Besluit van de raad van de gemeente Den Helder tot vaststelling van algemene regels over subsidieverstrekking (Algemene subsidieverordening Den Helder)

Dit is een toekomstige tekst! Geldend vanaf 13-03-2025

Intitulé

Besluit van de raad van de gemeente Den Helder tot vaststelling van algemene regels over subsidieverstrekking (Algemene subsidieverordening Den Helder)

De raad van de gemeente Den Helder;

gelezen het raadsvoorstel nummer 0000250653 van het college van burgemeester en wethouders van Den Helder van 28 januari 2025;

gelet op artikel 149 van de Gemeentewet;

kennisgenomen hebbende van de voorbereidende commissievergadering Bestuur en Middelen op 24 februari 2025;

besluit:

de navolgende Algemene subsidieverordening Den Helder vast te stellen;

Artikel 1. Definities

In deze verordening en de daarop berustende regelingen wordt verstaan onder:

  • -

    Boekjaar: een jaar, niet zijnde een kalenderjaar;

  • -

    College: het college van burgemeester en wethouders van Den Helder;

  • -

    De-minimissteun: steun die wordt verstrekt op basis van:

    • Verordening (EU) nr. 2023/2831 van de Commissie van 13 december 2023 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun, inclusief wijzigingen;

    • Verordening (EU) nr. 1408/2013 van de Commissie van 18 december 2013 inzake de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun in de landbouwsector, inclusief wijzigingen;

    • Verordening (EU) nr. 717/2014 van de Commissie van 27 juni 2014 inzake de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun in de visserij- en aquacultuursector, inclusief wijzigingen, of

    • Verordening (EU) nr. 2023/2832 van de Commissie van 13 december 2023 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun verleend aan diensten van algemeen economisch belang verrichtende ondernemingen, inclusief wijzigingen;

  • -

    Europees steunkader: een mededeling, richtsnoer, kaderregeling, besluit of vrijstellingsverordening op het gebied van staatssteun die de Europese Commissie of de Raad van de Europese Unie, gelet op de artikelen 106, derde lid, 107, 108 of 109 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie heeft vastgesteld, waaronder:

    • de Algemene groepsvrijstellingsverordening: Verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie met de interne markt verenigbaar worden verklaard, inclusief wijzigingen;

    • de Landbouwvrijstellingsverordening: Verordening (EU) nr. 2022/2472 van de Commissie van 14 december 2022 waarbij bepaalde categorieën steun in de landbouw- en de bosbouwsector en in plattelandsgebieden op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie met de interne markt verenigbaar worden verklaard, inclusief wijzigingen, en

    • de Visserijvrijstellingsverordening: Verordening (EU) nr. 2022/2473 van de Commissie van 14 december 2022 waarbij bepaalde categorieën steun voor ondernemingen die actief zijn in de productie, de verwerking en de afzet van visserij- en aquacultuurproducten, op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie met de interne markt verenigbaar worden verklaard, inclusief wijzigingen;

  • -

    onderneming: iedere eenheid, ongeacht haar rechtsvorm of wijze van financiering, die een economische activiteit uitoefent;

  • -

    Verdrag: Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, inclusief wijzigingen;

  • -

    wet: Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 2. Reikwijdte en meerjarige subsidies

  • 1. Deze verordening is van toepassing op de verstrekking van subsidies door het college, met uitzondering van subsidies waarvoor bij afzonderlijke verordening een uitputtende regeling is getroffen en subsidies waarvoor geen wettelijke grondslag nodig is, als bedoeld in artikel 4:23, derde lid, van de wet.

  • 2. Ten aanzien van subsidies waarvoor geen wettelijke grondslag nodig is, als bedoeld in artikel 4:23, derde lid, van de wet, kan het college bepalen dat deze verordening geheel of gedeeltelijk van toepassing is.

  • 3. Een subsidie kan meerjarig worden verstrekt voor maximaal vier jaar.

Artikel 3. Subsidieregelingen

Het college kan bij nadere regeling (subsidieregeling) vaststellen welke activiteiten in aanmerking kunnen komen voor subsidie. Voor zover van toepassing, wordt hierin tevens bepaald welke doelgroepen voor subsidie in aanmerking komen, hoe de subsidie wordt berekend en hoe de subsidiebedragen worden uitbetaald.

Artikel 4. Staatssteunregels

  • 1. Voor zover dat ten behoeve van het voldoen aan een Europees steunkader noodzakelijk is, kan het college bij subsidieregeling afwijken van deze verordening en deze aanvullen.

  • 2. Bij subsidieregelingen waarbij is bepaald dat toepassing kan worden gegeven aan een Europees steunkader, verwijst de subsidieregeling naar het desbetreffende steunkader.

  • 3. Bij subsidies waarop een Europees steunkader van toepassing is, verwijst de verleningsbeschikking naar de toepasselijke bepalingen van het steunkader.

  • 4. Bij subsidies waarop een Europees steunkader van toepassing is, komen alleen de activiteiten, doelstellingen, resultaten en kosten voor subsidie in aanmerking die voldoen aan de eisen van het desbetreffende steunkader.

  • 5. Bij subsidies waarop een Europees steunkader van toepassing is, komen ondernemingen alleen in aanmerking voor zover de subsidieverstrekking voldoet aan de voorwaarden van het desbetreffende steunkader.

Artikel 5. Subsidieplafond en begrotingsvoorbehoud

  • 1. Het college kan subsidieplafonds vaststellen. In dat geval bepaalt het college bij subsidieregeling de wijze van verdeling van de betrokken subsidie.

  • 2. Het college kan een subsidieplafond verlagen als:

    • a.

      het subsidieplafond is vastgesteld voordat de begroting voor het betrokken jaar is vastgesteld of goedgekeurd, en

    • b.

      de subsidieaanvragen waarop het subsidieplafond betrekking heeft, moeten worden ingediend voordat de begroting voor het betrokken jaar is vastgesteld of goedgekeurd.

  • 3. Bij de bekendmaking van een subsidieplafond dat kan worden verlaagd overeenkomstig het vorige lid, wordt gewezen op de mogelijkheid van verlaging en de gevolgen daarvan voor reeds ingediende aanvragen.

  • 4. Een subsidie ten laste van een begroting die nog niet is vastgesteld of goedgekeurd, wordt verleend onder de voorwaarde dat voldoende middelen op de begroting beschikbaar zullen worden gesteld. Bij de verleningsbeschikking wordt daarop gewezen.

Artikel 6. Aanvraag

  • 1. Een aanvraag om subsidie wordt schriftelijk ingediend bij het college. Als hiervoor een aanvraagformulier is vastgesteld, geschiedt dit met gebruikmaking daarvan.

  • 2. Bij de aanvraag legt de aanvrager in ieder geval de volgende gegevens over:

    • a.

      een beschrijving van de activiteiten waarvoor de subsidie wordt aangevraagd;

    • b.

      de doelen en resultaten welke met die activiteiten worden nagestreefd, en hoe de activiteiten daaraan bijdragen;

    • c.

      een begroting van en een dekkingsplan voor de kosten van deze activiteiten. Het dekkingsplan bevat een opgave van bij anderen aangevraagde subsidies of vergoedingen ten behoeve van dezelfde activiteiten, onder vermelding van de stand van zaken daarvan;

    • d.

      als de aanvrager een onderneming is:

      • i.

        een opgave van subsidies, vergoedingen of tegemoetkomingen in welke vorm ook met staatsmiddelen bekostigd, die al zijn of zullen worden ontvangen voor de activiteiten waarvoor de subsidie wordt aangevraagd;

      • ii.

        een verklaring als bedoeld in de verordeningen van de Commissie met betrekking tot de-minimissteun (de-minimisverklaring);

    • e.

      als het een subsidie betreft die per boekjaar of kalenderjaar aan een rechtspersoon wordt verstrekt, de stand van eventuele egalisatie- en/of bestemmingsreserves op het moment van de aanvraag.

  • 3. Een rechtspersoon die voor de eerste keer subsidie aanvraagt, legt tevens over: een exemplaar van de oprichtingsakte of de statuten, alsmede van het jaarverslag en van de jaarrekening of de balans van het voorgaande jaar. Indien een rechtspersoon in het voorgaande jaar nog niet was opgericht, kan deze volstaan met overlegging van een exemplaar van de oprichtingsakte of de statuten. Deze rechtspersoon dient bij een nieuwe aanvraag voor een opvolgend jaar een exemplaar van het jaarverslag en van de jaarrekening of de balans van het voorgaande jaar te overleggen.

  • 4. Een rechtspersoon die vaker dan éénmaal subsidie aanvraagt, meldt bij elke nieuwe aanvraag of er wijzigingen zijn doorgevoerd in de statuten die de laatste keer zijn overlegd. Indien sprake is van wijzigingen wordt bij de aanvraag tevens een exemplaar van de gewijzigde statuten overlegd.

  • 5. Bij subsidieregeling kan van de voorgaande leden worden afgeweken.

Artikel 7. Aanvraagtermijn

  • 1. Een aanvraag om een subsidie die per kalenderjaar wordt verstrekt, wordt ingediend tussen 1 augustus en 1 oktober voorafgaand aan het jaar of de jaren waarop de aanvraag betrekking heeft.

  • 2. Een aanvraag om een subsidie die per boekjaar wordt verstrekt, wordt uiterlijk dertien weken voorafgaand aan dat boekjaar ingediend.

  • 3. Andere aanvragen om subsidie worden ingediend uiterlijk acht weken voordat de aanvrager voornemens is te beginnen met de activiteiten waarvoor de subsidie wordt aangevraagd.

  • 4. Bij subsidieregeling kunnen andere termijnen worden gesteld.

Artikel 8. Beslistermijn

  • 1. Het college beslist op een aanvraag om een subsidie als bedoeld in artikel 7, eerste lid, uiterlijk op 31 december van het jaar waarin de aanvraag is ingediend.

  • 2. Het college beslist op een aanvraag om een subsidie als bedoeld in artikel 7, tweede lid, binnen dertien weken nadat de volledige aanvraag is ingediend.

  • 3. Het college beslist op een aanvraag om een subsidie als bedoeld in artikel 7, derde lid, binnen acht weken nadat de volledige aanvraag is ingediend.

  • 4. Bij subsidieregeling kunnen andere termijnen worden gesteld.

  • 5. Bij aanvragen om een subsidie die overeenkomstig artikel 108, derde lid, van het Verdrag worden aangemeld bij de Europese Commissie wordt de termijn verdaagd totdat de Europese Commissie een eindbeslissing heeft genomen.

Artikel 9. Weigerings-, intrekkings- en terugvorderingsgronden

  • 1. Onverminderd de artikelen 4:25, tweede lid, en 4:35 van de wet weigert het college de subsidie in ieder geval:

    • a.

      als de Europese Commissie overeenkomstig artikel 108, derde lid, van het Verdrag heeft vastgesteld dat de subsidie onverenigbaar is met de interne markt, of

    • b.

      als het betreft een aanvrager tegen wie een bevel tot terugvordering uitstaat ingevolge een eerdere beschikking van de Europese Commissie waarin de steun van Nederland onrechtmatig en onverenigbaar met de interne markt is verklaard.

  • 2. Onverminderd het vorige lid weigert het college de subsidie in ieder geval als de subsidieverstrekking in strijd zou zijn met een Europees steunkader omdat:

    • a.

      subsidie verstrekt zou worden aan een aanvrager die een onderneming drijft die in moeilijkheden verkeert als bedoeld in het desbetreffende steunkader, of

    • b.

      de subsidie geen stimulerend effect heeft als bedoeld in het desbetreffende steunkader.

  • 3. Onverminderd de vorige leden kan het college de subsidie verder in ieder geval weigeren:

    • a.

      als de te subsidiëren activiteiten niet of niet in overwegende mate gericht zijn op de gemeente of haar ingezetenen of als ze onvoldoende ten goede komen aan de gemeente of haar ingezetenen;

    • b.

      als niet is aangetoond dat de subsidie noodzakelijk is voor het verrichten van de activiteiten waarvoor deze wordt gevraagd;

    • c.

      als de aanvraag niet voldoet aan regels die zijn gesteld om voor subsidie in aanmerking te komen;

    • d.

      als de subsidieverstrekking in strijd zou zijn met een wettelijk voorschrift;

    • e.

      als de subsidieverstrekking niet is toegestaan totdat de Europese Commissie met toepassing van artikel 108, derde lid, van het Verdrag heeft vastgesteld dat de subsidie verenigbaar is met de interne markt;

    • f.

      als de aanvrager met uitvoering van de te subsidiëren activiteiten beoogt winst te maken;

    • g.

      de doelstellingen, activiteiten, statuten of reglementen van de aanvrager dan wel het beoogde gebruik van de subsidie discriminatie opleveren wegens godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht, burgerlijke staat, seksuele gerichtheid, leeftijd of op welke grond dan ook. Onder discriminatie wordt in dit verband niet begrepen onderscheid ter opheffing van maatschappelijke achterstand;

    • h.

      in de bij de betrokken subsidieregeling bepaalde gevallen.

Artikel 10. Verantwoording

Voor zover dit niet is bepaald bij subsidieregeling, wordt bij de verleningsbeschikking vermeld op welke wijze de subsidieontvanger de besteding van de subsidie dient te verantwoorden.

Artikel 11. Algemene verplichtingen van subsidieontvanger

  • 1. Als aannemelijk is dat een of meer van de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend niet, niet tijdig of niet geheel zullen worden verricht of dat niet, niet tijdig of niet geheel aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen zal worden voldaan, meldt de subsidieontvanger dat onverwijld schriftelijk aan het college.

  • 2. Een subsidieontvanger informeert het college onverwijld schriftelijk over:

    • a.

      beslissingen of procedures die zijn gericht op de beëindiging van de activiteiten waarvoor subsidie is verleend, of tot ontbinding van de gesubsidieerde rechtspersoon;

    • b.

      relevante wijzigingen in de financiële en organisatorische verhouding met derden;

    • c.

      ontwikkelingen die ertoe kunnen leiden dat de subsidieontvanger de aan de subsidie verbonden verplichtingen niet, niet tijdig of niet geheel zal kunnen nakomen;

    • d.

      wijziging van de statuten voor zover het betreft de vorm van de gesubsidieerde rechtspersoon, de persoon van de bestuurder of bestuurders en het doel van de rechtspersoon.

Artikel 12. Aan een subsidie te verbinden bijzondere verplichtingen

  • 1. Bij subsidies hoger dan € 75.000, verleend voor activiteiten die meer dan een jaar in beslag nemen, kan de verplichting worden opgelegd tot het tussentijds afleggen van rekening en verantwoording over de tot dan verrichte activiteiten en de daaraan verbonden uitgaven en inkomsten. De verantwoording wordt niet vaker dan één keer per jaar verlangd.

  • 2. Bij subsidieregeling of verleningsbeschikking kan van het bepaalde in het eerste lid worden afgeweken.

  • 3. Bij subsidieregeling of verleningsbeschikking kunnen aan de subsidieontvanger ook andere verplichtingen dan genoemd in artikel 4:37, eerste lid, van de wet worden opgelegd, voor zover deze strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie. In de toelichting bij de subsidieregeling wordt uiteengezet waarom daartoe wordt overgegaan.

  • 4. Bij subsidieregeling kunnen verplichtingen die niet strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie aan de subsidie worden verbonden, voor zover deze verplichtingen betrekking hebben op de wijze waarop of de middelen waarmee de gesubsidieerde activiteit wordt verricht. In de toelichting bij de subsidieregeling wordt uiteengezet waarom daartoe wordt overgegaan.

  • 5. Bij subsidieregeling of verleningsbeschikking kan worden bepaald dat de subsidieontvanger, voor zover het verstrekken van de subsidie heeft geleid tot vermogensvorming, daarvoor aan het college een vergoeding verschuldigd is als zich een gebeurtenis voordoet als bedoeld in artikel 4:41, tweede lid, van de wet. Daarbij wordt tevens aangegeven hoe de hoogte van de vergoeding wordt bepaald.

Artikel 13. Egalisatiereserve

  • 1. Bij verleningsbeschikking kan worden bepaald dat de subsidieontvanger van een per kalender- of boekjaar verstrekte subsidie die meer dan € 75.000 bedraagt een egalisatiereserve als bedoeld in artikel 4:72, eerste lid, van de wet vormt.

  • 2. De ontvanger van een andere subsidie dan bedoeld in het eerste lid kan het college verzoeken een egalisatiereserve te mogen vormen. In dat geval is artikel 4:72 van de wet van overeenkomstige toepassing.

Artikel 14. Wijze van verstrekking en eindverantwoording subsidies tot en met € 20.000

  • 1. Subsidies tot en met € 20.000 worden door het college direct vastgesteld of verleend en – tenzij toepassing wordt gegeven aan het volgende lid – binnen dertien weken nadat de activiteiten uiterlijk moeten zijn verricht, ambtshalve vastgesteld.

  • 2. Als bij verlengingsbeschikking de subsidieaanvrager wordt verplicht om op de daarbij aangegeven wijze aan te tonen dat de activiteiten waarvoor de subsidie wordt verstrekt zijn verricht, dat aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen is voldaan en in hoeverre de subsidie aan de beoogde doelen en resultaten heeft bijgedragen, vindt de vaststelling plaats binnen dertien weken nadat de gevraagde inlichtingen zijn verstrekt.

  • 3. In geval van verlening van een subsidie van ten hoogste € 20.000 wordt een voorschot verstrekt ter hoogte van de verleende subsidie.

Artikel 15. Eindverantwoording subsidies tussen € 20.000 en € 75.000

  • 1. Bij subsidies van meer dan € 20.000 en ten hoogste € 75.000 dient de subsidieontvanger uiterlijk dertien weken nadat de gesubsidieerde activiteiten zijn verricht, een aanvraag tot vaststelling in.

  • 2. De aanvraag bevat een inhoudelijk verslag waaruit blijkt in hoeverre de gesubsidieerde activiteiten zijn verricht, aan de verplichtingen is voldaan en de subsidie aan de beoogde doelen en resultaten heeft bijgedragen en waaraan de subsidie is besteed.

  • 3. Indien een ontvanger van subsidie in een boekjaar of kalenderjaar van het college meerdere subsidies ontvangt, waarvan het gezamenlijke subsidiebedrag ligt tussen € 20.000 en € 75.000 kan bij de verleningsbeschikking van een of meerdere van die afzonderlijke subsidies worden bepaald dat het bepaalde in dit artikel van toepassing is.

  • 4. Bij subsidieregeling kan worden bepaald dat op een andere manier wordt aangetoond in hoeverre de activiteiten zijn verricht, aan de verplichtingen is voldaan en de subsidie aan de beoogde doelen en resultaten heeft bijgedragen.

  • 5. Bij subsidieregeling kunnen categorieën subsidieontvangers worden aangewezen waarvoor de subsidie als bedoeld in dit artikel direct wordt vastgesteld zonder dat een aanvraag tot subsidievaststelling hoeft te worden ingediend.

Artikel 16. Eindverantwoording subsidies van meer dan € 75.000

  • 1. Bij subsidies van meer dan € 75.000 dient de subsidieontvanger een aanvraag tot vaststelling in:

    • a.

      in geval van een subsidie die per kalenderjaar wordt verstrekt, uiterlijk op 1 april van het jaar dat volgt op het betrokken kalenderjaar;

    • b.

      in geval van een subsidie die per boekjaar wordt verstrekt, uiterlijk dertien weken na afloop van het betrokken boekjaar;

    • c.

      in andere gevallen uiterlijk acht weken nadat de gesubsidieerde activiteiten zijn verricht.

  • 2. De aanvraag bevat:

    • a.

      een inhoudelijk verslag waaruit blijkt in hoeverre de gesubsidieerde activiteiten zijn verricht, aan de verplichtingen is voldaan en de subsidie heeft bijgedragen aan de beoogde doelen en resultaten;

    • b.

      een overzicht van de gesubsidieerde activiteiten en de hieraan verbonden uitgaven en inkomsten (financieel verslag of jaarrekening);

    • c.

      een balans van het afgelopen subsidietijdvak met een toelichting daarop, en

    • d.

      een rapport van feitelijke bevindingen van een onafhankelijk accountant waarin wordt gespecificeerd waaraan de verleende subsidie is besteed.

  • 3. Indien een ontvanger van subsidie in een boekjaar of kalenderjaar van het college meerdere subsidies ontvangt, waarvan het gezamenlijke subsidiebedrag meer dan € 75.000 bedraagt, kan bij de verleningsbeschikking van een of meerdere van die afzonderlijke subsidies worden bepaald dat het bepaalde in dit artikel van toepassing is.

  • 4. Bij subsidieregeling kunnen andere termijnen worden vastgesteld of andere gegevens worden verlangd.

  • 5. Bij subsidieregeling kunnen categorieën subsidieontvangers worden aangewezen waarvoor de subsidie als bedoeld in dit artikel direct wordt vastgesteld zonder dat een aanvraag tot subsidievaststelling hoeft te worden ingediend.

Artikel 17. Subsidievaststelling subsidies van meer dan € 20.000

  • 1. Het college stelt een subsidie van meer dan € 20.000 vast binnen dertien weken na de ontvangst van een aanvraag tot subsidievaststelling, tenzij bij subsidieregeling anders is bepaald.

  • 2. Deze termijn kan eenmaal voor ten hoogste acht weken worden verdaagd.

  • 3. Als een aanvraag tot subsidievaststelling niet voor het tijdstip, bedoeld in de artikelen 15, eerste lid en 16, eerste lid, aanhef en onder a tot en met c, is ingediend, kan het college de subsidieontvanger schriftelijk een nieuwe termijn stellen. Als de aanvraag niet binnen deze termijn wordt ingediend, kan het college overgaan tot ambtshalve vaststelling.

  • 4. Indien een ontvanger van subsidie in een boekjaar of kalenderjaar van het college meerdere subsidies ontvangt, waarvan het gezamenlijke subsidiebedrag meer dan € 20.000 bedraagt, kan bij de verleningsbeschikking van een of meerdere van die afzonderlijke subsidies worden bepaald dat het bepaalde in dit artikel van toepassing is.

Artikel 18. Berekening van uurtarieven, uniforme kostenbegrippen

  • 1. Als bij de bepaling van de subsidiabele kosten gebruik wordt gemaakt van uurtarieven, worden deze door de subsidieaanvrager berekend met gebruikmaking van een bij subsidieregeling voorgeschreven berekeningswijze.

  • 2. Bij het hanteren van kostenbegrippen bij de berekening van uurtarieven wordt uitgegaan van de bij subsidieregeling voorgeschreven definities.

  • 3. Bij subsidie waarop een Europees steunkader van toepassing is, komen alleen die tarieven en kostenbegrippen in aanmerking die voldoen aan de eisen van het toepasselijke steunkader.

Artikel 19. Hardheidsclausule

  • 1. Als een bij of krachtens verordening gestelde termijn voor een subsidieaanvrager of -ontvanger gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zouden zijn tot de te dienen belangen, kan het college een andere termijn vaststellen.

  • 2. In een subsidieregeling kan worden bepaald dat door het college van een of meer bepaalde artikelen of artikelleden van die regeling kan worden afgeweken als daaraan vasthouden voor een subsidieaanvrager of -ontvanger gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zouden zijn tot de daarmee te dienen belangen.

  • 3. Toepassing van de vorige leden wordt gemotiveerd in het besluit en hiervan wordt periodiek verslag gedaan aan de raad.

Artikel 20. Slotbepalingen

  • 1. Deze verordening wordt binnen vijf jaar na haar inwerkingtreding geëvalueerd op doelmatigheid en doeltreffendheid.

  • 2. De Algemene subsidieverordening Den Helder van 27 mei 2019 wordt ingetrokken.

  • 3. Deze verordening treedt in werking op de dag na die van haar bekendmaking in het elektronisch Gemeenteblad.

  • 4. Na inwerkingtreding van deze verordening dienen verwijzingen naar de Algemene subsidieverordening Den Helder van 27 mei 2019 in afzonderlijke subsidieverordeningen, nadere regels of beleidsregels, die dateren van voor de inwerkingtreding van deze verordening, beschouwd te worden als verwijzingen naar deze verordening. De vorige zinsnede geldt niet voor aanvragen om subsidie op grond van afzonderlijke subsidieverordeningen en nadere regels die zijn ingediend vóór de inwerkingtreding van deze verordening.

  • 5. Op aanvragen om subsidie die zijn ingediend vóór inwerkingtreding van deze verordening blijven de bepalingen van de Algemene subsidieverordening Den Helder van 27 mei 2019 en eventueel daarop gebaseerde beleidsregels van toepassing.

  • 6. Deze verordening wordt aangehaald als: Algemene subsidieverordening Den Helder.

Ondertekening

Aldus besloten in de raadsvergadering van 10 maart 2025,

voorzitter,

J.A. de Boer MSc.

griffier,

mr. drs. M. Huisman

Toelichting bij Algemene subsidieverordening Den Helder

Algemeen

Inleiding

Subsidies zijn een belangrijk beleidsinstrument voor de gemeente om beleidsdoelen te verwezenlijken. Om subsidies doelgericht in te kunnen zetten, misbruik en oneigenlijk gebruik van subsidies tegen te gaan en om subsidieontvangers voldoende rechtszekerheid te geven, is het van belang dat de rechten, plichten en bevoegdheden van subsidiegevers en subsidieontvangers op een heldere wijze worden vastgelegd. De Algemene subsidieverordening Den Helder (ASV) voorziet hierin voor de subsidies die door de gemeente Den Helder worden verstrekt. De ASV bevat, in samenhang met titel 4.2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), het algemene juridische kader voor subsidieverstrekking door de gemeente. Daarnaast bevat de verordening procedureregels voor het verstrekken van subsidie.

Er is gestreefd naar een zo kort en bondig mogelijke verordening in aanvulling op de subsidiewetgeving van de Awb. In het kader van deregulering zijn alleen bepalingen opgenomen die de gemeente nodig heeft voor een juiste uitvoering van het subsidiebeleid. Tot slot is waar mogelijk voorzien in het beperken van de administratieve lasten bij het aanvragen, behandelen en beoordelen van subsidieaanvragen.

Algemene wet bestuursrecht

Bij het opstellen van de ASV heeft de Awb als uitgangspunt gediend. ‘Titel 4.2. Subsidies’ uit deze wet vormt het algemene kader voor subsidieverstrekking door de overheid. De hoofdregel uit deze titel is dat een bestuursorgaan slechts subsidie kan verstrekken op grond van een wettelijk voorschrift. De ASV vormt samen met subsidieregelingen de wettelijke grondslag voor subsidies die door de gemeente Den Helder worden verstrekt.

In de subsidietitel van de Awb zijn reeds veel aspecten van subsidieverstrekking geregeld. Dat wat al in deze wet is geregeld, hoeft niet meer in de verordening te worden opgenomen. In de ASV zijn daarom hoofdzakelijk aanvullende regels opgenomen en facultatieve regelingen uit de Awb van toepassing verklaard.

Wanneer er sprake is van subsidiëring dient dus niet alleen rekening te worden gehouden met het bepaalde in deze verordening, maar ook met de wettelijke bepalingen van de subsidietitel van de Awb. In de toelichting op de bepalingen van deze verordening wordt daarom regelmatig naar de artikelen in de Awb verwezen.

De rechtsbescherming van de subsidieaanvrager c.q. -ontvanger is ook volledig geregeld in de Awb. Voor een subsidieaanvrager staat de mogelijkheid open om tegen alle besluiten bezwaar aan te tekenen bij het bestuursorgaan dat de beslissing heeft genomen. Tegen een besluit is verder, in tweede instantie, beroep mogelijk bij de rechtbank.

Artikelsgewijs

Artikel 1. Definities

In dit artikel is een aantal definities opgenomen. Deze definities gelden niet alleen voor deze verordening, maar ook voor de hierop te baseren subsidieregelingen. Deze definities zullen dus niet nogmaals in de verschillende subsidieregelingen opgenomen hoeven te worden. Ook kan hier niet van worden afgeweken.

Er is geen definitie opgenomen van subsidie. Wat onder een subsidie moet worden verstaan, is omschreven in artikel 4:21 van de Awb. Kenmerken van een subsidie zijn dat er aanspraak is op financiële middelen, door een bestuursorgaan verstrekt met het oog op bepaalde activiteiten van de aanvrager, anders dan als betaling voor aan het bestuursorgaan geleverde goederen of diensten. Overigens: ook garanties en leningen kunnen onder het subsidiebegrip vallen. Zie CBb 06-10-2016, ECLI:NL:CBB:2016:317 en CBb 01-05-2018, ECLI:NL:CBB:2018:237.

Het begrip boekjaar is gedefinieerd als een jaar, niet zijnde een kalenderjaar. Het gaat hier om het boekjaar van de subsidieontvanger en niet van de gemeente. Sommige subsidieontvangers hanteren een ander boekjaar dan een kalenderjaar. Dit komt bijvoorbeeld voor in het onderwijs.

De begrippen Europees steunkader en de-minimissteun zijn ook gedefinieerd. Bij subsidieverstrekking aan ondernemingen moet namelijk worden voorkomen dat deze in strijd is met de Europese regelgeving over staatssteun. Europese steunkaders en de-minimissteun bieden daarvoor mogelijkheden en geven de daarbij behorende kaders. Mocht het zo zijn dat een Europees steunkader, dan wel een de-minimisverordening, wordt gewijzigd, aangepast of verlengd dan is het van belang dat de subsidieverstrekking in overeenstemming is met de nieuwe bepalingen die daarin zijn opgenomen. Dit kan leiden tot aanpassing van de desbetreffende subsidieregeling.

Bij het vervallen van een Europees steunkader, dan wel een de-minimisverordening, kan er niet langer rechtmatig staatssteun worden verstrekt.

Artikel 2. Reikwijdte en meerjarige subsidies

Met het eerste lid krijgt het college de bevoegdheid overgedragen om te besluiten over het verstrekken van subsidies waarop de ASV van toepassing is.

Dit betreft in beginsel alle subsidies, met uitzondering van subsidies waarvoor bij afzonderlijke verordening een uitputtende regeling is getroffen en subsidies waarvoor overeenkomstig artikel 4:23, derde lid, van de Awb geen wettelijke grondslag nodig is.

Ten aanzien van subsidies waarvoor overeenkomstig artikel 4:23, derde lid, van de Awb geen wettelijke grondslag nodig is (zoals bijvoorbeeld begrotingssubsidies en incidentele subsidies) is de ASV in beginsel niet van toepassing. Het tweede lid geeft het college de bevoegdheid om de ASV (deels) van toepassing te verklaren als daartoe aanleiding bestaat.

Een subsidie kan meerjarig worden verleend, dat wil zeggen dat in één keer voor meerdere jaren subsidie wordt verleend of een voornemen wordt uitgesproken om voor meerdere jaren subsidie te verstrekken, waarbij de subsidie wel jaarlijks moet worden aangevraagd. Deze mogelijkheid is niet in tijd begrensd. Het is echter wenselijk om met het oog op gewijzigde beleidsvisies en -doelstellingen meerjarige subsidies enigszins in tijd te beperken. In het derde lid is daarom bepaald dat meerjarige subsidies voor maximaal vier jaar kunnen worden verstrekt.

Artikel 3. Subsidieregelingen

Met dit artikel krijgt het college de bevoegdheid om in nadere regels, hier en verder subsidieregeling genoemd, de te subsidiëren activiteiten te bepalen. Voor zover het college iets wenst te regelen met betrekking tot de doelgroepen die voor subsidie in aanmerking komen, de berekening van de subsidie en de wijze van uitbetalen, dient dit eveneens in de subsidieregeling te gebeuren.

In andere artikelen van de ASV worden andere bevoegdheden gedelegeerd die betrekking hebben op de inhoud van de subsidieregeling: het afwijken van termijnen, het verbinden van bepaalde verplichtingen aan de subsidie en de wijze van verdelen van het subsidieplafond.

Voor zover het college geen gebruik maakt van de bevoegdheid om nadere regels vast te stellen is het slechts in beperkte mate mogelijk om subsidies te verstrekken. De hoofdregel van de Awb is namelijk dat subsidieverstrekking gebaseerd moet zijn op een wettelijk voorschrift, zoals een subsidieregeling, waarin de te subsidiëren activiteiten staan vermeld. Op grond van artikel 4:23, derde lid, van de Awb bestaan hierop maar vier uitzonderingen:

  • a.

    de spoedeisende subsidieverstrekking (tijdelijk, vooruitlopend op de vaststelling van een wettelijk voorschrift);

  • b.

    de subsidieverstrekking op grond van een begrotingspost (de begroting dient de subsidieontvanger en het bedrag dat ten hoogste kan worden vastgesteld te vermelden);

  • c.

    de incidentele subsidieverstrekking (voor uitzonderlijke gevallen, en als er in beginsel slechts eenmalig subsidie zal worden toegekend);

  • d.

    de Europese subsidies (is voor gemeenten nauwelijks van belang).

Artikel 4. Staatssteunregels

Om subsidies onder een Europees steunkader te brengen moet de subsidie op het toepasselijke steunkader worden toegesneden. Daarbij kan het nodig zijn dat er in de subsidieregeling afgeweken wordt van de ASV, of dat deze aangevuld wordt. Het eerste lid maakt het college daartoe bevoegd.

Het tweede en derde lid zijn een uitvloeisel van de eis van de Europese Commissie dat in subsidieregelingen en -beschikkingen die gebruik maken van het Europees steunkader, het toepasselijke kader expliciet wordt vermeld.

Als sprake is van steun die valt onder een Europees steunkader, kunnen uiteraard alleen de activiteiten, doelstellingen, resultaten en kosten voor subsidie in aanmerking komen voor zover die voldoen aan de eisen en voorwaarden van het betreffende steunkader (vierde lid). Net zo goed als dat bij subsidies waarop een Europees steunkader van toepassing is, kunnen ondernemingen alleen in aanmerking komen als de subsidieverstrekking voldoet aan de voorwaarden van het desbetreffende steunkader (vijfde lid).

Artikel 5. Subsidieplafond en begrotingsvoorbehoud

Het college stelt de subsidieplafonds vast (eerste lid); bij de bekendmaking daarvan wordt tevens de door het college bepaalde wijze van verdelen vermeld (eerste lid in combinatie met artikel 4:26, tweede lid, van de Awb). De wijze van verdelen kan ook worden bekendgemaakt door te verwijzen naar de subsidieregeling waarin de wijze van verdeling is vastgelegd. In dat laatste geval zal verwezen moeten worden naar een reeds geldende subsidieregeling. In andere gevallen zal geregeld (moeten) zijn dat óf de subsidieregeling en het subsidieplafond gelijktijdig in werking treden óf dat de subsidieregeling weliswaar voor het vaststellen van het subsidieplafond in werking treedt maar dat aanvragen pas ná het vaststellen van het subsidieplafond kunnen worden ingediend. Als dit niet (juist) geregeld is kan het subsidieplafond niet worden tegengeworpen aan aanvragers die hun aanvraag hebben ingediend voor bekendmaking (artikel 4:27, tweede lid, van de Awb). Daarnaast wordt er, indien van toepassing, gewezen op de mogelijkheid het subsidieplafond te verlagen (tweede en derde lid, zie verder hieronder). De raad stelt uiteraard nog steeds de financiële kaders vast (in de begroting). Het is binnen die kaders dat het college vervolgens de subsidieplafonds kan vaststellen.

Het college, dat via artikel 2 de bevoegdheid gedelegeerd heeft gekregen om te besluiten over het verstrekken van subsidies, is verder verplicht – in lijn met de mogelijkheid van artikel 4:34, eerste lid, van de Awb – (in bepaalde gevallen) om bij het gebruik maken van deze gedelegeerde bevoegdheid een begrotingsvoorbehoud te maken (vierde lid).

Verlaging subsidieplafond

De verlaging van een subsidieplafond heeft in beginsel geen gevolgen voor aanvragen die vóór bekendmaking van de verlaging zijn ingediend (artikel 4:27, tweede lid, van de Awb).

Dat is anders als aan de drie voorwaarden genoemd in artikel 4:28 van de Awb is voldaan:

  • 1)

    aanvragen voor de desbetreffende subsidie moeten worden ingediend voordat de begroting is vastgesteld of goedgekeurd;

  • 2)

    verlaging vloeit voort uit vaststelling of goedkeuring van de begroting, en

  • 3)

    de mogelijkheid van verlaging is aangekondigd bij de bekendmaking van het oorspronkelijke subsidieplafond.

Om te waarborgen dat het college alleen overgaat tot verlaging van subsidieplafonds als die verlaging ook daadwerkelijk kan worden gebruikt zijn het tweede en derde lid opgenomen. Het komt erop neer dat een subsidieplafond alleen kan worden verlaagd als het oorspronkelijke subsidieplafond is bekendgemaakt voordat de begroting voor het betrokken jaar is vastgesteld of goedgekeurd én de aanvragen voor de vaststelling of goedkeuring van de begroting moesten zijn ingediend én er bovendien op de mogelijke verlaging wordt gewezen bij de bekendmaking van het plafond.

Artikel 6. Aanvraag

In het eerste lid is bepaald dat een aanvraag voor subsidie schriftelijk dient te worden gedaan; en dat als hiervoor een aanvraagformulier is vastgesteld, de aanvraag dan met gebruikmaking van dat formulier gedaan moet worden. Met ‘schriftelijk’ is meer bedoeld dan ‘op papier geschreven’. Zo kan een aanvraag ook digitaal worden gedaan, mits de digitale weg open is gesteld. In het tweede tot en met vierde lid is bepaald welke stukken en gegevens bij de aanvraag in elk geval overgelegd dienen te worden. Uiteraard mogen van de aanvrager alleen die gegevens verlangd worden die noodzakelijk zijn voor het beoordelen van de aanvraag; dit volgt uit de Algemene verordening gegevensbescherming (hierna: AVG).

Staatssteun

Bij een subsidie aan een onderneming moet voorkomen worden dat subsidie wordt verleend die niet in overeenstemming is met de artikelen 107 en 108 van het Verdrag (Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie). Op grond van deze artikelen uit het Verdrag en daaruit voortvloeiende regelgeving mogen overheden in beginsel geen staatssteun (o.a. in de vorm van subsidie) aan ondernemingen verlenen. Hierop is een aantal uitzonderingen mogelijk, zoals vrijstellingen voor steun die onder bepaalde vrijstellingsverordeningen, zoals de Algemene Groepsvrijstellingsverordening, vallen en steun die onder een zogenaamde de-minimisverordening valt. Er zijn meerdere de-minimisverordeningen. De gemeente heeft het meest te maken met de zogenaamde reguliere de-minimisverordening. Deze de-minimisverordening stelt dat steun aan een onderneming van alle overheden tezamen die over een periode van de drie aan de steunverlening voorafgaande kalenderjaren het bedrag van € 300.000 niet overstijgt, niet beschouwd wordt als staatssteun.

Om van deze uitzonderingen gebruik te kunnen maken, geldt wel een aantal voorwaarden. Daarom zijn een tweetal aanvraagvereisten opgenomen in de ASV die specifiek voor ondernemingen gelden. Ten eerste, om ontoelaatbare cumulatie te voorkomen wordt een overzicht gevraagd van subsidies, vergoedingen of tegemoetkomingen in welke vorm ook met staatsmiddelen bekostigd die al zijn of zullen worden ontvangen voor de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd (tweede lid, onder d, sub i). Een subsidie kan namelijk ook uit een garantie, lening, korting op de grondprijs, etc. bestaan. Ten tweede, om subsidie onder een de-minimisverordening te kunnen verlenen moet de onderneming om een de-minimisverklaring gevraagd worden (tweede lid, onder d, sub ii). Op basis van een ingeleverde de-minimisverklaring dient het college te controleren of verlenen van de subsidie in overeenstemming is met de de-minimisverordening. Met een de-minimisverklaring verklaart de subsidieaanvrager dat bij verlening van de aangevraagde subsidie de de-minimisdrempel (bij de reguliere de-minimisverordening: € 300.000) niet wordt overschreden.

Indien niet aan de voorwaarden van de betreffende vrijstellingsverordeningen of de-minimisverordeningen wordt voldaan, kan de aangevraagde subsidie niet worden verleend en dient de subsidie te worden geweigerd (zie ook de toelichting bij artikel 9).

Bij subsidieregeling kan het college besluiten af te wijken van het eerste tot en met vierde lid van dit artikel (vijfde lid), bijvoorbeeld door voor aanvragen om bepaalde subsidies meer of andere gegevens en bescheiden te verlangen.

Artikel 7. Aanvraagtermijn

De aanvraagtermijnen zijn afhankelijk van het soort subsidie. Er wordt onderscheid gemaakt tussen subsidies die per kalenderjaar of per boekjaar worden verstrekt, en andersoortige subsidies.

Bij subsidieregeling kan het college besluiten af te wijken van de aanvraagtermijnen die vastgesteld zijn in het eerste tot en met derde lid (vierde lid).

Artikel 8. Beslistermijn

Hier worden de termijnen gegeven waarbinnen het college gehouden is te beslissen op een aanvraag voor subsidie. In de Awb staan geen strikte beslistermijnen op een aanvraag om subsidie. Ook hierbij is onderscheid gemaakt tussen subsidies per kalenderjaar of boekjaar, en andere subsidies. Bij subsidieregeling kan het college besluiten af te wijken van de beslistermijnen die vastgesteld zijn in het eerste tot en met derde lid (vierde lid).

De beslistermijn bij aanvragen om een subsidie die bij de Europese Commissie aangemeld worden, wordt verdaagd totdat de Europese Commissie een eindbeslissing heeft genomen (vijfde lid). Dit om te voorkomen dat subsidie wordt verleend die niet in overeenstemming is met de artikelen 107 en 108 van het Verdrag en vervolgens teruggevorderd dient te worden.

Artikel 9. Weigerings-, intrekkings- en terugvorderingsgronden

In het eerste lid worden de algemeen geldende weigeringsgronden van de artikelen 4:25, tweede lid, en 4:35 van de Awb, met nadere verplichte gronden aangevuld.

Ondanks dat er sprake is van staatssteun is het soms mogelijk om steun te verstrekken op basis van een vrijstellingsverordening, waardoor het college kan volstaan met een lichte kennisgevingsprocedure. Als dat niet mogelijk is, kan goedkeuring van de Europese Commissie gevraagd worden via een formele aanmelding. Als de Europese Commissie de steun echter niet goedkeurt, dan moet het college overgaan tot weigering (vandaar de verplichte weigeringsgrond in het eerste lid, onder a).

Bepaalde Europese steunkaders verbieden – als er een bevel tot terugvordering uitstaat – alleen het verlenen van staatssteun onder de betreffende verordening; niet het verlenen van subsidies in het algemeen. Door de in het eerste lid, onder b, gekozen formulering van de weigeringsgrond in combinatie met het verplichtende karakter komt het in de ASV echter neer op een – op zichzelf verdedigbare – verbreding van de weigeringsgrond tot het verlenen van subsidies in het algemeen (als er een bevel tot terugvordering uitstaat).

In het tweede lid is een absolute weigeringsgrond opgenomen voor die gevallen dat overgaan tot subsidieverstrekking strijdigheid op zou leveren met een Europees steunkader omdat er dan subsidie verstrekt zou worden aan een aanvrager die een onderneming drijft die in moeilijkheden verkeert als bedoeld in het toepasselijke steunkader of omdat de betreffende subsidie geen stimulerend effect heeft als bedoeld in het toepasselijke steunkader. Een onderneming wordt naar oordeel van de Europese Commissie beschouwd als een onderneming in moeilijkheden wanneer zij, zonder overheidsingrijpen, op korte of middellange termijn vrijwel zeker gedoemd is te verdwijnen. Meer informatie over dit begrip is te vinden in paragraaf 2.2 van de Richtsnoeren (van de Europese Commissie) voor reddings- en herstructureringssteun aan niet-financiële ondernemingen in moeilijkheden (2014/C 249/01). Dat er sprake moet zijn van een stimulerend effect houdt in beginsel in dat de begunstigde aanvrager door de steun in staat wordt gesteld activiteiten of projecten uit te voeren die zij anders – zonder de steun – niet had uitgevoerd. Ook houdt het in beginsel in dat een subsidieaanvraag moet zijn ingediend voordat de activiteit wordt gestart.

In het derde lid zijn nog enkele facultatieve weigeringsgronden opgenomen. Het college kan in deze gevallen weigeren, maar is daartoe niet verplicht.

Onderdelen a, c, d, f en g spreken voor zichzelf. Onderdeel b geeft de mogelijkheid de subsidie te weigeren als de aanvrager over voldoende eigen middelen beschikt.

Onder e is een weigeringsgrond opgenomen waarmee het college een aanvraag kan weigeren als subsidieverstrekking niet is toegestaan dan nadat deze overeenkomstig artikel 108, derde lid, van het Verdrag (de meldingsprocedure) is goedgekeurd door de Europese Commissie. Het gaat hier om subsidieverstrekking die in beginsel ongeoorloofd is vanwege strijdigheid met de toepasselijke cumulatieregels of overschrijding van het toegestane bedrag aan de-minimissteun. In deze gevallen kan het college óf weigeren de subsidie te verstrekken óf de subsidie melden bij de Europese Commissie om langs deze weg goedkeuring te verkrijgen. Als het college besluit over te gaan tot melding, dan wordt in verband met de standstill-verplichting de beslistermijn verdaagd totdat de Europese Commissie een eindbeslissing heeft genomen (zie artikel 8, vijfde lid). Als de Europese Commissie besluit de voorgenomen subsidieverstrekking niet goed te keuren, dan zal het college de aanvraag alsnog weigeren (zie het eerste lid, onder a). Een subsidie die is of kan worden goedgekeurd kan uiteraard ook op een andere grond worden geweigerd.

Onderdeel h ten slotte geeft het college de bevoegdheid in een subsidieregeling nog andere weigeringsgronden op te nemen, bijvoorbeeld weigeringsgronden die specifiek met de te subsidiëren activiteiten samenhangen.

Als de Europese Commissie tot het oordeel is gekomen dat een subsidie niet in overeenstemming is met de artikelen 107 en 108 van het Verdrag, dan moet de verleende subsidie ingetrokken en teruggevorderd worden (inclusief rente). Dit op grond van artikel 3 van de Wet terugvordering staatssteun. Een bepaling daarover in de ASV is daarvoor niet nodig, omdat deze verplichting rechtstreeks uit de Wet terugvordering staatssteun voortvloeit.

Een subsidie kan ook (geweigerd en) ingetrokken worden in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitbeoordelingen door het openbaar bestuur. Dit volgt rechtstreeks uit artikel 6 van die wet.

Artikel 11. Algemene verplichtingen van subsidieontvanger

Dit artikel bevat een meldingsplicht (eerste lid) en informatieplicht (tweede lid) die voor alle subsidieontvangers geldt. Met ‘schriftelijk’ in het eerste lid is meer bedoeld dan ‘op papier geschreven’. De melding kan ook digitaal worden gedaan als het college de digitale weg open heeft gesteld.

Artikel 12. Aan een subsidie te verbinden bijzondere verplichtingen

Dit artikel bevat een bevoegdheidsgrondslag voor het college om aan de subsidie bepaalde ’bijzondere‘ verplichtingen te verbinden, in aanvulling op wat reeds mogelijk is op grond van de Awb (zie artikel 4:37 van de Awb).

Het eerste lid regelt dat bij subsidies hoger dan € 75.000, verleend voor activiteiten die meer dan één jaar in beslag nemen, geldt dat de verplichting kan worden opgelegd om tussentijds rekening en verantwoording af te leggen. Voor sommige subsidies kan gelden dat het afleggen van tussentijdse rekening en verantwoording ook bij een lager subsidiebedrag en/of kortere looptijd van de gesubsidieerde activiteiten noodzakelijk is. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn bij zogenaamde Specifieke Uitkeringen vanuit de Rijksoverheid (ook wel SPUK-gelden genoemd). In dat geval kunnen vanuit de Rijksoverheid van de ASV afwijkende regels voor het afleggen van rekening en verantwoording worden gesteld, die het college dient door te leggen naar de subsidieaanvrager. Om dit mogelijk te maken is in het tweede lid opgenomen dat het college kan afwijken van het bepaalde in het eerste lid.

Wat betreft het derde en vierde lid wordt het creëren van de mogelijkheid om bepaalde ‘bijzondere’ verplichtingen aan een subsidie te verbinden onder bepaalde voorwaarden geboden door de artikelen 4:38 (voor zover het betreft verplichtingen die strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie) en 4:39 (voor zover het betreft verplichtingen die niet strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie) van de Awb. In beginsel dient de ASV hiervoor een uitdrukkelijke grondslag te bieden, of – in het geval van verplichtingen die strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie – de verleningsbeschikking.

Het derde lid ziet op de verplichtingen die verband houden met de verwezenlijking van het doel van de subsidie. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan eisen inzake de deskundigheid van de personen die de te subsidiëren activiteit uit zullen voeren.

Het vierde lid maakt het mogelijk om verplichtingen op te leggen die niet strekken tot verwezenlijking van het eigenlijke doel van de gesubsidieerde activiteit. Het betreft echter geen vrijbrief, deze verplichtingen moeten wel enig verband houden met de gesubsidieerde activiteit. Het kan bijvoorbeeld gaan om het opleggen van de verplichting om een extra inspanning te leveren om een bepaalde doelgroep te betrekken bij de gesubsidieerde activiteiten of om de activiteiten op de meest milieuvriendelijke manier uit te oefenen. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat met het opleggen van oneigenlijke subsidieverplichtingen terughoudendheid dient te worden betracht (Kamerstukken II 1993/94, 23 700, nr. 3, p. 66). Als het college van deze aanvullende mogelijkheid gebruik maakt, moet dat duidelijk gemotiveerd worden.

In artikel 4:41 van de Awb is bepaald dat in bepaalde gevallen de subsidieontvanger, voor zover het verstrekken van de subsidie heeft geleid tot vermogensvorming, daarvoor een vergoeding verschuldigd is aan het bestuursorgaan. Het gaat daarbij om de volgende gevallen:

  • -

    als de subsidieontvanger voor de gesubsidieerde activiteiten gebruikte of bestemde goederen vervreemdt of bezwaart of de bestemming daarvan wijzigt;

  • -

    als de subsidieontvanger een schadevergoeding ontvangt voor verlies of beschadiging van voor de gesubsidieerde activiteiten gebruikte of bestemde goederen;

  • -

    als de gesubsidieerde activiteiten geheel of gedeeltelijk worden beëindigd;

  • -

    als de subsidieverlening of de subsidievaststelling wordt ingetrokken of de subsidie wordt beëindigd, of

  • -

    de rechtspersoon die de subsidie ontving wordt ontbonden.

Deze vergoedingsplicht geldt echter alleen als hierin is voorzien in de verordening of subsidieregeling, of – als deze ontbreken – in de subsidiebeschikking. Daarbij moet zijn bepaald hoe de hoogte van de vergoeding wordt berekend (dit hoeft geen volledige compensatie te betreffen). Met het vijfde lid krijgt het college de bevoegdheid om hier uitvoering en invulling aan te geven. In de praktijk zal dit alleen aan de orde zijn bij rechtspersonen die jaarlijks subsidie ontvangen, maar het is ook mogelijk in andere gevallen.

Artikel 13. Egalisatiereserve

De figuur van de egalisatiereserve is gebaseerd op artikel 4:72 van de Awb. Een egalisatiereserve is een reserve van de subsidieontvanger waaraan als bestemming het dekken van exploitatierisico’s is verbonden. De reserve wordt gevormd om tot een gelijkmatige verdeling van lasten te komen. Op grond van artikel 4:58 jo. artikel 4:66 van de Awb is artikel 4:72 van de Awb alleen van toepassing op per boekjaar verstrekte subsidies aan een rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid en bovendien enkel als dat in de ASV, een subsidieregeling of bij de subsidieverlening is bepaald. Omdat het wenselijk is dezelfde voorwaarden te hanteren voor per kalenderjaar verstrekte subsidies is dit artikel zowel van toepassing op per kalenderjaar als per boekjaar verstrekte subsidies. De verplichting een egalisatiereserve te vormen als bedoeld in het eerste lid kan dus enkel aan rechtspersonen met volledige rechtsbevoegdheid worden opgelegd, voor per kalender- of boekjaar verstrekte subsidies.

Het college kan bij een verleningsbeschikking voor een subsidie die per kalender- of boekjaar wordt verstrekt en die meer dan € 75.000 bedraagt bepalen dat de subsidieontvanger een egalisatiereserve dient te vormen (eerste lid). In dat geval komt het verschil tussen het vastgestelde subsidiebedrag en de kosten van de activiteiten waarvoor subsidie werd verleend ten gunste of ten laste van de egalisatiereserve. De reserve wordt dus gevormd uit exploitatieoverschotten om eventuele toekomstige tekorten op te vangen.

Naast een door het college opgelegde verplichting kan op grond van het tweede lid een andere subsidieontvanger dan bedoeld in het eerste lid het college verzoeken een egalisatiereserve te mogen vormen.

Omdat de egalisatiereserve dient om tekorten in het ene jaar te compenseren met overschotten in het andere jaar, heeft de toepassing van het eerste of tweede lid alleen zin bij subsidies die in een reeks van jaren achter elkaar worden verstrekt.

Artikel 14. Wijze van verstrekking en eindverantwoording subsidies tot en met € 20.000

Subsidies tot en met € 20.000 kunnen op basis van vertrouwen worden verstrekt; er wordt dan niet standaard om verantwoording gevraagd. In plaats daarvan geldt een actieve meldingsplicht voor de subsidieontvanger bij niet nakoming van de voorwaarden (zie artikel 11). Achteraf kan een risicogeoriënteerde controle plaatsvinden bij de subsidieontvanger.

Als de subsidieontvanger al (positief) bekend is, zal de subsidie bij een dergelijk beperkt bedrag meestal direct vastgesteld en uitbetaald kunnen worden. In andere gevallen kan er eerst verleend worden, gevolgd door een ambtshalve vaststelling (eerste lid). In zo’n geval wordt een eventueel voorschot in één termijn (lumpsum) verstrekt en hoeft de subsidieontvanger geen aanvraag voor subsidievaststelling (verantwoording) in te dienen. Hierdoor kunnen de lasten voor zowel de subsidieaanvrager als de gemeente worden verminderd, terwijl toch het risico voor de gemeente beperkt blijft.

Verder wordt in het geval van verlening gevolgd door ambtshalve vaststelling, in de subsidiebeschikking vermeld wanneer de gesubsidieerde activiteiten moeten zijn verricht. De subsidie wordt vervolgens, binnen dertien weken, ambtshalve vastgesteld door de subsidieverstrekker. In het tweede lid is een afwijkende termijn opgenomen voor situaties waarin speciale rapportageverplichtingen worden opgelegd.

Artikel 15. Eindverantwoording subsidies tussen € 20.000 en € 75.000

In dit artikel is bepaald op welke wijze subsidieontvangers subsidie tussen € 20.000 en € 75.000 aan het college dienen te verantwoorden; er dient een aanvraag tot vaststelling ingediend te worden (eerste lid), deze bevat een inhoudelijk verslag waaruit blijkt in hoeverre de gesubsidieerde activiteiten zijn verricht, aan de verplichtingen is voldaan, de subsidie heeft bijgedragen aan de beoogde doelen en resultaten en waaraan de subsidie is besteed (tweede lid). Ingevolge artikel 10 wordt de wijze van verantwoording al in de betreffende subsidieregeling opgenomen of bij het besluit tot verlening van de subsidie aan de subsidieontvanger bekend gemaakt.

Met betrekking tot het inhoudelijk verslag kan in de subsidieregeling of bij de subsidieverlening al zijn aangegeven op welke manieren het aantonen kan plaatsvinden. Er kunnen daarbij verschillende instrumenten worden gebruikt, zoals bestuurs- en activiteitenverslagen, een managementverklaring, een deskundigenverklaring, andere bewijsstukken (bijvoorbeeld een publicatie), enz. Het verslag kan ook bestaan uit een algemeen jaarverslag van een rechtspersoon. Het gaat er om dat duidelijk is dat de verkregen subsidie is aangewend voor het doel waarvoor de subsidie werd verstrekt.

Er kunnen subsidieontvangers zijn die in een boek- of kalenderjaar meerdere kleine subsidies ontvangen, waarvan het afzonderlijke subsidiebedrag niet tussen € 20.000 en € 75.000 ligt, maar waarvan het gezamenlijke subsidiebedrag wel tussen € 20.000 en € 75.000 ligt. Het kan in dat geval wenselijk zijn om het bepaalde in dit artikel toch van toepassing te verklaren op een of meerdere van die verleende subsidies. Het derde lid geeft het college de bevoegdheid om dit bij de verleningsbeschikking van de betreffende subsidie(s) te bepalen.

Voorts kan het college, overeenkomstig het vierde lid, in een subsidieregeling aangeven andere bewijsmiddelen te verlangen dan een inhoudelijk verslag. Uiteraard mogen van de aanvrager alleen die gegevens verlangd worden die noodzakelijk zijn voor het beoordelen van de verantwoording; dit volgt uit de AVG.

Artikel 16. Eindverantwoording subsidies van meer dan € 75.000

Bij subsidies vanaf € 75.000 wordt uitgegaan van de traditionele afrekening van subsidies; op basis van gerealiseerde kosten en baten. De vaststelling van de subsidie vindt plaats op basis van uitgevoerde activiteiten, gerealiseerde kosten, beoogde doelen en resultaten.

Eén van de documenten die de subsidieontvanger bij de aanvraag tot vaststelling van de subsidie moet aanleveren is een door een onafhankelijk accountant opgesteld rapport van feitelijke bevindingen. Hierin dient de accountant gespecificeerd te beschrijven waaraan de subsidiegelden feitelijk zijn besteed. Het college dient op basis van dit rapport van feitelijke bevindingen te kunnen toetsen of de subsidiegelden overeenkomstig de verleningsbeschikking zijn besteed (tweede lid, onder d).

Er kunnen subsidieontvangers zijn die in een boek- of kalenderjaar meerdere kleine subsidies ontvangen, waarvan het afzonderlijke subsidiebedrag niet meer bedraagt dan € 75.000, maar waarvan het gezamenlijke subsidiebedrag wel meer bedraagt dan € 75.000. Het kan in dat geval wenselijk zijn om het bepaalde in dit artikel toch van toepassing te verklaren op een of meerdere van die verleende subsidies. Het derde lid geeft het college de bevoegdheid om dit bij de verleningsbeschikking van de betreffende subsidie(s) te bepalen.

Het vierde lid biedt de basis om in een subsidieregeling te bepalen dat er ook andere (bijvoorbeeld meer of minder) gegevens gevraagd worden. Uiteraard mogen van de aanvrager alleen die gegevens verlangd worden die noodzakelijk zijn voor het beoordelen van de verantwoording; dit volgt uit de AVG.

Artikel 17. Subsidievaststelling subsidies van meer dan € 20.000

Het eerste lid bevat – overeenkomstig artikel 4:13 van de Awb – de termijn waarbinnen de beschikking gegeven dient te worden; wel bestaat de mogelijkheid tot verdagen (tweede lid). Het merendeel van de aanvragen zal binnen deze beslistermijn kunnen worden afgehandeld. Meer ingewikkelde aanvragen vergen soms meer tijd. De verdaging van de beslistermijn biedt dan uitkomst. Uiteraard mogen van de aanvrager alleen die gegevens verlangd worden die noodzakelijk zijn voor het beoordelen van de verantwoording; dit volgt uit de AVG.

Er kunnen subsidieontvangers zijn die in een boek- of kalenderjaar meerdere kleine subsidies ontvangen, waarvan het afzonderlijke subsidiebedrag niet meer bedraagt dan € 20.000, maar waarvan het gezamenlijke subsidiebedrag wel meer bedraagt dan € 20.000. Het kan in dat geval wenselijk zijn om het bepaalde in dit artikel toch van toepassing te verklaren op een of meerdere van die verleende subsidies. Het vijfde lid geeft het college de bevoegdheid om dit bij de verleningsbeschikking van de betreffende subsidie(s) te bepalen.

Artikel 18. Berekening van uurtarieven, uniforme kostenbegrippen

Uit dit artikel vloeit voort dat als het college bij de bepaling van de subsidiabele kosten gebruik maakt van uurtarieven, de berekeningswijze hiervan en de voorgeschreven definities in een subsidieregeling vastgelegd dienen te worden. De aanvrager zal daarmee dan bij zijn aanvraag rekening moeten houden. Bij subsidies waarop een Europees steunkader van toepassing is, is het college hierin beperkt tot tarieven en kostenbegrippen die voldoen aan de eisen van het toepasselijke steunkader.

Artikel 19. Hardheidsclausule

Deze hardheidsclausule is opgenomen omdat in uitzonderlijke gevallen vasthouden aan een termijn in de ASV of de toepasselijke subsidieregeling wegens bijzondere omstandigheden onevenredig kan zijn tot de daarmee te dienen belangen. Op grond van het eerste lid kan het college dan een andere termijn vaststellen.

Op grond van het tweede lid kan het college bovendien in een subsidieregeling een hardheidsclausule opnemen die ziet op nader in die subsidieregeling aangegeven bepalingen. Een te treffen voorziening, die niet in de verordening of subsidieregeling is voorzien, dient altijd binnen de doelstellingen van de subsidie te passen.