

      wonen in een instelling, met wooncomponent, ter hoogte van de intramurale eigen bijdrage.

  • 2. In afwijking van het eerste lid onder a is geen bijdrage verschuldigd voor:

    • a.

      Kortdurend verblijf (respijtzorg).

    • b.

      Voorzieningen verstrekt aan inwoners jonger dan 18 jaar.

    • c.

      De aaneensluitende periode van twee maanden of meer, waarin door overmacht bij cliënt geen zorg afgenomen wordt en dit door cliënt is aangegeven.

    • d.

      Begeleiding vanuit een waakvlamindicatie.

    • e.

      de kosten die gemaakt zijn na overlijden van de cliënt in het geval van een pgb.

  • 3. De bijdrage, bedoeld in artikel 3.1, tweede lid, van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015, dan wel het totaal van de bijdragen is gelijk aan de kostprijs, tot aan ten hoogste het landelijk geldende abonnementstarief per bijdrageperiode voor de cliënt of de gehuwde cliënten tezamen, tenzij overeenkomstig artikel 2.1.4, derde lid, van de wet, hoofdstuk 3 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 of het volgende lid geen of een lagere bijdrage is verschuldigd.

  • 4. In afwijking van het eerste lid onder a is geen bijdrage verschuldigd per bijdrageperiode door:

    • a.

      de ongehuwde cliënt die de pensioengerechtigde leeftijd nog niet heeft bereikt en die een bijdrageplichtig inkomen heeft van minder dan € 28.305,- Bruto per jaar;

    • b.

      de ongehuwde cliënt die de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt en die een bijdrageplichtig inkomen heeft van minder dan € 24.097,- bruto per jaar;

    • c.

      de gehuwde cliënt en partner die pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt en die een gezamenlijk bijdrageplichtig inkomen hebben van minder dan € 33.073,- bruto per jaar.

  • 5. In afwijking van het eerste lid onder a is geen bijdrage verschuldigd per bijdrageperiode wanneer er sprake is van toeleiding tot schuldhulpverlening of het vermoeden van zorgmijding waarbij lid 4 niet van toepassing is, voor een maximale termijn van 6 maanden.

  • 6. De kostprijs van een:

    • a.

      maatwerkvoorziening wordt bepaald door een aanbesteding, na consultatie in de markt of na overleg met de aanbieder;

    • b.

      pgb is gelijk aan de hoogte van het pgb.

  • 7. In de gevallen, bedoeld in artikel 2.1.4, zevende lid van de wet, worden de bijdragen voor een maatwerkvoorziening of pgb door het CAK vastgesteld en geïnd.

Artikel 15. Waardering mantelzorgers

  • 1. Mantelzorgers worden door het college gewaardeerd.

  • 2. De blijk van waardering bestaat uit:

    • a.

      het bieden van individuele ondersteuning;

    • b.

      het organiseren van informatie-, deskundigheids- en ontspanningsbijeenkomsten;

    • c.

      het organiseren van lotgenotencontact;

    • d.

      het organiseren van de Dag van de Mantelzorg;

    • e.

      het bevorderen van aandacht voor de mantelzorger en mantelzorgondersteuning bij zorgorganisaties binnen de gemeente;

    • f.

      Voor mantelzorgers van inwoners van de gemeente, een jaarlijks, door het college vast te stellen, mantelzorgwaardering.

  • 3. Het college kan bij nadere regeling regels stellen over op welke wijze zorg wordt gedragen voor de jaarlijkse blijk van waardering voor de mantelzorgers van cliënten in de gemeente.

Hoofdstuk 5 Kwaliteit

Artikel 16. Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning

  • 1. Aanbieders zorgen voor een goede kwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen, door:

    • a.

      het afstemmen van voorzieningen op de persoonlijke situatie van de cliënt;

    • b.

      het afstemmen van voorzieningen op andere vormen van zorg en ondersteuning;

    • c.

      erop toe te zien dat beroepskrachten tijdens hun werkzaamheden in het kader van het leveren van voorzieningen handelen in overeenstemming met de professionele standaard; en

    • d.

      voor zover van toepassing, erop toe te zien dat de kwaliteit van de voorzieningen en de deskundigheid van beroepskrachten tenminste voldoen aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor de in de toepasselijke sector erkende keurmerken.

  • 2. Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van deze eisen door periodieke overleggen met de aanbieders, een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek, en het zo nodig in overleg met de cliënt ter plaatse controleren van de geleverde voorzieningen.

Artikel 17. Onderzoek naar kwaliteit en recht- en doelmatigheid van maatwerkvoorzieningen waaronder pgb’s

Het college onderzoekt periodiek, al dan niet steekproefsgewijs, het gebruik van maatwerkvoorzieningen waaronder pgb’s met het oog op de beoordeling van de kwaliteit en recht- en doelmatigheid daarvan.

Artikel 18. Verhouding prijs en kwaliteit levering dienst door derden

  • 1. Ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een dienst door een derde als bedoeld in artikel 2.6.4 van de wet en de eisen die gesteld worden aan de kwaliteit van de dienst stelt het college vast:

    • a.

      een vaste prijs, die geldt voor een inschrijving als bedoeld in de Aanbestedingswet 2012 en het aangaan van een overeenkomst met derde; of

    • b.

      een reële prijs die geldt als ondergrens voor:

      • 1°.

        een inschrijving en het aangaan van een overeenkomst met de derde, en

      • 2°.

        de vaste prijs, bedoeld in onderdeel a.

  • 2. Het college stelt de prijzen, bedoeld in het eerste lid, vast:

    • a.

      overeenkomstig de eisen aan de kwaliteit van die dienst, waaronder de eisen aan de deskundigheid van de beroepskracht, bedoeld in artikel 2.1.3, tweede lid, onderdeel c, van de wet, en

    • b.

      rekening houdend met de continuïteit in de hulpverlening, bedoeld in artikel 2.6.5, tweede lid, van de wet, tussen degenen aan wie de dienst wordt verstrekt en de betrokken hulpverleners.

  • 3. Het college baseert de vaste prijs of de reële prijs op de volgende kostprijselementen:

    • a.

      de kosten van de beroepskracht;

    • b.

      redelijke overheadkosten;

    • c.

      kosten voor niet-productieve uren van de beroepskrachten als gevolg van verlof, ziekte, scholing, werkoverleg;

    • d.

      reis- en opleidingskosten;

    • e.

      indexatie van de reële prijs voor het leveren van een dienst; en

    • f.

      overige kosten als gevolg van door de gemeente gestelde verplichtingen voor aanbieders waaronder rapportageverplichtingen en administratieve verplichtingen.

Artikel 19. Meldingsregeling calamiteiten en geweld

  • 1. Het college treft een regeling voor het melden van calamiteiten en geweld bij de verstrekking van een voorziening door een aanbieder en wijst een toezichthoudend ambtenaar aan.

  • 2. Aanbieders melden iedere calamiteit en ieder geweldsincident dat zich heeft voorgedaan bij de verstrekking van een voorziening onverwijld aan de toezichthoudend ambtenaar.

  • 3. De toezichthoudend ambtenaar, bedoeld in artikel 6.1, van de wet, doet onderzoek naar de calamiteiten en geweldsincidenten en adviseert het college over het voorkomen van verdere calamiteiten en het bestrijden van geweld.

Hoofdstuk 6 Klachten, medezeggenschap en inspraak

Artikel 20. Klachtregeling

  • 1. Het college behandelt klachten van cliënten die betrekking hebben op de wijze van afhandeling van meldingen en aanvragen als bedoeld in deze verordening volgens de algemene gemeentelijke klachtenregeling.

  • 2. Aanbieders stellen een regeling vast voor de afhandeling van klachten van cliënten ten aanzien van alle door het college gecontracteerde voorzieningen.

  • 3. Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van de klachtregelingen van aanbieders door periodieke overleggen met de aanbieders en een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek.

Artikel 21. Medezeggenschap bij aanbieders van maatschappelijke ondersteuning

  • 1. Aanbieders stellen een regeling vast voor de medezeggenschap van cliënten over voorgenomen besluiten van de aanbieder welke voor de gebruikers van belang zijn ten aanzien van alle voorzieningen.

  • 2. Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van de medezeggenschapsregelingen van aanbieders door periodieke overleggen met de aanbieders en een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek.

Artikel 22. Betrekken van ingezetenen bij het beleid

  • 1. Het college stelt ingezetenen, waaronder in ieder geval cliënten of hun vertegenwoordigers, in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning te doen, vroegtijdig gevraagd en ongevraagd advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende maatschappelijke ondersteuning, en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.

  • 2. Het college zorgt ervoor dat ingezetenen, waaronder in ieder geval cliënten of hun vertegenwoordigers, kunnen deelnemen aan periodiek overleg, waarbij zij onderwerpen voor de agenda kunnen aanmelden, en dat zij worden voorzien van de voor een adequate deelname aan het overleg benodigde informatie.

  • 3. Het college stelt nadere regels vast ter uitvoering van het eerste en tweede lid.

Hoofdstuk 7 Overige bepalingen

Artikel 23. Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de cliënt of diens mantelzorger afwijken van de bepalingen in deze verordening, als toepassing van deze verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 24. Intrekking oude verordening en overgangsrecht

  • 1. De Verordening maatschappelijke ondersteuning De Bilt 2023 wordt ingetrokken.

  • 2. Een cliënt houdt recht op een lopende voorziening verstrekt op grond van de Verordening maatschappelijke ondersteuning De Bilt 2023, totdat het college een nieuw besluit heeft genomen waarbij het besluit waarmee deze voorziening is verstrekt, wordt ingetrokken.

  • 3. Aanvragen die zijn ingediend onder de Verordening maatschappelijke voorzieningen De Bilt 2023 en waarop nog niet is beslist bij het in werking treden van deze verordening, worden afgehandeld krachtens deze verordening.

  • 4. Op bezwaarschriften tegen een besluit op grond van de Verordening maatschappelijke voorzieningen De Bilt 2023, wordt beslist met inachtneming van die verordening. Hier kan ten gunste van de cliënt van worden afgeweken als heroverweging op grond van deze verordening leidt tot een gunstiger uitkomst.

Artikel 25. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1. Deze verordening treedt in werking op 10 februari 2025.

  • 2. Deze verordening wordt aangehaald als: “Verordening maatschappelijke ondersteuning De Bilt 2025.”

Ondertekening