Regeling vervallen per 30-06-2015

Algemene Plaatselijke Verordening Renswoude 2009, incl. 1e wijziging

Geldend van 23-12-2014 t/m 29-06-2015

Intitulé

Algemene Plaatselijke Verordening Renswoude 2009, incl. 1e wijziging

De raad van de gemeente …;

gelezen het voorstel van het college van …, nr. …;

gelet op artikel 149 van de Gemeentewet;

gezien het advies van de raadscommissie … ;

overwegende dat het aanbeveling verdient regels te stellen ter handhaving van de openbare orde;

B E S L U I T:

vast te stellen de volgende Algemene plaatselijke verordening.

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1:1 Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    openbare plaats: een voor het publiek toegankelijke plaats, waaronder begrepen de weg als bedoeld onder b.

  • b.

    weg: weg, als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994.

  • c.

    openbaar water: wateren die voor het publiek bevaarbaar of op andere wijze toegankelijk zijn.

  • d.

    bebouwde kom: de bebouwde kom of kommen waarvan gedeputeerde staten de grenzen hebben vastgesteld overeenkomstig artikel 27, tweede lid, van de Wegenwet,

  • e.

    rechthebbende: degene die over een zaak zeggenschap heeft krachtens een zakelijk of persoonlijk recht.

  • f.

    bouwwerk: bouwwerk als bedoeld in artikel 1 van de Bouwverordening

  • g.

    gebouw: gebouw als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder c, van de Woningwet.

  • h.

    handelsreclame: iedere openbare aanprijzing van goederen of diensten, waarmee kennelijk beoogd wordt een commercieel belang te dienen.

Artikel 1:2 Beslistermijn

  • 1. Het bevoegde bestuursorgaan beslist op een aanvraag voor een vergunning of ontheffing binnen acht weken na de dag waarop de aanvraag ontvangen is.

  • 2. Het bestuursorgaan kan de termijn voor ten hoogste acht weken verlengen.

Artikel 1:3 Indiening aanvraag

  • 1. Indien een aanvraag voor een vergunning of ontheffing wordt ingediend minder dan drie weken vóór het tijdstip waarop de aanvrager de vergunning of ontheffing nodig heeft, kan het bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet te behandelen.

  • 2. Voor bepaalde, door het bestuursorgaan aan te wijzen, vergunningen of ontheffingen kan de in het eerste lid genoemde termijn worden verlengd tot ten hoogste acht weken.

Artikel 1:4 Voorschriften en beperkingen

  • 1. Aan een vergunning of ontheffing kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden. Deze voorschriften en beperkingen strekken slechts tot bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de vergunning of ontheffing is vereist.

  • 2. Degene aan wie een vergunning of ontheffing is verleend, is verplicht de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen na te komen.

Artikel 1:5 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing

De vergunning of ontheffing is persoonsgebonden, tenzij bij of krachtens deze verordening anders is bepaald of de aard van de vergunning zich daartegen verzet.

Artikel 1:6 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing

De vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd:

  • a.

    indien ter verkrijging daarvan onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt;

  • b.

    indien op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na het verlenen van de ontheffing of vergunning, intrekking of wijziging noodzakelijk is vanwege het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning of ontheffing is vereist;

  • c.

    indien de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften en beperkingen niet zijn of worden nagekomen;

  • d.

    indien van de vergunning of ontheffing geen gebruik wordt gemaakt binnen een daarin gestelde termijn dan wel, bij het ontbreken van een gestelde termijn, binnen een redelijke termijn;

  • e.

    indien de houder dit verzoekt.

Artikel 1:7 Termijnen

De vergunning of ontheffing geldt voor onbepaalde tijd, tenzij bij de vergunning of ontheffing anders is bepaald of de aard van de vergunning of ontheffing zich daartegen verzet.

Artikel 1:8 Weigeringsgronden

De vergunning of ontheffing kan door het daartoe bevoegde gezag worden geweigerd in het belang van:

  • a.

    de openbare orde;

  • b.

    de openbare veiligheid;

  • c.

    de volksgezondheid;

  • d.

    de bescherming van het milieu.

Hoofdstuk 2. Openbare orde

Afdeling 1. Bestrijding van ongeregeldheden

Artikel 2:1 Samenscholing en ongeregeldheden

  • 1. Het is verboden op een openbare plaats deel te nemen aan een samenscholing, onnodig op te dringen of door uitdagend gedrag aanleiding te geven tot ongeregeldheden.

  • 2. Eenieder, die op de weg aanwezig is bij enig voorval waardoor er ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan, of bij een tot toeloop van publiek aanleiding gevende gebeurtenis waardoor er ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan, dan wel zich bevindt in of aanwezig is bij een samenscholing, is verplicht op bevel van een ambtenaar van politie zijn weg te vervolgen of zich in de door hem aangewezen richting te verwijderen.

  • 3. Het is verboden zich te begeven of te bevinden op wegen of andere voor het publiek toegankelijke plaatsen die door of vanwege het bevoegd gezag in het belang van de openbare veiligheid of ter voorkoming van wanordelijkheden zijn afgezet.

  • 4. De burgemeester kan ontheffing verlenen van het in het derde lid gestelde verbod.

  • 5. Het bepaalde in de voorgaande leden geldt niet voor betogingen, vergaderingen en godsdienstige en levensbeschouwelijke samenkomsten als bedoeld in de Wet openbare manifestaties.

Artikel 2:1A Samenscholing en ongeregeldheden

  • 1. Een ieder is verplicht op een daartoe strekkend bevel gegeven door de burgemeester in het belang van de openbare orde, zich te verwijderen en zich verwijderd te houden, uit een door de burgemeester aangewezen gebied, gedurende de tijd, bij het bevel genoemd.

  • 2. Het in het eerste lid bepaalde is niet van toepassing op personen die in het college aangewezen gebied:

    • a.

      zich bevinden in een middel van openbaar vervoer;

    • b.

      of aldaar werkzaam zijn;

    • c.

      of volgens de gemeentelijke basisadministratie aldaar woonachtig zijn;

    • d.

      of een aantoonbaar redelijk belang hebben om zich in het gebied op te houden.

  • 3. Het bevel als bedoeld in het eerste lid is slechts van toepassing gedurenden een in het bevel genoemde periode van ten hoogste 4 weken.

Afdeling 2. Betoging

Artikel 2:2 Optochten

vervallen

Artikel 2:3 Kennisgeving betogingen op openbare plaatsen

  • 1. Hij die het voornemen heeft op een openbare plaats een betoging te houden, geeft daarvan voor de openbare aankondiging en ten minste 48 uur voordat de betoging wordt gehouden, schriftelijk kennis geven aan de burgemeester.

  • 2. De kennisgeving bevat:

    • a.

      naam en adres van degene die de betoging houdt;

    • b.

      het doel van de betoging;

    • c.

      de datum waarop de betoging wordt gehouden en het tijdstip van aanvang en van beëindiging;

    • d.

      de plaats en, voorzover van toepassing, de route en de plaats van beëindiging;

    • e.

      voorzover van toepassing, de wijze van samenstelling;

    • f.

      maatregelen die degene die de betoging houdt zal treffen om een regelmatig verloop te bevorderen.

  • 3. Degene die de kennisgeving doet, ontvangt daarvan een bewijs waarin het tijdstip van de kennisgeving is vermeld.

  • 4. Indien het tijdstip van de schriftelijke kennisgeving valt op een vrijdag na 12.00 uur, een zaterdag, een zondag of een algemeen erkende feestdag, wordt de kennisgeving gedaan uiterlijk 12.00 uur op de aan de dag van dat tijdstip voorafgaande werkdag.

  • 5. De burgemeester kan in bijzondere omstandigheden de in het eerste lid, genoemde termijn verkorten en een mondelinge kennisgeving in behandeling nemen.

Artikel 2:4 Afwijking termijn

Vervallen

Artikel 2:5 Te verstrekken gegevens

Vervallen

Afdeling 3. Verspreiden van gedrukte stukken

Artikel 2:6 Beperking aanbieden e.d. van geschreven of gedrukte stukken of afbeeldingen

  • 1. Het is verboden gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen onder publiek te verspreiden dan wel openlijk aan te bieden op of aan door het college aangewezen openbare plaatsen.

  • 2. Het college kan de werking van het verbod beperken tot bepaalde dagen en uren.

  • 3. Het verbod geldt niet voor het huis-aan-huis verspreiden of het aan huis bezorgen van gedrukte of geschreven stukken en afbeeldingen.

  • 4. Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

Afdeling 4. Vertoningen e.d. op de weg

Artikel 2:7 Feest, muziek en wedstrijd e.d.

vervallen

Artikel 2:8 Dienstverlening

vervallen

Artikel 2:9 Straatartiest

  • 1. Het is verboden ten behoeve van publiek als straatartiest, straatfotograaf, tekenaar, filmoperateur of gids op te treden op door de burgemeester in het belang van de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid en het milieu aangewezen openbare plaatsen.

  • 2. De burgemeester kan de werking van het verbod beperken tot bepaalde dagen en uren.

  • 3. De burgemeester kan ontheffing verlenen van het verbod.

Afdeling 5. Bruikbaarheid en aanzien van de weg

Artikel 2:10 Het plaatsen van voorwerpen op of aan de weg in strijd met de publieke functie ervan

  • 1. Het is verboden de weg of een weggedeelte anders te gebruiken dan overeenkomstig de publieke functie daarvan, als:

    • a.

      het beoogde gebruik schade toebrengt aan de weg, gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering kan vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg;

    • b.

      het beoogde gebruik hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand.

  • 2. Het college kan nadere regels stellen ten aanzien van terrassen en uitstallingen.

  • 3. Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

  • 4. Het verbod in het eerste lid van het vorige artikel geldt niet voor:

    • a.

      evenementen als bedoeld in artikel 2:24;

    • b.

      standplaatsen als bedoeld in artikel 5:17.

  • 5. Het verbod in het eerste lid van dit artikel geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatwerken, artikel 5 van de Wegenverkeerswet, of het Provinciaal wegenreglement.

Artikel 2:11 Aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van het college een weg aan te leggen, de verharding daarvan op te breken, in een weg te graven of te spitten, aard of breedte van de wegverharding te veranderen of anderszins verandering te brengen in de wijze van aanleg van een weg.

  • 2. Het verbod in het eerste lid geldt niet voor overheden bij het uitvoeren van hun publieke taak.

  • 3. Het verbod geldt voorts niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, het Provinciaal wegenreglement, de Waterschapskeur, de Telecommunicatiewet of de daarop gebaseerde Telecommunicatieverordening.

Artikel 2:12 Maken, veranderen van een uitweg

  • 1. Het is verboden een uitweg te maken naar de weg of verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg:

    • a.

      indien degene die voornemens is een uitweg te maken naar de weg of verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg daarvan niet van tevoren melding heeft gedaan aan het college, met bij de melding een situatieschets van de gewenste uitweg.

    • b.

      indien het college het maken of veranderen van de uitweg heeft verboden.

  • 2. Het college verbiedt het maken of veranderen van de uitweg:

    • a.

      indien daardoor het verkeer op de weg in gevaar wordt gebracht,

    • b.

      indien dat zonder noodzaak ten koste gaat van een openbare parkeerplaats,

    • c.

      indien het openbaar groen daardoor op onaanvaardbare wijze wordt aangetast,

    • d.

      indien er sprake is van een uitweg van een perceel dat al door een andere uitweg wordt ontsloten, en de aanleg van deze tweede uitweg ten koste gaat van een openbare parkeerplaats of het openbaar groen.

    • e.

      indien niet voldaan wordt aan de door het college vastgestelde beleidsregels.

  • 3. De uitweg kan worden aangelegd indien het college niet binnen vier weken na ontvangst van de melding heeft beslist dat de gewenste uitweg wordt verboden.

  • 4. Het verbod in het eerste lid geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer Rijkswaterstaatswerken, de Waterschapskeur of het Provinciaal wegenreglement.

Afdeling 6. Veiligheid op de weg

Artikel 2:13 Veroorzaken van gladheid

Vervallen

Artikel 2:14 Winkelwagentjes

  • 1. De rechthebbende op een bedrijf die winkelwagentjes ter beschikking stelt, mede ten behoeve van het vervoer van winkelwaren over de weg, is verplicht ze te voorzien van de naam van het bedrijf of een ander herkenningsteken, en de in de omgeving van dat bedrijf door het publiek op een openbare plaats achtergelaten winkelwagentjes terstond te verwijderen of te doen verwijderen.

  • 2. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

Artikel 2:15 Hinderlijke beplanting of gevaarlijk voorwerp

Vervallen

Artikel 2:16 Openen straatkolken e.d.

Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een straatkolk, rioolput, brandkraan of een andere afsluiting die behoort tot een openbare nutsvoorziening, te openen, onzichtbaar te maken of af te dekken.

Artikel 2:17 Kelderingangen e.d.

  • 1. Kelderingangen en andere lager dan de aangrenzende weg gelegen betreedbare delen van een bouwwerk mogen geen gevaar voor de veiligheid van de weggebruikers opleveren.

  • 2. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 427, aanhef en onder 1 of 3, van het Wetboek van Strafrecht.

Artikel 2:18 Rookverbod in bossen en natuurterreinen

  • 1. Het is verboden te roken in bossen, op heide of veengronden dan wel in duingebieden of binnen een afstand van dertig meter daarvan gedurende een door het college aangewezen periode.

  • 2. Het is verboden in bossen, op heide of veengronden dan wel in duingebieden of binnen een afstand van honderd meter daarvan, voorzover het de open lucht betreft, brandende of smeulende voorwerpen te laten vallen, weg te werpen of te laten liggen.

  • 3. Het in het eerste en tweede lid gestelde verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 3, van het Wetboek van Strafrecht.

  • 4. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt voorts niet voorzover het roken plaatsvindt in gebouwen en aangrenzende erven.

Artikel 2:19 Gevaarlijk of hinderlijk voorwerp

vervallen

Artikel 2:20 Vallende voorwerpen

vrvallen

Artikel 2:21 Voorzieningen voor verkeer en verlichting

  • 1. De rechthebbende op een bouwwerk is verplicht toe te laten dat op of aan dat bouwwerk voorwerpen, borden of voorzieningen ten behoeve van het verkeer of de openbare verlichting worden aangebracht, onderhouden, gewijzigd of verwijderd.

  • 2. Het bepaalde geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Waterstaatswet 1900, de Onteigeningswet, of de Belemmeringenwet Privaatrecht.

Artikel 2:22 Objecten onder hoogspanningslijn

  • 1. Het is verboden binnen een afstand van zes meter aan weerszijden van voor stroomgeleiding bestemde draden van bovengrondse hoogspanningslijnen voorwerpen, opgaand houtgewas of andere objecten, die niet zijn aan te merken als bouwwerken, hoger dan twee meter te plaatsen of te hebben.

  • 2. Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen indien de elektrische spanning van de bovengrondse hoogspanningslijn dat toelaat.

  • 3. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor objecten die deel uitmaken van de hoogspanningslijn.

Artikel 2:23 Veiligheid op het ijs

  • 1. Het is verboden:

    • a.

      voor het publiek toegankelijke ijsvlakten te beschadigen, te verontreinigen, te versperren of het verkeer daarop op enige andere wijze te belemmeren of in gevaar te brengen;

    • b.

      bakens of andere voorwerpen ten behoeve van de veiligheid geplaatst op de onder a bedoelde ijsvlakten te verplaatsen, weg te nemen, te beschadigen of op enige andere wijze het gebruik daarvan te verijdelen of te belemmeren.

  • 2. Het verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht of de Provinciale vaarwegenverordening.

Afdeling 7. Evenementen

Artikel 2:24 Begripsbepaling

  • 1. In deze afdeling wordt onder evenement verstaan elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak, met uitzondering van:

    • a.

      bioscoopvoorstellingen;

    • b.

      markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder h, van de Gemeentewet en artikel 5:22 van deze verordening;

    • c.

      kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen;

    • d.

      het in een inrichting in de zin van de Drank en Horecawet gelegenheid geven tot dansen;

    • e.

      betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties;

    • f.

      activiteiten als bedoeld in artikel 2:9 en 2:39 van deze verordening.

  • 2. Onder evenement wordt mede verstaan:

    • a.

      een herdenkingsplechtigheid;

    • b.

      een braderie;

    • c.

      een optocht, niet zijnde een betoging als bedoeld in artikel 2:3, op de weg;

    • d.

      een feest, muziekvoorstelling of wedstrijd op of aan de weg;

    • e.

      een kleinschalige buurtgerichte activiteit.

  • 3.

    • Onder kleinschalige buurtgerichte activiteiten worden verstaan buurtgerichte activiteiten zoals een straatfeest, buurtbarbecue of kinderkleedjesmarkt op één dag.

Artikel 2:25 Evenement

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een evenement te organiseren.

  • 2. Geen vergunning is vereist voor een kleinschalige eendaagse buurtgerichte activiteit, indien:

    • a.

      het evenement plaatsvindt op: maandag, dinsdag, woensdag, donderdag, vrijdag of zaterdag tussen 08.00 en 24.00 uur of op zondag tussen 13.00 en 23.00 uur;

    • b.

      het aantal bezoekers niet meer bedraagt dan 50 personen;

    • c.

      geen muziek ten gehore wordt gebracht tussen 23.00 – 08.00 uur;

    • d.

      het geen of zeer geringe beperking van het gebruik van de openbare weg veroorzaakt en het is niet noodzakelijk om één of meer verkeersmaatregelen te treffen;

    • e.

      slechts kleine objecten worden geplaatst met een oppervlakte van minder dan 10 m² per object;

    • f.

      er sprake is van een aanwijsbare organisator;

    • g.

      de organisator binnen vijf werkdagen voorafgaand aan het evenement daarvan schriftelijk melding heeft gedaan aan de burgemeester.

  • 3. De burgemeester kan binnen twee werkdagen na ontvangst van de melding besluiten het organiseren van een evenement als bedoeld in het tweede lid te verbieden, indien daardoor de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of het milieu in gevaar komt.

  • 4. Het verbod van het eerste lid geldt niet voor een wedstrijd op of aan de weg, voorzover in het geregeld onderwerp wordt voorzien door artikel 10 juncto 148, van de Wegenverkeerswet 1994.

Artikel 2:26 Ordeverstoring

Het is verboden bij een evenement de orde te verstoren.

Afdeling 8. Toezicht op horecabedrijven

Artikel 2:27 Begripsbepalingen

  • 1.

    Onder horecabedrijf wordt in deze paragraaf verstaan:een hotel, restaurant, pension, café, cafetaria, snackbar, discotheek, koffieshop, coffeeshop, buurthuis, clubhuis of daaraan verwante inrichting waar tegen vergoeding logies wordt verstrekt, dranken worden geschonken of rookwaren of spijzen voor directe consumptie worden bereid of verstrekt.

  • 2.

    Onder horecabedrijf als bedoeld in het eerste lid wordt mede verstaan een bij dit bedrijf behorend terras en de andere aanhorigheden.

  • 3.

    Een terras in de zin van deze paragraaf is een buiten de besloten ruimte van de inrichting liggend deel van het horecabedrijf waar zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken en/of spijzen voor directe consumptie kunnen worden bereid en/of verstrekt.

  • 4.

    Onder houder wordt in deze paragraaf verstaan: degene die een horecabedrijf exploiteert op grond van het bepaalde in artikel 2:28.

  • 5.

    Deze paragraaf verstaat niet onder bezoekers:

    • a.

      de gezinsleden van de houder, alsmede diens elders wonende bloed- en aanverwanten, in de rechte lijn onbeperkt, in de zijlijn tot en met de derde graad;

    • b.

      de personen die voorkomen in het register als bedoeld in artikel 438 van het Wetboek van Strafrecht;

    • c.

      de personen wier aanwezigheid in de inrichting wegens dringende redenen noodzakelijk is.

Artikel 2:28 Exploitatievergunning horecabedrijf

  • 1. Het is verboden een horecabedrijf te exploiteren zonder vergunning van de burgemeester.

  • 2. De burgemeester weigert de vergunning indien de vestiging of exploitatie van het horecabedrijf in strijd is met een geldend bestemmingsplan.

  • 3. In afwijking van artikel 1:8 kan de burgemeester kan de vergunning geheel of gedeeltelijk weigeren, indien naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van het horecabedrijf of openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed.

  • 4. Bij de toepassing van de in het derde lid genoemde weigeringsgrond houdt de burgemeester rekening met het karakter van de straat en de wijk, waarin het horecabedrijf is gelegen of zal zijn gelegen, de aard van het horecabedrijf en de spanning, waaraan het woonmilieu ter plaatse reeds blootstaat of bloot zal komen te staan door de exploitatie.

  • 5. Het eerste lid geldt niet voor een horecabedrijf in een winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet voorzover de horeca een nevenactiviteit is van de winkelactiviteit;

  • 6. Voor het horecabedrijf gelden dezelfde sluitingstijden als voor de winkel.

  • 7. Voorts geldt het eerste lid niet voor:

    • a.

      een horecabedrijf in zorginstellingen;

    • b.

      een horecabedrijf in musea.

Artikel 2:29 Sluitingstijd

  • 1. Het is de exploitant verboden het horecabedrijf voor bezoekers geopend te hebben, of bezoekers in het horecabedrijf te laten verblijven: op maandag tot en met vrijdag tussen 01.00 uur en 06.00 uur, en op zaterdag en zondag tussen 02.00 uur en 06.00 uur.

  • 2. De burgemeester kan door middel van een vergunningvoorschrift andere sluitingstijden vaststellen voor een afzonderlijk horecabedrijf of een daartoe behorend terras.

  • 3. Het in het eerste en tweede lid bepaalde geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften.

Artikel 2:30 Afwijking sluitingstijd; tijdelijke sluiting

  • 1. De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, veiligheid, zedelijkheid of gezondheid of in geval van bijzondere omstandigheden voor een of meer horecabedrijven tijdelijk andere dan de krachtens artikel 2:29 geldende sluitingstijden vaststellen of tijdelijk sluiting bevelen.

  • 2. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 13b van de Opiumwet.

Artikel 2:31 Aanwezigheid in gesloten horecabedrijf

Het is bezoekers verboden zich in een horecabedrijf te bevinden gedurende de tijd dat het bedrijf krachtens artikel 2:29 of ingevolge een op grond van artikel 2:30 genomen besluit gesloten dient te zijn.

Artikel 2:32 Handel in horecabedrijven

  • 1. In dit artikel wordt onder handelaar verstaan: de handelaar als bedoeld in artikel 1 van de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.

  • 2. De exploitant van een horecabedrijf laat niet toe dat een handelaar of een voor hem handelend persoon in dat bedrijf enig voorwerp verwerft, verkoopt of op enig andere wijze overdraagt.

Artikel 2:33 Ordeverstoring

Het is verboden in een horecabedrijf de orde te verstoren.

Artikel 2:34 Het college als bevoegd bestuursorgaan

Indien een horecabedrijf geen inrichting is in de zin van artikel 174 van de Gemeentewet, treedt het college op als bevoegd bestuursorgaan voor de toepassing van artikel 2:28 tot en met 2:31

Afdeling 9. Toezicht op inrichtingen tot het verschaffen van nachtverblijf

Artikel 2:35 Begripsbepaling

In deze afdeling wordt verstaan onder inrichting: elke al dan niet besloten ruimte waarin, in de uitoefening van beroep of bedrijf, aan personen de mogelijkheid van nachtverblijf of gelegenheid tot kamperen wordt verschaft

Artikel 2:36 Kennisgeving exploitatie

Degene die een inrichting opricht, overneemt, verplaatst of de exploitatie of feitelijke leiding van een inrichting staakt, is verplicht binnen drie dagen daarna daarvan schriftelijk kennis te geven aan de burgemeester.

Artikel 2:37 Nachtregister

Vervallen

Artikel 2:38 Verschaffing gegevens nachtregister

Degene die in een inrichting nachtverblijf houdt of de kampeerder is verplicht de exploitant of feitelijk leidinggevende van die inrichting volledig en naar waarheid naam, adres, woonplaats, geboortedatum, geboorteplaats, betrekking, dag van aankomst en de dag van vertrek te verstrekken.

Afdeling 10. Toezicht op speelgelegenheden

Artikel 2:39 Speelgelegenheden

  • 1. Dit artikel verstaat onder speelgelegenheid: een voor het publiek toegankelijke gelegenheid waar bedrijfsmatig of in een omvang alsof deze bedrijfsmatig is de mogelijkheid wordt geboden enig spel te beoefenen, waarbij geld of in geld inwisselbare voorwerpen kunnen worden gewonnen of verloren.

  • 2. Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een speelgelegenheid te exploiteren of te doen exploiteren. Het verbod is niet van toepassing op:

    • a.

      speelautomatenhallen waarvoor op grond van artikel 30c, eerste lid, onder c, van de Wet op de Kansspelen vergunning is verleend;

    • b.

      speelgelegenheden waarvoor de minister van Justitie of de Kamer van Koophandel bevoegd is vergunning te verlenen;

    • c.

      speelgelegenheden waar de mogelijkheid wordt geboden om het kleine kansspel als bedoeld in artikel 7c van de Wet op de kansspelen te beoefenen, of te spelen op speelautomaten als bedoeld in artikel 30 van de Wet op de kansspelen, of de handeling als bedoeld in artikel 1, onder a, van de Wet op de kansspelen te verrichten.

  • 3. De burgemeester weigert de vergunning:

    • a.

      indien naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon en leefsituatie in de omgeving van de speelgelegenheid of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig worden beïnvloed door de exploitatie van de speelgelegenheid;

    • b.

      indien de exploitatie van een speelgelegenheid in strijd is met een geldend bestemmingsplan.

Artikel 2:40 Speelautomaten

  • 1. In dit artikel wordt verstaan onder:

    • a.

      Wet: de Wet op de kansspelen;

    • b.

      speelautomaat: automaat als bedoeld in artikel 30, onder a, van de Wet;

    • c.

      kansspelautomaat: automaat als bedoeld in artikel 30, onder c, van de Wet;

    • d.

      hoogdrempelige inrichting: inrichting als bedoeld in artikel 30, onder d, van de Wet;

    • e.

      laagdrempelige inrichting: inrichting als bedoeld in artikel 30, onder e, van de Wet.

  • 2. In hoogdrempelige inrichtingen zijn drie speelautomaten toegestaan, waarvan maximaal twee kansspelautomaten.

  • 3. In laagdrempelige inrichtingen zijn drie speelautomaten toegestaan, met dien verstande dat kansspelautomaten in het geheel niet zijn toegestaan.

Afdeling 11. Maatregelen tegen overlast en baldadigheid

Artikel 2:41 Betreden gesloten woning of lokaal

  • 1. Het is verboden zonder ontheffing van de burgemeester een krachtens artikel 174a van de Gemeentewet gesloten woning, een niet voor publiek toegankelijk lokaal of een bij die woning of dat lokaal behorend erf te betreden.

  • 2. Het is verboden zonder ontheffing van de burgemeester een krachtens artikel 13b van de Opiumwet gesloten woning, een niet voor het publiek toegankelijk lokaal, een bij die woning of dat lokaal behorend erf, een voor het publiek toegankelijk lokaal of bij dat lokaal behorend erf te betreden.

  • 3. Deze verboden gelden niet voor personen wier aanwezigheid in de woning of het lokaal wegens dringende reden noodzakelijk is.

Artikel 2:42 Plakken en kladden

  • 1. Het is verboden een openbare plaats of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf die plaats zichtbaar is te bekrassen of te bekladden.

  • 2. Het is verboden zonder schriftelijke toestemming van de rechthebbende op een openbare plaats of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf die plaats zichtbaar is:

    • a.

      een aanplakbiljet of ander geschrift, afbeelding of aanduiding aan te plakken, te doen aanplakken, op andere wijze aan te brengen of te doen aanbrengen;

    • b.

      met kalk, krijt, teer of een kleur of verfstof een afbeelding, letter, cijfer of teken aan te brengen of te doen aanbrengen.

  • 3. Het in het tweede lid gestelde verbod is niet van toepassing indien gehandeld wordt krachtens wettelijk voorschrift.

  • 4. Het college kan aanplakborden aanwijzen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen.

  • 5. Het is verboden de in het vierde lid bedoelde aanplakborden te gebruiken voor het aanbrengen van handelsreclame.

  • 6. Het college kan nadere regels stellen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen, die geen betrekking mogen hebben op de inhoud van de meningsuitingen en bekendmakingen.

  • 7. De houder van de in het tweede lid bedoelde schriftelijke toestemming is verplicht die aan een opsporingsambtenaar op diens eerste vordering terstond ter inzage af te geven.

Artikel 2:43 Vervoer plakgereedschap e.d.

  • 1. Het is verboden op de weg of openbaar water te vervoeren of bij zich te hebben enig aanplakbiljet, aanplakdoek, kalk, teer, kleur of verfstof of verfgereedschap.

  • 2. Dit verbod is niet van toepassing, indien de genoemde materialen of gereedschappen niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd voor handelingen als verboden in artikel 2:42.

Artikel 2:44 Vervoer inbrekerswerktuigen

  • 1. Het is verboden tussen op de weg of op een andere voor het publiek toegankelijke plaats inbrekerswerktuigen te vervoeren of bij zich te hebben.

  • 2. Het verbod is niet van toepassing indien de genoemde gereedschappen, voorwerpen of middelen niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd voor de in het eerste lid bedoelde handelingen.

Artikel 2:45 Betreden van plantsoenen e.d.

Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden zonder ontheffing van het college zich te bevinden in of op bij de gemeente in onderhoud zijnde parken, wandelplaatsen, plantsoenen, groenstroken of grasperken, buiten de daarin gelegen wegen of paden.

Artikel 2:46 Rijden over bermen e.d.

  • 1. Het is verboden met voertuigen die niet voorzien zijn van rubberbanden te rijden over de berm, de glooiing of de zijkant van een weg, tenzij dit door de omstandigheden redelijkerwijs wordt vereist.

  • 2. Het verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of het Provinciaal wegenreglement.

Artikel 2:47 Hinderlijk gedrag op openbare plaatsen

  • 1. Het is verboden :

    • a.

      op een openbare plaats te klimmen of zich te bevinden op een beeld, monument, overkapping, constructie, openbare toiletgelegenheid, voertuig, hekheining of andere afsluiting, verkeersmeubilair en daarvoor niet bestemd straatmeubilair;

    • b.

      zich op een openbare plaats zodanig op te houden dat aan weggebruikers of bewoners van nabij de weg gelegen woningen onnodig overlast of hinder wordt veroorzaakt

  • 2. Het verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 424, 426bis of 431 van het Wetboek van Strafrecht of artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

Artikel 2:48 Verboden drankgebruik

  • 1. Het is verboden op een openbare plaats, die deel uitmaakt van een door het college aangewezen gebied, alcoholhoudende drank te gebruiken of aangebroken flessen, blikjes en dergelijke met alcoholhoudende drank bij zich te hebben.

  • 2. Het bepaalde in het eerste lid geldt niet voor:

    • a.

      een terras dat behoort bij een horecabedrijf, als bedoeld in artikel 1 van de Drank- en Horecawet;

    • b.

      de plaats, niet zijnde een horecabedrijf, als bedoeld onder a, waarvoor een ontheffing geldt krachtens artikel 35 van de Drank en Horecawet.

Artikel 2:49 Verboden gedrag bij of in gebouwen

  • 1. Het is verboden:

    • a.

      zich zonder redelijk doel in een portiek of poort op te houden;

    • b.

      zonder redelijk doel in, op of tegen een raamkozijn of een drempel van een gebouw te zitten of te liggen.

  • 2. Het is aan anderen dan bewoners of gebruikers van flatgebouwen, appartementsgebouwen en soortgelijke meergezinshuizen en van gebouwen die voor publiek toegankelijk zijn, verboden zich zonder redelijk doel te bevinden in een voor gemeenschappelijk gebruik bestemde ruimte van zo'n gebouw.

Artikel 2:50 Hinderlijk gedrag in voor het publiek toegankelijke ruimten

Het is verboden zich zonder redelijk doel op een voor anderen hinderlijke wijze op te houden in of op een voor het publiek toegankelijk portaal, telefooncel, wachtlokaal voor een openbaar vervoermiddel, parkeergarage, rijwielstalling of een andere soortgelijke, voor het publiek toegankelijke ruimte dan wel deze te verontreinigen of te bezigen voor een ander doel dan waarvoor de desbetreffende ruimte is bestemd.

Artikel 2:51 Neerzetten van fietsen e.d.

Het is verboden op een openbare plaats een fiets of een bromfiets te plaatsen of te laten staan tegen een raam, een raamkozijn, een deur, de gevel van een gebouw dan wel in de ingang van een portiek indien:

  • a.

    dit in strijd is met de uitdrukkelijk verklaarde wil van de gebruiker van dat gebouw of dat portiek;

  • b.

    daardoor die ingang versperd wordt.

Artikel 2:52 Overlast van fiets of bromfiets op markt en kermisterrein e.d.

Het is verboden op de door het college of de burgemeester aangewezen uren en plaatsen zich met een fiets of bromfiets te bevinden op een door het college of de burgemeester aangewezen terrein waar een markt, kermis, uitvoering, bijeenkomst of plechtigheid gehouden wordt die publiek trekt, mits dit verbod kenbaar is aan de bezoekers van het terrein.

Artikel 2:53 Bespieden van personen

  • 1. Het is verboden zich in de nabijheid van een persoon dan wel een gebouw, woonwagen of woonschip op te houden met de kennelijke bedoeling deze persoon dan wel een zich in dit gebouw, deze woonwagen of dit woonschip bevindende persoon, te bespieden.

  • 2. Het is verboden door middel van een verrekijker of enig ander optisch instrument een zich in een gebouw, woonwagen of woonschip bevindende persoon te bespieden.

Artikel 2:54 Bewakingsapparatuur

Vervallen

Artikel 2:55 Nodeloos alarmeren

Vervallen

Artikel 2:56 Alarminstallaties

Vervallen

Artikel 2:57 Loslopende honden

  • 1. Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen:

    • a.

      binnen de bebouwde kom op de weg zonder dat die hond aangelijnd is;

    • b.

      op een voor het publiek toegankelijke en kennelijk als zodanig ingerichte kinderspeelplaats, zandbak of speelweide of op een andere door het college aangewezen plaats;

    • c.

      op de weg zonder voorzien te zijn van een halsband of een ander identificatiemerk dat de eigenaar of houder duidelijk doet kennen.

  • 2. Het college kan plaatsen aanwijzen waar het verbod genoemd in het eerste lid onder a niet geldt.

  • 3. De verboden genoemd in het eerste lid onder a en b gelden niet voorzover de eigenaar of houder van een hond zich vanwege zijn handicap door een geleidehond laat begeleiden of als een eigenaar of houder van een hond deze aantoonbaar gekwalificeerd opleidt tot geleidehond.

Artikel 2:58 Verontreiniging door honden

  • 1. De eigenaar of houder van een hond is verplicht ervoor te zorgen dat die hond zich niet van uitwerpselen ontdoet:

      • a.

        op een gedeelte van de weg dat bestemd is of mede bestemd voor het verkeer van voetgangers;

      • b.

        op een voor het publiek toegankelijke en kennelijk als zodanig ingerichte kinderspeelplaats, zandbak of speelweide;

      • c.

        op een andere door het college aangewezen plaats;

      • d.

        op eigen terrein indien daardoor overlast en stankhinder voor anderen wordt veroorzaakt.

  • 2. Het college kan plaatsen aanwijzen waar het verbod genoemd in het eerste lid, onder a niet geldt.

  • 3. De strafbaarheid wegens overtreding van het in het eerste lid gestelde gebod wordt opgeheven indien de eigenaar of houder van de hond er zorg voor draagt dat de uitwerpselen onmiddellijk worden verwijderd.

Artikel 2:59 Gevaarlijke honden

  • 1. Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen op een openbare plaats of op het terrein van een ander:

    • a.

      anders dan kort aangelijnd nadat het college aan de eigenaar of de houder heeft bekendgemaakt dat het die hond gevaarlijk of hinderlijk acht en een aanlijngebod in verband met het gedrag van die hond noodzakelijk vindt;

    • b.

      anders dan kort aangelijnd en voorzien van een muilkorf nadat het college aan de eigenaar of de houder heeft bekendgemaakt dat het die hond gevaarlijk of hinderlijk acht en een aanlijn en muilkorfgebod in verband met het gedrag van die hond noodzakelijk vindt.

  • 2. In afwijking van artikel 2:57, lid 1 onder c, geldt voor het bepaalde in het eerste lid bovendien dat de hond voorzien moet zijn van een optisch leesbaar, niet- verwijderbaar identificatiekenmerk in het oor of de buikwand.

  • 3. In het eerste lid wordt verstaan onder:

    • a.

      muilkorf: een muilkorf als bedoeld in artikel 1, onder d, van de Regeling agressieve dieren;

    • b.

      kort aanlijnen: aanlijnen van een hond met een lijn met een lengte, gemeten van hand tot halsband, die niet langer is dan 1,50 meter.

  • 4. Het verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Regeling agressieve dieren.

Artikel 2:60 Houden van hinderlijke of schadelijke dieren

  • 1. Het college kan buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer plaatsen aanwijzen waar het ter voorkoming of opheffing van overlast of schade aan de openbare gezondheid verboden is daarbij aangeduide dieren:

    • a.

      aanwezig te hebben,of

    • b.

      aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door hen gestelde regels, of

    • c.

      aanwezig te hebben tot een groter aantal dan in die aanwijzing is aangegeven.

  • 2. Het is verboden op een krachtens het eerste lid aangewezen plaats daarbij aangeduide dieren aanwezig te hebben, dan wel aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door het college gestelde regels, dan wel aanwezig te hebben in een groter aantal dan door het- college is aangegeven.

  • 3. Het college kan de rechthebbende op een onroerende zaak gelegen binnen een krachtens het eerste lid aangewezen gedeelte van de gemeente ontheffing verlenen van het in het tweede lid gestelde verbod.

Artikel 2:61 Wilde dieren

Vervallen

Artikel 2:62 Loslopend vee

De rechthebbende op vee dat zich bevindt in een aan een weg liggend weiland of terrein dat niet van die weg is afgescheiden door een deugdelijke veekering, is verplicht ervoor te zorgen dat zodanige maatregelen getroffen worden dat dit vee die weg niet kan bereiken.

Artikel 2:63 Vervallen

Artikel 2:64 Bijen

  • 1. Het is verboden bijen te houden:

    • a.

      binnen een afstand van 30 meter van woningen of andere gebouwen waar overdag mensen verblijven;

    • b.

      binnen een afstand van 30 meter van de weg.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet indien op een afstand van ten hoogste zes meter vanaf de korven of kasten een afscheiding is aangebracht van twee meter hoogte of zoveel hoger als noodzakelijk is om het laag uit en invliegen van de bijen te voorkomen.

  • 3. Het in het eerste lid, aanhef en onder a, gestelde verbod geldt niet voorzover de bijenhouder rechthebbende is op de woningen of gebouwen als bedoeld in dat lid.

  • 4. Het in het eerste lid, aanhef en onder b, gestelde verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Provinciaal wegenreglement.

  • 5. Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

Artikel 2:65 Bedelarij

Het is verboden in door het college aangewezen gebieden op of aan de weg of in een voor het publiek toegankelijk gebouw te bedelen om geld of andere zaken.

Afdeling 12. Bepalingen ter bestrijding van heling van goederen

Artikel 2:66 Begripsbepaling

In deze afdeling wordt verstaan onder handelaar: de handelaar als bedoeld in artikel 1 van de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.

Artikel 2:67 Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister

  • 1. De handelaar is verplicht aantekening te houden van alle gebruikte of ongeregelde goederen die hij verkoopt of op andere wijze overdraagt, in een doorlopend en een door of namens de burgemeester gewaarmerkt register en daarin vermeldt hij onverwijld:

    • a.

      het volgnummer van de aantekening met betrekking tot het goed;

    • b.

      de datum van verkoop of overdracht van het goed;

    • c.

      een omschrijving van het goed, daaronder begrepen - voorzover dat mogelijk is - soort, merk en nummer van het goed;

    • d.

      de verkoopprijs of andere voorwaarden voor overdracht van het goed;

      e. de naam en het adres van degene die het goed heeft verkregen.

  • 2. De burgemeester is bevoegd vrijstelling te verlenen van deze verplichtingen.

Artikel 2:68 Voorschriften als bedoeld in artikel 437ter van het Wetboek van Strafrecht

De handelaar of een voor hem handelend persoon is verplicht:

  • a.

    de burgemeester binnen drie dagen schriftelijk in kennis te stellen:

    • dat hij het beroep van handelaar uitoefent met vermelding van zijn woonadres en het adres van de bij zijn onderneming behorende vestiging;

    • van een verandering van de onder a, sub 1e, bedoelde adressen;

    • als hij het beroep van handelaar niet langer uitoefent;

    • dat hij enig goed kan verkrijgen dat redelijkerwijs van een misdrijf afkomstig is of voor de rechthebbende verloren is gegaan;

  • b.

    de burgemeester op eerste aanvraag zijn administratie of register ter inzage te geven;

  • c.

    aan de hoofdingang van elke vestiging een kenteken te hebben waarop zijn naam en de aard van de onderneming duidelijk zichtbaar zijn;

  • d.

    een door opkoop verkregen goed gedurende de eerste drie dagen in bewaring te houden in de staat waarin het goed verkregen is.

Artikel 2:69 Vervreemding van door opkoop verkregen goederen

Vervallen

Artikel 2:70 Handel in horecabedrijven

Vervallen

Afdeling 13. Vuurwerk

Artikel 2:71 Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder consumentenvuurwerk: Consumentenvuurwerk waarop het Besluit van 22 januari 2002, houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk (Vuurwerkbesluit) van toepassing is.

Artikel 2:72 Ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk tijdens de verkoopdagen

Het is verboden in de uitoefening van een bedrijf of nevenbedrijf consumentenvuurwerk ter beschikking te stellen dan wel voor het ter beschikking stellen aanwezig te houden, zonder een vergunning van het college van de gemeente waar het bedrijf is of zal worden gevestigd.

Artikel 2:73 Bezigen van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling

  • 1. Het is verboden consumentenvuurwerk te bezigen op een door het college in het belang van de voorkoming van gevaar, schade of overlast aangewezen plaats.

  • 2. Het is verboden consumentenvuurwerk op een openbare plaats te bezigen als dat gevaar, schade of overlast kan veroorzaken.

  • 3. De in het eerste en tweede lid gestelde verboden gelden niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1, van het Wetboek van Strafrecht.

Artikel 2:73a verbod carbid schieten

  • 1.

    Het is verboden in de open lucht carbid te schieten;

  • 2.

    Het verbod in het eerste lid geldt niet buiten de bebouwde kom van 31 december 10.00 uur tot 1 januari van het daaropvolgende jaar 02.00 uur;

  • 3.

    De burgemeester is, met betrekking tot het bepaalde in het tweede lid, bevoegd nadere regels te stellen.

  • 4.

    De artikel is niet van toepassing, voor zover de Wet milieubeheer, de Wet wapens en munitie, de Wet milieugevaarlijke stoffen, de Wet vervoer gevaarlijke stoffen of het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.

Afdeling 14. Drugsoverlast

Artikel 2:74 Drugshandel op straat

Onverminderd het bepaalde in de Opiumwet is het verboden op of aan de weg post te vatten of zich daar heen en weer te bewegen en zich op of aan wegen in of op een voertuig te bevinden of daarmee heen en weer of rond te rijden, met het kennelijke doel om middelen als bedoeld in artikel 2 en 3 van de Opiumwet, of daarop gelijkende waar, al dan niet tegen betaling af te leveren, aan te bieden of te verwerven, daarbij behulpzaam te zijn of daarin te bemiddelen.

Afdeling 15. Bestuurlijke ophouding, veiligheidsrisicogebieden en cameratoezicht op openbare plaatsen

Artikel 2:75 Bestuurlijke ophouding

De burgemeester kan overeenkomstig artikel 154a van de Gemeentewet besluiten tot het tijdelijk doen ophouden van door hem aangewezen groepen van personen op een door hem aangewezen plaats.

Artikel 2:76 Veiligheidsrisicogebieden

De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151b van de Gemeentewet bij verstoring van de openbare orde door de aanwezigheid van wapens, dan wel bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, een gebied, met inbegrip van de daarin gelegen voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven, aanwijzen als veiligheidsrisicogebied.

Artikel 2:77 Cameratoezicht op openbare plaatsen

  • De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151c van de Gemeentewet besluiten tot plaatsing van vaste camera’s voor een bepaalde duur ten behoeve van het toezicht op een openbare plaats.

Hoofdstuk 3. Seksinrichtingen, sekswinkels, straatprostitutie e.d.

Afdeling 1. Begripsbepalingen

Artikel 3:1 Begripsbepalingen

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a.

    prostitutie: het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

  • b.

    prostituee: degene die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

  • c.

    seksinrichting: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische-massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

  • d.

    escortbedrijf: de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon die bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was prostitutie aanbiedt die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend;

  • e.

    sekswinkel: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin hoofdzakelijk goederen van erotisch-pornografische aard aan particulieren plegen te worden verkocht of verhuurd;

  • f.

    exploitant: de natuurlijke persoon of personen of rechtspersoon of rechtspersonen die een seksinrichting of escortbedrijf exploiteert en de tot vertegenwoordiging van die rechtspersoon of rechtspersonen bevoegde natuurlijke persoon of personen;

  • g.

    beheerder: de natuurlijke persoon of personen die de onmiddellijke feitelijke leiding uitoefent in een seksinrichting of escortbedrijf;

  • h.

    bezoeker: degene die aanwezig is in een seksinrichting, met uitzondering van:

    • 1.

      de exploitant;

    • 2.

      de beheerder;

    • 3.

      de prostituee;

    • 4.

      het personeel dat in de seksinrichting werkzaam is;

    • 5.

      toezichthouders die zijn aangewezen op grond van artikel 6.2;

    • 6.

      andere personen wier aanwezigheid in de seksinrichting wegens dringende redenen noodzakelijk is.

Artikel 3:2 Bevoegd bestuursorgaan

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder bevoegd bestuursorgaan: het college of, voorzover het betreft voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven als bedoeld in artikel 174 van de Gemeentewet, de burgemeester.

Artikel 3:3 Nadere regels

Met het oog op de in artikel 3:13 genoemde belangen, kan het college over de uitoefening de bevoegdheden in dit hoofdstuk nadere regels vaststellen.

Afdeling 2. Seksinrichtingen, straatprostitutie, sekswinkels en dergelijke

Artikel 3:4 Seksinrichtingen

  • 1. Het is verboden een seksinrichting of escortbedrijf te exploiteren of te wijzigen zonder vergunning van het bevoegd bestuursorgaan.

  • 2. In de aanvraag om vergunning en in de vergunning wordt in ieder geval vermeld:

    • a.

      de persoonsgegevens van de exploitant;

    • b.

      de persoonsgegevens van de beheerder; en

    • c.

      de aard van de seksinrichting of het escortbedrijf.

Artikel 3:5 Gedragseisen exploitant en beheerder

  • 1. De exploitant en de beheerder:

    • a.

      staat niet onder curatele en is niet ontzet uit de ouderlijke macht of de voogdij;

    • b.

      is niet in enig opzicht van slecht levensgedrag; en

    • c.

      heeft de leeftijd van eenentwintig jaar bereikt.

  • 2. Naast de gestelde eisen in het eerste lid, is de exploitant en de beheerder niet:

    • a.

      met toepassing van de artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht in een psychiatrisch ziekenhuis geplaatst of met toepassing van artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht ter beschikking gesteld;

    • b.

      binnen de laatste vijf jaar onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van zes maanden of meer door de rechter in Nederland, de Nederlandse Antillen of Aruba, dan wel door een andere rechter wegens een misdrijf waarvoor naar Nederlands recht een bevel tot voorlopige hechtenis ingevolge artikel 67, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering is toegelaten;

    • c.

      binnen de laatste vijf jaar bij tenminste twee rechterlijke uitspraken onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke geldboete van 500 euro of meer of tot een andere hoofdstraf als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a van het Wetboek van Strafrecht, wegens dan wel mede wegens overtreding van:

      - bepalingen gesteld bij of krachtens de Drank- en Horecawet, de Opiumwet, de Vreemdelingenwet en de Wet arbeid vreemdelingen;

      - de artikelen 137c tot en met 137g, 140, 240b, 242 tot en met 249, 252, 250a (oud), 273a, 300 tot en met 303, 416, 417, 417bis, 426, 429quater en 453 van het Wetboek van Strafrecht;

      - de artikelen 8 en 162, derde lid, alsmede artikel 6 juncto artikel 8 of juncto artikel 163 van de Wegenverkeerswet 1994;

      - de artikelen 1, onder a, b en d, 13, 14, 27 en 30b van de Wet op de kansspelen;

      - de artikelen 2 en 3 van de Wet op de weerkorpsen;

      - de artikelen 54 en 55 van de Wet wapens en munitie.

  • 3. Met een veroordeling als bedoeld in het tweede lid wordt gelijk gesteld:

    • a.

      vrijwillige betaling van een geldsom als bedoeld in artikel 74, tweede lid onder a van het Wetboek van Strafrecht of artikel 76, derde lid onder a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, tenzij de geldsom minder dan 375 euro bedraagt;

    • b.

      een bevel tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke straf.

  • 4. De periode van vijf jaar, genoemd in het tweede lid, wordt:

    • a.

      bij de weigering van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van beslissing op de aanvraag van de vergunning;

    • b.

      bij de intrekking van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van de intrekking van deze vergunning.

  • 5. De exploitant of de beheerder is binnen de laatste vijf jaar geen exploitant of beheerder geweest van een seksinrichting of escortbedrijf die voor ten minste een maand door het bevoegde bestuursorgaan is gesloten, of waarvan de vergunning bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, is ingetrokken, tenzij aannemelijk is dat hem terzake geen verwijt treft.

Artikel 3:6 Sluitingstijden

  • 1.

    • 1.

      Het is verboden een seksinrichting voor bezoekers geopend te hebben en daarin bezoekers toe te laten of te laten verblijven tussen 00.00 en 06.00 uur:

    • 2.

      Het bevoegd bestuursorgaan kan door middel van een voorschrift als bedoeld in artikel 1:4 voor een afzonderlijke seksinrichting andere sluitingstijden vaststellen.

    • 3.

      Het is bezoekers van een seksinrichting verboden zich daarin te bevinden gedurende de tijd dat die seksinrichting krachtens het eerste lid of tweede lid, dan wel krachtens artikel 3:7, eerste lid, gesloten dient te zijn.

    • 4.

      Het in het eerste tot en met derde lid bepaalde geldt niet voorzover in de daarin geregelde onderwerpen wordt voorzien door de op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften.

Artikel 3:7 Tijdelijke afwijking sluitingstijden; (tijdelijke) sluiting

  • 1. Met het oog op de in artikel 3:13, tweede lid, genoemde belangen of in geval van strijdigheid met de bepalingen in dit hoofdstuk kan het bevoegd bestuursorgaan:

    • a.

      tijdelijk andere dan de krachtens artikel 3:6, eerste of tweede lid, geldende sluitingsuren vaststellen;

    • b.

      van een afzonderlijke seksinrichting al dan niet tijdelijk de gedeeltelijke of algehele sluiting bevelen.

  • 2. Onverminderd het bepaalde in artikel 3:41 van de Algemene wet bestuursrecht, maakt het bevoegd bestuursorgaan het in het eerste lid bedoelde besluit openbaar bekend overeenkomstig artikel 3:42 Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 3:8 Aanwezigheid van en toezicht door exploitant en beheerder

  • 1. Het is verboden een seksinrichting voor bezoekers geopend te hebben, zonder dat de ingevolge artikel 3:4 op de vergunning vermelde exploitant of beheerder in de seksinrichting aanwezig is.

  • 2. De exploitant en de beheerder zien er voortdurend op toe te zien dat in de seksinrichting:

    • a.

      geen strafbare feiten plaatsvinden, waaronder in ieder geval de feiten genoemd in de titels XIV (misdrijven tegen de zeden), XVIII (misdrijven tegen de persoonlijke vrijheid), XX (mishandeling), XXII (diefstal) en XXX (heling) van het Tweede Boek van het Wetboek van Strafrecht, in de Opiumwet en in de Wet wapens en munitie; en

    • b.

      geen prostitutie wordt uitgeoefend door personen in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde.

Artikel 3:9 Straatprostitutie

  • 1. Het is verboden, door handelingen, houding, woord, gebaar of op andere wijze, passanten tot prostitutie te bewegen, uit te nodigen dan wel aan te lokken:

    • a.

      op of aan andere dan door het college aangewezen wegen of gebieden;

    • b.

      gedurende andere dan door het college vastgestelde tijden.

  • 2. Met het oog op de naleving van het in het eerste lid gestelde verbod, kan door politieambtenaren het bevel worden gegeven zich onmiddellijk in een bepaalde richting te verwijderen.

  • 3. Met het oog op de in artikel 3:13, tweede lid, genoemde belangen kan door politieambtenaren aan personen die zich bevinden op de wegen en tijden bedoeld in het eerste lid, het bevel worden gegeven zich onmiddellijk in een bepaalde richting te verwijderen.

  • 4. De burgemeester kan met het oog op de in artikel 3:13, tweede lid, genoemde belangen personen aan wie ten minste eenmaal een bevel is gegeven als bedoeld in het derde lid bij besluit verbieden zich gedurende bepaalde termijn, anders dan in een openbaar middel van vervoer, te bevinden op of aan de wegen en op de tijden bedoeld in het eerste lid.

  • 5. De burgemeester beperkt het in het vierde lid genoemde verbod indien dat in verband met de persoonlijke omstandigheden van betrokkene noodzakelijk is.

  • 6. Het is verboden zich te gedragen in strijd met een door de burgemeester opgelegd verbod als bedoeld in het vierde lid.

Artikel 3:10 Sekswinkels

Het is de rechthebbende op een onroerende zaak verboden daarin een sekswinkel te exploiteren in door het college in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving aangewezen gebieden of delen van de gemeente.

Artikel 3:11 Tentoonstellen, aanbieden en aanbrengen van erotisch-pornografische goederen, afbeeldingen en dergelijke

  • 1. Het is de rechthebbende op een onroerende zaak verboden daarin of daarop goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen van erotisch-pornografische aard openlijk ten toon te stellen, aan te bieden of aan te brengen:

    • a.

      indien het bevoegd bestuursorgaan aan de rechthebbende heeft bekendgemaakt dat de wijze van tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen daarvan, de openbare orde of de woon- en leefomgeving in gevaar brengt;

    • b.

      anders dan overeenkomstig de door het bevoegd bestuursorgaan in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving gestelde regels.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing op het tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen van goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen, die dienen tot het openbaren van gedachten en gevoelens als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Grondwet.

Afdeling 3. Beslissingstermijn; weigeringsgronden

Artikel 3:12 Beslissingstermijn

  • 1. Het bevoegd bestuursorgaan neemt het besluit op de aanvraag om vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, binnen twaalf weken na de dag waarop de aanvraag ontvangen is.

  • 2. Het bevoegd bestuursorgaan kan zijn besluit voor ten hoogste twaalf weken verdagen.

Artikel 3:13 Weigeringsgronden

  • 1. De vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, wordt geweigerd indien:

    • a.

      de exploitant of de beheerder niet voldoet aan de in artikel 3:5 gestelde eisen;

    • b.

      de vestiging of de exploitatie van de seksinrichting of het escortbedrijf in strijd is met een geldend bestemmingsplan, stadsvernieuwingsplan of leefmilieuverordening;

    • c.

      er aanwijzingen zijn dat in de seksinrichting of het escortbedrijf personen werkzaam zijn of zullen zijn in strijd met artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht of met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde.

  • 2. In afwijking van artikel 1:8 kan de vergunning als bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, dan wel de aanwijzing of vaststelling bedoeld in artikel 3:9, eerste lid, worden geweigerd:

    • a.

      in het belang van de openbare orde;

    • b.

      in het belang van het voorkomen of beperken van overlast;

    • c.

      in het belang van het woon- en leefklimaat;

    • d.

      in het belang van de veiligheid van personen of goederen;

    • e.

      in het belang van de verkeersveiligheid of verkeersveiligheid;

    • f.

      in het belang van de gezondheid of zedelijkheid;

    • g.

      in het belang van de arbeidsomstandigheden van de prostituee.

Afdeling 4. Beëindiging exploitatie; wijziging beheer

Artikel 3:14 Beëindiging exploitatie

  • 1. De vergunning vervalt zodra de ingevolge artikel 3:4 op de vergunning vermelde exploitant, de exploitatie van de seksinrichting of het escortbedrijf feitelijk heeft beëindigd.

  • 2. Binnen een week na de feitelijke beëindiging van de exploitatie, geeft de exploitant daarvan schriftelijk kennis aan het bevoegd bestuursorgaan.

Artikel 3:15 Wijziging beheer

  • 1. Indien een beheerder als bedoeld in artikel 3:4, tweede lid, onder b, het beheer in de seksinrichting of het escortbedrijf feitelijk heeft beëindigd, geeft de exploitant daarvan binnen een week na de feitelijke beëindiging van het beheer schriftelijk kennis aan het bevoegd bestuursorgaan.

  • 2. Het beheer kan worden uitgeoefend door een nieuwe beheerder, indien het bevoegd bestuursorgaan op aanvraag van de exploitant heeft besloten de verleende vergunning overeenkomstig de wijziging in het beheer te wijzigen. Het bepaalde in artikel 3:13, eerste lid, aanhef en onder a, is van overeenkomstige toepassing.

  • 3. In afwachting van het besluit bedoeld in het tweede lid, kan het beheer worden uitgeoefend door een nieuwe beheerder zodra de exploitant een aanvraag als bedoeld in het tweede lid heeft ingediend, totdat over de aanvraag is besloten.

Afdeling 5. Overgangsbepaling

Artikel 3:16 Overgangsbepaling

  • 1. Op het exploiteren van een bestaande seksinrichting of escortbedrijf is het gestelde in artikel 3:4, eerste lid, niet van toepassing:

    • a.

      gedurende acht weken na het in werking treden daarvan;

    • b.

      na afloop van de onder a gestelde termijn, indien de exploitant binnen deze termijn een aanvraag om vergunning als bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, heeft ingediend, totdat op die aanvraag door het bevoegd bestuursorgaan een besluit is genomen.

  • 2. Gedurende de periode bedoeld in het eerste lid, kan het bevoegd bestuursorgaan met het oog op de in artikel 3:13, tweede lid, genoemde belangen de exploitant aanschrijven tot het treffen van in die aanschrijving vermelde voorzieningen.

Hoofdstuk 4. Bescherming van het milieu en het natuurschoon en zorg voor het uiterlijk aanzien van de gemeente

Afdeling 1. Geluidhinder en verlichting

Artikel 4:1 Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    Besluit: het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer;

  • b.

    inrichting: inrichting type A of type B als bedoeld in het Besluit;

  • c.

    houder van een inrichting: degene die als eigenaar, bedrijfsleider, beheerder of anderszins een inrichting drijft;

  • d.

    collectieve festiviteit: festiviteit die niet specifiek aan één of een klein aantal inrichtingen is verbonden;

  • e.

    incidentele festiviteit: festiviteit of activiteit die gebonden is aan één of een klein aantal inrichtingen;

  • f.

    geluidsgevoelige gebouwen: woningen en gebouwen die op grond van artikel 1 van de Wet Geluidhinder worden aangemerkt als geluidsgevoelige gebouwen met uitzondering van gebouwen behorende bij de betreffende inrichting;

  • g.

    geluidsgevoelige terreinen: terreinen die op grond van artikel 1 van de Wet geluidhinder worden aangemerkt als geluidsgevoelige terreinen met uitzondering van terreinen behorende bij de betreffende inrichting;

  • h.

    onversterkte muziek: muziek die niet elektronisch is versterkt.

Artikel 4:2 Aanwijzing collectieve festiviteiten

    • 1.

      De geluidsnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit en artikel 4:5 van deze verordening gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.

    • 2.

      De voorwaarden met betrekking tot de verlichting ten behoeve van sportbeoefening in de buitenlucht als bedoeld in artikel 4.113, eerste lid, van het Besluit gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.

    • 3.

      In een aanwijzing als bedoeld in het eerste en tweede lid, kan het college bepalen dat de aanwijzing geldt in de gehele gemeente of in slechts één of meer delen daarvan.

    • 4.

      Het college maakt de aanwijzing ten minste vier weken voor het begin van een nieuw kalenderjaar bekend.

    • 5.

      Het college kan wanneer een collectieve festiviteit redelijkerwijs niet te voorzien was, een festiviteit terstond als collectieve festiviteit als bedoeld in het eerste lid aanwijzen.

Artikel 4:3 Kennisgeving incidentele festiviteiten

    • 1.

      Het is een inrichting toegestaan maximaal twaalf incidentele festiviteiten per kalenderjaar te houden waarbij de geluidsnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit en artikel 4:5 van deze verordening niet van toepassing zijn, mits de houder van de inrichting ten minste twee weken voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.

    • 2.

      Het is een inrichting toegestaan om tijdens maximaal twaalf incidentele festiviteiten per kalenderjaar de verlichting langer aan te houden ten behoeve van sportactiviteiten waarbij artikel 4.113, eerste lid, van het Besluit niet van toepassing is, mits de houder van de inrichting ten minste tien werkdagen voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.

    • 3.

      Het college stelt een formulier vast voor het doen van een kennisgeving.

    • 4.

      De kennisgeving wordt geacht te zijn gedaan wanneer het formulier, volledig en naar waarheid ingevuld, tijdig is ingeleverd op de plaats op dat formulier vermeld.

    • 5.

      De kennisgeving wordt tevens geacht te zijn gedaan wanneer het college op verzoek van de houder van een inrichting een incidentele festiviteit, die redelijkerwijs niet te voorzien was, terstond toestaat.

Artikel 4:4 Verboden incidentele festiviteiten

Vervallen

Artikel 4:5 Onversterkte muziek

  • 1. Bij het ten gehore brengen van onversterkte muziek, zoals bedoeld in artikel 2.18 lid f en lid 5 van het Besluit binnen inrichtingen is de onder c. opgenomen tabel van toepassing.

    • a.

      de in de tabel aangegeven waarden binnen in- of aanpandige gevoelige gebouwen gelden niet indien de gebruiker van deze gevoelige gebouwen geen toestemming geeft voor het in redelijkheid uitvoeren of doen uitvoeren van geluidsmetingen;

    • b.

      de in de tabel aangegeven waarden op de gevel gelden ook bij gevoelige terreinen op de grens van het terrein;

    • c.

      de waarden in in- en aanpandige gevoelige gebouwen, voor zover het woningen betreft, gelden in geluidsgevoelige ruimten en verblijfsruimten;

    • d.

      bij het bepalen van de geluidsniveaus zoals vermeld in de tabel wordt geen bedrijfsduurcorrectie toegepast.

    • e.

      Tabel

     

    7.00 – 19.00 uur

    19.00 – 23.00 uur

    23.00 – 7.00 uur

    LAr,LT op de gevel van gevoelige gebouwen

    50 dB(A)

    45 dB(A)

    40 dB(A)

    LAr,LT in in- en aanpandige gevoelige gebouwen

    35 dB(A)

    30 dB(A)

    25 dB(A)

    LAmax op de gevel van gevoelige gebouwen

    70 dB(A)

    65 dB(A)

    60 dB(A)

    LAmax in in- en aanpandige gevoelige gebouwen

    55 dB(A)

    50 dB(A)

    45 dB(A)

  • 2. Het college kan geluidsnormen stellen die afwijken van de in lid 1 genoemde waarden.

  • 3. Indien versterkte elementen worden gecombineerd met onversterkte elementen, wordt het hele samenspel beschouwd als versterkte muziek en is het Besluit van toepassing.

    4. Het eerste lid geldt niet indien artikel 4:2 of artikel 4:3 van deze verordening van toepassing is.

Artikel 4:6 Overige geluidhinder

  • 1. Het is verboden buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer of het Besluit toestellen of geluidsapparaten in werking te hebben of handelingen te verrichten op een zodanige wijze dat voor een omwonende of voor de omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt.

  • 2. Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

  • 3. Het verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet geluidhinder, de Zondagswet, de Wet openbare manifestaties, het Vuurwerkbesluit of de Provinciale milieuverordening.

Afdeling 2. Afvalstoffen

Artikel 4.7 Begripsomschrijvingen

  • 1.

    In deze afdeling wordt verstaan onder:

    • a.

      wet: de Wet milieubeheer;

    • b.

      straatafval: huishoudelijke afvalstoffen van zeer beperkte omvang en gewicht, zoals proppen, papier, plastic bekertjes en blikjes, niet zijnde klein chemisch afval (kca), ontstaan buiten een perceel;

    • c.

      inzamelen: de activiteiten gericht op het ophalen of innemen van afvalstoffen die binnen de gemeente ter inzameling worden aangeboden;

    • d.

      ter inzameling aanbieden: de wijzen van overdragen van afvalstoffen aan een inzamelende persoon of instantie, inclusief het achterlaten van afvalstoffen in daartoe door of vanwege de inzamelende persoon of instantie geplaatste inzamelmiddelen of –voorzieningen of op een daartoe ter beschikking gestelde plaats.

    • e.

      inzamelmiddel: een voor de inzameling van afvalstoffen bestemd hulp en/of bewaarmiddel, bijvoorbeeld een huisvuilzak, minicontainer, afvalemmer, kca-box;

    • f.

      inzamelvoorziening: een voor de inzameling van afvalstoffen bestemd(e) bewaarmiddel of –plaats, bijvoorbeeld een verzamelcontainer, wijkcontainer, brengdepot;

    • g.

      gebruiker van een perceel: degene die in de gemeente feitelijk gebruik maakt van een perceel ten aanzien waarvan ingevolge artikel 10.11 van de Wet milieubeheer een verplichting tot het inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen geldt;

    • h.

      wegen: alle voor het openbaar verkeer openstaande wegen of paden met inbegrip van de daarin liggende bruggen en duikers en de tot die wegen behorende paden en bermen of zijkanten;

    • i.

      motorrijtuigen: alle voertuigen, bestemd om anders dan langs spoorstaven te worden voortbewogen uitsluitend of mede door meganische kracht, op of aan het voertuig zelf aanwezig dan wel door elektrische tractie met stroomtoevoer van elders.

  • 2.

    Het college kan een omschrijving vaststellen van de categorieën huishoudelijke afvalstoffen als bedoeld in artikel 4.9.

 

HET ZICH ONTDOEN VAN HUISHOUDELIJKE AFVALSTOFFEN

Artikel 4.8 Inzameldienst

  • 1.

    Als inzameldienst, belast met het ter uitvoering van de wet, de provinciale milieuverordening en deze afdeling inzamelen van afvalstoffen wordt aangewezen: SITA te Utrecht en de afdeling Omgevingsbeheer van de gemeente Renswoude.

  • 2.

    Naast de in het eerste lid genoemde inzameldienst kan het college personen of instanties aanwijzen die zijn belast met het ter uitvoering van de wet, de provinciale milieuverordening en deze afdeling afzonderlijk inzamelen van categorieën huishoudelijke afvalstoffen.

Artikel 4.9 Afzonderlijke inzameling

Door de inzameldienst of de krachtens artikel 4.8, tweede lid aangewezen personen of instanties worden de volgende categorieën huishoudelijke afvalstoffen afzonderlijk ingezameld:

  • a.

    groente-, fruit- en tuinafval;

  • b.

    oud papier en karton;

  • c.

    verpakkingsglas;

  • d.

    textiel;

  • e.

    klein chemisch afval;

  • f.

    wit- en bruingoed;

  • g.

    asbest;

  • h.

    grof tuinafval;

  • i.

    huishoudelijk restafval;

  • j.

    grof huishoudelijk restafval.

 

Artikel 4.10 Inzamelmiddelen en –voorzieningen

  • 1.

    De inzameling kan plaatsvinden via:

    • a.

      een inzamelmiddel voor de gebruiker van een perceel;

    • b.

      een inzamelvoorziening voor de gebruikers van een aantal percelen;

  • a.

    een inzamelvoorziening op wijkniveau;

  • b.

    een brengdepot op lokaal of regionaal niveau.

  • 2.

    Het college kan aanwijzen via welk(e) inzamelmiddel of –voorziening de inzameling van een bepaalde categorie huishoudelijke afvalstoffen ten behoeve van de gebruiker van een perceel plaatsvindt.

 

Artikel 4.11 Frequentie van inzamelen bij elk perceel

  • 1.

    Huishoudelijk restafval wordt tenminste een maal per 14 dagen bij elk perceel ingezameld.

  • 2.

    In afwijking van het in het eerste lid bepaalde wordt huishoudelijk restafval in het buitengebied een maal per week bij elk perceel ingezameld.

  • 3.

    In afwijking van het in het eerste lid bepaalde wordt huishoudelijk restafval bij hoogbouw niet bij elke perceel ingezameld.

  • 4.

    Groente-, fruit- en tuinafval wordt tenminste eenmaal per 14 dagen afzonderlijk bij elk perceel ingezameld.

  • 5.

    In afwijking van het in het vierde lid bepaalde wordt groente- fruit- en tuinafval niet afzonderlijk ingezameld in het buitengebied.

  • 6.

    In afwijking van het in het vierde lid bepaalde wordt groente-, fruit- en tuinafval bij hoogbouw niet afzonderlijk bij elk perceel ingezameld.

  • 7.

    Het college kan de frequentie van inzameling vaststellen van de overige categorieën huishoudelijke afvalstoffen die afzonderlijk in aangewezen delen van de gemeente bij elk perceel worden ingezameld.

Artikel 4.12 Inzamelverbod huishoudelijke afvalstoffen behoudens vergunning

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het college huishoudelijke afvalstoffen in te zamelen.

  • 2.

    De vergunning kan worden geweigerd in het belang van een doelmatige verwijdering van huishoudelijke afvalstoffen.

  • 3.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor de inzameldienst of de krachtens artikel 4.8, tweede lid aangewezen personen of instanties.

 

TER INZAMELING AANBIEDEN VAN HUISHOUDELIJKE AFVALSTOFFEN

Artikel 4.13 Verbod op het ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen aan anderen

  • 1.

    Het is verboden huishoudelijke afvalstoffen ter inzameling aan te bieden aan een ander dan de inzameldienst, de krachtens artikel 4.8, tweede lid aangewezen personen of instanties en degenen aan wie krachtens artikel 4.12 een vergunning is verleend.

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet indien huishoudelijke afvalstoffen ter inzameling worden aangeboden aan personen of instanties die bij of krachtens de wet een inzamelplicht hebben gekregen.

 

 

Artikel 4.14 Verbod op het ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen door anderen dan de gebruikers van percelen

 

  • 1.

    Het is anderen dan gebruikers van percelen verboden om huishoudelijke afvalstoffen ter inzameling aan te bieden aan de inzameldienst of de krachtens artikel 4.8 tweede lid aangewezen personen of instanties.

  • 2.

    Het college kan besluiten dat het aan anderen dan gebruikers van percelen verboden is om huishoudelijke afvalstoffen ter inzameling aan te bieden aan de houder van een vergunning als bedoeld in artikel 4.12.

  

Artikel 4.15 Afzonderlijk ter inzameling aanbieden

  • 1.

    Het is verboden om de volgende categorieën huishoudelijke afvalstoffen anders dan afzonderlijk ter inzameling aan te bieden:

    • a.

      klein chemisch afval;

    • b.

      glas;

    • c.

      oud papier en karton;

    • d.

      textiel;

    • e.

      wit- en bruingoed;

  • 2.

    Het college kan aanwijzen aan welke personen of instanties de in het eerste lid aangewezen categorieën huishoudelijke afvalstoffen moeten worden aangeboden.

  • 3.

    Het is verboden de aangewezen categorieën huishoudelijke afvalstoffen aan te bieden aan anderen dan de krachtens het tweede lid aangewezen personen of instanties.

 

 

Artikel 4.16 Ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen via een inzamelmiddel voor de gebruiker van een perceel

  • 1.

    Indien voor de gebruiker van een perceel voor een bepaalde categorie huishoudelijke afvalstoffen krachtens artikel 4.10, tweede lid, een inzamelmiddel is aangewezen, is het voor die gebruiker verboden de betreffende afvalstoffen anders aan te bieden dan via het daartoe aangewezen inzamelmiddel.

  • 2.

    Het is verboden andere categorieën huishoudelijke afvalstoffen via een inzamelmiddel voor de gebruiker van een perceel aan te bieden, dan de categorie waarvoor dit inzamelmiddel krachtens artikel 4.10, tweede lid, is bestemd.

  • 3.

    Het college kan regels stellen omtrent de plaatsen en wijzen waarop huishoudelijke afvalstoffen via een inzamelmiddel ter inzameling moeten worden aangeboden.

  • 4.

    Het is verboden huishoudelijke afvalstoffen op andere plaatsen en wijzen ter inzameling aan te bieden dan volgens dit artikel is bepaald.

  • 5.

    Het college kan regels stellen met betrekking tot het maximale gewicht van de afvalstoffen per inzamelmiddel en het maximale aantal inzamelmiddelen dat per keer kan worden aangeboden.

  • 6.

    Indien van gemeentewege een inzamelmiddel aan de gebruiker van een perceel is verstrekt, kan het college regels stellen omtrent het gebruik en het reinigen daarvan.

  • 7.

    Indien het inzamelmiddel niet van gemeentewege is verstrekt, kan het college eisen stellen aan het te gebruiken inzamelmiddel.

  • 8.

    Het is aan anderen dan de gebruiker van een perceel aan wie krachtens artikel 4.10, tweede lid, een inzamelmiddel is toegewezen, verboden hun afvalstoffen ter inzameling aan te bieden via dit inzamelmiddel.

 

 

Artikel 4.17 Ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen via een inzamelvoorziening ten behoeve van een groep percelen

 

  • 1.

    Indien voor de gebruiker van een perceel voor een bepaalde categorie huishoudelijke afvalstoffen krachtens artikel 4.10, tweede lid, mede ten behoeve van zijn perceel een inzamelvoorziening is aangewezen, is het voor de gebruiker verboden de betreffende afvalstoffen anders aan te bieden dan via de betreffende inzamelvoorziening.

  • 2.

    Het is verboden andere categorieën huishoudelijke afvalstoffen via een inzamelvoorziening voor een aantal percelen aan te bieden, dan de categorie waarvoor deze inzamelvoorziening krachtens artikel 4.10, tweede lid is bestemd.

  • 3.

    Het college kan regels stellen ten aanzien van de wijzen waarop huishoudelijke afvalstoffen via een inzamelvoorziening ten behoeve van een groep percelen moet worden aangeboden.

  • 4.

    Het is verboden huishoudelijke afvalstoffen op andere wijzen aan te bieden via een inzamelvoorziening ten behoeve van een groep percelen dan krachtens dit artikel is bepaald.

  • 5.

    Het is voor anderen dan de gebruiker van percelen voor wie krachtens artikel 4.10, tweede lid, een inzamelvoorziening is aangewezen, verboden huishoudelijke afvalstoffen aan te bieden via deze inzamelvoorziening.

 

Artikel 4.18 Ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen via inzamelvoorzieningen op wijkniveau

 

  • 1.

    Het verbod in artikel 4.16, vierde lid en artikel 4.17, vierde lid, geldt niet voor het aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen via inzamelvoorzieningen op wijkniveau conform krachtens dit artikel is bepaald.

  • 2.

    Het is verboden andere categorieën huishoudelijke afvalstoffen via een inzamelvoorziening op wijkniveau aan te bieden dan de categorie waarvoor de inzamelvoorziening krachtens artikel 4.10, tweede lid, is bestemd.

  • 3.

    Het college kan regels stellen omtrent de wijzen waarop huishoudelijke afvalstoffen ter inzameling kunnen worden aangeboden via een inzamelvoorziening op wijkniveau.

  • 4.

    Het is verboden huishoudelijke afvalstoffen op andere wijzen via een inzamelvoorziening op wijkniveau ter inzameling aan te bieden dan krachtens het derde lid is bepaald.

 

 

Artikel 4.19 Ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen via een brengdepot op lokaal of regionaal niveau

 

  • 1.

    Het verbod in artikel 4.16, vierde lid en artikel 4.17, vierde lid, geldt niet voor het aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen via een brengdepot op lokaal of regionaal niveau conform krachtens dit artikel is bepaald.

  • 2.

    Het is verboden andere categorieën huishoudelijke afvalstoffen via een brengdepot op lokaal of regionaal niveau aan te bieden dan de categorie waarvoor het brengdepot krachtens artikel 4.10 is bestemd.

  • 3.

    Het college kan regels stellen omtrent de wijzen waarop huishoudelijke afvalstoffen ter inzameling kunnen worden aangeboden bij het brengdepot op lokaal of regionaal niveau.

  • 4.

    Het is verboden huishoudelijke afvalstoffen op andere wijzen via een brengdepot op lokaal of regionaal niveau ter inzameling aan te bieden dan krachtens het derde lid is bepaald.

 

Artikel 4.20  Ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen zonder inzamelmiddel

 

  • 1.

    Het college kan categorieën huishoudelijke afvalstoffen aanwijzen die zonder inzamelmiddel als bedoeld in artikel 4.10 van deze verordening te inzameling moeten worden aangeboden.

  • 2.

    Het college kan regels stellen omtrent de wijzen waarop krachtens het eerste lid aangewezen categorieën huishoudelijke afvalstoffen ter inzameling moeten worden aangeboden.

  • 3.

    Het is verboden de in het eerste lid bedoelde huishoudelijke afvalstoffen op andere wijzen ter inzameling aan te bieden dan krachtens dit artikel is bepaald.

 

Artikel 4.21 Dagen en tijden voor het ter inzameling aanbieden

  • 1.

    Het college stelt de dagen en tijden vast waarop huishoudelijke afvalstoffen ter inzameling kunnen worden aangeboden.

  • 2.

    Het is verboden huishoudelijke afvalstoffen op andere dagen en tijden ter inzameling aan te bieden dan krachtens het eerste lid is bepaald.

 

 

Artikel 4.22 Het in bijzondere gevallen ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen

In afwijking van hetgeen in deze paragraaf is bepaald kan het college regels stellen omtrent het in bijzondere gevallen ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen aan de inzameldienst of krachtens artikel 4.8, tweede lid, aangewezen personen of instanties.

INZAMELING VAN ANDERE CATEGORIEEN VAN AFVALSTOFFEN

Artikel 4.23     Inzamelverbod andere categorieën afvalstoffen behoudens vergunning

  • 1.

    Het college kan andere categorieën van afvalstoffen dan huishoudelijke afvalstoffen aanwijzen waarvoor geldt dat het verboden is ze in te zamelen zonder vergunning van het college.

  • 2.

    Het college kan aan de in het eerste lid bedoelde vergunning voorschriften verbinden met het oog op de doelmatige verwijdering van afvalstoffen.

  • 3.

    De vergunning kan worden geweigerd in het belang van de doelmatige verwijdering van afvalstoffen.

Artikel 4.24 Inzameling andere categorieën afvalstoffen door de inzameldienst

Het college kan andere categorieën van afvalstoffen dan huishoudelijke afvalstoffen aanwijzen die door de inzameldienst worden ingezameld.

 

Artikel 4.25 Ter inzameling aanbieden van andere categorieën afvalstoffen aan

de inzameldienst

 

  • 1.

    Het is verboden andere categorieën van afvalstoffen dan huishoudelijke afvalstoffen aan te bieden aan de inzameldienst.

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor die categorieën afvalstoffen die zijn aangewezen krachtens artikel 4.24, voor zover degene die gebruik maakt van de inzameling door de inzameldienst voldoet aan de daarmee ontstane belastingplicht op grond van de verordening reinigingsheffingen.

  • 3.

    Het college kan regels stellen omtrent de dagen, tijden, wijzen en plaatsen waarop de in artikel 4.24 bedoelde afvalstoffen aan de inzameldienst ter inzameling kunnen worden aangeboden.

  • 4.

    Het is verboden afvalstoffen die zijn aangewezen krachtens artikel 4.24 ter inzameling aan te bieden in strijd met hetgeen krachten dit artikel is bepaald.

  • 5.

    Het in dit artikel bepaalde geldt niet voor zover de Wet Milieubeheer, de Destructiewet of de Provinciale Milieuverordening van toepassing is.

 

Afdeling 3 Destructie

Artikel 4.26 Begripsomschrijving

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    wet: de Destructiewet;

  • b.

    aangifteplichtige: degene die als eigenaar of houder van destructiemateriaal ingevolge de wet verplicht is daarvan aangifte te doen;

  • c.

    destructiemateriaal: dode honden, dode katten en het krachtens artikel 2, tweede lid, van de wet aangewezen dierlijk afval.

Artikel 4.27 Verzamelplaats

Het college wijst een verzamelplaats aan, waar het destructiemateriaal in ontvangst wordt genomen.

Artikel 4.28 Aangifte door aangifteplichtige

De aangifteplichtige is gehouden uiterlijk op de eerste werkdag, die volgt op de dag waarop het destructiemateriaal is ontstaan, het materiaal te vervoeren naar de verzamelplaats en het daar af te geven en af te staan.

Artikel 4.29 Bewaring door aangifteplichtige

Tot het tijdstip van afgifte is de aangifteplichtige gehouden het destructiemateriaal zodanig te bewaren dat vermenging met ander materiaal wordt voorkomen.

Artikel 4.30 Toepassing artikelen 4.28 en 4.29

De artikelen 4.28 en 4.29 vinden geen toepassing voor zover artikel 6 van het Destructiebesluit van toepassing is.

Afdeling 4 Lozing en riolering

Artikel 4.31 Begripsomschrijvingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    afvalwater: te lozen water, waarin al dan niet afvalstoffen als bedoeld onder B voorkomen.

  • b.

    afvalstoffen: afvalstoffen, verontreinigende of schadelijke stoffen, in welke vorm ook, als bedoeld in artikel 1 van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren;

  • c.

    riolering: het gemeentelijk rioleringstelsel, met inbegrip van de daartoe behorende rioolgemalen en persleidingen en andere openbare werken en installaties van overeenkomstige aard, uitgezonderd straatkolken en particuliere aansluitingen;

  • d.

    waterbeheer: de beheerder van een rioolwaterzuiveringsinstallatie of van enig ander werk waarop de riolering is aangesloten, dan wel het gezag dat bevoegd is tot het verlenen, weigeren, wijzigen of intrekken van een vergunning als bedoeld in artikel 1 van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren, tot het brengen van afvalstoffen, verontreinigende of schadelijke stoffen in het oppervlaktewater waarop de riolering uitkomt;

  • e.

    werk: vast aanwezige voorziening, waarmee stoffen direct of indirect in de riolering kunnen worden gebracht;

  • f.

    inrichting: elke door de mens bedrijfsmatig of in omvang alsof zij bedrijfsmatig was, ondernomen activiteit die binnen zekere begrenzing pleegt te worden verricht.

 

Artikel 4.32 Verbod te lozen op een straatkolk

  • 1.

    Het is verboden afvalwater op afvalstoffen met gebruikmaking van een straatkolk of een inspectieput te lozen op de riolering.

  • 2.

    Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op de lozing op een straatkolk die in het kader van normaal huishoudelijk gebruik op een straatkolk plaatsvindt.

  • 3.

    Het college kan van het verbod in het eerste lid ontheffing verlenen.

 

 

BEPALINGEN TER UITVOERING VAN DE DOOR DE WATERBEHEERDER AAN

DE GEMEENTE GEGEVEN VOORSCHRIFTEN

Artikel 4.33 Vergunningplicht

  • 1.

    Het is verboden een inrichting die door middel van een werk afvalwater of afvalstoffen op de riolering kan lozen of loost zonder daartoe verleende vergunning van het college:

    • a.

      op te richten of in werking te hebben;

    • b.

      uit te breiden of te wijzigen voor zover dit kan leiden tot een wijziging van de samenstelling, eigenschappen of hoeveelheden van het te lozen afvalwater of de te lozen afvalstoffen, dan wel tot een wijziging van de tijdsduur van de lozing.

  • 2.

    Het verbod in het eerste lid geldt niet voor inrichtingen die behoren tot een door het college aangewezen categorie, waarvoor door het college nadere regels zijn gesteld. Van het oprichten, het in werking hebben of het uitbreiden dan wel wijzigen geeft degene die de inrichting drijft kennis volgens de regels van artikel 4.34.

  • 3.

    Het verbod in het eerste lid geldt niet voor inrichtingen waarvan de lozing uitsluitend bestaat uit met huishoudelijk afvalwater overeenkomend bedrijfsafvalwater.

  • 4.

    Het bepaalde in het eerste lid geldt niet voor inrichtingen die bij algemene maatregel van bestuur zijn aangewezen op grond van artikel 1, tweede lid van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren.

 

Artikel 4.34 Kennisgevingsplicht

  • 1.

    Degene die voornemens is een inrichting op te richten, behorende tot een door het college krachtens artikel 4.33, tweede lid, aangewezen categorie, moet hiervan 8 weken voor het oprichten aan het college schriftelijk kennis geven met inachtneming van hetgeen hierna daaromtrent bepaald is.

  • 2.

    Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing met betrekking tot het uitbreiden of wijzigen van een inrichting behorende tot een door het college krachtens artikel 4.33, tweede lid aangegeven categorie voor zover dit kan leiden tot een wijziging van de samenstelling, eigenschappen of hoeveelheid van het te lozen afvalwater of de te lozen afvalstoffen, dan wel een wijziging van de tijdsduur van de lozing.

  • 3.

    Een kennisgeving als bedoeld in het eerste en tweede lid wordt ondertekend en ingediend door degene die de inrichting drijft.

  • 4.

    Kennisgevingen als bedoeld in het eerste en tweede lid worden schriftelijk ingediend in tweevoud en bevatten in elk geval:

    • a.

      naam en adres van degene die de inrichting drijft;

    • b.

      een opgave van de wijze van lozen, waaronder een nauwkeurige opgave van hemel- en afvalwaterstromen binnen de inrichting alsmede een nauwkeurige karakterisering van het te lozen afvalwater of de te lozen afvalstoffen naar samenstelling, eigenschappen en hoeveelheden;

    • c.

      de maatregelen die zijn of zullen worden getroffen om de belasting van het milieu die de lozing kan veroorzaken, te voorkomen of te beperken.

  • 5.

    Het college is bevoegd nadere regels te stellen met betrekking tot de inhoud van de kennisgeving en daarbij over te leggen bescheiden.

  • 6.

    Het bepaalde in eerste en tweede lid geldt niet voor inrichtingen die bij algemene maatregel van bestuur zijn aangewezen op grond van artikel 1, tweede lid van Wet verontreiniging oppervlaktewateren.

Artikel 4.35 Nadere regels en voorschriften

  • 1.

    Voor inrichtingen waarvoor de kennisgevingplicht als bedoeld in artikel 4.34 eerste en tweede lid van toepassing is, gelden de nadere regels opgenomen in het besluit van het college, krachtens artikel 4.33, tweede lid.

  • 2.

    Het college kan met betrekking tot inrichtingen als bedoeld in het eerste lid, voorschriften opleggen ter uitvoering van de door de waterbeheerder aan de gemeente gegeven voorschriften.

  • 3.

    Het college kan lozing vanuit een inrichting, als bedoeld in het eerste lid, verbieden indien voorschriften redelijkerwijze de uitvoering van de door de waterbeheerder aan de gemeente gegeven voorschriften niet kunnen waarborgen.

Artikel 4.36 Verbodsbepalingen

Het is degene bedoeld in artikel 4.34, eerste en twee lid, verboden een inrichting die door middel van een werk afvalwater of afvalstoffen op de riolering kan lozen of loost op te richten, in werking te hebben, uit te breiden of te wijzigen, voor zover dit kan leiden tot een wijziging van de samenstelling, eigenschappen of hoeveelheid van het te lozen afvalwater of de te lozen afvalstoffen, dan wel een wijziging van de tijdsduur van de lozing:

  • a.

    zonder de kennisgeving gedaan op grond van artikel 4.4.34;

  • b.

    in afwijking van de bij de kennisgeving verstrekte gegevens;

  • c.

    in strijd met de nadere regels die krachtens artikel 4.35, eerste lid, van toepassing zijn;

  • d.

    in strijd met de voorschriften die het college krachtens artikel 4.35, tweede lid, hebben opgelegd.

Artikel 4.37 Vangnetbepaling

Onverminderd het bepaalde in de artikelen 4.32 tot en met 4.36 is het verboden op de riolering op enigerlei wijze afvalwater te lozen dat, of afvalstoffen te lozen die door samenstelling, eigenschappen of hoeveelheid:

  • a.

    gevaar, schade of hinder kunnen opleveren voor de rioolwaterzuiveringsinstallatie of enig ander werk dat de waterbeheerder in beheer heeft en waarop de riolering is aangesloten of voor de goede werking daarvan;

  • b.

    schadelijk of verontreinigend kunnen zijn voor het ontvangen van oppervlaktewater.

BEPALINGEN TER BESCHERMING VAN DE RIOLERING EN DE GOEDE WERKING DAARVAN

Artikel 4.38 Algemene regels

  • 1.

    Onverminderd het bepaalde in de artikelen 4.32 tot en met 4.37 is het verboden op de riolering op enigerlei wijze afvalwater te lozen dat of afvalstoffen te lozen die door samenstelling, eigenschappen of hoeveelheid:

    • a.

      gevaar, schade of hinder kan (kunnen) opleveren voor de riolering, dan wel de goede werking daarvan, of voor de daarop aangeslotenen;

    • b.

      een nadelige invloed kan (kunnen) hebben op de verwerking van het uit het riool te verwijderen slib.

  • 2.

    Het is in het bijzonder verboden op de riolering afvalwater of afvalstoffen te lozen:

    • a.

      met een temperatuur van meer dan 30ºC;

    • b.

      met een zuurgraad, uitgedrukt in waterstofionenexponent (PH) lager dan 6,5 of hoger dan 10,0 alsmede zuren en basen die niet in water zijn opgelost;

    • c.

      met sulfaatconcentratie van meer dan 300 mg per liter;

    • d.

      dat (die) verstoppingen of beschadigingen van de riolering of daarmee verbonden installaties kan (kunnen) veroorzaken;

    • e.

      dat (die) worden versneden door middel van versnijdende apparatuur, tenzij het stoffen betreft die ook zonder te zijn versneden geloosd mogen worden;

    • f.

      dat (die) brand- of explosie kan (kunnen) veroorzaken;

    • g.

      dat (die) stankoverlast kan (kunnen) veroorzaken;

    • h

      dat (die) voorafgaande aan de lozing door een beerput, rottingsput of septictank is (zijn) geleid.

  • 3.

    Het is verboden op een regenwaterriool op enigerlei wijze ander afvalwater te lozen dan niet-verontreinigd hemelwater.

  • 4.

    Ten behoeve van controle op lozingen dienen een of meer doelmatige controlevoorzieningen te zijn aangebracht.

  • 5.

    Het in het tweede lid, sub a tot en met c en vierde lid bepaalde geldt niet voor het lozen van afvalwater of afvalstoffen in het kader van het normale huishoudelijke gebruik dat van een woonruimte wordt gemaakt.

  • 6.

    Het college kan voorschriften opleggen ter bescherming van de kwaliteit van het rioolslib, van de riolering, en de goede werking daarvan.

  • 7.

    Het is verboden afvalwater of afvalstoffen op de riolering te lozen in strijd met de voorschriften, als bedoeld in het zesde lid.

ALGEMENE BEPALINGEN BETREFFENDE ONTHEFFING, VERGUNNING EN VOORSCHRIFTEN

Artikel 4.39 Aanvraag vergunning of ontheffing

Een aanvraag om vergunning of ontheffing kan mondeling worden ingediend, indien in verband met het spoedeisende karakter van de zaak, het schriftelijk indienen hiervan niet kan worden gevergd.

Artikel 4.40 Advisering van de waterbeheerder over de vergunningsaanvraag

  • 1.

    Tenzij het college reeds bij een eerste beoordeling van de aanvraag menen dat de vergunning behoort te worden geweigerd, stellen zij, onder overlegging van de aanvraag en de daarop betrekking hebbende bescheiden, de waterbeheerder in de gelegenheid hun van advies te dienen omtrent de aanvraag.

  • 2.

    Indien met het oog op het geheel of gedeeltelijk inwilligen van de aanvraag een wijziging of aanvulling van de aan de gemeente gegeven voorschriften voor het brengen van het rioolwater in oppervlaktewater of naar een rioolwaterzuiveringsinstallatie of enig ander werk waarop de riolering is aangesloten noodzakelijk is, dienen het college binnen 4 weken na de dag waarop de aanvraag is ontvangen, onderscheiden na de dag waarop de in artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht bedoelde aanvulling of verbetering is ontvangen een daartoe strekkend verzoek schriftelijk in bij de waterbeheerder.

  • 3.

    Van de indiening als bedoeld in het tweede lid geeft het college kennis aan de aanvrager van de vergunning.

 Artikel 4.41 Beslissingstermijn vergunning

  • 1.

    Het college beslist over een aanvraag om vergunning binnen 17 weken na de dag waarop de aanvraag ontvangen is, onderscheidenlijk na de dag waarop de in artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht bedoelde aanvulling of verbetering is ontvangen.

  • 2.

    In afwijking van het bepaalde in het eerste lid beslist het college binnen 4 weken na het van kracht worden van de beslissing van de waterbeheerder als bedoeld in artikel 4.40, tweede lid of van een daarvoor in de plaats getreden beslissing in beroep indien deze beslissing genomen wordt later dan 13 weken na de dag waarop de aanvraag in behandeling is genomen.

  • 3.

    Het college kan hun beslissing voor ten hoogste 8 weken verdagen. Van het besluit tot verdaging wordt vóór de afloop van de in het eerste en tweede lid bedoelde termijn schriftelijk mededeling gedaan aan de aanvrager en aan de waterbeheerder.

  • 4.

    In afwijking van het eerste, tweede en derde lid kan het college, indien er gecoördineerde behandeling van de lozingsvergunning en de vergunning op grond van de Wet milieubeheer naar het oordeel van het college noodzakelijk is, de procedure van de totstandkoming van de vergunning uit hoofdstuk 13 Wet milieubeheer (Stb. 1992, 551) van overeen-komstige toepassing verklaren. Zij geven de aanvrager en de waterbeheerder binnen twee weken hiervan bericht.

Artikel 4.42 Toezending beschikking

Het college zendt een afschrift van de beslissing tot aanvraag, intrekking of wijziging aan de waterbeheerder en de regionale inspecteur van het staatstoezicht op de volksgezondheid, belast met het toezicht op de hygiëne van het milieu. Indien de vergunning wordt verleend, wordt bij de beschikking een gewaarmerkt exemplaar van de op de vergunning betrekking hebbende aanvraag gevoegd.

Artikel 4.43 Anticipatie op toekomstige ontwikkelingen

Het college houdt bij hun beslissingen op de aanvraag om vergunning rekening met de te verwachten ontwikkelingen in de lozingen op de riolering en in het bijzonder met die welke veroorzaakt kunnen worden door:

  • a.

    redelijkerwijze binnen afzienbare tijd te verwachten wijzigingen in de lozingen waarvoor vergunning wordt gevraagd;

  • b.

    voorgenomen lozingen van derden.

 

Artikel 4.44 Tijdsduur vergunning

  • 1.

    De vergunning kan voor een bepaalde termijn worden verleend indien:

    • a.

      de lozing een tijdelijk karakter zal hebben;

    • b.

      een aan de gemeente verleende vergunning voor het brengen van het rioolwater in oppervlaktewater of naar een rioolwaterzuiveringsinstallatie of enig ander werk waarop de riolering is aangesloten, tot het verlenen van een vergunning voor een bepaalde termijn noopt.

  • 2.

    Na het verstrijken van de termijn als bedoeld in het eerste lid blijft de vergunning van kracht zo lang een tijdig ingediende aanvraag om verlenging niet is beslist.

 

 Artikel 4.45 Zakelijk karakter vergunning

  • 1.

    De vergunning geldt zowel voor de aanvrager als voor zijn rechtsverkrijgende.

  • 2.

    Van de rechtsovergang geeft de rechtsverkrijgende binnen 26 weken na datum daarvan schriftelijk kennis aan het college.

Artikel 4.46 Weigering vergunning

De vergunning wordt in ieder geval geweigerd indien:

  • a.

    het verlenen van de vergunning in strijd zou zijn met de voorschriften welke door de waterbeheerder aan de gemeente zijn gegeven, een verzoek van de gemeente tot wijziging van deze voorschriften is afgewezen en de afwijzing onherroepelijk is geworden;

  • b.

    het rioolstelsel niet over voldoende capaciteit beschikt om de aangevraagde hoeveelheid afvalwater of afvalstoffen te kunnen lozen.

 Artikel 4.47 Intrekking of wijziging van vergunning

  • 1.

    De vergunning kan worden ingetrokken of gewijzigd:

    • a.

      indien ter verkrijging daarvan onjuiste dan wel onvolledige gegevens blijken te zijn verstrekt;

    • b.

      indien op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten, opgetreden na het verlenen van de vergunning, moet worden aangenomen dat intrekking of wijziging wordt gevorderd door het belang of de belangen ter bescherming, waarvan de vergunning is vereist;

    • c.

      indien de aan de vergunning verbonden voorschriften niet zijn worden nagekomen;

    • d.

      indien van de vergunning geen gebruik wordt gemaakt binnen of gedurende een daarin gestelde termijn dan wel, bij gebreke van een dergelijke termijnstelling, binnen of gedurende een redelijke termijn;

    • e.

      indien de vergunninghouder of zijn rechtsverkrijgende dit verzoekt;

    • f.

      indien de rechtsverkrijgende niet binnen de in artikel 4.45, tweede lid gestelde termijn van de rechtsovergang schriftelijk kennis heeft gegeven aan het college.

  • 2.

    Een besluit kennis tot intrekking of wijziging op grond van het eerste lid, sub a en b wordt niet genomen nadat de waterbeheerder in de gelegenheid binnen een door het college te bepalen termijn hun oordeel kenbaar te maken omtrent het voornemen tot het nemen van dit besluit.

Artikel 4.48 Procedure ontheffing

Voor het verkrijgen van een ontheffing als bedoeld in artikel 4.32, derde lid, is het bepaalde in de artikelen 4.41 tot en met 4.47 en artikel 4.50 van toepassing met dien verstande dat de in artikel 4.41, eerste lid, genoemde termijn drie weken bedraagt.

Artikel 4.49 Bepalingen betreffende nadere voorschriften

  • 1.

    Het college kan voorschriften als bedoeld in artikel 4.35, tweede lid, en artikel 4.38, zesde lid al dan niet voor een bepaalde termijn opleggen.

  • 2.

    Het college kan, spoedeisende gevallen uitgezonderd, voorschriften niet opleggen dan nadat degene aan wie deze voorschriften zullen worden opgelegd in de gelegenheid is gesteld binnen een door het college te stellen termijn zijn oordeel hierover kenbaar te maken.

  • 3.

    Alvorens het college op grond van artikel 4.35, tweede lid voorschriften opleggen, stellen zij de waterbeheerder in de gelegenheid hun daarover van advies te dienen.

  • 4.

    Het bepaalde in de artikelen 4.42, 4.43, 4.45 en 4.47 is van overeenkomstige toepassing.

 

 Artikel 4.50 Termijnen

Met betrekking tot de in deze afdeling genoemde termijnen is het bepaalde in de Algemene termijnenwet van overeenkomstige toepassing.

STRAF-, OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 4.51 Verstrekken van inlichtingen en dergelijke

Een ieder is verplicht aan de ambtenaren belast met de zorg voor de naleving van één of meer bepalingen

Van deze afdeling alle medewerking te verlenen en op eerste vordering alle inlichtingen te verstrekken, inzage te verschaffen in bescheiden en hen in de gelegenheid te stellen daarvan afschrift te nemen, een en ander voor zover dit redelijkerwijs voor de vervulling van hun taak nodig is.

Artikel 4.52 Kennisgeving van bijzondere omstandigheden

  • 1.

    Indien wordt vastgesteld of het vermoeden bestaat dat door bijzondere omstandigheden zoals storing in het productieproces afvalwater wordt geloosd of zal worden geloosd dat door samenstelling eigenschappen of hoeveelheid:

    • a.

      gevaar, schade of hinder oplevert voor de rioolwaterzuiveringsinstallatie of enig ander werk waarop de riolering is aangesloten of voor de goede werking daarvan;

    • b.

      schadelijk of verontreinigend is voor het ontvangende oppervlaktewater;

    • c.

      gevaar, schade of hinder oplevert voor de riolering, dan wel de goede werking daarvan of voor de daarop aangesloten;

    • d.

      een nadelige invloed heeft op de verwerking van het uit de riolering verwijderde slib, is degene die afvalwater op de riolering loost verplicht kennis te geven aan het college of een daartoe door hen aangewezen ambtenaar en onmiddellijk alle maatregelen te nemen die gevaar, schade of hinder kunnen beperken.

  • 2.

    Het college dan wel krachtens het eerste lid aangewezen ambtenaar doen van de in dat lid bedoelde kennisgeving terstond melding aan de waterbeheerder, indien de bijzondere omstandigheden, als bedoeld in het eerste lid, onder a en b, gevaar, schade of hinder kunnen opleveren voor de rioolwaterzuiveringsinstallatie of het ontvangende oppervlaktewater.

Artikel 4.53 Nemen van monsters

De in artikel 4.51 en artikel 6.2 bedoelde ambtenaren zijn bevoegd de lozing van afvalwater of afvalstoffen in de riolering te meten, alsmede monsters daarvan te nemen, een en ander voor zover dit redelijkerwijs voor de vervulling van hun taak nodig is. De resultaten van de metingen, alsmede de uitslag van het onderzoek van de monsters worden ten spoedigste ter kennis van de betrokken lozers gebracht.

Afdeling 5 Bodem-, weg- en milieuverontreiniging

Artikel 4.54 Verontreiniging van de weg en van terreinen

  • 1.

    Het is verboden:

    • a.

      afval of vuilnis of enig andere dergelijke stof of voorwerp, die/dat aanleiding kan geven tot verontreiniging, beschadiging of onvoldoende afwatering van de weg, dan wel aanleiding kan geven tot hinder of nadelige beïnvloeding van het milieu, op of in de bodem, buiten een daarvoor bestemde verzamelplaats, te plaatsen, te storten, te werpen, uit te gieten, te laten vallen of lopen of te houden;

    • b.

      andere afvalstoffen dan straatafval, als bedoeld in artikel 4.7, eerste lid onder b, achter te laten in daartoe van gemeentewege geplaatste of voorgeschreven bakken.

  • 2.

    Het in het eerste lid, aanhef en onder a, gestelde verbod is niet van toepassing op het ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen aan de inzameldienst, de krachtens artikel 4.8, tweede lid aangewezen personen of instanties of houders van een vergunning als bedoeld in artikel 4.12.

  • 3.

    Het college kan van het in het eerste lid, onder a, gestelde verbod ontheffing verlenen. Aan een ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden ter bescherming van het milieu.

  • 4.

    Het in het eerste lid, aanhef en onder a, gestelde verbod is niet van toepassing op het thuis composteren van groente-, fruit en tuinafval;

  • 5.

    Het in het eerste lid, aanhef en onder a, gestelde verbod geldt voorts niet voor zover:

    • a.

      de Wet milieubeheer, de Bestrijdingsmiddelenwet, de Kernenergiewet of de Wet bodembescherming voorziet in de beoogde bescherming van het milieu;

    • b.

      de Wegenverordening provincie Utrecht of de provinciale milieuverordening van toepassing is.

  • 6.

    Het in het eerste lid, aanhef en onder a, gestelde verbod geldt voorts niet voor zover:

    • a.

      de Afvalstoffenwet, de Wet chemische afvalstoffen, de Bestrijdingsmiddelenwet, de Kernenergiewet, de op de Wet milieubeheer, de Meststoffenwet, de Destructiewet gebaseerde voorschriften, de Wet bodembescherming of

    • b.

      de Wegenverordening provincie Utrecht van toepassing zijn.

 

Artikel 4.55 Verontreiniging bij werkzaamheden op de weg

  • 1.

    Indien bij het laden of lossen of vervoeren van stoffen of voorwerpen dan wel bij andere werkzaamheden de weg wordt verontreinigd, is degene die genoemde werkzaamheden verricht, alsmede, indien deze in opdracht handelt, zijn opdrachtgever verplicht:

    • a.

      indien de verontreiniging gevaar voor de veiligheid van het verkeer of voor beschadiging van het wegdek oplevert, de weg terstond na het ontstaan van de verontreiniging te reinigen of te doen reinigen;

    • b.

      indien de verontreiniging geen gevaar voor de veiligheid van het verkeer of voor beschadiging van het wegdek oplevert, de weg terstond na de beëindiging van de werkzaamheden of, indien deze langer dan een dag duren, elke dag terstond na beëindiging van de werkzaamheden op die dag te reinigen of te doen reinigen.

  • 2.

    Het in het eerste lid gesteld verbod geldt niet voorzover de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of de Wegenverordening provincie Utrecht van toepassing is.

Artikel 4.56 Afvalbakken in inrichtingen voor het verbruiken van eet- en drinkwaren

  • 1.

    De houder of beheerder van een winkel, hal, kraam of andere dergelijke inrichtingen waar eet- en/of drinkwaren worden verkocht welke ter plaatse kunnen worden genuttigd, is verplicht:

    • a.

      een mand, bak of soortgelijk voorwerp in of nabij de inrichting op een duidelijk zichtbare plaats aanwezig te hebben, waarin het publiek papier, etensresten, verpakkingsmateriaal en ander afval kan achterlaten;

    • b.

      zorg te dragen dat die mand, die bak of dat soortgelijke voorwerp van een zodanige constructie is dat het afval daarin deugdelijk geborgen blijft en dat die mand, die bak of dat voorwerp steeds tijdig wordt geledigd.

  • 2.

    De houder of beheerder van een inrichting bedoeld in het eerste lid is verplicht te zorgen dat dagelijks, uiterlijk een uur na sluiting van de inrichting, doch in ieder geval terstond op eerste aanzegging van een ambtenaar, belast met het toezicht op de naleving van het bepaalde in dit artikel, in de nabijheid van de inrichting op de weg achtergebleven stoffen of voorwerpen, voor zover kennelijk uit of van die inrichting afkomstig, worden verwijderd.

  • 3.

    De in het eerste en het tweede lid gestelde verplichting geldt niet voor zover de op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften van toepassing zijn.

 

Artikel 4.57 Wegwerpen van reclame- of strooibiljetten

  • 1.

    Degene die op de weg reclame- of strooibiljetten of dergelijke geschriften onder het publiek verspreidt, is verplicht deze, indien zij in de omgeving van de plaats van uitreiking op de weg of een andere voor het publiek toegankelijke plaats door het publiek worden weggeworpen, terstond daarvan te verwijderen of te doen verwijderen.

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde gebod geldt niet ten aanzien van het verspreiden van reclame- of strooibiljetten of dergelijke geschriften vanuit een luchtvaartuig.

 

Artikel 4.58 Straatvegen 

Het is verboden op een door het college ten behoeve van de werkzaamheden van de reinigingsdienst aangewezen weggedeelte, een voertuig te parkeren of enig ander voorwerp te laten staan gedurende een daarbij aangeduide tijdsperiode.

Artikel 4.59 Natuurlijke behoefte doen

Het is verboden binnen de bebouwde kom op of aan de weg zijn natuurlijke behoefte te doen buiten een daarvoor bestemde inrichting of plaats.

Artikel 4.60 Verbod op het doorzoeken van ter inzameling gereed staande afvalstoffen

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het college huishoudelijke afvalstoffen, grof huisvuil of andere afvalstoffen, welke ter inzameling gereed staan te doorzoeken of te verwijderen.

  • 2.

    De houder van een vergunning als bedoeld in het eerste lid moet deze tijdens het doorzoeken of verwijderen bij zich hebben en op verzoek van degenen bij wie hij doorzoekt of verwijdert tonen.

Artikel 4.61   Toestand van sloten en andere wateren en niet-openbare riolen en putten buiten gebouwen

Sloten en andere wateren en niet- openbare riolen en putten buiten gebouwen mogen zich niet bevinden in een toestand die gevaar oplevert voor de veiligheid, nadeel voor de gezondheid of hinder voor de gebruikers van de gebouwen of voor anderen.

Artikel 4.62 Weigeren ongeadresseerde handelsreclame

Het is verboden ongeadresseerde handelsreclame te bezorgen of te doen bezorgen bij een bewoner of gebruiker van een gebouw of woonwagen, indien deze conform de door het college te stellen regels schriftelijk kenbaar maakt de ongeadresseerde handelsreclame niet te willen ontvangen.

 

Artikel 4.63 Schadevergoeding Indien en voor zover blijkt dat een belanghebbende door de toepassing van artikel 4.55 artikel 4.58 of artikel 4.59, schade lijdt of zal lijden, die redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te komen en waarvan de vergoeding niet anderszins is verzekerd, kent het college hem op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.   Afdeling 6 Het bewaren van houtopstanden

Artikel 4.64 Begripsomschrijvingen

  • 1.

    In deze afdeling wordt verstaan onder:

    • a.

      houtopstand: hakhout, een houtwal of een of meer bomen;

    • b.

      hakhout: een of meer bomen die na te zijn geveld, opnieuw op de stronk uitlopen;

    • c.

      dunning: velling ter bevordering van het voortbestaan van de houtopstand;

    • d.

      bebouwde kom: de bebouwde kom van de gemeente, vastgesteld ingevolge artikel 1, vijfde lid, van de Boswet.

    • e.

      iepziekte: de aantasting van iepen door de schimmel Ophiostoma ulma (Buism.) Nannf. (syn. Ceratocystis ulmi (Buism. C. Moreau);

    • f.

      iepespintkever: het insekt, in elk ontwikkelingsstadium, behorende tot de soorten Scolytus scolytus (F.) en Scolytus multistriatus (Marsh) en Scolytus pygmaeus.

  • 2.

    In deze afdeling wordt onder vellen mede verstaan rooien, met inbegrip van verplanten, alsmede het verrichten van handelingen die de dood of ernstige beschadiging of ontsiering van houtopstand ten gevolge kunnen hebben.

 

  Artikel 4.65 Kapvergunning

    • 1.

      Het is verboden zonder vergunning van het college houtopstand te vellen of te doen vellen:

    • a.

      waarvan de omtrek van de stam op een hoogte van 130 centimeter meer dan 85 centimer bedraagt;

    • b.

      die voorkomen op een door het college vastgestelde bomenlijst.

    • 2.

      Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor:

      • a.

        vruchtbomen en windschermen om boomgaarden;

      • b.

        fijnsparren, niet ouder dan twaalf jaar, bestemd om te dienen als kerstbomen en geteeld op daarvoor in het bijzonder bestemde terreinen;

      • c.

        houtopstand die deel uitmaakt van als zodanig bij het Bosschap geregistreerde Bosbouwondernemingen en gelegen is buiten een bebouwde kom, tenzij de houtopstand een zelfstandige eenheid vormt die ofwel geen grotere oppervlakte beslaat dan 10 are, ofwel bestaat uit rijbeplanting van niet meer dan 20 bomen, gerekend over het totale aantal rijen;

      • d.

        houtopstand die moet worden geveld krachtens de Plantenziektewet of krachtens een aanschrijving of last van het college, zulks onverminderd het bepaalde in artikel 4.70.

 Artikel 4.66 Aanvraag vergunning

  • 1.

    De vergunning moet worden aangevraagd door of namens dan wel met toestemming van degene die krachtens zakelijk recht of door degene die krachtens publiekrechtelijke bevoegdheid gerechtigd is over de houtopstand te beschikken.

  • 2.

    Wanneer de directeur Bos- en Landschapsbouw van het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij aan het college een afschrift heeft toegezonden van de ontvangstbevestiging als bedoeld in artikel 2 van de Boswet, beschouwt het college dit afschrift mede als een vergunningaanvraag.

Artikel 4.67 Weigeringsgronden

De vergunning kan worden geweigerd op grond van:

  • a.

    de natuurwaarde van de houtopstand;

  • b.

    de landschappelijke waarde van de houtopstand;

  • c.

    de waarde van de houtopstand voor stads- en dorpsschoon;

  • d.

    de beeldbepalende waarde van de houtopstand;

  • e.

    de cultuurhistorische waarde van de houtopstand

  • f.

    de waarde voor de leefbaarheid van de houtopstand.

Artikel 4.68 Vergunning ex lege

De vergunning wordt geacht te zijn verleend, wanneer niet binnen de in artikel 1.2 genoemde termijn een beslissing is genomen op de aanvraag voor een vergunning.

Artikel 4.69 Bijzondere vergunningsvoorschriften

  • 1.

    Tot de aan de vergunning te verbinden voorschriften kan behoren het voorschrift dat binnen een bepaalde termijn en overeenkomstig de door het college te geven aanwijzingen moet worden herplant.

  • 2.

    Wordt een voorschrift als bedoeld in het eerste lid gegeven, dan kan daarbij tevens worden bepaald binnen welke termijn na de herplanting en op welke wijze niet geslaagde beplanting moet worden vervangen.

  • 3.

    Tot de aan de vergunning te verbinden voorschriften kan tevens behoren het voorschrift dat de vergunning pas van kracht wordt met ingang van de dag na de dag waarop de bezwaartermijn afloopt en dat indien gedurende de bezwaartermijn een verzoek om voorlopige voorziening is gedaan, de vergunning niet van kracht wordt voordat op dat verzoek is beslist.

Artikel 4.70 Herplant-/instandhoudingsplicht

  • 1.

    Indien houtopstand waarop het verbod tot vellen als bedoeld in deze afdeling van toepassing is, zonder vergunning van het college is geveld, dan wel op andere wijze teniet is gegaan, kan het college aan de zakelijk gerechtigde van de grond waarop zich de houtopstand bevond dan wel aan degene die uit anderen hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen te herbeplanten overeenkomstig de door hen te geven aanwijzingen binnen een door hen te stellen termijn.

  • 2.

    Wordt een verplichting als bedoeld in het eerste lid opgelegd, dan kan daarbij tevens worden bepaald binnen welke termijn na de herbeplanting en op welke wijze niet geslaagde beplanting moet worden vervangen.

  • 3.

    Indien houtopstand waarop het verbod tot vellen als bedoeld in deze afdeling van toepassing is in het voortbestaan ernstig wordt bedreigd, kan het college aan de zakelijk gerechtigde van de grond waarop zich de houtopstand bevindt dan wel aan degene die uit anderen hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen om overeenkomstig de door hen te geven aanwijzingen binnen een door hen te stellen termijn voorzieningen te treffen, waardoor die bedreiging wordt weggenomen.

  • 4.

    Degene aan wie een verplichting als bedoeld in het eerste, tweede of derde lid is opgelegd, alsmede diens rechtsopvolger, is verplicht daaraan te voldoen.

 

Artikel 4.71 Bestrijding iepziekte

  • 1.

    Indien zich op een terrein een of meer iepen bevinden die naar het oordeel van het college gevaar opleveren voor verspreiding van de iepziekte of voor vermeerdering van de iepenspintkevers, is de rechthebbende, indien hij daartoe door het college is aangeschreven, verplicht binnen de bij de aanschrijving vast te stellen termijn:

    • a.

      indien de iepen in de grond staan, deze te vellen;

    • b.

      de iepen te ontschorsen en de schors te vernietigen;

    • c.

      of de niet ontschorste iepen of delen daarvan te vernietigen of zodanig te behandelen dat verspreiding van de iepziekte wordt voorkomen.

  • 2.

    Het is verboden gevelde iepen of delen daarvan voorhanden of in voorraad te hebben of te vervoeren.

  • 3.

    Het verbod is niet van toepassing op geheel ontschorst iepenhout en op iepenhout met een doorsnede kleiner dan 4 cm.

  • 4.

    Het college kan ontheffing verlenen van het onder a van lid 1 gestelde verbod.

 

Afdeling 7 Bescherming van flora en fauna

Artikel 4.72 Bescherming groenvoorzieningen

Het is in een voor publiek toegankelijk park of plantsoen of in bij de gemeente in onderhoud zijnde groenstroken, grasperken of bloembakken verboden enige schade toe te brengen aan een boom of een bloem- of heesterperk, dan wel aldaar bloemen te plukken.

Artikel 4.73 Beschermde planten; hout sprokkelen

  • 1.

    Het college is bevoegd:

    • a.

      plaatsen aan te wijzen waar het ter bescherming van het natuur-, landschaps- of dorps-/ stadsschoon verboden is daarbij aangeduide bloemen of planten te plukken of bij zich te hebben;

    • b.

      bosgebieden of gedeelten daarvan aan te wijzen, waar het om redenen van milieubeheer verboden is hout te sprokkelen of gesprokkeld hout bij zich te hebben.

  • 2.

    Het is verboden op een, door het college krachtens het eerste lid, aangewezen plaats:

    • a.

      de daarbij aangeduide bloemen of planten te plukken, bij zich te hebben; dan wel

    • b.

      hout te sprokkelen of gesprokkeld hout bij zich te hebben.

  • 3.

    Het in dit artikel bepaalde geldt niet:

    • a.

      ten aanzien van door of met toestemming van de rechthebbende ter plaatse verkregen dan wel elders afkomstige bloemen of planten of hout;

    • b.

      indien de in dit artikel bedoelde handelingen worden verricht in het kader van normale onderhoudswerkzaamheden;

    • 3.

      voor zover de Natuurbeschermingswet van toepassing is.

  • 4.

    Het in het tweede lid, aanhef en onder b, bepaalde geldt voorts niet:

    • a.

      ten aanzien van hout afkomstig van houtopstanden waarop het in artikel 4.64 gestelde verbod niet van toepassing is;

    • b.

      ten aanzien van hout dat moet worden verwijderd krachtens een verordening van het Bosschap.

  • 5.

    Het college kan ontheffing verlenen van het in het tweede lid gestelde verbod.

  • 6.

    Onder sprokkelen van hout wordt in dit artikel verstaan: het verzamelen en verwijderen van staand of losliggend, vermolmd dan wel uitdrogend, dood hout.

 

Afdeling 8 Maatregelen tegen ontsiering en stankoverlast

Artikel 4.74   Opslag bromfietsen, motorvoertuigen, caravans, afvalstoffen, mest, ingekuilde landbouwproducten e.d.

  • 1.

    Het college kan, in de openlucht, buiten de weg gelegen plaatsen aanwijzen waar het in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast dan wel voorkoming van schade aan de openbare gezondheid, verboden is een of meer van de volgende daarbij nader aangeduide, voorwerpen of stoffen op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben, anders dan met inachtneming van de door hen gestelde regels:

    • a.

      onbruikbare of aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voer- of vaartuigen of onderdelen daarvan;

    • b.

      bromfietsen en motorvoertuigen of onderdelen daarvan;

    • c.

      caravans, kampeerwagens, boten, tenten en andere dergelijke, gewoonlijk voor recreatieve doeleinden gebezigde voorwerpen, indien het plaatsen of aanwezig hebben daarvan geschiedt voor verkoop of verhuur of anderszins voor een commercieel doel;

    • d.

      mestopslag, gierkelder of andere verzamelplaatsen van vuil, een verzameling ingekuild gras, loof of pulp of ingekuilde landbouwproducten, afbraakmaterialen en oude metalen;

    • e.

      afvalstoffen

  • 2.

    In het eerste lid wordt onder weg verstaan, hetgeen daaronder verstaan wordt in artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994.

  • 3.

    Het is verboden op een door het college het eerste lid aangewezen plaats een door hen aangeduid voorwerp of stof:

    • a.

      op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben; dan wel

    • b.

      op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door hen gestelde regels.

  • 4.

    Indien het opslaan, plaatsen of aanwezig hebben van voorwerpen of stoffen gebeurt in strijd met het bepaalde krachtens het eerste lid kan het college degene die de voorwerpen, stoffen of opslagplaatsen opgeslagen, geplaatst of aanwezig heeft aanschrijven tot het treffen van maatregelen ter bescherming van de belangen als bedoeld in het eerste lid. Degene tot wie de aanschrijving is gericht, of diens rechtsopvolger, is verplicht deze aanschrijving op te volgen.

  • 5.

    Het in dit artikel bepaalde geldt niet voor zover de Wet milieubeheer, Wet op de Ruimtelijke Ordening of de Verordening bescherming natuur en landschap in de provincie Utrecht van toepassing is.

Artikel 4.75 Ontsierende, hinderlijke of gevaarlijke reclames e.d.

  • 1.

    Het is de rechthebbende op een onroerend goed alsmede de hoofdgebruiker van dat goed verboden zonder vergunning van het college dit goed of een daarop aanwezige zaak te gebruiken of het gebruik daarvan toe te laten voor het maken van handelsreclame met behulp van een opschrift, aankondiging of afbeelding in welke vorm dan ook, die vanaf de weg of vanaf een andere voor het publiek toegankelijke plaats zichtbaar is.

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet ten aanzien van:

    • a.

      opschriften, aankondigingen en afbeeldingen in het inwendig gedeelte van een onroerend goed;

    • b.

      opschriften en aankondigingen op zuilen, borden, muren of andere constructies, aangewezen door de overheid;

    • c.

      opschriften en aankondigingen betrekking hebbend op:

    • -

      openbare verkoping, aanbiedingen ter verkoop, verhuur of verpachting van een onroerende zaak, voor zolang zij feitelijke betekenis hebben;

    • -

      het beroep, de dienst, of het bedrijf dat in of op de onroerende zaak wordt uitgeoefend of waarvoor die zaak is bestemd, zomede op naamborden;

      mits deze opschriften en aankondigingen gezamenlijk geen grotere oppervlakte hebben dan 0,50 m2 en geen van alle een grotere afmeting in een richting hebben dan 1 meter en mits deze opschriften en aankondigingen zijn aangebracht op of aan het onroerend goed;

  • d.

    opschriften betrekking hebbend op de naam en/of aard van in uitvoering zijnde bouwwerken en/of op de namen van degenen die bij het ontwerp en/of de uitvoering van het bouwwerk betrokken zijn, mits deze opschriften zijn aangebracht op borden bij of op de in uitvoering zijnde bouwwerken zelf en niet verlicht zijn, zulks voor zolang zij feitelijke betekenis hebben;

  • e.

    opschriften en aankondigingen aan gebouwen en inrichtingen van openbaar vervoer, indien deze zijn aangebracht ten dienste van dat vervoer;

  • f.

    opschriften en aankondigingen van kennelijk tijdelijke aard, voor zolang zij feitelijke betekenis hebben, mits van het aanbrengen ervan tevoren door of vanwege de rechthebbende of de hoofdgebruiker van de onroerende zaak schriftelijk kennisgeving is gedaan aan het college en dit college niet binnen twee weken na ontvangst van die kennisgeving van enig bezwaar heeft doen blijken.

Zodanige opschriften en aankondigingen worden geacht hun tijdelijk karakter te hebben verloren, wanneer deze gedurende meer dan 9 weken op het onroerend goed aanwezig zijn.

  • 3. Het in het eerste lid gesteld verbod geldt voorts niet voor zover de Woningwet, op de Wet Milieuhinder gebaseerde voorschriften, de Monumentenwet, de Provinciale landschapsverordening, de gemeentelijke monumentenverordening of artikel 2.10 van toepassing is.

  • 4.

    Een vergunning bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd:

    • a.

      indien de reclame, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand;

    • b.

      in het belang van de verkeersveiligheid;

    • c.

      in het belang van de voorkoming of beperking van overlast voor gebruikers van het in de nabijheid gelegen onroerende zaak.

Artikel 4.76 Aanschrijving

Indien door een opschrift, aankondiging of afbeelding als bedoeld in het tweede lid van artikel 4.75, dan wel aangebracht voor een ander doel dan handelsreclame, de veiligheid van het verkeer in gevaar wordt gebracht of ernstige hinder voor de omgeving wordt veroorzaakt, is het college bevoegd de recht-hebbende onderscheidenlijk de hoofdgebruiker van het onroerend goed aan te schrijven tot het treffen van maatregelen ter voorkoming, ter beperking of ter opheffing van dit gevaar of deze hinder. Degene tot wie de aanschrijving is gericht, of diens rechtsopvolger, is verplicht deze aanschrijving op te volgen.

Afdeling 9 Voorschriften ter bestrijding van ratten en muizen

Artikel 4.77 Medewerking van eigenaren en gebruikers

  • 1.

    De eigenaar of gebruiker van een onroerend goed, gelegen in één of meer door het college aan te wijzen gedeelten van de gemeente, is verplicht ter voorkoming van schade door ratten en muizen aan eigendommen of gezondheid overeenkomstig de door het college gegeven nadere voorschriften:

    • a.

      verdelgingsmiddelen uit te leggen of te doen uitleggen en deze uitgelegd te houden;

    • b.

      vangmiddelen te plaatsen en in stand te houden;

    • c.

      voorzieningen aan of met betrekking tot het goed aan te brengen, teneinde de aanwezigheid of het binnendringen van ratten en muizen tegen te gaan;

    • d.

      eetbaar afval buiten gebouwen niet anders aanwezig te hebben dan op voor ratten en muizen ontoegankelijke wijze.

  • 2.

    De eigenaar of gebruiker van een onroerend goed die door het college is aangeschreven binnen een bepaalde termijn een of meer van de in het vorige lid onder a. tot en met d. genoemde maatregelen te nemen is verplicht aan die aanschrijving te voldoen overeenkomstig de aanwijzingen bij de aanschrijving gegeven.

Artikel 4.78 Gedogen door eigenaren en gebruikers

  • 1.

    De in artikel 4.77 bedoelde personen zijn verplicht, voor zover hun goed betreft, de maatregelen te gedogen, welke het college ter voorkoming van schade door ratten en muizen aan eigendommen of gezondheid hebben getroffen.

  • 2.

    Het is de in het vorige lid bedoelde personen verboden enige handeling te verrichten waardoor die maatregelen geheel of gedeeltelijk van hun werking kunnen worden beroofd.

Artikel 4.79 Nadelig beïnvloeden van maatregelen

Het is verboden zonder daartoe bevoegd te zijn, uitgelegde verdelgingsmiddelen of opgestelde vangmiddelen te verwijderen, te verplaatsen of voor hun doel ongeschikt te maken, of enige andere handeling te verrichten, waardoor maatregelen ter voorkoming van schade door ratten en muizen aan eigendommen of gezondheid ongedaan gemaakt worden of geheel of gedeeltelijk van haar werking kunnen worden beroofd.

Artikel 4.80 Rechtspersonen

De bestuurder, het bestuurslid of de commissaris van een rechtspersoon is verplicht ervoor te zorgen, dat de rechtspersoon onder zijn bestuur de bepalingen van deze afdeling en van de krachtens deze afdeling gestelde regels of gegeven aanwijzingen naleeft.

Afdeling 10 Kamperen buiten kampeerterreinen

Artikel 4:81 Begripsbepaling

In deze afdeling wordt onder kampeermiddel verstaan: Een onderkomen of voertuig waarvoor geen bouwvergunning in de zin van artikel 40 van de Woningwet is vereist, dat bestemd of opgericht is dan wel gebruikt wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.

Artikel 4:82 Recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen

  • 1.

    Het is verboden ten behoeve van recreatief nachtverblijf kampeermiddelen te plaatsen of geplaatst te houden buiten een kampeerterrein dat als zodanig in het bestemmingsplan is bestemd of mede bestemd.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor het plaatsen van kampeermiddelen voor eigen gebruik door de rechthebbende op een terrein.

  • 3.

    Het college kan ontheffing verlenen van het verbod als bedoeld in het eerste lid.

  • 4.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de ontheffing worden geweigerd in het belang van:

    • a.

      de bescherming van natuur en landschap;

    • b.

      de bescherming van een stadsgezicht.

Artikel 4:83 Aanwijzing kampeerplaatsen

  • 1.

    Het college kan plaatsen aanwijzen waarop het verbod van artikel 4:82, eerste lid niet geldt.

  • 2.

    Het college kan daarbij nadert regels stellen in het belang van de gronden, genoemd in artikel 4:82, vierde lid.

Hoofdstuk 5 Andere onderwerpen betreffende de huishouding der gemeente

Afdeling 1 Parkeerexcessen

Artikel 5:1 Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • 1.

    voertuigen: voertuigen als bedoeld in artikel 1, onder al, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens (RVV 1990) met uitzondering van kleine wagens zoals: kruiwagens, kinderwagens en rolstoelen;

  • 2.

    parkeren: parkeren als bedoeld in artikel 1, onder ac, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens ( RVV 1990). 

Artikel 5:2 Parkeren van voertuigen van autobedrijf e.d.

  • 1.

    Onder verhuren als bedoeld in dit artikel wordt mede verstaan:

    • a.

      het gebruiken van een voertuig voor het geven van lessen;

    • b.

      het gebruiken van een voertuig voor het vervoeren van personen tegen betaling.

  • 2.

    Tot de voertuigen als bedoeld in dit artikel worden niet gerekend:

    • a.

      voertuigen waaraan herstel- of onderhoudswerkzaamheden worden verricht die in totaal niet meer dan een uur vergen, en dit gedurende de tijd die nodig is en gebruikt wordt voor deze werkzaamheden;

    • b.

      voertuigen voor persoonlijk gebruik van de in het derde lid bedoelde persoon.

  • 3.

    Het is degene die er zijn bedrijf, nevenbedrijf dan wel een gewoonte van maakt voertuigen te stallen, te herstellen, te slopen, te verhuren of te verhandelen, verboden:

    • a.

      drie of meer voertuigen die hem toebehoren of zijn toevertrouwd, op de weg te parkeren binnen een cirkel met een straal van 25 meter met als middelpunt een van deze voertuigen;

    • b.

      de weg als werkplaats voor voertuigen te gebruiken.

4. Het college kan ontheffing van het verbod verlenen. 

Artikel 5:3 Te koop aanbieden van voertuigen

  • 1.

    Het is verboden op een door het college aangewezen weg een voertuig te parkeren met het kennelijke doel het te koop aan te bieden of te verhandelen.

  • 2.

    Het college kan ontheffing van het verbod verlenen.

Artikel 5:4 Defecte voertuigen

Het is verboden een voertuig waarmee als gevolg van andere dan eenvoudig te verhelpen gebreken niet kan of mag worden gereden, langer dan op drie achtereenvolgende dagen op de weg te parkeren.

Artikel 5:5 Voertuigwrakken

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en tevens in een kennelijk verwaarloosde toestand verkeert op de weg te parkeren.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

Artikel 5:6 Kampeermiddelen e.a.

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat voor recreatie of anderszins voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebruikt:

    • a.

      langer dan op drie achtereenvolgende dagen te plaatsen of te hebben op een door het college aangewezen weg, waar dit naar zijn oordeel buitensporig is met het oog op de verdeling van beschikbare parkeerruimte of schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente;

    • b.

      op een door het college aangewezen plaats te parkeren, waar dit naar zijn oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.

  • 2.

    Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid, aanhef en onder a, gestelde verbod.

  • 3.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Provinciaal wegenreglement of de Provinciale landschapsverordening.

 

Artikel 5:7 Parkeren van reclamevoertuigen

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat is voorzien van een aanduiding van handelsreclame, op de weg te parkeren met het kennelijk doel om daarmee handelsreclame te maken.

  • 2.

    Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

 

Artikel 5:8 Parkeren van grote voertuigen

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter te parkeren op een door het college aangewezen plaats, waar dit naar zijn oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.

  • 2.

    Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter te parkeren op een door het college aangewezen weg, waar dit parkeren naar zijn oordeel buitensporig is met het oog op de verdeling van beschikbare parkeerruimte.

  • 3.

    Het in het tweede lid gestelde verbod geldt niet op werkdagen van maandag tot en met vrijdag, dagelijks van 08.00 tot 18.00 uur.

  • 4.

    Het college kan van de in het eerste en tweede lid gestelde verboden ontheffing verlenen.

 

Artikel 5:9 Parkeren van uitzichtbelemmerende voertuigen

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter, op de weg te parkeren bij een voor bewoning of ander dagelijks gebruik bestemd gebouw op zodanige wijze dat daardoor het uitzicht van bewoners of gebruikers vanuit dat gebouw op hinderlijke wijze wordt belemmerd of hun anderszins hinder of overlast wordt aangedaan.

  • 2.

    Het verbod geldt niet gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt voor het uitvoeren van werkzaamheden waarvoor de aanwezigheid van het voertuig ter plaatse noodzakelijk is.

Artikel 5:10 Vervallen

Artikel 5:11 Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen

  • 1.

    Het is verboden met een voertuig te rijden door of deze te doen of te laten staan in een park of plantsoen of een van gemeentewege aangelegde beplanting of groenstrook.

  • 2.

    Dit verbod is niet van toepassing:

    • a.

      op de weg;

    • b.

      op voertuigen die worden gebruikt voor werkzaamheden door of vanwege de overheid;

    • c.

      op voertuigen, waarmee standplaats wordt of is ingenomen op terreinen die voor dit doel zijn bestemd.

  • 3.

    Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

Artikel 5:12 Overlast van fiets of bromfiets

Het college kan op de weg gelegen plaatsen aanwijzen waar het in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast, of ter voorkoming van schade aan de openbare gezondheid, verboden is fietsen of bromfietsen onbeheerd buiten de daarvoor bestemde ruimten of plaatsen te laten staan.

Afdeling 2 Collecteren

Artikel 5:13 Inzameling van geld of goederen

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het college een openbare inzameling van geld of goederen te houden of daartoe een intekenlijst aan te bieden.

  • 2.

    Onder een inzameling van geld of goederen wordt mede verstaan: het bij het aanbieden van goederen, waartoe ook worden gerekend geschreven of gedrukte stukken, dan wel bij het aanbieden van diensten aanvaarden van geld of goederen, indien daarbij te kennen wordt gegeven of de indruk wordt gewekt dat de opbrengst geheel of ten dele voor een liefdadig of ideëel doel is bestemd.

  • 3.

    Het verbod geldt niet voor een inzameling die in besloten kring gehouden wordt.

Afdeling 3 Venten

Artikel 5:14 Venten

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het college in de uitoefening van de handel op of aan de weg of aan een openbaar water, aan een huis dan wel op een andere - al dan niet met enige beperking - voor het publiek toegankelijke en in de openlucht gelegen plaats goederen te koop aan te bieden, te verkopen of af te geven, dan wel diensten aan te bieden.

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet:

    • a.

      ten aanzien van het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van gedrukte of geschreven stukken waarin gedachten of gevoelens worden geopenbaard als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Grondwet;

    • b.

      voor het aan de huizen van vaste afnemers afleveren van goederen door -of door huisgenoten of personeel van - hem die dit mede doet ter exploitatie van zijn winkel, bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet ;

    • c.

      voor het te koop aanbieden of verkopen van goederen op de plaats die is aangewezen voor het houden van een door de gemeenteraad ingestelde markt, zulks gedurende de tijden waarop die markt gehouden wordt;

    • d.

      voor het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen op een standplaats bedoeld in artikel 5.15.

  • 3.

    Een vergunning bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd:

    • a.

      in het belang van de openbare orde;

    • b.

      in het belang van het voorkomen of beperken van overlast;

    • c.

      in het belang van de verkeersvrijheid of -veiligheid;

  • 4.

    Het is in ieder geval verboden te venten op zondagen en op maandag t/m zaterdag voor 08.00 en na 21.30 uur.

Afdeling 4 Standplaatsen

Artikel 5:15 Begripsbepaling

  • 1.

    In deze afdeling wordt verstaan onder standplaats: het vanaf een vaste plaats op een openbare en in de openlucht gelegen plaats te knop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten, gebruikmakend van fysieke middelen, zoals een kraam, een wagen of een tafel.

  • 2.

    Onder standplaats wordt niet verstaan:

    • a.

      een vaste plaats op een jaarmarkt of markt als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder h, van de Gemeentewet;

    • b.

      een vaste plaats op een evenement als bedoeld in artikel 2:24.

Artikel 5:16 Standplaatsvergunning en weigeringsgronden

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het college een standplaats in te nemen of te hebben.

  • 2.

    Het college weigert de vergunning wegens strijd met een geldend bestemmingsplan.

  • 3.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de vergunning worden geweigerd:

    • a.

      indien de standplaats hetzij op zichzelf hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan eisen van redelijke welstand;

    • b.

      indien als gevolg van bijzondere omstandigheden in de gemeente of in een deel van de gemeente redelijkerwijs te verwachten is dat door het verlenen van de vergunning voor een standplaats voor het verkopen van goederen een redelijk verzorgingsniveau voor de consument ter plaatse in gevaar komt.

Artikel 5:17 Toestemming rechthebbende

Het is de rechthebbende op een perceel verboden toe te staan dat daarop zonder vergunning van het college standplaats wordt of is ingenomen.

Artikel 5:18 Afbakeningsbepalingen

  • 1.

    Het verbod van artikel 5:18, eerste lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of het Provinciaal wegenreglement.

  • 2.

    De weigeringsgrond van artikel 5:18, derde lid, onder a, geldt niet voor bouwwerken.

Afdeling 5 Snuffelmarkten

Artikel 5:19 Begripsbepaling

  • 1.

    In deze afdeling wordt verstaan onder snuffelmarkt: een markt in een voor het publiek toegankelijk gebouw waar hoofdzakelijk tweedehands en incourante goederen worden verhandeld of diensten worden aangeboden vanaf een standplaats.

  • 2.

    Onder een snuffelmarkt wordt niet verstaan:

    • a.

      een markt of jaarmarkt als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder h, van de Gemeentewet; 

    • b.

      een evenement als bedoeld in artikel 2:24.

Artikel 5:20 Organiseren van een snuffelmarkt

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een snuffelmarkt te organiseren.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor ruimten die uitsluitend dan wel nagenoeg geheel en voortdurend in gebruik zijn als winkel in de zin van de Winkeltijdenwet.

  • 3.

    De burgemeester weigert de vergunning wegens strijd met een geldend bestemmingsplan.

Afdeling 6 Openbaar water

Artikel 5:21 Voorwerpen op, in of boven openbaar water

  • 1.

    Het is in verband met de veiligheid op het openbaar water verboden een voorwerp, niet zijnde een vaartuig, op, in of boven openbaar water te plaatsen, aan te brengen of te hebben, indien dit door zijn omvang of vormgeving, constructie of plaats van bevestiging gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van het openbaar water of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan dan wel een belemmering vormt voor het doelmatig beheer en onderhoud van het openbaar water.

  • 2.

    Degene die voornemens is een steiger, een meerpaal of een ander voorwerp met een permanent karakter op, in of boven openbaar water te plaatsen, doet daarvan uiterlijk twee weken tevoren een aan het college.

  • 3.

    De melding bevat in ieder geval naam, adres en contactgegevens van de melder, en een beschrijving van de aard en omvang van het voorwerp.

  • 4.

    Het verbod in het eerste lid geldt niet voorzover in de daarin geregelde onderwerpen wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Scheepvaartverkeerswet, het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de Provinciale vaarwegenverordening, de Telecommunicatiewet of de daarop gebaseerde Telecommunicatieverordening.

Artikel 5:22 Ligplaats woonschepen en overige vaartuigen

  • 1.

    Het is verboden met een vaartuig een ligplaats in te nemen of te hebben dan wel een ligplaats voor een vaartuig beschikbaar te stellen op door het college aangewezen gedeelten van openbaar water.

  • 2.

    Het college kan aan het innemen, hebben of beschikbaar stellen van een ligplaats met dan wel voor een vaartuig op niet krachtens het eerste lid aangewezen gedeelten van openbaar water:

    • a.

      nadere regels stellen in het belang van de openbare orde,

    • b.

      volksgezondheid, veiligheid, milieuhygiëne en het aanzien van de gemeente;

    • c.

      beperkingen stellen naar soort en aantal vaartuigen.

  • 3.

    Het verbod in het eerste lid geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer, het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de Provinciale vaarwegenverordening of de Provinciale landschapsverordening.

Artikel 5:23 Aanwijzingen ligplaats

  • 1.

    Onverminderd het krachtens het tweede lid van artikel 5:22 bepaalde kan het college aan de rechthebbende op een vaartuig aanwijzingen geven met betrekking tot het innemen, veranderen of gebruik van een ligplaats in het belang van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, de milieuhygiëne en het aanzien van de gemeente.

  • 2.

    De rechthebbende op een vaartuig is verplicht alle door of vanwege het college gegeven aanwijzingen met betrekking tot het innemen, veranderen of gebruik van een ligplaats op te volgen.

  • 3.

    Het in het eerste en tweede lid bepaalde geldt niet voorzover in de daarin geregelde onderwerpen wordt voorzien door het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de Provinciale vaarwegenverordening of de Provinciale landschapsverordening.

Artikel 5:24 Verbod innemen ligplaats

Het is verboden een ligplaats in te nemen, te hebben of beschikbaar te stellen in strijd met het krachtens artikel 5:23, tweede lid bepaalde. 

Artikel 5:25 Beschadigen van waterstaatswerken

  • 1.

    Het is verboden schade toe te brengen aan of veranderingen aan te brengen in de toestand van bij de gemeente in beheer zijnde openbare wateren, havens, dijken, wallen, kaden, trekpaden, beschoeiingen, oeverbegroeiing, bruggen, zetten, duikers, pompen, waterleidingen, gordingen, aanlegpalen, stootpalen, bakens of sluizen.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voorzover in het daarin geregeld onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of de Provinciale vaarwegenverordening.

 

Artikel 5:26 Reddingsmiddelen

Het is verboden een voor het redden van drenkelingen bestemd en daartoe bij het water aangebracht voorwerp te gebruiken voor een ander doel dan wel voor dadelijk gebruik ongeschikt te maken. 

Artikel 5:27 Veiligheid op het water

  • 1.

    Het is aan een ieder die zich als bader of zwemmer in het openbaar water ophoudt, verboden zich zodanig te gedragen dat het scheepvaartverkeer daarvan hinder of gevaar kan ondervinden.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of de Provinciale vaarwegenverordening.

Artikel 5:28 Overlast aan vaartuigen

  • 1.

    Het is verboden zonder redelijk doel zich vast te houden aan een vaartuig in openbaar water, daarop te klimmen of zich daarop of daarin te begeven of te bevinden.

  • 2.

    Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een vaartuig, liggend in of aan een openbaar water, los te maken.

 

Afdeling 7 Crossterreinen en gemotoriseerd en ruiterverkeer in natuurgebieden

Artikel 5:29 Crossterreinen

  • 1.

    Het is verboden op enig terrein, geen weg zijnde, met een motorvoertuig als bedoel in artikel 1, onderdeel z, en een bromfiets als bedoeld in artikel 1, onderdeel i van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 een wedstrijd dan wel, ter voorbereiding van een wedstrijd, een trainings- of proefrit te houden of te doen houden dan wel daaraan deel te nemen, dan wel een motorvoertuig of een bromfiets met het kennelijke doel daartoe aanwezig te hebben.

  • 2.

    Het college kan terreinen aanwijzen waarvoor het verbod niet van toepassing is. Het kan daarbij regels stellen voor het gebruik van deze terreinen:

    • a.

      in het belang van het voorkomen of beperken van overlast;

    • b.

      in het belang van de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving en ter bescherming van andere milieuwaarden;

    • c.

      in het belang van de veiligheid van de deelnemers van de in het eerste lid bedoelde wedstrijden en ritten of van het publiek.

  • 3.

    Voor de toepassing van het eerste lid wordt dat onder weg verstaan wat artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat.

  • 4.

    Het verbod in het eerste lid geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer of het Besluit geluidproductie sportmotoren.

Artikel 5:30 Beperking verkeer in natuurgebieden

  • 1.

    Het is verboden binnen voor publiek toegankelijke natuurgebieden, parken, plantsoenen of voor recreatief gebruik beschikbare terreinen te rijden of zich te bevinden met een motorvoertuig als bedoeld in artikel 1, onder z, Reglement Verkeersregels en verkeerstekens 1990, een bromfiets als bedoeld in artikel 1, onder i, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 of met een fiets of een paard.

  • 2.

    Het college kan terreinen aanwijzen waarvoor het in het eerste lid gestelde verbod niet van toepassing is. Het kan daarbij regels stellen ten aanzien van het gebruik van deze terreinen:

    • a.

      in het belang van het voorkomen van overlast;

    • b.

      in het belang van de bescherming van natuur- of milieuwaarden;

    • c.

      in het belang van de veiligheid van het publiek.

  • 3.

    Het verbod in het eerst lid geldt niet voor bestuurders van motorvoertuigen en bromfietsen en voor fietsers of berijders van paarden:

    • a.

      ten dienste van politie, brandweer en geneeskundige hulpverlening en van andere krachtens artikel 29, eerste lid, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 door de minister van Verkeer en Waterstaat aangewezen hulpverleningsdiensten;

    • b.

      die worden gebruikt in verband met beheer, onderhoud of exploitatie van de terreinen als in het eerste lid bedoeld;

    • c.

      die worden gebruikt in verband met werken die krachtens wettelijk voorschrift moeten worden uitgevoerd;

    • d.

      van de zakelijk gerechtigden, huurders en pachters van percclen die gelegen zijn binnen de terreinen als in het eerste lid bedoeld;

    • e.

      voor het verkeer ten behoeve van bezoek en van de verzorging van de onder d bedoelde personen.

  • 4.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt voorts niet:

    • a.

      op wegen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994 ;

    • b.

      binnen de bij of krachtens de Provinciale verordening 'Stiltegebieden' aangewezen stiltegebieden ten aanzien van motorrijtuigen die bij of krachtens die verordening zijn aangewezen als 'toestel'.

  • 5.

    Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

 

Afdeling 8 Verbod vuur te stoken

Artikel 5:31 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken

  • 1.

    Het is verboden in de openlucht afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen in de zin van de Wet milieubeheer of anderszins vuur aan te leggen, te stoken of te hebben.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voorzover het betreft:

    • a.

      verlichting door middel van kaarsen, fakkels en dergelijke;

    • b.

      sfeervuren zoals terrashaarden en vuurkorven, indien geen afvalstoffen worden verbrand;

    • c.

      vuur voor koken, bakken en braden, voorzover dat geen gevaar, overlast of hinder voor de omgeving oplevert.

  • 3.

    Het college kan van dit verbod ontheffing verlenen.

  • 4.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de ontheffing worden geweigerd ter bescherming van de flora en fauna.

  • 5.

    Het verbod geldt niet voorzover in het geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1 of 3, van het Wetboek van Strafrecht of de Provinciale milieuverordening.

Afdeling 9 Verstrooiing van as

Artikel 5:32 Begripsbepaling

In deze afdeling wordt verstaan onder incidentele asverstrooiing: het verstrooien van as als bedoeld in de Wet op de lijkbezorging op een door de overledene of nabestaande(n) gewenste plek buiten een permanent daartoe bestemd terrein.

Artikel 5:33 Verboden plaatsen

  • 1.

    Incidentele asverstrooiing is verboden op:

    • a.

       verharde delen van de weg;

    • b.

      gemeentelijke begraafplaatsen en crematoriumterreinen.

  • 2.

    Het college kan een besluit nemen waarin voor een bepaalde termijn wordt verboden dat op andere plaatsen en dan genoemd in het eerste lid asverstrooiing plaatsvindt.

  • 3.

    Het college kan op verzoek van de nabestaande die zorgdraagt voor de asbus op grond van bijzondere omstandigheden ontheffing verlenen van het verbod uit het eerste lid, behoudens de gemeentelijke begraafplaatsen en crematoriumterreinen.

Artikel 5:34 Hinder of overlast

Incidentele asverstrooiing is verboden indien daardoor hinder of overlast wordt veroorzaakt voor derden.

Afdeling 10 Straatnaamborden, huisnummer e.d.

Artikel 5.35 Algemene bepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    openbare ruimte: alle voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande wegen of paden, pleinen, plaatsen, plantsoenen en alle wateren die, al dan niet met enige beperking, voor het publiek bevaarbaar of anderszins toegankelijk zijn, alsmede daarin begrepen alle bouw- en kunstwerken die daar onderdeel van uit maken;

  • b.

    bouwwerk: elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct, hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond en bedoeld is om ter plaatse te functioneren;

  • c.

    gebouw: elk bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

  • d.

    complex: een afgebakend samengesteld geheel van onroerende zaken;

  • e.

    afgebakend terrein: een terrein, waarop zich geen bouwwerken bevinden en dat afzonderlijk wordt gebruikt;

  • f.

    standplaats: een kavel, bestemd voor het plaatsen van een woonwagen, waarop voorzieningen aanwezig zijn die op het leidingnet van de openbare nutsbedrijven, van andere instellingen of van gemeenten kunnen worden aangesloten;

  • g.

    object: een bouwwerk, gebouw, complex, afgebakend terrein, ligplaats of standplaats;

  • h.

    uitvoeringsvoorschriften: nadere bepalingen van technische en administratieve aard.

Artikel 5.36 Toekennen nummers

Het college kan aan een object of aan een te onderscheiden deel daarvan een nummer toekennen.

 

 Artikel 5.37 Aanbrengen namen en nummers

  • 1.

    De aan delen van de openbare ruimte en aan gemeentelijke bouwwerken toegekende namen worden zichtbaar en in voldoende aantallen ter plaatse aangebracht.

  • 2.

    Aan een object dat een nummer heeft gekregen moet het nummer op een doeltreffende wijze zijn aangebracht.

  • 3.

    Het is een ieder, die daartoe niet bevoegd is, verboden aan delen van de openbare ruimte, aan de daaraan liggende gemeentelijke bouwwerken en aan ligplaatsen of standplaatsen namen of nummers toe te kennen door deze op zichtbare wijze aan te brengen.

  • 4.

    Het is een ieder, die daartoe niet bevoegd is, verboden aan zijn onroerende zaak nummers toe te kennen door deze op zichtbare wijze aan te brengen.

 

Artikel 5.38 Gedoogplicht rechthebbende

  • 1.

    Als het college het nodig oordelen dat borden met een wijk- of buurtaanduiding, borden met straatnamen, huisnummer-verzamelborden en verwijsaanduidingen aan een bouwwerk, gebouw, muur, paal, schutting of andere soort terreinafscheiding worden aangebracht is de rechthebbende verplicht toe te laten dat de hier bedoelde borden vanwege of op verzoek en overeenkomstig de aanwijzingen van het college worden aangebracht, onderhouden, gewijzigd of verwijderd.

  • 2.

    De rechthebbende dient er zorg voor te dragen dat naamborden vanaf de openbare weg duidelijk leesbaar blijven.

 

Artikel 5.39 Aanbrengen door rechthebbende

  • 1.

    Tenzij door het college anders is besloten, is de rechthebbende van een object verplicht het nummer, zoals bedoeld in artikel 5.37, eerste lid, aan te brengen.

  • 2.

    De rechthebbende is verplicht het in het eerste lid genoemde nummer binnen vier weken na kennisgeving van het besluit van het college aan te brengen.

  • 3.

    Indien een object nog niet is voltooid, wordt het nummer binnen vier weken na de voltooiing aangebracht.

  • 4.

    Het college kan de in het tweede en derde lid genoemde termijn verlengen.

 

Afdeling 11 Bepalingen ten aanzien van winkelsluiting

Artikel 5.40 Begripsbepaling

Voor de toepassing van deze afdeling wordt verstaan onder:

  • 1.

    de wet: de Winkelsluitingswet 1976, laatstelijk gewijzigd bij wet van 20 mei 1992 (Stb. 294);

  • 2.

    feestdagen: Nieuwjaarsdag, tweede paasdag, Hemelvaartsdag, tweede pinksterdag, eerste kerstdag, tweede kerstdag of de dag waarop de verjaardag van de koning wordt gevierd.

 

Artikel 5.41  Koopavonden

  • 1.

    Het bepaalde in artikel 3, tweede lid, onder d. van de wet geldt niet op vrijdag tussen 18.30 en 21.00 uur.

  • 2.

    In afwijking van het gestelde in het eerste lid geldt het bepaalde in artikel 3, tweede lid, onder d. van de wet gedurende het tijdvak tussen 18.30 en 21.00 uur niet ten aanzien van de donderdag indien de daaropvolgende vrijdag is: Goede Vrijdag, 24 december, 31 december, de dag waarop de verjaardag van de koning wordt gevierd en 4 mei.

Artikel 5.42 Achttiendagenregeling

De verboden, vervat in artikel 2, eerste lid, onder b en c en 7 van de wet, gelden niet op ten hoogste achttien, nader door het college aan te wijzen dagen per kalenderjaar tussen 06.00 en 24.00 uur, met dien verstande dat hiervan:

  • a.

    ten hoogste acht dagen een feestdag kunnen zijn;

  • b.

    ten hoogste 10 dagen een andere dag dan onder a bedoeld kunnen zijn, met uitzondering van een zondag.

Hoofdstuk 6. Straf-, overgangs- en slotbepalingen

Artikel 6:1 Strafbepaling

  • Overtreding van het bij of krachtens deze verordening bepaalde en de op grond van artikel 1:4 daarbij gegeven voorschriften en beperkingen wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie. Bovendien kan bestraft worden met openbaarmaking van de rechtelijke uitspraak.

Artikel 6:2 Toezichthouders

  • 1. Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast de bij besluit van het college of de burgemeester aangewezen personen.

  • 2. Voorts zijn met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening belast de bij besluit van het college dan wel de burgemeester aan te wijzen personen.

Artikel 6:3 Binnentreden woningen

Zij die belast zijn met het toezicht op de naleving of de opsporing van een overtreding van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften welke strekken tot handhaving van de openbare orde of veiligheid of bescherming van het leven of de gezondheid van personen, zijn bevoegd tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner.

Artikel 6:4 Inwerkingtreding nieuwe en intrekking oude verordening

  • 1. De Algemene Plaatselijke Verordening Renswoude 2000, zoals vastgesteld op 7 maart 2000, laatselijk gewijzigd op 13 april 2004, wordt ingetrokken op het moment dat de nieuwe verordening in werking treedt zoals bepaald in lid 2.

  • 2. Deze verordening treedt in werking op de derde dag na die waarop zij is bekendgemaakt.

Artikel 6:5 Overgangsbepaling

Besluiten, genomen krachtens de verordening bedoeld in artikel 6:4, eerste lid, die golden op het moment van de inwerkingtreding van deze verordening en waarvoor deze verordening overeenkomstige besluiten kent, gelden als besluiten genomen krachtens deze verordening.

Artikel 6:6 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Algemene Plaatselijke Verordening Renswoude 2009.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Renswoude, d.d. 6 oktober 2009.
griffier, burgemeester,