Permanente link
Naar de actuele versie van de regeling
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR736698
Naar de door u bekeken versie
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR736698/1
Delegatiebesluit openbaar vervoer Almere 2028-2037
Geldend van 15-03-2025 t/m heden
Intitulé
Delegatiebesluit openbaar vervoer Almere 2028-2037[De artikelen 1 tot en met 9 treden inwerking op 1 januari 2028, zoals opgenomen in artikel 10 lid 1 van dit delegatiebesluit.]
Gedeputeerde Staten van Flevoland
Gelet op:
de Wet van 6 juli 2000, houdende regels omtrent het openbaar vervoer, besloten busvervoer en taxivervoer (Wet personenvervoer 2000), artikel 107 van de Provinciewet en afdeling 10.1.2 van de Algemene wet bestuursrecht,
overwegende dat:
op grond van artikel 20, tweede lid van de Wet personenvervoer 2000 Gedeputeerde Staten bevoegd zijn tot het verlenen, wijzigen of intrekken van concessies voor openbaar vervoer, anders dan openbaar vervoer per trein;
artikel 107, eerste lid van de Provinciewet het mogelijk maakt om een bevoegdheid over te dragen voor zover deze zich naar zijn aard en schaal daartoe leent;
het openbaar vervoer Almere qua omvang, doelgroep en bereik sterk is gericht op de lokale situatie en behoeften, waardoor de lokale overheid deze taak goed aankan;
het gemeentebestuur dichter bij de Almeerse reizigers staat en afwegingen kan maken voor de aanleg en beheer van gemeentelijke weginfrastructuur, de verkeers- en vervoerskundige structuur van de stad, ruimtelijke ordening, economie en veiligheid;
het geheel van deze afwegingen rechtstreeks van invloed is op de kwaliteit en exploitatie van het openbaar vervoer en het provinciaal bestuur niet de bevoegdheid heeft keuzes te maken over deze lokale aspecten die voor het stedelijk busvervoer zo bepalend zijn;
Gedeputeerde Staten de bevoegdheden bedoeld in artikel 20, tweede lid van de Wet personenvervoer 2000, voor het stadsvervoer in Almere sinds 1 januari 2004 en voor het streekvervoer in Almere vanaf 1 januari 2010 hebben overgedragen aan het college van Burgemeester en Wethouders van Almere;
de huidige delegatie voor het openbaar vervoer in Almere voor de periode tot eind 2027 is verleend;
dat voor de aanbesteding van een concessie met een looptijd na 2027 een nieuw besluit genomen dient te worden over de delegatie van het openbaar vervoer in Almere;
dat dit besluit tevens het Delegatiebesluit openbaar vervoer Almere 2018-2027 verruimt zodat het college van Burgemeester en Wethouders van Almere na inwerkingtreding van dit besluit bevoegd zijn om de aanbesteding van de concessie voor de periode na 2027 te kunnen starten;
het college van Burgemeester en Wethouders van Almere in de afgelopen delegatieperiode een goede invulling heeft gegeven aan de taken en bevoegdheden die het als concessieverlener uitoefent;
het college van Burgemeester en Wethouders van Almere te kennen heeft gegeven de overgedragen bevoegdheid te willen voortzetten voor tien jaar en deze eventueel te kunnen verlengen met maximaal twee jaar;
het college van burgemeester en wethouders van Almere eerder heeft aangegeven de voorkeur voor een langere periode van vijftien jaar te hebben, maar vanwege het grote risico door de kostenontwikkelingen in het openbaar vervoer in combinatie met een langere looptijd van de delegatie hiervan afziet;
de periode van tien jaar de concessieverlener voldoende flexibiliteit voor de uitdagingen biedt met betrekking tot de verduurzaming van het openbaar busvervoer;
Provinciale Staten van Flevoland na vijf jaar door Gedeputeerde Staten middels een evaluatie over de delegatie worden geïnformeerd;
het Programma Mobiliteit en Ruimte beleidsregels bevat voor de uitoefening van de delegatie;
Provinciale Staten van Flevoland bij besluit van 11 december 2024 en de Raad van de gemeente Almere bij besluit van 16 januari 2025 op grond van artikel 107, derde lid van de Provinciewet hebben ingestemd met het ontwerpbesluit voor de delegatie;
het college van Burgemeester en Wethouders van Almere, gelet op artikel 107, eerste lid van de Provinciewet, bij besluit van 12 november 2024 heeft ingestemd met het ontwerpbesluit voor de delegatie en bij brief van 30 januari 2025 Gedeputeerde Staten verzoekt het definitieve delegatiebesluit te nemen;
het voorliggende besluit tot delegatie inhoudelijk niet afwijkt van het ontwerpbesluit.
Besluiten:
Vast te stellen het navolgende Delegatiebesluit openbaar vervoer Almere 2028-2037:
Artikel 1 Overdracht
-
1. Aan het college van Burgemeester en Wethouders van Almere wordt onder voorwaarden de bevoegdheid overgedragen tot het verlenen, wijzigen en intrekken van concessies voor openbaar vervoer, bedoeld in artikel 20 tweede lid van de Wet personenvervoer 2000.
-
2. Onder de bevoegdheid in het eerste lid wordt mede verstaan het sluiten van overeenkomsten als bedoeld in artikel 6 van het Besluit personenvervoer 2000.
-
3. De overdracht in het eerste lid heeft betrekking op het:
- a.
stadsvervoer binnen het stedelijk gebied van de gemeente Almere;
- b.
streekvervoer van en naar de gemeente Almere, met uitzondering van de bestaande provinciale streeklijnen Almere-Zeewolde.
- a.
-
4. De in het eerste lid genoemde bevoegdheid tot het verlenen en wijzigen van concessies, het sluiten van overeenkomsten is in tijdsduur beperkt tot concessies en overeenkomsten die de in artikel 6 bedoelde geldingsduur van dit besluit, niet te boven gaan, waarbij eventueel rekening wordt gehouden met de in artikel 6, tweede lid genoemde verlengingsoptie.
-
5. Het college van Burgemeester en Wethouders van Almere is niet bevoegd om richting derden voorbereidingshandelingen uit te voeren ten behoeve van concessies of overeenkomsten voor de periode na de in artikel 6 van dit besluit bedoelde geldingsduur waarbij eventueel rekening wordt gehouden met de in artikel 6, tweede lid genoemde verlengingsoptie.
-
6. Het college van Burgemeester en Wethouders van Almere, dan wel Gemeente Almere, houdt bij de concessieverlening, het aangaan en wijzigen van privaatrechtelijke overeenkomsten ten behoeve van de uitvoering van het eerste lid overgedragen bevoegdheid in de betreffende overeenkomst rekening met een eventuele tussentijdse beëindiging van de delegatie als bedoeld in artikel 8.
-
7. Het college van Burgemeester en Wethouders van Almere zal, ingevolge artikel 10:19 van de Algemene wet bestuursrecht, in besluiten die op grond het eerste lid overgedragen bevoegdheid worden genomen het delegatiebesluit vermelden en de vindplaats daarvan.
-
8. De in het zevende lid opgenomen verplichting is van overeenkomstige toepassing op andere documenten ten behoeve van de uitvoering van het eerste lid overgedragen bevoegdheid, waaronder overeenkomsten.
Artikel 2 Voorwaarden
De bevoegdheid wordt overgedragen onder de volgende voorwaarden:
- a.
het college van Burgemeester en Wethouders van Almere stemt de uitoefening van de gedelegeerde bevoegdheid af op het provinciale openbaar vervoer en mobiliteitsbeleid, waaronder het provinciale Programma Mobiliteit en Ruimte;
- b.
het college van Burgemeester en Wethouders van Almere betrekt Gedeputeerde Staten van Flevoland bij het eerste voornemen om het gemeentelijk beleid ten aanzien van het openbaar vervoer of beleid waarvan het openbaar vervoer onderdeel uitmaakt te vernieuwen of te herzien. Tevens wordt het ontwerp van het beleid tijdig toegezonden aan Gedeputeerde Staten van Flevoland, zodat de reactie van Gedeputeerde Staten wordt betrokken bij de vaststelling van het gemeentelijk beleid;
- c.
Gedeputeerde Staten vertegenwoordigen het college van Burgemeester en Wethouders van Almere in regionale, interprovinciale en landelijke overleggen met andere buiten Flevoland gelegen OV-autoriteiten en het Rijk. Gedeputeerde Staten kunnen daarbij afspraken maken die ook voor het college van Burgemeester en Wethouders van Almere bindend zijn. In geval van mogelijk bindende afspraken voeren Gedeputeerde Staten daarover vooraf overleg met het college van Burgemeester en Wethouders van Almere;
- d.
indien de Vervoerregio Amsterdam zich zo ontwikkelt dat Gedeputeerde Staten of het college van Burgemeester en Wethouders van Almere overwegen werkzaamheden op het gebied van openbaar vervoer die van invloed zijn op de uitoefening van de gedelegeerde bevoegdheid te laten uitvoeren door de vervoerregio, dan zal dit alleen plaatsvinden indien hierover overeenstemming bestaat tussen Gedeputeerde Staten en het college van Burgemeester en Wethouders van Almere. Afspraken die betrekking hebben op het openbaar vervoer als bedoeld in artikel 1 mogen de duur van de delegatie, als bedoeld in artikel 6, niet overschrijden en subdelegatie is niet toegestaan.
Artikel 3 Inlichtingen
-
1. Onverminderd de verplichting van het college van Burgemeester en Wethouders van Almere om op verzoek van Gedeputeerde Staten de gevraagde inlichtingen te verstrekken, zoals vastgelegd in artikel 10:16, tweede lid van de Algemene wet bestuursrecht, verstrekt het college van Burgemeester en Wethouders van Almere in ieder geval:
- a.
jaarlijks een verslag met inlichtingen over het functioneren van het openbaar vervoer, de besteding van de beschikbare financiële middelen en over het beheer van de concessie;
- b.
éénmaal in de vijf jaar uitgebreide inlichtingen in brede zin over het gebruik en het functioneren van het openbaar vervoer, de besteding van de beschikbare financiële middelen en over het beheer van de concessie.
- a.
-
2. Het verslag als bedoeld in het eerste lid onder a wordt voor 1 juli van het jaar volgende op de verslagperiode ter kennisname aan Gedeputeerde Staten gezonden.
-
3. De uitgebreide inlichtingen als bedoeld in het eerste lid onder b worden voor 1 juli van het jaar volgende op de verslagperiode ter kennisname aan Gedeputeerde Staten gezonden.
-
4. Gedeputeerde Staten kunnen voorschriften vaststellen ten aanzien van de inhoud van het verslag en de uitgebreide inlichtingen, zoals bedoeld in het eerste lid.
-
5. Minimaal één keer per jaar vindt bestuurlijk overleg plaats tussen Gedeputeerde Staten en het college van Burgemeester en Wethouders van Almere over het functioneren en de financiën van het openbaar vervoer Almere en over het beheer van de concessie.
-
6. Het college van Burgemeester en Wethouders van Almere informeert actief en zo spoedig mogelijk Gedeputeerde Staten bij bijzondere of ongewone omstandigheden rond en in het openbaar vervoer van Almere.
-
7. Het college van Burgemeester en Wethouders van Almere en Gedeputeerde Staten informeren en betrekken elkaar bij beleidsvoornemens en andere omstandigheden die mogelijk van belang kunnen zijn voor het openbaar vervoer in Flevoland.
Artikel 4 Bekostiging
-
1. Ten behoeve van de bekostiging van de bevoegdheid, bedoeld in artikel 1, wordt aan Gemeente Almere met ingang van 1 januari 2028 een jaarlijkse vergoeding verstrekt afgerond op hele euro’s, niet zijnde een subsidie, die is opgebouwd uit:
- a.
een basisvergoeding op basis van het prijspeil 2024 ter hoogte van € 21.574.105;
- b.
de tot en met 2024 opgebouwde uitbreidingsvergoeding op basis van het prijspeil 2024 ter hoogte van € 1.708.595;
- c.
de nog op te bouwen uitbreidingsvergoeding voor de jaren 2025 tot en met 2027 van € 85,98, prijspeil 2024, per extra ingeschreven inwoner zoals opgegeven door gemeente Almere op 1 januari t-1 ten opzichte van 1 januari 2023 in de uitleglocaties Poort (inclusief Duin), Oosterwold (inclusief Nobelhorst en Vogelhorst) en Weerwater.
- a.
-
2. Voor de som van de in het vorige lid genoemde onderdelen b en c geldt in totaal een maximumbedrag, op basis van het prijspeil 2024, van € 3.515.352 per jaar.
-
3. Alle opbrengsten uit het openbaar vervoer Almere, inclusief eventuele dwangsommen, sanctie- en boetebedragen die op grond van een concessie of overeenkomst kunnen worden opgelegd en geïnd, komen toe aan Gemeente Almere.
-
4. Indien Provincie Flevoland voor de in artikel 1 overgedragen bevoegdheid, mede gelet op afspraken bedoeld in artikel 2 onder c, aanvullende middelen ontvangt verstrekt zij deze op basis van redelijkheid aan Gemeente Almere.
-
5. Gedeputeerde Staten kunnen mede in het licht van de gemaakte afspraken, mede gelet op artikel 2 onder c, nadere voorwaarden stellen ten aanzien van de besteding van de aanvullende middelen als bedoeld in het vorige lid.
-
6. Gemeente Almere houdt een saldo bij van de in het eerste tot en met het vierde lid bedoelde financiële middelen die nog niet zijn besteed.
-
7. Het saldo van niet-bestede middelen op 1 januari, met inbegrip van de daarover in de voorafgaande jaren berekende rente, wordt door Gemeente Almere jaarlijks vermeerderd met rente.
-
8. De op grond van het vorige lid toegevoegde rente maakt onlosmakelijk deel uit van het saldo bedoeld in het zesde lid.
-
9. De rente, bedoeld in het zevende lid, is gelijk aan de herfinancieringsrente zoals die door de Europese Centrale Bank is vastgesteld voor haar meest recente basis herfinancieringsrente die geldt op de eerste kalenderdag van het desbetreffende jaar, met dien verstande dat bij een negatieve herfinancieringsrente een percentage van 0% wordt gehanteerd.
-
10. De in de voorgaande leden bedoelde financiële middelen mogen slechts worden aangewend voor:
- a.
de bekostiging van de overgedragen bevoegdheid, bedoeld in artikel 1;
- b.
de jaarlijkse kosten voor beheer en onderhoud van infrastructuur voor het openbaar vervoer bedoeld in artikel 1, inclusief het dynamisch reizigers informatiesysteem (DRIS), tot een maximum van 5% van de in het eerste lid bedoelde vergoeding;
- c.
investeringen in infrastructuur voor het openbaar vervoer bedoeld in artikel 1, tot een maximum bedrag van € 100.000,- per jaar.
- a.
-
11. In afwijking van het vorige lid kunnen Gedeputeerde Staten op verzoek van het college van Burgemeester en Wethouders van Almere toestaan dat binnen de looptijd van dit besluit een bedrag van in totaal € 1.000.000,- wordt besteed aan investeringen ten behoeve van het openbaar vervoer bedoeld in artikel 1.
-
12. Het college van Burgemeester en Wethouders van Almere verantwoordt jaarlijks, door de opname van dit besluit in het normenkader voor zijn rechtmatigheidsoordeel bij de jaarrekening, dat de middelen rechtmatig zijn aangewend.
-
13. De in het eerste lid genoemde jaarlijkse vergoeding wordt in vier gelijke termijnen rond de 15e van de maand betaald, volgens het betalingsschema: januari, april, juli en oktober.
Artikel 5 Indexering
De jaarlijkse vergoeding, bedoeld in artikel 4, eerste lid, wordt met ingang van 1 januari 2025 jaarlijks als volgt geïndexeerd:
- a.
indexering geschiedt op basis van de cijfers die het Centraal Planbureau in de maand maart bekend maakt via het Centraal Economisch Plan van het jaar t-1;
- b.
de indexering voor het volgende jaar t wordt voor 1/3 bepaald door de prognose van de prijs materiële overheidsconsumptie “IMOC” voor het jaar t-1 en voor 2/3 door de prognose van de prijs overheidsconsumptie "beloning werknemers" voor het jaar t-1.
- c.
het cijfer waarmee geïndexeerd wordt, wordt afgerond op 1 cijfer achter de komma.
Artikel 6 Geldingsduur
-
1. Dit besluit geldt tot en met 31 december 2037.
-
2. De geldingsduur van de delegatie, zoals bedoeld in het eerste lid, kan met maximaal twee jaar worden verlengd indien het college van Burgemeester en Wethouders van Almere gebruik willen maken van de maximaal twee jaar verlenging die zij dan tevens vastleggen in hun concessiedocumenten.
-
3. Gedeputeerde Staten ontvangen uiterlijk op 1 januari 2035 van het college van Burgemeester en Wethouders van Almere het schriftelijke verzoek tot verlenging.
Artikel 7 Beëindiging delegatie
-
1. In geval van beëindiging van de overdracht van de bevoegdheid eindigt de vergoeding als genoemd in artikel 4.
-
2. Provincie Flevoland kan het eigendom overnemen van eventuele roerende of onroerende goederen en eventuele andere zakelijke rechten van Gemeente Almere, die bekostigd zijn met financiële middelen verstrekt ten behoeve van deze delegatie, zonder dat daar een vergoeding tegenover staat.
-
3. In het belang van de continuïteit in de uitvoering van de bevoegdheid, bedoeld in artikel 1, overhandigt het college van Burgemeester en Wethouders van Almere aan Gedeputeerde Staten tijdig en om niet alle gegevens en informatie die ten behoeve van de voortzetting van de bevoegdheid naar het oordeel van Gedeputeerde Staten van belang kunnen zijn.
-
4. Gedeputeerde Staten kunnen tegen vergoeding van de werkelijke kosten voor een periode van ten minste één jaar gebruikmaken van de ambtelijke kennis bij Gemeente Almere.
-
5. Het college van Burgemeester en Wethouders van Almere is bevoegd tot en met 18 maanden na beëindiging van de delegatie administratieve handelingen te verrichten ten behoeve van de afwikkeling van de in artikel 1 bedoelde bevoegdheid.
-
6. Het college van Burgemeester en Wethouders van Almere informeert Gedeputeerde Staten over de uitoefening van de in het vorige lid toegekende bevoegdheid.
-
7. Gemeente Almere draagt uiterlijk 18 maanden na beëindiging van de delegatie het saldo, bedoeld in artikel 4, zesde lid, over aan Provincie Flevoland.
-
8. Het saldo, bedoeld in artikel 4, zesde lid, blijft beschikbaar voor het openbaar vervoer in Almere.
-
9. Het tweede, derde, vierde, vijfde, zesde en zevende lid zijn niet van toepassing indien aansluitend op dit besluit een nieuw besluit voor de overdracht van de bevoegdheid, bedoeld in artikel 1, aan het college van Burgemeester en Wethouders van Almere van kracht wordt.
-
10. Indien door nalatigheid van Gemeente Almere Gedeputeerde Staten geconfronteerd worden met extra kosten die voortvloeien uit de beëindiging van de delegatie, dan komen deze ten laste van Gemeente Almere. Deze kosten kunnen verrekend worden met provinciale bijdragen aan de gemeente.
Artikel 8 Tussentijdse beëindiging delegatie
-
1. Gedeputeerde Staten treden in overleg met het college van Burgemeester en Wethouders van Almere indien zij intrekking van dit besluit overwegen.
-
2. Intrekking heeft tot gevolg dat Gedeputeerde Staten de bevoegdheid, bedoeld in artikel 1, uitoefent vanaf de datum waarop het intrekkingsbesluit ingaat.
-
3. Provincie Flevoland is bereid overeenkomsten, die Gemeente Almere voor uitvoering van de in artikel 1 overgedragen bevoegdheid is aangegaan, over te nemen:
- a.
indien de overeenkomsten ondersteunend van aard zijn en voor zover deze de geldigheidsduur van het delegatiebesluit, bedoeld in artikel 6, niet te boven gaan;
- b.
in geval van overeenkomsten als bedoeld in artikel 1, tweede lid.
- a.
-
4. Provincie Flevoland vergoedt bij intrekking de werkelijke personeelskosten van Gemeente Almere voor uitvoering van de in artikel 1 overgedragen bevoegdheid, voor een periode van één jaar en voor zover deze anders ten laste komen van de gemeente.
-
5. De vergoeding in het vorige lid wordt:
- a.
naar rato verminderd met de overgangstermijn tussen bekendmaking en effectuering van het besluit tot intrekking;
- b.
niet verleend voor personeelskosten voor de periode na de geldingsduur van het delegatiebesluit, bedoeld in artikel 6.
- a.
-
6. Bij de intrekking is artikel 7 van overeenkomstige toepassing.
Artikel 9 Onvoorziene omstandigheden
-
1. Indien zich tijdens de looptijd van dit besluit onvoorziene omstandigheden voordoen, waardoor ongewijzigde voortzetting van dit delegatiebesluit niet gevergd kan worden, treden Gedeputeerde Staten en het college van Burgemeester en Wethouders van Almere in overleg om te komen tot een oplossing die zoveel als mogelijk aansluit bij dit besluit.
-
2. Nieuwe wet- en regelgeving die leiden tot veranderende bevoegdheidsverdeling met betrekking tot het openbaar vervoer gelden als onvoorziene omstandigheden als bedoeld in het vorige lid.
Artikel 10 Inwerkingtreding en overgangsbepalingen
-
1. Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Provinciaal Blad waarin het wordt geplaatst, met uitzondering van de artikelen 1 tot en met 9 die in werking treden op 1 januari 2028.
-
2. Een positief financieel saldo van niet bestede middelen, zoals bedoeld in artikel 4 vijfde lid van het Delegatiebesluit openbaar vervoer Almere 2018-2027, wordt op 1 januari 2028 toegevoegd aan het saldo als bedoeld in artikel 4 zesde lid van dit delegatiebesluit.
-
3. In afwijking van artikel 1, vierde lid van het Delegatiebesluit openbaar vervoer Almere 2018-2027 is het college van burgemeester en wethouders van Almere bevoegd om ten behoeve van de periode van 1 januari 2028 tot en met 31 december 2037 of indien rekening houdend met de verlengingsoptie tot en met 31 december 2039, de voorbereidingen te starten en concessies te verlenen en te wijzigen en het sluiten van overeenkomsten, als bedoeld in artikel 1, eerste lid van het Delegatiebesluit openbaar vervoer Almere 2018-2027.
-
4. Het Delegatiebesluit openbaar vervoer Almere 2018-2027 wordt met ingang van 1 januari 2028 ingetrokken.
Artikel 11 Citeertitel
Dit besluit wordt aangehaald als: Delegatiebesluit openbaar vervoer Almere 2028-2037.
Ondertekening
Aldus besloten in de vergadering van Gedeputeerde Staten van Flevoland van 4 maart 2025.
Gedeputeerde Staten van Flevoland,
de secretaris,
de voorzitter,
Toelichting
1. Achtergrond
Tot 2004 was het college van Burgemeester en Wethouders van Almere als bestuur van één van de 16 middelgrote gemeenten zelf verantwoordelijk voor het stedelijk busvervoer. Per 1 januari 2004 is deze bevoegdheid overgegaan naar Gedeputeerde Staten. Gedeputeerde Staten hebben destijds besloten de bestaande situatie voort te zetten door de bevoegdheid voor het stadsvervoer met ingang van dezelfde datum te delegeren aan het college van Burgemeester en Wethouders van Almere. Op 4 december 2007 hebben Gedeputeerde Staten de delegatie voor het stadsvervoer verlengd tot eind 2017.
Op 16 september 2008 hebben Gedeputeerde Staten besloten om ook het streekvervoer van Almere aan het college van Burgemeester en Wethouders van Almere te delegeren. Overwegingen hierbij waren onder meer dat door de samenvoeging met de concessie voor het stadsvervoer een betere marktpositie ontstond, een kwaliteitsverbetering van het openbaar vervoer (OV) mogelijk was en synergievoordelen behaald konden worden.
Op 9 juli 2016 zijn de delegaties voor het stadsvervoer en steekvervoer samengevoegd in het Delegatiebesluit openbaar vervoer Almere 2018-2027. In het betreffende delegatiebesluit is vastgelegd dat voor een nieuwe aanbesteding na de periode 2027 er een nieuw delegatiebesluit vereist is. Dit om voorkomen dat gemeente Almere een concessie voorbereid en aanbesteed voor een toekomstige periode waarvoor voor nog geen delegatie is verleend en waarvoor ook de financiële ruimte nog niet bekend is.
Dit besluit is bedoeld om partijen duidelijkheid te bieden over de financiën en de regels ten behoeve van de periode 1 januari 2028 tot en met 31 december 2027.
Deze delegatie heeft evenals de voorgaande delegaties een looptijd van 10 jaar. Deze looptijd kan op aangeven van de gemeente met twee jaar worden verlengd. Provinciale Staten hebben eerder ruimte geboden voor een delegatie van 15 jaar. Dit om maximale ruimte te bieden om de duur van de opvolgende concessie af te stemmen op de opgave om het openbaar vervoer te verduurzamen. Het college van Burgemeester en Wethouders van Almere heeft echter verzocht om een kortere delegatieduur met het oog op de risico’s die de gemeente mogelijk loopt vanwege de kostenontwikkelingen in het openbaar vervoer.
Ten overvloede wordt opgemerkt dat Gedeputeerde Staten te allen tijde het delegatiebesluit kunnen intrekken. Deze wettelijke bevoegdheid vereist tevens dat in het besluit rekening wordt gehouden met een eventuele (tussentijdse) beëindiging.
Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar de artikelsgewijze toelichting.
2. Algemeen
Op grond van artikel 20, tweede lid van de Wet personenvervoer 2000 zijn Gedeputeerde Staten bevoegd tot het verlenen, wijzigen en intrekken van concessies voor het openbaar vervoer, anders dan openbaar vervoer per trein. Bestuursorganen met deze bevoegdheid worden ook wel OV-autoriteit genoemd.
Bij de delegatie van de bevoegdheid tot het verlenen, wijzigen en intrekken van concessies gaat deze bevoegdheid over naar het college van Burgemeester en Wethouders van Almere. Dit betekent dat Gedeputeerde Staten de bevoegdheid niet meer kunnen uitoefenen. Een dergelijke delegatie kan niet worden opgelegd. Artikel 107 van de Provinciewet schrijft voor dat het college van Burgemeester en Wethouders van Almere, als het bestuursorgaan dat de bevoegdheid gaat uitoefenen, moet instemmen met de delegatie. Na inwerkingtreding de delegatie draagt het college van Burgemeester en Wethouders van Almere de volledige verantwoordelijkheid voor de taak. Door het overdragen van de verantwoordelijkheid voor het openbaar vervoer in Almere aan het college van Burgemeester en Wethouders van Almere krijgt de gemeenteraad de controle op uitvoering. Tevens zijn er met de bekostiging van de taak financiële middelen gemoeid. Vanwege de financiële aspecten én de overgang van de controle van Provinciale Staten naar de gemeenteraad is ook het vereiste van instemming door Provinciale Staten en de gemeenteraad wettelijk vastgelegd.
Gedeputeerde Staten dragen de bevoegdheid voor het openbaar stads- en streekvervoer van Almere aan het college van Burgemeester en Wethouders van Almere over, omdat de gemeente:
- -
dichter bij de reizigers staat;
- -
beschikt over de kennis van de lokale situatie die nodig is voor het opstellen van het programma van eisen;
- -
ervaring heeft met aanbesteding en beheer van het busvervoer in haar stad directe omgeving;
- -
er de voorkeur aan geeft zelf concessieverlener te zijn;
- -
afwegingen kan maken voor:
- -
de aanleg en beheer van gemeentelijke weginfrastructuur en OV-infrastructuur zoals bijvoorbeeld busbanen, bushaltes en dynamische reisinformatiesystemen;
- -
de verkeers- en vervoerskundige structuur van de stad;
- -
stadsplanologie;
- -
economie en;
- -
sociale veiligheid;
- -
het geheel van deze keuzes heeft rechtstreeks invloed op de kwaliteit en kosten van het busvervoer. Het provinciaal bestuur heeft niet de bevoegdheid keuzes te maken over deze lokale aspecten die voor het busvervoer zo bepalend zijn.
De delegatie zal in principe gelden voor een periode van 10 jaar. Deze periode kan op verzoek van de gemeente met 2 jaar verlengd worden indien de concessie dit tevens toelaat. Het college van Burgemeester en Wethouders van Almere is op grond van dit delegatiebesluit niet bevoegd om concessies te verlenen die de looptijd van dit besluit overschrijden. Voor het verlenen van een nieuwe concessie door het college van Burgemeester en Wethouders van Almere voor de periode na 2037, of bij verlenging 2039, zal eerst een nieuw besluit omtrent de delegatie genomen moeten worden. Dit betekent dat het college van Burgemeester en Wethouders van Almere ook niet bevoegd is om aanbestedingshandelingen ter voorbereiding van de concessie voor de periode na 2037/2039 te verrichten.
Indien het college van Burgemeester en Wethouders van Almere een besluit neemt op grond van de gedelegeerde bevoegdheid volgt uit artikel 10:19 van de Algemene wet bestuursrecht (verder: Awb) dat daarbij verwezen wordt naar dit delegatiebesluit inclusief de vindplaats er van. Dit zorgt ervoor dat burgers, bedrijven kunnen nagaan of het college van Burgemeester en Wethouders van Almere wel bevoegd is. Daarom verplicht artikel 10:19 Awb ook tot vermelding van de vindplaats van het delegatiebesluit.
De overdracht van de bevoegdheid geschiedt onder enkele in het besluit opgenomen voorwaarden. Aan de uitvoering van de bevoegdheid zijn conform het bepaalde in artikel 107, zevende lid van de Provinciewet geen voorschriften verbonden. Wel zijn op de uitvoering van de gedelegeerde bevoegdheid provinciale beleidsregels, zoals opgenomen in het provinciale Programma Mobiliteit en Ruimte, van toepassing. Ook wensen Gedeputeerde Staten periodiek geïnformeerd te worden over de uitvoering van de gedelegeerde bevoegdheid.
In het besluit wordt tevens de vergoeding voor de uitvoering van de overgedragen bevoegdheid geregeld. Deze vergoeding wordt samen met de opbrengsten uit het openbaar vervoer voldoende geacht voor de bekostiging van de overgedragen taak. De betalingsverplichting van Provincie Flevoland vloeit direct voort uit het delegatiebesluit en wordt door de wetgever als een specifieke uitkering beschouwd.1 Ten overvloede wordt opgemerkt dat hier geen sprake is van subsidieverlening. De bepalingen van Titel 4.2 van de Awb zijn dan ook niet van toepassing op deze betalingen. Het betreft een financiële bijdrage, een door de provincie geschapen specifieke uitkering, voor de uitvoering van een medebewindstaak. Voor de indexering van de bijdragen wordt uitgegaan van een gebruikelijke samengestelde index voor loon- en prijscompensatie die door de provincie wordt gehanteerd.
In het delegatiebesluit zijn bepalingen opgenomen voor de beëindiging van de delegatie. Het waarborgen van de continuïteit van het openbaar vervoer in Almere staat daarbij centraal. De delegatie kan ook door intrekking van het besluit tussentijds beëindigd worden. Op grond van artikel 10:18 Awb kan het besluit te allen tijde door Gedeputeerde Staten ingetrokken worden. Door het intrekkingsbesluit wordt de wettelijke bevoegdheidsverdeling weer hersteld. Een dergelijk besluit zal in de praktijk gelet op de aard van de delegatie echter niet lichtvaardig genomen worden. Tevens is vastgelegd dat bij beëindiging eventuele niet-bestede financiële middelen beschikbaar moeten blijven voor het openbaar vervoer in Almere.
Dit delegatiebesluit treedt met uitzondering van het overgangsrecht, aansluitend op het Delegatiebesluit openbaar vervoer Almere 2018-2027, per 1 januari 2028 in werking. De uitzondering betreft de bevoegdheid van het college van Burgemeester en Wethouders van Almere om met de voorbereidingen en aanbesteding van een nieuwe concessie of overeenkomst voor het openbaar vervoer te starten. Aangezien het Delegatiebesluit openbaar vervoer Almere 2018-2027 deze bevoegdheid niet verleend zal op basis van dit delegatiebesluit daags na bekendmaking deze bevoegdheid verleend worden. Op basis hiervan is het college van Burgemeester en Wethouders van Almere in de gelegenheid om tijdig een nieuwe concessie te verlenen of overeenkomsten aan te gaan voor het openbaar vervoer in Almere. Ook is vastgelegd dat niet-bestede financiële middelen van de delegatieperiode 2018-2027 worden ingebracht in deze delegatieperiode.
Artikelsgewijze toelichting
Artikel 1 Overdracht
In artikel 1 wordt de bevoegdheid voor het verlenen, wijzigen en intrekken van concessies voor het openbaar vervoer, met uitzondering van de trein, onder voorwaarden overgedragen aan het college van Burgemeester en Wethouders van Almere. In het tweede lid is vastgelegd dat de overdracht ook betrekking heeft op het aangaan van overeenkomsten voor ‘een ieder openstaand personenvervoer per auto dat niet volgens een dienstregeling wordt verricht’, zoals bedoeld in artikel 6 van het Besluit personenvervoer 2000. Dit betekent dat het college van Burgemeester en Wethouders van Almere ook bevoegd is voor de kleinschalig OV-flexvervoer. Door de bevoegdheid voor het openbaar vervoer, inclusief OV-flexvervoer, te delegeren heeft het gemeentebestuur de mogelijkheid zijn eigen keuzes te maken om het gewenste voorzieningenniveau adequaat in te vullen. Dit betekent dat, voor zover niet door dit besluit beperkt, alle rechten en plichten die een concessieverlener bij of krachtens de Wet personenvervoer 2000 heeft, toekomen aan het college van Burgemeester en Wethouders van Almere.
De delegatie is beperkt tot het openbaar stads- en streekvervoer van Almere. Het streekvervoer omvat momenteel het openbaar vervoer op de corridor Almere - Amsterdam Bijlmer ArenA / Amsterdam Amstel en Almere-Blaricum. De bevoegdheid voor de provinciale streeklijnen Almere-Zeewolde blijft bij Gedeputeerde Staten. Het college van Burgemeester en Wethouders van Almere is echter bevoegd voor andere verbindingen van en naar de gemeente Almere.
In het vierde lid is bepaald dat het college van Burgemeester en Wethouders van Almere niet bevoegd is om concessies te verlenen of overeenkomsten aan te gaan die een langere looptijd hebben dan het delegatiebesluit. Dit betekent dat het gemeentebestuur ook niet bevoegd is voorbereidende handelingen voor de concessieverlening te verrichten, zoals aanbestedingshandelingen. Dit is expliciet vastgelegd in het vijfde lid. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om voorbereidende handelingen, zoals het opstellen en delen van een programma van eisen als bedoeld in artikel 44 van de Wet personenvervoer 2000, dat zou bij derden de gerechtvaardigde verwachting kunnen wekken dat het college van Burgemeester en Wethouders van Almere bevoegd is. Zonder een dergelijke bepaling zou het college van Burgemeester en Wethouders van Almere bevoegd zijn om voor het einde van de delegatie een nieuwe concessie te verlenen of overeenkomsten aan te gaan voor de periode na 2037, zonder dat het bevoegd is tijdens de looptijd van die nieuwe concessie of overeenkomst. Wel kan het college van Burgemeester en Wethouders van Almere bijvoorbeeld een eigen visie voor het openbaar vervoer in Almere vaststellen die betrekking heeft op de periode na de delegatietermijn. De bepaling heeft tot gevolg dat bij voortzetting van de delegatie tijdig een besluit omtrent een nieuwe delegatieperiode genomen zal moeten worden.
In het zesde lid is vastgelegd dat de gemeente bij de concessieverlening en het aangaan dan wel wijzigen van privaatrechtelijke overeenkomsten ten behoeve van de uitvoering van de delegatie rekening houdt met een eventuele tussentijdse beëindiging van de delegatie. De bepalingen voor tussentijdse beëindiging zijn opgenomen in artikel 8 van dit besluit. Het is belangrijk dat ook in dergelijk geval de continuïteit van het openbaar vervoer gewaarborgd blijft.
In dit licht zijn ook de bepalingen in het zevende en achtste lid van belang. Op grond van artikel 10:19 Awb is het gemeentebestuur reeds verplicht om bij besluitvorming die op grond van dit besluit worden genomen in het besluit aan te geven dat het besluit genomen is op grond van een gedelegeerde bevoegdheid. Tevens zal de vindplaats van het delegatiebesluit vermeld moeten worden. Dit zal tegenwoordig de verwijzing middels de ‘Permalink’ naar het besluit op overheid.nl zijn.
In het achtste lid is opgenomen dan de bepaling voor besluiten ook overeenkomstig van toepassing is op andere documenten in het licht van de delegatie, zoals overeenkomsten. Deze bepaling is breed opgesteld, omdat het van belang is dat derden op de hoogte zijn van de gedelegeerde bevoegdheid. Dit is van belang omdat in het kader van openbaar vervoer ook veelal langdurige privaatrechtelijke overeenkomsten worden aangegaan.
Op deze wijze wordt mede gelet op de artikelen 7 en 8 van dit besluit zo goed mogelijk invulling gegeven aan artikel 107, tweede lid van de Provinciewet waarin is vastgelegd dat het delegatiebesluit de gevolgen van de intrekking regelt.
Artikel 2 Voorwaarden
Aan de delegatie zijn enkele voorwaarden verbonden. Deze voorwaarden hebben betrekking op de afstemming met het provinciale mobiliteitsbeleid, zoals het huidige provinciale Programma Mobiliteit en Ruimte. Gedeputeerde Staten kunnen op grond van artikel 4:81, eerste lid van de Awb en artikel 10:16, eerste lid van de Awb beleidsregels vaststellen voor de gedelegeerde bevoegdheid. De beleidsregels kunnen bij gelegenheid van de delegatie, eventueel in het delegatiebesluit zelf, maar ook op een later moment gegeven worden. Door expliciet in artikel 2 te verwijzen naar het provinciale mobiliteitsbeleid staat buiten twijfel dat dit beleidsregels zijn voor de uitvoering van de gedelegeerde bevoegdheid.
Aanvullend op het beleid is in artikel 2, onderdeel b, voor de gemeente de verplichting opgenomen om Gedeputeerde Staten te betrekken bij beleid op het terrein van het openbaar vervoer. Het is van belang om binnen Flevoland om goede afstemming binnen het openbaar vervoer te behouden. Hier hebben Gedeputeerde Staten op grond van artikel 21 van de Wet personenvervoer 2000 een wettelijke coördinerende en afstemmende rol. Mede gelet hierop is deze bepaling opgenomen.
Gedeputeerde Staten vertegenwoordigen het college van Burgemeester en Wethouders van Almere in landelijke, interprovinciale en regionale overleggen tussen de verschillende vervoersautoriteiten en in overleggen met het Rijk. Deze vertegenwoordigende rol sluit niet uit dat ook een afvaardiging van gemeente Almere bij landelijke overleggen aanwezig kan zijn of dat het college van Burgemeester en Wethouders van Almere vanuit het Rijk of landelijke samenwerkingsverbanden in hun rol als gedelegeerde decentrale OV-autoriteit worden benaderd met bijvoorbeeld verzoeken om informatie. In het kader van dergelijke overleggen kan zij ook voor het college van Burgemeester en Wethouders van Almere bindende afspraken maken. Vastgelegd is dat in geval van mogelijke bindende afspraken vooraf overleg plaatsvindt. Door deze voorwaarde geven Gedeputeerde Staten mede invulling aan artikel 21 van de Wet personenvervoer 2000, waarin is vastgelegd dat Gedeputeerde Staten zorgdragen voor de coördinatie en afstemming van het openbaar vervoer in de provincie.
In artikel 2, onderdeel d, is het ‘samen uit – samen thuis’-principe vastgelegd. Dit houdt in dat werkzaamheden die van invloed zijn op de uitoefening van de overgedragen bevoegdheid alleen na overeenstemming tussen Gedeputeerde Staten en het college van Burgemeester en Wethouders van Almere bij de Vervoerregio Amsterdam zullen worden ondergebracht. Voor de duidelijkheid is daarbij tevens aangegeven dat deze werkzaamheden niet de einddatum van het delegatiebesluit mogen overschrijden. Tevens is duidelijk gemaakt dat subdelegatie niet is toegestaan. Dit betekent dat de bevoegdheden uit dit besluit niet mogen worden overgedragen aan een ander orgaan.
Artikel 3 Inlichtingen
In dit artikel is de verplichting tot het verstrekken van inlichtingen vastgelegd. Op grond van artikel 10:16, tweede lid van de Awb dient het college van Burgemeester en Wethouders van Almere op verzoek van Gedeputeerde Staten inlichtingen te verschaffen over de uitoefening van de overgedragen bevoegdheid. Voor de duidelijkheid wordt in dit delegatiebesluit expliciet in het artikel zelf verwezen naar artikel 10:16 Awb.
Het college van Burgemeester en Wethouders van Almere kan zich daarbij niet op een eventuele geheimhoudingsplicht beroepen. De inlichtingenplicht houdt verband met de bevoegdheden van Gedeputeerde Staten tot het geven van beleidsregels en de delegatie te beëindigen.
De reguliere informatieverplichting is vastgelegd in artikel 3 eerste lid. Jaarlijks worden Gedeputeerde Staten middels een verslag geïnformeerd over de stand van het openbaar vervoer in Almere. Na 5 jaar worden er uitgebreidere inlichtingen door de gemeente overlegd. Gedeputeerde Staten kunnen met deze uitgebreidere inlichtingen invulling geven aan het verzoek van Provinciale Staten om na 5 jaren een evaluatie van de delegatie te mogen ontvangen. Gedeputeerde Staten kunnen op grond van het vierde lid voorschriften vaststellen ten aanzien van de inhoud van het verslag en de uitgebreide inlichtingen.
Gedeputeerde staten kunnen ook buiten het jaarlijkse verslag en de eenmalige uitgebreidere inlichtingen om inlichtingen verzoeken en de gemeente zal deze moeten verstrekken. Hierbij kan gedacht worden aan specifieke omstandigheden of voorvallen die om verheldering vragen. Artikel 10:16, tweede lid Awb geeft evenwel geen beperkingen aan de verstrekking van inlichtingen. Wel wordt opgemerkt dat bij delegatie het openbaar vervoer en verantwoordelijkheid voor de uitvoering daarvan overgaat naar het gemeentelijk bestuur. Dit betekent ook dat Gedeputeerde Staten vertrouwen hebben in een goede uitvoering van de gedelegeerde bevoegdheid.
Over het bestuurlijk overleg is vastgelegd dat dit minimaal één keer per jaar plaatsvindt. In het bestuurlijk overleg komen in ieder geval de volgende punten aan de orde:
- 1.
het functioneren van het OV in Almere;
- 2.
de klanttevredenheid en het overleg met consumentenorganisaties;
- 3.
de financiën van het OV;
- 4.
de ontwikkeling van het OV in relatie tot de ontwikkeling van de stad;
- 5.
de regionale ontwikkelingen, waaronder de ontwikkelingen van nieuwe regionale verbindingen.
In het zesde lid is expliciet opgenomen dat het college van Burgemeester en Wethouders van Almere Gedeputeerde Staten zo spoedig mogelijk informeert over bijzondere of ongewone omstandigheden in en rond het openbaar vervoer in Almere. In het laatste lid is een algemene plicht opgenomen voor het college van Burgemeester en Wethouders van Almere en Gedeputeerde Staten om elkaar te betrekken en te informeren bij beleidsvoornemens en andere omstandigheden die mogelijk van belang kunnen zijn voor het openbaar vervoer in Flevoland. Deze wederzijdse informatieverplichting is opgenomen ter aanvulling op de éénzijdige bepaling ten aanzien van het gemeentelijk beleid in artikel 2. Het gaat erom dat zowel de gemeente als provincie elkaar goed op de hoogte houden over zaken die van belang kunnen zijn voor het openbaar vervoer in Flevoland.
Artikel 4 Bekostiging
Het delegatiebesluit regelt tevens de vergoeding voor de uitoefening van de overgedragen bevoegdheid. Dit is vastgelegd in artikel 4. De vergoeding wordt verstrekt met ingang van 2028. De vergoeding wordt jaarlijks geïndexeerd. Hierdoor ontvangt Gemeente Almere een waardevaste vergoeding. Voor de som van de uitbreidingsvergoedingen, zoals genoemd in het eerste lid onder b en c en gemaximeerd in het tweede lid, geldt een maximum € 3.515.352 (prijspeil 2024). Tezamen met de basisvergoeding van jaarlijks € 21.574.105 betekent dit een jaarlijkse vergoeding op grond van artikel 4, eerste en tweede lid van maximaal € 25.089.457 (prijspeil 2024).
De provinciale vergoeding aangevuld met de reizigersopbrengsten worden geacht voldoende te zijn voor de bekostiging van de overgedragen taak. De bijdrage per inwoner van de gemeente Almere is hoger, zij het marginaal, dan elders in de provincie. Dit terwijl het openbaar vervoer in Almere vanwege de grotere bevolkingsdichtheid, de vrijliggende busbanen efficiënter kan worden ingericht en er door het intensief gebruik sprake is van een hogere kostendekkingsgraad. Tegelijkertijd wordt in dit besluit geen rekening gehouden met de toekomstige groei van de stad. Er is sprake van een dalende trend in de bijdrage per inwoner omdat de inwoneraantallen in Almere toenemen en de vergoeding stabiel blijft, behoudens indexatie. Tevens gebruikt Almere de vergoeding ook om de personele inzet voor het beheer van het openbaar vervoer uit te bekostigen.
De gemeente kan de groei van de stad evenwel op verschillende wijzen opvangen. Gedacht kan worden aan (1) resterende middelen uit de voorgaande delegatie en/of de ontvangen extra Rijksgelden aan te wenden, (2) in de beginjaren van de delegatie middelen te besparen door bijvoorbeeld minder openbaar vervoer in de randen van de dag en deze later inzetten ten behoeve van de uitbreiding of (3) de beprijzing in het openbaar vervoer te wijzingen.
Onduidelijk is of er vanuit het Rijk aanvullende middelen beschikbaar kunnen worden gesteld voor de groei van Almere en de daarmee gepaarde groei van het openbaar vervoer. Mocht dit het geval zijn en de provincie ontvangt deze aanvullende middelen dan is tevens het vierde lid van toepassing en komen deze middelen in beginsel toe aan Almere. Het is aan het gemeentebestuur om een afweging te maken tussen enerzijds de beschikbare middelen en anderzijds het openbaar vervoeraanbod. Ook kan de gemeente het openbaar vervoer versterken door zelf aanvullende middelen beschikbaar te stellen.
De provinciale vergoeding is een specifieke uitkering aan de gemeente ter bekostiging van het openbaar vervoer. De betalingsverplichting van Provincie Flevoland vloeit immers direct voort uit dit delegatiebesluit en wordt door de wetgever dan ook als een specifieke uitkering beschouwd. Ten overvloede wordt opgemerkt dat hier geen sprake is van subsidieverlening. Vanwege onvolkomenheden in het verleden is expliciet in artikel 4 aangegeven dat het hier niet om een subsidie gaat. De bepalingen van Titel 4.2 van de Awb zijn dan ook niet van toepassing op deze betalingen. Het betreft een financiële bijdrage, een door de provincie geschapen specifieke uitkering, voor de uitvoering van een medebewindstaak. Deze bijzonderheid is expliciet door de wetgever benoemd, zie hiervoor ook de memorie van toelichting bij de Provinciewet (Kamerstukken II 1986/87, 19836, 3, p. 7). Voor de indexering van de bijdragen wordt uitgegaan van een gebruikelijke samengestelde index voor loon- en prijscompensatie die door de provincie wordt gehanteerd.
Indien de provincie aanvullende middelen ontvangt voor het openbaar vervoer zal naar redelijkheid een bedrag worden verstrekt aan Gemeente Almere. Daarbij kan gedacht worden aan extra middelen ter bekostiging van specifieke (rijks)maatregelen ten behoeve van de verbetering van het openbaar vervoer. Gedeputeerde Staten kunnen mede in het licht van de gemaakte afspraken rond de (rijks)maatregelen wel aanvullende regels formuleren voor de besteding van deze aanvullende middelen door de gemeente.
Uit artikel 4 volgt dat de middelen die door de provincie beschikbaar zijn gesteld en alle opbrengsten uit het openbaar vervoer inclusief eventuele dwangsommen, boetes, sancties e.d. exclusief bestemd zijn voor de bekostiging van de overgedragen bevoegdheid. Dit betekent dat de middelen niet alleen bestemd zijn voor de vervoerder, maar voor het geheel dat nodig is om de overgedragen bevoegdheid uit te voeren waaronder personeelskosten voor het beheer van de concessies. Daarnaast kan Gemeente Almere jaarlijks een bedrag van maximaal 5% van de jaarlijkse provinciale vergoeding aanwenden voor het beheer en onderhoud van specifieke infrastructuur voor het openbaar vervoer, zoals busbanen en het dynamische reizigers informatiesysteem. Dit is een voortzetting van de bestaande praktijk. Ook wordt rekening gehouden met relatief kleine investeringen in de infrastructuur voor het openbaar vervoer. Hiervoor is een jaarlijks bedrag van € 100.000 beschikbaar. Voor een grotere investering kan het college van burgemeester en wethouders Gedeputeerde Staten verzoeken om in totaal € 1.000.000,- van de beschikbare middelen daarvoor te bestemmen. Dit is het maximale bedrag dat beschikbaar is voor de gehele delegatieperiode. Door de bedragen voor infrastructuur op deze wijze expliciet te maximaliseren wordt gewaarborgd dat het overgrote deel van de middelen beschikbaar blijft voor het daadwerkelijke reizigersvervoer.
In het zesde lid is opgenomen dat Gemeente Almere een saldo bijhoudt van alle niet-bestede middelen. Dit saldo wordt jaarlijks door de gemeente verhoogd met de genoemde ECB-rente. De rente wordt berekend over het totale saldo inclusief de toegevoegde rente van voorgaande jaren. In het achtste lid wordt buiten twijfel gesteld dat de toegevoegde rente onderdeel is van het saldo.
Het restant van het saldo van de vorige delegatie wordt op grond van de overgangsbepaling in artikel 10 toegevoegd aan het saldo.
In het tiende lid zijn limitatief de bestedingsgronden van de financiële middelen vastgelegd. De financiële middelen worden verstrekt voor de bekostiging van het openbaar vervoer in Almere. Daarnaast zijn enkele bepalingen opgenomen voor bekostiging van het reizigers informatiesysteem en de infrastructuur voor het openbaar vervoer. Op grond van het elfde lid kunnen Gedeputeerde Staten op verzoek van de gemeente toestemming geven om een bedrag van in totaal 1 miljoen euro vanuit de delegatievergoeding te besteden aan investeringen ten behoeve van het openbaar vervoer in Almere.
Opgemerkt wordt dat terughoudend wordt omgegaan met bekostiging van kosten buiten het daadwerkelijke openbaar vervoer. Ten overvloede wordt opgemerkt dat bijvoorbeeld het vervoer op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) buiten de reikwijdte van dit besluit valt en dat kosten hiervoor dan ook niet ten laste van de delegatie gebracht kunnen worden.
Voor het opgebouwde saldo gelden dezelfde regels voor besteding als voor de overige beschikbare middelen. Het bijschrijven van rente door de gemeente is een voortzetting van de staande praktijk.
Op grond van het twaalfde lid neemt Gemeente Almere dit besluit op in het normenkader dat bij de beoordeling van de jaarrekening wordt gehanteerd en wordt in het kader van de jaarrekening door de accountant getoetst of de geoormerkte financiële middelen ook daadwerkelijk binnen de gestelde regels zijn besteed. Door het twaalfde lid, het jaarlijkse verslag en het bestuurlijk overleg, zoals vastgelegd in artikel 3, legt het college van Burgemeester en Wethouders van Almere jaarlijks verantwoording af aan Gedeputeerde Staten over de besteding van de beschikbare middelen. Gedeputeerde Staten kunnen verzoeken om aanvullende informatie over de besteding van de voor de delegatie beschikbaar gestelde middelen. Op grond van artikel 10:16, tweede lid van de Awb dient het college Burgemeester en Wethouders van Almere deze informatie te verschaffen.
Artikel 5 Indexering
Voor de indexering van de bijdrage wordt uitgegaan van een algemene prijsontwikkeling. Deze wijze van indexering wordt bij de provincie ook gehanteerd bij structurele subsidies of instellingssubsidies. Deze indexering houdt geen rekening met specifieke sectorale prijsverhogingen, zoals bijvoorbeeld het gevolg van een nieuwe CAO. Dit betekent ook dat de prijsontwikkeling van het openbaar vervoer niet het uitgangspunt is. Het gaat om de algemene prijsontwikkeling. Ook de bijdrage die de provincie via het provinciefonds ontvangt is niet aan de prijsontwikkeling in het openbaar vervoer gekoppeld.
De gemeente kan vooraf inschatten hoeveel financiële middelen zij in het kader van de delegatie ongeveer zal ontvangen. Op basis van dit bedrag kan zij de aanbesteding van het openbaar vervoer, overeenkomsten en overige beheerkosten bekostigen. Eventuele (tijdelijke) tekorten kan de gemeente opvangen door een (beperkte) reserve aan te houden, aanpassingen binnen de concessie (minder bussen laten rijden), de reizigerstarieven te wijzigen of door zelf aanvullende financiële middelen toe te voegen. Tevens wordt opgemerkt dat het restant aan financiële middelen van de vorige delegatie wordt toegevoegd aan het saldo voor deze nieuwe delegatie. Het is, zoals eerder aangeven, aan het gemeentebestuur om een afweging te maken tussen enerzijds de beschikbare middelen en anderzijds het openbaar vervoeraanbod.
De in artikel 4 genoemde vergoeding wordt ieder jaar, met ingang van 1 januari 2025, geïndexeerd met het te verwachten percentage voor de loon- en prijsontwikkeling volgens de t-1 methode. De index voor het jaar t wordt samengesteld uit het gewogen gemiddelde van de prijs overheidsconsumptie, netto materieel (IMOC) met een gewicht van 1/3 en de prijs overheidsconsumptie, beloning werknemers met een gewicht van 2/3. Voor beide overheidsconsumptieprijzen wordt daarbij uitgegaan van het jaar t-1 in het Centraal Economisch Plan. Als basis voor de indexering geldt dus het Centraal Economisch Plan van de maand maart in het voorafgaande jaar. Het Centraal Economisch Plan van 2027 wordt dan als basis gehanteerd voor de indexering voor 2028. Daarbij worden de inschattingen voor de prijsontwikkeling over 2027 gehanteerd enzovoort. Het percentage wordt op één cijfer achter de komma afgerond.
Artikel 6 Geldingsduur
De delegatie krijgt een duur van 10 jaar en zal ingaan op 1 januari 2028.
Provinciale Staten hebben ruimte geboden voor een delegatie van 15 jaar om gemeente Almere maximaal de ruimte te geven om te bepalen wat de optimale duur van de volgende concessie is. Dit gelet op de opgave om de volgende concessie te verduurzamen naar Zero Emissie. Op verzoek van gemeente Almere is de duur aangepast op 10 jaar met een optie om 2 jaar te verlengen. De gemeente verwacht zo meer grip te hebben op meerjarige (financiële) risico’s. Gedeputeerde Staten zijn met dit besluit bereid om aan dit verzoek tegemoet te komen.
Een concessieduur van 10 jaar is bovendien het meest gebruikelijk, deze sluit aan bij de wettelijke termijnen (Wet Personenvervoer 2000 in combinatie met de Europese Verordening 1370/2007). Het is daarnaast een periode die goed is te overzien voor het maken van (financiële) afspraken en toetsen van politiek-bestuurlijk draagvlak.
De delegatie voorziet in een mogelijkheid tot verlenging met maximaal twee jaar. De gemeente Almere dient dan wel in haar concessiedocumenten de mogelijkheid tot maximaal twee jaar verlenging op te nemen. Deze mogelijkheid kan tevens gebruikt worden om bij een mislukte aanbesteding, waardoor de ingangsdatum van de concessie na 1 januari 2028 komt te liggen, toch een concessieduur van 10 jaar te kunnen hanteren.
Het college van Burgemeester en Wethouders moet Gedeputeerde Staten wel tijdig schriftelijk verzoeken, vóór 1 januari 2035, over haar wens om te verlengen zodat de benodigde besluitvorming ordelijk kan verlopen. Geen verlenging betekent immers dat per 1 januari 2038 of (1) er een nieuwe delegatie verleend zal moeten worden, of (2) de provincie zelf verantwoordelijk wordt voor het openbaar vervoer in Almere. In beide gevallen is een ruime voorbereidingstijd vereist.
Artikel 7 Beëindiging delegatie
Dit delegatiebesluit geldt voor bepaalde tijd. Het besluit kan daardoor eindigen door tijdsverloop of actief door intrekking. In beide gevallen is overigens artikel 107, tweede lid, van de Provinciewet van toepassing, waarin is voorgeschreven dat het delegatiebesluit ook de rechtsgevolgen regelt van intrekking daarvan. Wel zullen de gevolgen bij actieve intrekking groter zijn dan bij de voorzienbare beëindiging door het verlopen van de geldigheidsduur van dit besluit.
Na afloop van dit delegatiebesluit zijn Gedeputeerde Staten weer het bevoegd gezag als bedoeld in artikel 20 tweede lid van de Wet personenvervoer 2000. Bij beëindiging van de delegatie eindigt ook de vergoeding zoals genoemd in artikel 4.
Ook eventuele (on)roerende goederen en zakelijke rechten die bekostigd zijn vanuit de delegatie gaan zonder vergoeding in beginsel over naar Provincie Flevoland. Gedeputeerde Staten zullen dit op het desbetreffende moment moeten beoordelen in hoeverre deze overgang gewenst is. Gelet hierop is dan ook een ‘kan’ bepaling opgenomen.
In het belang van de continuïteit van het openbaar vervoer in Almere is tevens vastgelegd dat Gedeputeerde Staten tijdig en om niet over de benodigde informatie moeten kunnen beschikken, zodat zij zelf de bevoegdheid op een goede wijze kunnen voortzetten. Dit vraagt ook om de nodige kennisoverdracht, waarvoor in het derde lid een voorziening is getroffen.
Het is gangbaar dat een concessiehouder, oftewel de vervoerder, na afloop van de concessieperiode nog verantwoording moet afleggen aan de concessieverlener. Het is daarom van belang dat het college van Burgemeester en Wethouders van Almere nog enige tijd bevoegd is om een eventueel aflopende concessie administratief goed af te handelen. Een termijn van achttien maanden wordt daarvoor als voldoende geacht. Dit biedt tevens de ruimte om eventuele geschillen met de concessiehouder af te handelen. Tevens is vastgelegd dat ook na afloop van de delegatie het saldo, dat bestaat uit alle niet-bestede financiële middelen inclusief de daaraan toegevoegde rente, beschikbaar moet blijven voor het openbaar vervoer in Almere. Indien de bevoegdheid door de beëindiging van de delegatie teruggaat naar Gedeputeerde Staten dient Gemeente Almere het saldo over te dragen aan de provincie. De termijn van achttien maanden sluit aan bij de eerdere bepaling voor de afronding van administratieve handelingen. In het negende lid is vastgelegd dat de bepalingen over overdracht van informatie, middelen en kennis niet gelden als de overdracht van de bevoegdheid aansluitend wordt voortgezet. Ten slotte is in het laatste lid opgenomen dat indien door nalatigheid van de gemeente Gedeputeerde Staten bij de beëindiging van de delegatie geconfronteerd worden met extra kosten, deze kosten voor rekening van de gemeente komen. Dergelijke kosten mogen door Gedeputeerde Staten worden verrekend met andere provinciale bijdragen aan de gemeente.
Artikel 8 Tussentijdse beëindiging delegatie
Tussentijdse beëindiging door intrekking van het delegatiebesluit is op grond van artikel 10:18 Awb te allen tijde mogelijk. Gedeputeerde Staten zijn zelfstandig bevoegd tot het intrekken van de delegatie. Door intrekking wordt de wettelijk vastgelegde bevoegdheidsverdeling weer hersteld. In die zin is delegatie een bewuste afwijking daarop. Een eventuele intrekking zou aan de orde kunnen zijn als bijvoorbeeld de uitvoering van de gedelegeerde bevoegdheid te wensen over laat, sprake is van veranderende politieke of bestuurlijke verhoudingen, of bij veranderende regelgeving. De bevoegdheid tot intrekking betekent ook dat Gedeputeerde Staten, hoewel niet verantwoordelijk voor de uitoefening van de gedelegeerde bevoegdheid, wel aangesproken kunnen worden op het in stand houden van de delegatie.
Artikel 107 van de Provinciewet geeft aan dat het delegatiebesluit tevens de rechtsgevolgen van de intrekking van het besluit regelt. De regeling moet voldoende waarborgen scheppen voor het geval de provincie de delegatie intrekt. Intrekking kan betekenen dat de gemeente extra kosten moet maken voor onder meer het personeel en huisvesting. Dit is het geval indien er sprake is van een korte overgangstermijn tussen het besluit tot intrekking en de effectuering daarvan. Een termijn van één jaar wordt in dit kader als een redelijke termijn gezien. De vergoeding kan nooit betrekking hebben op de periode na de beoogde looptijd van de delegatie.
In het artikel is vastgelegd dat de provincie bereid is bestaande ondersteunende contracten over te nemen die in het kader van de gedelegeerde bevoegdheid door de gemeente zijn aangegaan. Hierbij kan gedacht worden aan tijdelijke inhuur van kennis en opdrachten in het kader van het concessiebeheer. Het is aan Gemeente Almere om in de overeenkomsten met derden rekening te houden met een eventuele contractovername. Het gaat in het derde lid onderdeel a alleen om contracten die ondersteunend zijn voor de uitvoering van de overgedragen bevoegdheid. Een door het college van Burgemeester en Wethouders verleende concessie, als bedoeld in artikel 20 tweede lid van de Wet personenvervoer 2000, gaat bij beëindiging van dit delegatiebesluit van rechtswege over naar Gedeputeerde Staten. Immers Gedeputeerde Staten zijn daarvoor dan het bevoegde bestuursorgaan. Een overeenkomst, als bedoeld in artikel 6 van het Besluit personenvervoer 2000, kan alleen door Gemeente Almere worden gesloten als het college van Burgemeester en Wethouders een concessieverlenende bevoegdheid heeft. De privaatrechtelijke overeenkomst vloeit direct voort uit een bestuursrechtelijke bevoegdheid. Eén en ander betekent dat de overeenkomst naast het privaatrecht ook door het bestuursrecht wordt beheerst. Om misverstanden te voorkomen is het daarom van belang dat in een dergelijke overeenkomst tot uiting komt dat deze alleen wordt aangegaan door de gemeente in de kwaliteit van concessieverlenende overheid en dat de overeenkomst ontbonden wordt of overgaat naar de provincie indien de delegatie eindigt. Door het derde lid onderdeel b staat buiten twijfel dat de provincie ook bereid is dergelijke overeenkomsten over te nemen.
Tevens zal de provincie bij intrekking ook de met de uitvoering van de bevoegdheid gemoeide personeelskosten tot maximaal één jaar vergoeden. Deze vergoeding is wel afhankelijk gesteld van de overgangstermijn tussen het besluit tot intrekking en de effectuering daarvan. Onverminderd het bepaalde in artikel 10:18 Awb, verdient het de voorkeur om bij een intrekking een overgangstermijn te hanteren van in ieder geval één jaar. In het laatste lid wordt artikel 7 van overeenkomstige toepassing verklaard. Ook bij een intrekking zal bijvoorbeeld de nodige informatieoverdracht moeten plaatsvinden.
Artikel 9 Onvoorziene omstandigheden
In geval van onvoorziene omstandigheden treden partijen met elkaar in overleg. Ook nieuwe wet- en regelgeving op nationaal en Europees niveau kunnen hieronder vallen. Daarnaast kan gedacht worden aan ingrijpende rijksbezuinigingen op bijvoorbeeld het provinciefonds. Het uitgangspunt van het overleg is om zo dicht mogelijk bij dit delegatiebesluit te blijven. Overigens kunnen onvoorziene omstandigheden voor Gedeputeerde Staten ook aanleiding zijn om het delegatiebesluit in te trekken.
Artikel 10 Inwerkingtreding en overgangsbepaling
Dit besluit treedt, op grond van het eerste lid, de dag na bekendmaking in werking, met uitzondering van de artikel 1 tot en met 9 die op 1 januari 2028 inwerking treden. Dit betekent dat daags na bekendmaking alleen de volgende overgangsbepalingen daadwerkelijk inwerking treden.
In het tweede lid is vastgelegd dat bij een positief saldo de resterende financiële middelen van het Delegatiebesluit openbaar vervoer Almere 2018-2027 op 1 januari 2028 worden toegevoegd aan het saldo van dit nieuwe delegatiebesluit. Een eventueel negatief saldo wordt niet verrekend en is voor risico van Gemeente Almere als delegataris. Dit geeft een nadere invulling van artikel 7, zevende lid van het Delegatiebesluit openbaar vervoer Almere 2018-2027 waarin is vastgelegd dat de resterende financiële middelen (saldo) beschikbaar blijven voor het openbaar vervoer in Almere.
In het derde lid is vastgelegd dat in afwijking van artikel 1, vierde lid, van het Delegatiebesluit openbaar vervoer Almere 2018-2027 het college van burgemeester en wethouders van Almere per direct bevoegd is om voor de periode van 1 januari 2028 tot en met 31 december 2037 concessies te verlenen en te wijzigen en het sluiten van overeenkomsten als bedoeld in artikel 1 lid 1 Delegatiebesluit openbaar vervoer Almere 2018-2027. Indien de optie tot 2 jaar verlenging is gewenst is het college bevoegd om tot 31 december 2039 de concessies te verlenen en overeenkomsten te sluiten.
Op grond van deze bepaling kan het college starten met de aanbesteding van het openbaar vervoer. Immers op grond van dit besluit is er voldoende duidelijkheid omtrent de financiële ruimte voor het uitvoeren van de taak. Gelet op de continuïteit van het openbaar vervoer is het van belang dat de gemeente tijdig kan starten met de aanbesteding.
Ten slotte wordt in het vierde lid het Delegatiebesluit openbaar vervoer Almere 2018-2027 met ingang van 1 januari 2028 ingetrokken.
Ziet u een fout in deze regeling?
Bent u van mening dat de inhoud niet juist is? Neem dan contact op met de organisatie die de regelgeving heeft gepubliceerd. Deze organisatie is namelijk zelf verantwoordelijk voor de inhoud van de regelgeving. De naam van de organisatie ziet u bovenaan de regelgeving. De contactgegevens van de organisatie kunt u hier opzoeken: organisaties.overheid.nl.
Werkt de website of een link niet goed? Stuur dan een e-mail naar regelgeving@overheid.nl