Beleidsregels bijzondere bijstand gemeente Zwartewaterland

Geldend van 01-04-2013 t/m heden

Intitulé

Beleidsregels bijzondere bijstand gemeente Zwartewaterland

1. Inleiding.

Het college is verantwoordelijk voor de uitvoering van de door de Rijksoverheid vastgestelde Wet werk en bijstand. Het college dient de bijstand en de daaraan verbonden verplichtingen af te stemmen op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de betrokken persoon. Dit betreft tevens de bijzondere bijstand.

Uit oogpunt van een eenduidige en rechtmatige uitvoering van de bijzondere bijstand is het raadzaam om specifieke beleidsregels op te stellen. De huidige beleidsregels zijn voor het laatst vastgesteld op 27 oktober 2008 en bieden daardoor geen actueel juridisch kader meer van waaruit beoordeling van aanvragen op een rechtmatige manier kan plaatsvinden.

Vanuit dit oogpunt zijn nieuwe beleidsregels opgesteld, zoals bedoeld in art. 1:3 lid 4 Awb. De beleidsregels dienen door het college te worden vastgesteld en op een Awb conforme wijze worden bekendgemaakt voordat ze werking verkrijgen.

In deze nota zijn de beleidsregels vastgelegd evenals een nadere uitwerking van het gemeentelijke minimabeleid.

1.1 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 wordt ingegaan op de algemene aspecten die in acht genomen worden bij de verstrekking van bijzondere bijstand. Vervolgens wordt in de hoofdstukken 3 tot en met 6 per kostensoort aangegeven of en hoe er bijzondere bijstand verstrekt kan worden. In hoofdstuk 7 wordt de categoriale bijzonder bijstand beschreven.

De slotbepalingen zijn opgenomen in hoofdstuk 8.

2. Algemeen

2.1 Begripsbepaling

In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

  • a.

    het college: het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Zwartewaterland;

  • b.

    de WWB: de Wet werk en bijstand (WWB);

  • c.

    algemene bijstand: bijstand, die wordt verstrekt voor de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan;

  • d.

    bijzondere bijstand (artikel 35 van de WWB): bijstand die bestemd is voor de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van bestaan, die niet kunnen worden voldaan uit het inkomen, de toepasselijke bijstandsnorm of inkomensvoorziening en/of uit het aanwezige vermogen;

  • e.

    de bijstandsnorm: norm zoals bedoeld in artikel 20 tot en met 29 van de WWB;

  • f.

    de langdurigheidstoeslag: de toeslag zoals bedoeld in artikel 36 WWB;

  • g.

    de voorliggende voorziening: een voorziening die naar aard en doel geacht wordt passend en toereikend te zijn voor een belanghebbende, waardoor geen recht op bijzondere bijstand bestaat;

  • h.

    de woonkosten bij een huurwoning: de per maand geldende rekenhuur als omschreven in artikel 5, van de Wet op de huurtoeslag;

  • i.

    de woonkosten bij een koopwoning: de kosten die de eigenaar verschuldigd is voor de hypotheekrente, de premie voor opstalverzekering, het eigenaar gedeelte van de onroerend zaak belasting, de omslagheffing voor huiseigenaren (de waterschapslasten), een vast bedrag voor kosten van groot onderhoud en ingrijpende reparaties. Deze kosten worden conform het budgethandboek NIBUD vastgesteld. Het gaat om onderhoud woning en onderhoud CV-installatie;

2.2. Wettelijke bepalingen

Aan de bijzondere bijstand zijn de volgende voorwaarden verbonden:

  • 1.

    De kosten moeten bijzonder zijn.

    De bijzondere individuele situatie van de belanghebbende en/of zijn gezin bepaalt of kosten als bijzonder kunnen worden aangemerkt. Ook door medische of sociale omstandigheden kunnen kosten als bijzonder worden aangemerkt.

  • 2.

    De kosten moeten noodzakelijk zijn.

    Het is alleen mogelijk bijzondere bijstand te verlenen voor noodzakelijke kosten. Dit ter onderscheiding van wenselijke kosten. Om de noodzaak te bepalen, is het mogelijk dat advies bij een externe deskundige wordt ingewonnen. In ieder geval zijn de onderstaande kosten niet noodzakelijk:

    • -

      het betalen van de alimentatie;

    • -

      de betaling van een boete;

    • -

      geleden of toegebrachte schade;

    • -

      vrijwillige premiebetaling in het kader van een publiekrechtelijke verzekering;

    • -

      kosten van medische handelingen en verrichtingen die gerekend kunnen worden tot de ontwikkelingsgeneeskunde als bedoeld in de Wet op bijzondere medische verrichtingen of wanneer zodanige medische behandelingen en verrichtingen buiten Nederland plaatsvinden.

  • 3.

    De kosten kunnen niet door de belanghebbende zelf worden betaald.

    Het college heeft in het kader van de bijzondere bijstand volledige vrijheid in de vaststelling van de draagkracht. Dit betekent dat het college zelf kan bepalen welk deel van de middelen bij de vaststelling van de draagkracht in aanmerking wordt genomen.

    In deze beleidsregels worden richtlijnen vastgesteld hoe om te gaan met het bepalen van het inkomen en het vermogen.

  • 4.

    Vergoeding van de kosten.

    Door het aanvullende karakter en de vangnetfunctie van de WWB, ligt ook het niveau van de voorzieningen op het niveau van het minimum. Dat wil zeggen dat de meest goedkope en eenvoudige voorziening die een adequaat noodzakelijke oplossing biedt, als passend wordt geacht.

  • 5.

    Voorliggende voorziening.

    In verband met het uitgangspunt dat de WWB in het stelsel van bestaansvoorzieningen de plaats inneemt van het laatste vangnet, speelt het begrip voorliggende voorziening een bepalende rol. Artikel 15 WWB is van belang: geen recht op bijstand bestaat voor zover een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening die, gezien haar aard en doel, wordt geacht voor de belanghebbende toereikend en passend te zijn. De bijzondere bijstand in het kader van de WWB mag het beleid, dat gevoerd wordt bij voorliggende voorzieningen niet doorkruisen. Het recht op bijstand strekt zich evenmin uit tot de kosten die in de voorliggende voorziening als niet noodzakelijk worden aangemerkt.

2.3 Inkomen

  • 1.

    Van het in aanmerking te nemen inkomen worden middelen bedoeld in artikel 31 lid 2 WWB niet tot het inkomen van de belanghebbende gerekend. De middelen als bedoeld in de genoemde artikelen worden dus voor de bijzondere bijstand vrijgelaten.

  • 2.

    Het inkomen wordt op dezelfde wijze vastgesteld als bij de algemene bijstand.

  • 3.

    Bij de vaststelling van het inkomen wordt een verstrekte langdurigheidstoeslag buiten beschouwing gelaten.

2.4 Vermogen

  • 1.

    Het vermogen wordt op dezelfde manier vastgesteld als bij de algemene bijstand. Belanghebbende dient een vermogen te hebben dat minder is dan de vermogensgrens als bedoeld in artikel 34 lid 3 WWB. Het meerder boven de vermogensgrens wordt meegenomen in de draagkrachtberekening.

2.5 Draagkracht

  • 1.

    Bijzondere bijstand wordt verstrekt onder aftrek van de draagkracht.

  • 2.

    Geen draagkracht hebben belanghebbenden die, op jaarbasis, een netto inkomen hebben tot 110% van de voor hen geldende bijstandsnorm (inclusief vakantiegeld) en die geen vermogen hebben boven de voor hen geldende vermogensgrens, zoals bedoeld in artikel 34 lid 3 WWB.

  • 3.

    Van het inkomen boven 110 % van de bijstandsnorm wordt 40 % als draagkracht genomen.

  • 4.

    Indien de belanghebbende een hoger vermogen heeft als bedoeld in artikel 34 lid 3 WWB, dan wordt de draagkracht van het meerdere vastgesteld op 100%.

  • 5.

    De draagkracht wordt telkens voor een periode van één jaar vastgesteld. Het draagkrachtjaar gaat in op de eerste dag van de maand waarin de bijzondere bijstand wordt aangevraagd

  • 6.

    Bij elke volgende aanvraag binnen het draagkrachtjaar wordt rekening gehouden met de vastgestelde jaardraagkracht; de vastgestelde ruimte blijft dus gelden.

  • 7.

    In geval van periodieke bijzondere bijstand wordt de draagkracht verrekend naar rato van het aantal maanden van de periode waarop deze bijstand betrekking heeft.

  • 8.

    Bij een belanghebbende aan wie een schuldsaneringsregeling op grond van de WSNP is uitgesproken, of indien er sprake is van een minnelijke traject in het kader van schuldhulpverlening geldt dat het college enkel de draagkracht kan berekenen over middelen waarover belanghebbende daadwerkelijk de beschikking heeft.

  • 9.

    De draagkracht kan herzien worden bij wijzigingen in het inkomen of vermogen. Bij wijziging van het inkomen geldt een ondergrens van 15%.

2.6 Aanvraag

  • 1.

    Een aanvraag voor bijzondere bijstand moet in beginsel worden ingediend, voor- of vlak nadat de kosten zijn gemaakt. De gemeente hanteert het beleid dat de kosten nog kunnen worden ingediend tot en met 3 maanden voor de aanvraagdatum.

2.7 De wijze van verstrekken

  • 1.

    De bijzondere bijstand wordt in beginsel “om niet” (zonder terugbetaalverplichting) verstrekt. Dit sluit echter niet uit dat in bepaalde gevallen de bijstand in de vorm van een geldlening of borgtocht wordt verstrekt.

  • 2.

    Bijzondere bijstand wordt verleend in de vorm van een geldlening indien:

    • a.

      het bijstand voor de kosten van noodzakelijke duurzame gebruiksgoederen betreft. Wanneer iemand langer dan 3 jaar aangewezen is op een inkomen op bijstandsniveau kan verondersteld worden dat er nauwelijks reserveringsmogelijkheden aanwezig zijn voor de aanschaf van duurzame gebruiksgoederen. De bijzondere bijstand kan dan om niet worden verstrekt;

    • b.

      redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de belanghebbende op korte termijn over voldoende middelen zal beschikken om over de betreffende periode in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien. Onder korte termijn wordt verstaan een periode van maximaal 12 maanden;

    • c.

      de noodzaak tot bijstandsverlening het gevolg is van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan;

    • d.

      de aanvraag een door de belanghebbende te betalen waarborgsom betreft;

    • e.

      het bijstand ter gedeeltelijke of volledige aflossing van een schuldenlast betreft.

  • 3.

    De bijstand die in de vorm van een renteloze geldlening wordt verleend, moet in beginsel worden terugbetaald.

  • 4.

    De aflossingstermijn van een renteloze geldlening wordt in principe vastgesteld op 3 jaar. Indien er na maximaal 36 maanden nog een restant bestaat, dan wordt dit omgezet in bijstand om niet. Belanghebbende moet dan wel aan de voorwaarden voldaan hebben, dat hij de vastgestelde maandelijkse aflossingsbedragen volledig heeft afbetaald.

  • 5.

    Van lid 4 kan worden afgeweken als blijkt dat:

    • a.

      belanghebbende op korte termijn een aanzienlijk hoger bedrag kan aflossen; of

    • b.

      indien hij in de eerste drie jaar nalatig is geweest met het aflossen van de geldlening; of

    • c.

      wanneer belanghebbende een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan kan worden verweten met betrekking tot het ontstaan of voortduren van de situatie welke tot het verstrekken van bijstand in de vorm van een geldlening heeft geleid. De looptijd wordt in dit geval langer aangezien belanghebbende het volledige bedrag moet aflossen.

  • 6.

    De hoogte van de aflossing van de renteloze lening bedraagt 6% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm inclusief vakantietoeslag.

  • 7.

    Bij een inkomen boven de bijstandsnorm wordt de aflossing verhoogd met 50% van deze meerinkomsten.

2.8 Uitbetaling

De individuele bijzondere bijstand kan worden verleend op basis van daadwerkelijk gemaakte kosten, waarvoor betalingsbewijzen moeten worden overgelegd. Als het betalingsbewijs geen factuur betreft, moet de factuur alsnog achteraf worden overgelegd. In uitzonderlijke situaties kan de bijzondere bijstand basis van een offerte worden verleend. In dit geval gaat het toegekende bedrag voor bijzondere bijstand rechtstreeks naar de leverancier.

2.9 Voorliggende voorziening

  • 1.

    Een voorliggende voorziening is elke voorziening buiten de WWB waarop de belanghebbende of het gezin aanspraak kan maken, dan wel een beroep kan doen, ter verwerving van middelen of ter bekostiging van specifieke uitgaven.

  • 2.

    Er bestaat geen recht op bijstand voor zover een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening die, gezien haar aard en doel, wordt geacht voor de belanghebbende toereikend en passend te zijn (art. 15 WWB).

  • 3.

    Voor kosten die in de voorliggende voorziening als niet noodzakelijk zijn aangemerkt, wordt geen bijzondere bijstand verstrekt, tenzij:

    • a.

      sprake is van zeer dringende redenen als bedoeld in artikel 16 van de wet;

    • b.

      in deze beleidsregels voor specifieke kosten buitenwettelijk begunstigend beleid is geformuleerd.

Artikel 16, zeer dringende redenen maakt een algemene uitzondering op alle situaties in dit hoofdstuk, behalve voor vreemdelingen die niet over een geldige verblijfsstatus beschikken (zie art. 16 lid 2 WWB).

In artikel 16 WWB staat dat iemand die geen recht op bijstand heeft toch bijstand kan krijgen, indien er zeer dringende redenen zijn . Dit dient per individueel geval beoordeeld te worden. Het enkele feit dat het iemand ontbreekt aan financiële middelen is onvoldoende om van dringende redenen te spreken.

Vast dient te staan dat er sprake is van een acute noodsituatie en dat de behoeftige omstandigheden op geen enkele andere wijze zijn te verhelpen. Artikel 16 WWB is te zien als een laatste redmiddel in uitzonderlijke situaties en beslist niet als “ontsnappingsclausule”.

Dit artikel mag alleen gebruikt worden bij een acute noodsituatie, waarbij bijstandsverlening onvermijdelijk is.

In jurisprudentie wordt van een acute noodsituatie gesproken als er blijvend ernstig psychisch of lichamelijk letsel dreigt te ontstaan.

2.10 Terugvordering

De bepalingen betreffende terugvordering zijn van overeenkomstige toepassing op de bijzondere bijstand (artikel 58 WWB).

3. Kosten van algemene aard

3.1 Toeslag voor jongeren van 18 tot en met 20 jaar al dan niet verblijvende in een inrichting.

Algemeen

In de WWB zijn normen opgenomen voor jongeren van 18 tot en met 20 jaar. Hierop zijn geen toeslagen in het kader van het gemeentelijk toeslagenbeleid mogelijk. Wel is het in uitzonderlijke situaties mogelijk bijzondere bijstand te verstrekken aan deze jongeren. Dit kan slechts als de middelen van de ouders niet toereikend zijn, of er redelijkerwijs geen aanspraak kan worden gemaakt op de onderhoudsplicht van de ouders.

Voorwaarden

  • 1.

    Bijzondere bijstand voor algemeen noodzakelijke bestaanskosten van jongeren van 18 tot 21 jaar wordt verleend voor zover:

    • a.

      de noodzakelijke kosten van bestaan uitgaan boven de toepasselijke norm.

    • b.

      voor deze kosten de jongere geen beroep kan doen op zijn ouders omdat:

      • de middelen van de ouders daartoe niet toereikend zijn; of

      • de jongere redelijkerwijs zijn onderhoudsrecht tegenover zijn ouders niet te gelde kan maken.

  • 2.

    De jongere bedoeld onder lid 1 b wordt in ieder geval geacht zijn onderhoudsrecht tegenover zijn ouders redelijkerwijs niet te gelde te kunnen maken indien:

    • a.

      de ouder of ouders zijn overleden;

    • b.

      de jongere in het kader van de Wet op de jeugdhulpverlening buiten het gezin is geplaatst;

    • c.

      er sprake is van een acute crisissituatie, waarin door de jongere zelf geen verandering kan worden gebracht. Hiertoe dient een indicatie te worden gegeven door een hulpverlenende instantie.

  • 3.

    De noodzakelijke kosten van bestaan van de alleenstaande jongere, alleenstaande ouder of gehuwde van 18 tot 21 jaar worden gelijkgesteld aan de toepasselijke inkomensvoorziening WWB voor alleenstaande, alleenstaande ouder of gehuwde van 21 jaar of ouder. De bijzondere bijstand wordt vastgesteld op het verschil tussen het inkomen van de jongere en de toepasselijke inkomensvoorziening WWB.

  • 4.

    De bijzondere bijstand wordt waar mogelijk op de ouders verhaald. Daarmee wordt voorkomen dat de beslissing tot bijstandsverlening afbreuk doet aan de ouderlijke onderhoudsplicht.

3.2 Toeslag voor alleenstaanden met inwonend, niet meer ten laste komend Kind.

Algemeen

Indien in een alleenstaand oudergezin, het laatste in de gezinsbijstand begrepen kind niet meer ten laste van de ouder komt, is op deze ouder het normbedrag van een alleenstaande van toepassing. Om de overgang naar de andere norm soepel te laten verlopen, kan de gemeente, de bijstand tijdelijk daarop afstemmen door een aanvulling met bijzondere bijstand.

Deze bijzondere bijstand wordt om niet verleend.

Deze beleidsregel wordt gezien als buitenwettelijk begunstigend beleid.

Voorwaarden

  • 1.

    De toeslag wordt verleend op voorwaarde dat dit kind tot het huishouden van de alleenstaande blijft behoren en niet behoort tot het gezin in de zin van artikel 4 lid 1 onder c WWB.

  • 2.

    De toeslag wordt verleend voor maximaal 6 maanden.

  • 3.

    De toeslag bedraagt de eerste twee maanden nadat de norm van alleenstaande ouder gewijzigd is in alleenstaande 75% van het verschil tussen deze beide normen.

  • 4.

    De toeslag bedraagt de derde en de vierde maand nadat de norm van alleenstaande ouder gewijzigd is in alleenstaande 50% van het verschil tussen beide normen.

  • 5.

    De toeslag bedraagt de vijfde en zesde maand nadat de norm van alleenstaande ouder gewijzigd is in alleenstaande 25% van het verschil tussen beide normen.

  • 6.

    Met ingang van de zevende maand wordt de toeslag beëindigd.

  • 7.

    Het inkomen waarover het jongste inwonende kind redelijkerwijs kan beschikken wordt niet in mindering gebracht op de toeslag voormalige alleenstaande ouder.

4. Woonkosten

4.1. Woonkostentoeslag

Algemeen

Bij de inwerkingtreding van de Wet op de huurtoeslag heeft er een wijziging plaatsgevonden bij de vaststelling van het inkomen. Voor de inwerkingtreding werd er gekeken naar het inkomen van het voorafgaande jaar. De huidige huurtoeslag wordt gebaseerd op het actuele inkomen. Indien gedurende het jaar inkomensveranderingen optreden, kan de huurtoeslag tussentijds worden aangepast. Ook andere mutaties die van invloed zijn op de huurtoeslag zoals hoogte van de huur en gezinssamenstelling kunnen tussentijds worden aangepast. In veel situaties is het daarom niet meer noodzakelijk om een woonkostentoeslag te verstrekken.

Er kunnen zich echter 2 situaties voordoen waarbij er wel een woonkostentoeslag bij een huurwoning kan worden verstrekt, namelijk bij een huurder die een nieuwe woning betrekt of als er sprake is van terugval van inkomsten en daardoor geen recht op huurtoeslag bestaat aangezien de huur boven de maximale huurgrens ligt.

Woonkostentoeslag kan ook worden verstrekt bij een koopwoning, bijvoorbeeld indien er sprake is van een dusdanige verlaging van het inkomen dat de woonkosten niet meer (volledig) vanuit dit inkomen betaald kunnen worden.

4.1.1 Woonkostentoeslag bij een huurwoning

Voorwaarden

  • 1.

    Belanghebbende bewoont een woning, waarvan de hoogte van de woonkosten gelet op artikel 13 van de Wet op de huurtoeslag geen belemmering vormt voor toekenning van de huurtoeslag maar door omstandigheden buiten zijn schuld kan hij nog geen aanspraak maken op de huurtoeslag. De woonkostentoeslag wordt verstrekt tot de datum waarop de belanghebbende wel in aanmerking komt voor huurtoeslag.

  • 2.

    De woonkostentoeslag is gelijk aan het bedrag van de huurtoeslag die belanghebbende gelet op zijn leefomstandigheden en financiële situatie op grond van de Wet op de huurtoeslag voor woonkosten per maand zou ontvangen.

  • 3.

    Indien de woonkosten van een huurwoning het bedrag genoemd in artikel 13 van de Wet op de huurtoeslag te boven gaat kan de termijn van verlening van bijzondere bijstand worden verlengd, voor zover door een wijzing in inkomsten of een gewijzigde situatie wat betreft een inwonende de woonkosten niet meer volledig kunnen worden voldaan.

  • 4.

    De woonkostentoeslag als bedoeld in lid 3 wordt verstrekt voor een periode van maximaal één jaar. Deze periode kan worden verlengd - indien en voor zover - bijzondere individuele omstandigheden daartoe noodzaken.

  • 5.

    Aan de woonkostentoeslag wordt met toepassing van artikel 55 WWB, de voorwaarde verbonden dat de belanghebbende naar vermogen tracht een goedkopere woonruimte te vinden (verhuisplicht), waarvan de huur in overeenstemming is met zijn inkomen. Van zijn inspanningen dient de belanghebbende bewijsstukken te overleggen.

  • 6.

    De woonkostentoeslag zoals bedoeld in lid 3 wordt op dezelfde wijze als de huurtoeslag berekend. Dit betekent dat voor het gedeelte van de huur boven de huurgrens geen woonkostentoeslag wordt verstrekt.

4.1.2 Woonkostentoeslag bij een koopwoning

Voorwaarden

  • 1.

    Aan een belanghebbende die een eigen woning bezit, die tevens door hem wordt bewoond en waarvan de hoogte van de woonkosten gelet op artikel 13 van de Wet op de huurtoeslag geen belemmering vormt voor toekenning van de huurtoeslag wordt een woonkostentoeslag verstrekt.

  • 2.

    De woonkostentoeslag is gelijk aan het bedrag van de huurtoeslag die de belanghebbende gelet op zijn leefomstandigheden en financiële situatie op grond van de Wet op de huurtoeslag voor woonkosten per maand zou ontvangen.

  • 3.

    Indien de woonkosten van de koopwoning het bedrag genoemd in artikel 13 van de Wet op de huurtoeslag te boven gaan is verlening van bijzondere bijstand mogelijk, voor zover door een wijziging in inkomsten of een gewijzigde situatie wat betreft inwoning de woonkosten niet zelf meer volledig kunnen worden voldaan.

  • 4.

    De woonkostentoeslag wordt verstrekt voor een periode van maximaal één jaar. Deze periode kan met maximaal 12 maanden worden verlengd - indien en voor zover - bijzondere individuele omstandigheden daartoe noodzaken.

  • 5.

    Aan de woonkostentoeslag wordt met toepassing van artikel 55 WWB , de voorwaarde verbonden dat de belanghebbende naar vermogen tracht goedkopere woonruimte te vinden (verhuisplicht), waarvan de huur in overeenstemming is met zijn inkomen. Van zijn inspanningen dient belanghebbende bewijsstukken te overleggen.

  • 6.

    De woonkostentoeslag zoals bedoeld in lid 2 wordt op dezelfde wijze als de huurtoeslag berekend. Dit betekent dat voor het gedeelte van de huur boven de huurgrens geen woonkostentoeslag wordt verstrekt.

  • 7.

    De voorlopige teruggaaf vanwege hypotheekrente-aftrek dient te worden meegenomen in de berekening voor de woonkostentoeslag.

5. Kosten van medische aard

Medische kosten dienen op overeenkomstige wijze behandeld te worden als andere noodzakelijke kosten waarvoor bijzondere bijstand kan worden aangevraagd.

Dat betekent dus ook dat geen bijstand kan worden toegekend indien een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening. In dit licht kan de Zorgverzekeringswet en de AWBZ worden gezien als een voorliggende voorziening die geacht wordt passend en toereikend te zijn. In beginsel is bijstandsverlening voor medische kosten dan ook niet toegestaan. Alleen eigen bijdragen van slechts ten dele door de Zvw (basispakket) of AWBZ vergoede kostensoorten kunnen voor bijzondere bijstand in aanmerking komen.

Voorbeeld 1:

Kosten A wordt vanuit het basispakket van de Zorgverzekeringswet voor 75% vergoed. De eigenbijdrage van 25% kan door de bijzondere bijstand worden vergoed

Er bestaat geen recht op bijzondere bijstand voor kosten die vallen onder de verplichte of vrijwillige eigen risico.

Veel verzekerden hebben naast de verplichte zorgverzekering een (collectieve) aanvullende verzekering. Deze aanvullende verzekering biedt vaak een ruimere dekking voor bepaalde kostensoorten zoals fysiotherapie, tandheelkundige zorg of brillen.

In tegenstelling tot de verplichte ziektekostenverzekering is de aanvullende verzekering niet verplicht. Het niet hebben van een aanvullende verzekering kan dan ook niet worden gezien als een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid. De CRvB onderschrijft dat de aanvullende verzekering alleen een voorliggende voorziening is wanneer er ook daadwerkelijk een beroep op kan worden gedaan. Dit is dus alleen van toepassing voor de deelnemers aan deze verzekering.

Voorbeeld 2:

Kosten A wordt vanuit het basispakket van de Zorgverzekeringswet voor 75% vergoed. De eigenbijdrage van 25% kan door de aanvullende verzekering vergoed worden.

Klant A is aanvullend verzekerd en hoeft geen beroep te doen op de bijzondere bijstand. Klant B is niet aanvullend verzekerd en kan voor de eigenbijdrage van 25% bijzondere bijstand ontvangen. Het feit dat betrokkene zich niet aanvullend heeft laten verzekeren is niet verwijtbaar.

Wanneer in strijd met de hoofdregel bijzondere bijstand wordt verstrekt voor kosten die in de voorliggende voorziening als niet noodzakelijk zijn aangemerkt, is er sprake van zogenaamd buitenwettelijk begunstigend beleid. Dit is gemeentelijk beleid, vastgelegd in beleidsregels, dat in gunstige zin voor de klant afwijkt van artikel 15 WWB. Bij eventueel beroep zal het besluit van de gemeente niet inhoudelijk worden getoetst maar of het gevoerde beleid op consistente wijze is toegepast.

In voorkomende gevallen kan het college de medische noodzaak laten vaststellen door een hiervoor aangewezen instantie. De bijzondere bijstand moet aangevraagd zijn voor met de (voortgezette) behandeling wordt gestart en de kosten zijn gemaakt, zodat eerst een medisch advies kan worden opgevraagd om de noodzaak en eventueel de goedkoopst adequate voorziening vast te stellen.

5.1 Brillen/contactlenzen

Met ingang van 1 januari 2004 heeft het kabinet een aantal maatregelen genomen die de aanspraak op de Ziekenfondswet en de AWBZ danig beperken. De kosten voor verschillende voorzieningen komen daardoor niet meer voor vergoeding door de Zvw/AWBZ in aanmerking. Indien in het kader van de AWBZ en Zvw op grond van een bewuste beslissing over de noodzakelijkheid van een voorziening de keuze is gemaakt om één of meer kostensoorten niet in de voorziening op te nemen of de voorziening in een bepaalde situatie niet noodzakelijk te achten, dient de WWB zich bij die keuze in beginsel aan te sluiten.

De Zorgverzekeringswet en de daarop gebaseerde Regeling zorgverzekering zijn voor de kosten van bril(lenglazen) in beginsel aan te merken als een aan de WWB voorliggende, toereikende en passende voorzieningen. Er is door de wetgever een bewuste keuze gemaakt over de noodzaak van het vergoeden van de kosten van bril(lenglazen), zodat (aanvullende) bijzondere bijstandsverlening niet aan de orde is.

5.2 Dieetpreparaten

Voorbeelden van dieetpreparaten zijn de drinkvoedingen zoals Nutridrink, Fortimel, Nutrison en dieetzuigelingenvoeding zoals Pepti 1. Indien gebruik van dieetpreparaten medisch noodzakelijk is, dan worden deze kosten in principe vergoed door de zorgverzekeraar.

Indien de kosten niet door de zorgverzekeraar worden vergoed, kan aangenomen worden dat de dieetpreparaten niet noodzakelijk zijn.

5.3 Dieetkosten

Dieetkosten en/of voedingssupplementen kunnen in aanmerking komen voor bijzondere bijstand indien er een medische noodzaak bestaat. De Zorgverzekeringswet en AWBZ zijn voor dieetkosten geen voorliggende voorziening omdat deze kostensoorten niet behoren tot het zorgpakket van de wettelijke ziektekostenverzekering.

De bijzondere bijstand wordt verstrekt voor de meerkosten ten opzichte van normale voeding. Hierbij wordt uitgegaan van de NIBUD-norm.

5.4 Alternatieve geneeswijzen

De kosten van alternatieve geneeswijzen worden niet vergoed in de Zorgverzekeringswet en de AWBZ. In het besluit zorgverzekering is een bewuste beslissing genomen over de noodzaak van het vergoeden van de kosten van alternatieve geneeskundige behandelingen. Deze kosten worden niet vergoed om de werking van alternatieve geneeskunde niet wetenschappelijk is bewezen. Voor de kosten bestaat in beginsel dan ook geen recht op bijstand.

5.5 Tandheelkundige hulp

De Zvw geldt in het kader van de WWB als een voorliggende voorziening die passend en toereikend is. Bijstandsverlening voor deze kosten is daarom in beginsel uitgesloten. Indien in het kader van de Zvw op grond van een bewuste beslissing over de noodzakelijkheid van een voorziening de keuze is gemaakt om één of meer kostensoorten niet in de voorziening op te nemen of de voorziening in een bepaalde situatie niet noodzakelijk te achten, dient de WWB zich bij die keuze aan te sluiten en komt men ten aanzien van die kosten in beginsel niet voor bijstandsverlening in aanmerking.

Met betrekking tot de noodzakelijke geachte tandheelkundige hulp is alleen voor volwassenen bijzondere bijstand mogelijk voor een uitneembare volledige prothetische voorziening voor de boven- en/of de onderkaak.

  • 1.

    Er kan bijzondere bijstand worden verleend voor de eigen bijdrage van een uitneembare volledige prothetische voorziening voor de boven en/of de onderkaak.

  • 2.

    Onder eigen bijdrage wordt in dit geval verstaan, het resterende bedrag na vergoeding uit zowel de basis en eventueel de aanvullende verzekering.

  • 3.

    Het betreft een persoon van 18 jaar of ouder.

5.6 Bewassing- en kleding slijtagekosten

Kleding- en schoeiselslijtage kunnen het gevolg zijn van het gebruik van prothesen, stoornissen van houding en bewegingsapparaat, het evenwicht, het bewustzijn of het coördinatievermogen.

Extra waskosten kunnen voortkomen uit incontinentie, gebruik medicatie, bedlegerigheid, gebruik van een stoma of overmatig transpireren.

  • 1.

    In bijzondere omstandigheden kan voor de kosten van bewassing- en/of kleding slijtage maximaal eenmaal per jaar bijzondere bijstand worden verleend en uitbetaald.

  • 2.

    De noodzaak voor het verlenen van bijzondere bijstand wordt vastgesteld door middel van een medisch advies. In het medisch advies wordt aangegeven wat de meerkosten zijn voor bewassing en/of de aanschaf van extra kleding/beddengoed.

  • 3.

    De bijzondere bijstand voor bewassingkosten wordt verleend om niet. De kosten voor aanschaf van (extra) kleding worden vastgesteld aan de hand van de prijzengids van het NIBUD.

5.7 Extra Energieverbruik

Wanneer de woning in verband met medisch redenen extra verwarmd moet worden, brengt dat vaak meerkosten met zich mee. Voor deze kosten kan bijzondere bijstand worden verstrekt.

  • 1.

    Alleen indien er sprake is van bijzondere omstandigheden kan er aanleiding zijn bijzondere bijstand te verlenen voor deze kosten. Hiervan is in ieder geval sprake indien er een medische noodzaak is voor het maken van deze kosten. De medische noodzaak van de meerkosten wordt door middel van een medisch advies vastgesteld. Daarnaast zal door het medisch advies de geldigheidsduur van het advies worden aangegeven.

  • 2.

    De bijzondere bijstand wordt verstrekt voor de meerkosten. De meerkosten zijn de extra kosten, hoger dan het bedrag dat mensen in een vergelijkbare woning volgens het NIBUD uitgeven aan stookkosten.

5.8 Maaltijdvoorziening

Tot de algemeen voorkomende noodzakelijke kosten van het bestaan behoren ook de kosten van voeding. Aangezien de algemene bijstand dan wel een inkomen op bijstandsniveau voorziet in deze kosten kan er in beginsel geen bijstand worden verleend voor deze kosten. Voor warme maaltijden voor mensen die niet meer in staat zijn zelf hun maaltijden te bereiden en de kosten hiervan niet uit het inkomen kunnen bestrijden, kan voor de meerkosten bijzondere bijstand verstrekt worden. Alleen noodzakelijk gebruik van een warme maaltijdvoorziening, die verzorgd wordt door een erkende instantie, kan voor bijzondere bijstand in aanmerking komen.

  • 1.

    Indien er sprake is van bijzondere omstandigheden kan bijzondere bijstand worden verleend voor de kosten van een warme maaltijdvoorziening. Dit wanneer zonder meer duidelijk is dat de leverantie van maaltijden noodzakelijk is.

  • 2.

    Indien bovenstaande niet aan de orde is wordt de noodzakelijkheid aangetoond via een medische of sociale indicatie.

  • 3.

    De bijzondere bijstand wordt verstrekt voor de meerkosten. De meerkosten zijn de extra kosten, hoger dan het normbedrag voor een warme maaltijd vastgesteld door het NIBUD.

5.9 Eigen bijdrage voor de (medisch) noodzakelijke voorzieningen genoemd in de zorgverzekeringswet (Zvw) en AWBZ.

Eigen bijdragen van kostensoorten die niet of slechts ten dele door de Zvw of AWBZ worden vergoed, komen in beginsel in aanmerking voor bijzondere bijstand. Voor de Zvw geldt dit overigens enkel voor eigen bijdragen in het kader van de basisverzekering. Eigen bijdragen op grond van de aanvullende verzekering komen niet voor bijstandsverlening in aanmerking aangezien de kosten buiten het vergoedingenpakket van Zvw en AWBZ vallen.

Het is onmogelijk om een compleet overzicht te geven van de vergoedingen op basis van de AWBZ en Zvw. In het Handboek Wet werk en bijstand van Schulinck onderdeel V2.2.7 en V2.11.7 worden bij de diverse verstrekkingen de eigen bijdragen genoemd die gelden op basis van de AWBZ en de Zvw.

De bijzondere bijstand is gelijk aan de wettelijke eigen bijdrage. Uitzondering hierop is de vergoeding van orthopedisch schoeisel. Hierop wordt het normbedrag van normale schoenen volgens de prijzengids van het NIBUD in mindering gebracht.

5.10 Eigen bijdrage Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) zorg zonder verblijf

Voor zorg zonder verblijf (bijvoorbeeld verpleging en verzorging thuis) in het kader van de AWBZ geldt een eigen bijdrage. Deze eigen bijdrage AWBZ wordt inkomensafhankelijk berekend. Ook voor inkomens op sociaal minimum wordt een eigen bijdrage gerekend. Deze eigen bijdrage komt voor bijzondere bijstand in aanmerking.

6. Kosten van maatschappelijke aard.

6.1 Bewindvoeringskosten

Als de kantonrechter op grond van artikel 1:431 e.v. Burgerlijk Wetboek de noodzaak tot onderbewindstelling heeft beoordeeld en vastgesteld, bestaat er voor het college geen vrijheid meer de onderbewindstelling te beoordelen en evenmin om te bezien of er andere oplossingen mogelijk zouden zijn. De met bewindvoering samenhangende kosten komen in deze situatie in aanmerking voor bijzondere bijstand.

Als er sprake is van bewindvoering op verzoek van de persoon zelf, kan niet worden gesteld dat deze kosten zonder meer niet noodzakelijk zijn. Aan de hand van de persoonlijke situatie van de belanghebbende en na gedegen onderzoek naar alle relevante feiten en omstandigheden, moet worden geoordeeld of er sprake is van noodzakelijke kosten.

De vergoeding van kosten van bewindvoering in het kader van de WSNP is apart geregeld. De WSNP-bewindvoerder ontvangt een subsidie op grond van het Besluit subsidie bewindvoerder schuldsanering en een salaris op grond van het Besluit salaris bewindvoerder schuldsanering.

Het kan echter voorkomen dat de rechtbank het salaris van de bewindvoerder hoger heeft vastgesteld dan het bedrag dat uit de boedel kan worden betaald. In dat geval mag de bewindvoerder het gedeelte van zijn salaris dat niet uit de boedel kan worden betaald niet bij belanghebbende in rekening brengen Als de boedel geen ruimte biedt voor de betaling van het voorschot op het salaris, doen de kosten zich dan ook niet voor.

Voor bewindvoeringskosten in het kader van de WSNP is gelet op vorenstaande geen bijzondere bijstand mogelijk.

6.2 Budgetbeheer

Wanneer er sprake is van financiële problemen kunnen inwoners van de gemeente Zwartewaterland een beroep doen op de afdeling Schulddienstverlening van de gemeente Zwolle. In het schulddienstverleningstraject kan budgetbeheer onderdeel zijn van het uit te voeren traject. Budgetbeheer wordt ook uitgevoerd door de afdeling schulddienstverlening. Als budgetbeheer een onderdeel vormt van het traject kan er van uit worden gegaan dat de noodzaak aanwezig is. Bijstandsverlening is dan mogelijk.

Dit ligt anders bij vrijwillig budgetbeheer. Het feit dat er geen schuldhulpverleningstraject is ingegaan betekent niet dat voor iemand die vrijwillig en op eigen initiatief hulp zoekt voor een oplossing van zijn (dreigende) financiële problemen, de weg naar bijzondere bijstandsverlening zonder meer is afgesloten.

In dat geval zal het College zich na gedegen onderzoek naar alle relevante feiten en omstandigheden een oordeel dienen te vormen over de noodzaak van de kosten en - in dit geval in samenhang daarmee - over de vraag of die kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden.

Bij het verstrekken van de bijzondere bijstand wordt uitgegaan van de tarieven die gemeente Zwolle hanteert en geldt voor de duur van 1 jaar. Daarna zal opnieuw worden bekeken of er nog recht op bijzondere bijstand bestaat.

Om malafide bureaus uit te sluiten dient deze aangesloten te zijn bij een branchevereniging zoals de Nederlandse vereniging voor volkskrediet (NVVK) of de Branchevereniging van Professionele Bewindvoerders en Inkomensbeheerders (PBI).

6.3 Eigen bijdrage rechtsbijstand

Indien op grond van een toevoeging rechtsbijstand wordt verleend, dient het college in beginsel de noodzaak voor het verlenen van rechtshulp aan te nemen. Een toevoeging (van een advocaat) vindt slechts plaats als de Raad voor de rechtsbijstand de procedure noodzakelijk acht.

Bijzondere bijstand kan worden verleend voor de eigen bijdrage en de eventueel noodzakelijke bijkomende kosten zoals griffierecht en reiskosten.

6.4 Reiskosten

Reiskosten behoren tot de algemeen noodzakelijke bestaanskosten welke uit de bijstandsnorm kunnen worden voldaan. In een aantal situaties is het mogelijk om, indien men aan de voorwaarden voldoet, bijzondere bijstand te verstrekken.

  • 1.

    Werkplein

    De reiskosten voor een bezoek aan het Werkplein “de Lure” in Zwolle kunnen in het algemeen geacht worden te behoren tot de reguliere reiskosten die uit een inkomen ter hoogte van de bijstandsnorm kunnen worden voldaan.

  • 2.

    Reiskosten bezoek aan gedetineerde

    De reiskosten in verband met bezoek aan een gedetineerde kunnen in aanmerking komen voor bijzondere bijstand.

    Er kan bijzondere bijstand worden verleend indien:

    • a.

      de gedetineerde een bloed- of aanverwant is in de 1e of 2e graad en;

    • b.

      de gedetineerde verblijft in een gesloten inrichting en geen recht heeft op verlof.

  • De bijzondere bijstand wordt vastgesteld op een bezoekfrequentie van maximaal 1 keer per week.

    De bijzonder bijstand wordt afgestemd op de kosten van openbaar vervoer of, indien het gebruik van de auto goedkoper is dan wel openbaarvervoer geen reëel alternatief is vanwege de reistijd, een kilometervergoeding. De kilometervergoeding bedraagt € 0,19, zijnde de kilometervergoedingsprijs die de belastingdienst onbelast laat.

  • 3.

    Reiskosten voor medische behandelingen (ziekenvervoer)

    De AWBZ en Zvw vergoeden in het algemeen alle noodzakelijke kosten die verband houden met medische of paramedische behandeling. Beide regelingen gelden samen in het kader van de WWB als een voorliggende voorziening die passend en toereikend is. Bijstandsverlening voor deze kosten is daarom in beginsel uitgesloten. Alleen voor de wettelijke eigen bijdrage kan bijstand worden verstrekt.

6.5 Begrafenis- of crematiekosten

Bijzondere bijstand ten behoeve van begrafenis of crematie kan verleend worden aan de nabestaande van de overledene, voor zover de uitvaartkosten niet uit de nalatenschap voldaan kunnen worden en de nabestaande niet over toereikende middelen beschikt om (zijn aandeel in) de uitvaartkosten te voldoen. De nabestaande zijn de echtgenoot, de partner, de ouder en de kinderen.

De kosten van een begrafenis of crematie kunnen dus niet worden geacht te behoren tot de noodzakelijke bestaanskosten van de overledene zelf, omdat bijstandsverlening voor deze kosten aan de overledene niet mogelijk is.

De hoogte van de bijzondere bijstand bedraagt voor een begrafenis maximaal € 4.445 en voor een crematie maximaal € 3.820. Deze bedragen vastgesteld aan de hand van de uitvaartcalculator van Yarden Uitvaartverzorging. Ontvangen verzekeringsgelden worden in mindering gebracht.

6.6 Kosten van inrichting

Bij inrichtingskosten moet een onderscheid worden gemaakt tussen de kosten voor duurzame gebruiksgoederen en de overige inrichtingskosten. Duurzame gebruiksgoederen zijn bijvoorbeeld een koelkast, wasmachine of gasfornuis. Met overige inrichtingskosten worden de kosten bedoeld zoals verf en behang. Dit onderscheid is van belang voor de vorm waarin de bijzondere bijstand kan worden verstrekt.

De kosten van aanschaf en vervanging van normale duurzame gebruiksgoederen behoren tot de algemene kosten van bestaan en moeten in beginsel uit het inkomen worden betaald.

Ook indien men een inkomen op het niveau van het sociaal minimum ontvangt wordt in principe voldoende ruimte in het inkomen aanwezig geacht om hiervoor te reserveren dan wel gespreide betaling achteraf.

Iemand met een inkomen gelijk aan de bijstandsnorm in staat is om in een periode van 12 maanden 6% van de bijstandsnorm (inclusief de eventuele toeslag) op jaarbasis te reserveren voor de aanschaf van duurzame gebruiksgoederen. Langdurig aangewezen zijn op een inkomen op bijstandsniveau zet de financiële positie van deze mensen onder druk, waardoor er aanleiding kan zijn om te veronderstellen dat de reserveringsmogelijkheden na verloop van tijd nog maar zeer beperkt aanwezig zijn. Het NIBUD gaat er vanuit dat er na een periode van 36 maanden problemen bij de reservering ontstaan.

Ook de langdurigheidstoeslag als inkomensondersteunende maatregel is bij de vaststelling van de reserveringscapaciteit relevant. De wetgever hanteert namelijk het uitgangspunt dat deze kosten mede kunnen worden voldaan uit de langdurigheidstoeslag

Voor wat betreft de vorm van de bijzondere bijstand geldt de volgende voorkeur:

  • 1.

    leenbijstand;

  • 2.

    bijstand om niet.

Volgens jurisprudentie stelt de Centrale Raad van Beroep dat kosten zoals verf en behang naar hun aard niet als duurzame gebruiksgoederen kunnen worden aangemerkt. Voor deze kosten wordt in principe dan ook bijzondere bijstand verleend om niet. Het bedrag dat voor bijzondere bijstand in aanmerking komt, wordt vastgesteld aan de hand van de Prijzengids van het NIBUD.

6.7 Woninginrichting

De kosten van woninginrichting worden tot de incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan gerekend. Deze kosten dienen dan ook in beginsel te worden bestreden uit het inkomen, hetzij door reservering vooraf, hetzij door gespreide betaling achteraf. Afzonderlijke bijstandsverlening is alleen mogelijk als gevolg van bijzondere omstandigheden in het individuele geval, die ertoe leiden dat de kosten niet uit de algemene bijstand en de aanwezige draagkracht kunnen worden voldaan.

Bij een eerste huisvesting na het verlaten van een AZC wordt een asielzoeker geconfronteerd met de kosten van een ‘eerste inrichting’ in Nederland. Gelet op het ontbreken van een inkomen in het AZC was er geen ruimte om te kunnen reserveren voor de kosten van een complete woninginrichting. Deze kosten komen, voor zover deze niet voldaan kunnen worden uit eigen middelen of via een lening, voor bijzondere bijstand in aanmerking in de vorm van een geldlening.

Ook in andere situaties kan er sprake zijn van inrichtingskosten zoals bijvoorbeeld bij een echtscheiding of beëindiging van samenwoning. In deze situaties zal het in principe niet om een volledige woninginrichting gaan. Per individueel geval zal gekeken moeten worden welke inrichtingskosten noodzakelijk zijn.

Het bedrag dat voor bijzondere bijstand in aanmerking komt, wordt vastgesteld op 50% van het inventarispakket naar huishoudtype volgens het NIBUD. Uitgangspunt hiervan is dat bij een (volledige) inrichting een deel tweedehands kan worden aangeschaft via overname van derden of kringloopwinkel.

6.8 Verhuiskosten

De kosten in verband verhuizing behoren tot de incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan. Deze kunnen worden voldaan uit een inkomen ter hoogte van de toepasselijke WWB uitkering door reservering dan wel gespreide betaling achteraf. Dit betekent dat er in beginsel geen bijstandsverlening mogelijk is voor deze kosten. Indien belanghebbende niet heeft kunnen reserveren en er sprake is van een gedwongen verhuizing kan bijzondere bijstand worden verstrekt.

Hierbij dient onderscheid te worden gemaakt in:

  • Gedwongen verhuizing vanuit de gemeente. Dan is er bijzondere bijstand mogelijk;

  • Gedwongen verhuizing naar de gemeente. Dan is geen bijzondere bijstand mogelijk maar dient de gemeente waaruit belanghebbende afkomstig is bijzondere bijstand te verstrekken.

De volgende koste kunnen voor vergoeding in aanmerking komen.

  • kosten voor de eerste inschrijving bij een woningcorporatie;

  • de waarborgsom;

  • de werkelijke gemaakte kosten van huur van een aanhanger of busje (inclusief brandstofkosten);

  • de woonkosten van de nieuwe woning gedurende maximaal 1 maand, indien sprake is van dubbele lasten;

6.9 Babyuitzet

De kosten van een babyuitzet behoren tot de incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan. Deze kunnen worden voldaan uit een inkomen ter hoogte van de toepasselijke uitkering algemene bijstand door middel van reservering dan wel gespreide betaling achteraf. Dit betekent dat er in beginsel geen bijstandsverlening mogelijk is voor deze kosten.

Alleen als er sprake is van bijzondere omstandigheden kan er bijstand worden verstrekt voor baby uitzet.

Bijstand voor baby uitzet wordt in de regel als geldlening verstrekt. Slechts in zeer bijzondere situaties kan bij stand "om niet" verstrekt worden. Er moet dan geen reserveringsmogelijkheid in het verleden zijn geweest en ook geen aflossingsruimte in de naaste toekomst.

De hoogte van de te verstrekken bijzondere bijstand wordt vastgesteld aan de hand van de richtprijzen zoals opgenomen in de NIBUD-Prijzengids.

6.10 Overbruggingsuitkering

Aan een cliënt die de periode tussen de aanvraag en de eerste betaling van de uitkering niet kan overbruggen kan een overbruggingsuitkering worden toegekend.

Het gaat met name om de volgende situaties:

  • 1.

    Een statushouder wordt door het COA vanuit een asielzoekerscentrum voor het eerst in de gemeente gehuisvest (gemeentelijke taakstelling).

  • 2.

    Een “verlaten partner” blijft zonder middelen achteren kan niet wachten tot de eerste betaaldatum van de bijstand.

De overbruggingsuitkering is bedoeld om te voorkomen dat een cliënt op het moment van de aanvraag met betalingsproblemen te maken krijgt. De praktijk leert dat mensen die bij aanvang van de bijstand met achterstanden te maken krijgen deze moeilijk weer inlopen.

De bijstand is bestemd voor algemene kosten en dient derhalve dan ook zo beschouwd te worden.

Het overbruggingsuitkering beslaat maximaal een periode van één maand en de hoogte is maximaal de van toepassing zijnde bijstandsnorm, exclusief vakantietoeslag en minus de middelen waarover kan worden beschikt.

6.11 Bijstand voor vaste lasten woning gedetineerde.

Bijstandsverlening (zowel algemene bijstand als ook bijzondere bijstand) gedurende de detentieperiode is niet mogelijk.

Eventueel met hulp van de reclassering, zal de gedetineerde zelf zorg moeten dragen voor het (kunnen) aanhouden van de woning door tijdige reservering voor deze kosten, het afsluiten van een lening of het tijdelijk (onder)verhuren van de woning.

Gedurende de periode, dat iemand is gedetineerd, wordt van rijkswege (c.q. door het Ministerie van Justitie) in de kosten van levensonderhoud van de gedetineerde voorzien.

Alleen als er sprake is van zeer dringende redenen kan van de hoofdregel worden afgeweken voor wat betreft doorbetaling vaste lasten voor het aanhouden van de woonruimte. De hoogte van de bijzondere bijstand is gelijk aan de woonkosten, te weten de huur en de nutsvoorzieningen (energie en water). Ten aanzien van de verbruikslasten gas, licht en water, dient de leverancier verzocht te worden het voorschot aan te passen op basis van niet-verbruik gedurende de periode van detentie. Als uitgangspunt geldt het vastrecht plus 20% van de voorschotnota's.

Deze afwijking is niet mogelijk indien:

  • de detentieperiode korter duurt dan een maand;

  • de detentieperiode langer zal zijn dan 6 maand;

  • het detentie betreft in plaats van een boete.

7. Categoriale bijzondere bijstand

Met de inwerkingtreding van de Wet werk en bijstand (WWB) per 1 januari 2004 is het, behoudens een aantal wettelijke uitzonderingen, niet langer toegestaan categoriale bijzondere bijstand te verstrekken. Het uitgangspunt van de wetgever is namelijk dat algemeen, generiek inkomensbeleid strikt is voorbehouden aan het Rijk.

Het verlenen van categoriale bijzondere bijstand (gemeentelijke regelingen) vormt een uitzondering op de algemene regel dat het recht op bijzondere bijstand van geval tot geval moet worden beoordeeld (individueel maatwerk) en is alleen in een expliciet in de WWB genoemd aantal situaties toegestaan.

In de gewijzigde WWB van 1 januari 2012 heeft de regering aangegeven dat maatschappelijke participatie van kinderen van groot belang is met het oog op een zelfredzame toekomst. Kinderen moeten in hun kansen en mogelijkheden op ontwikkeling niet worden belemmerd door de slechte financiële positie van hun ouders. Om dit te bewerkstelligen voorziet de wet in een verordeningsplicht voor gemeenteraden. Strekking van de verordeningsplicht is dat gemeenten werk maken van maatschappelijke participatie van kinderen.

De raad van Zwartewaterland heeft inmiddels ingaande 1 januari 2013 de verordening Maatschappelijke participatie schoolgaande kinderen vastgesteld.

De verordening kent 3 verschillende bijdragen:

  • 1.

    een bijdrage voor maatschappelijke participatie;

  • 2.

    de computerregeling;

  • 3.

    de Fietsregeling.

Voor het bepalen van doelgroep en de hoogte van de bedragen wordt verwezen naar de naar de verordening.

Naast de participatieverordening kent de gemeente nog twee regelingen voor de minima namelijk de Regeling chronisch zieken en gehandicapten en ouderen en de Regeling collectieve ziektekostenverzekering minima. Deze regelingen hoeven niet in een verordening te worden vastgelegd. De gemeente heeft voor deze regelingen beleidsregels opgesteld.

7.1 Regeling Chronisch zieken en gehandicapten en ouderen

  • 1.

    Zelfstandig wonende inwoners van 18 jaar en ouder die chronisch ziek en /of gehandicapt zijn kunnen een beroep doen op de Regeling Chronisch zieken en gehandicapten en ouderen.

  • Hiertoe worden gerekend:

    • -

      inwoners die langer dan 6 maanden gebruik maken van langdurige thuiszorg;

    • -

      inwoners die een arbeidsongeschiktheidsuitkering ontvangen tegen het maximaal mogelijke arbeidsongeschiktheidspercentage;

    • -

      inwoners die de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt.

  • 2.

    Het inkomen mag niet hoger zijn dan 110% van de geldende bijstandsnorm, niet zijnde een inkomen o.g.v. de WSF of WTOS.

  • 3.

    Het vermogen mag niet hoger zijn dan het vermogen als bedoeld in artikel 34 van de Wet Werk en bijstand.

  • 4.

    Op deze regeling kan per rechthebbende persoon ten hoogste eenmaal per kalenderjaar een beroep worden gedaan.

  • 5.

    Het uitkeringsbedrag van deze Regeling, bedraagt jaarlijks € 205.

7.2 Regeling collectieve ziektekostenverzekering minima

  • 1.

    Inwoners van 18 jaar en ouder kunnen een beroep doen op de Regeling collectieve ziektekostenverzekering minima.

  • 2.

    De regeling is alleen mogelijk in combinatie met een bij het Zilverenkruis/Achmea afgesloten zorgverzekering

  • 3.

    Het inkomen bedraagt ten hoogste 110% van de geldende bijstandsnorm hebben, niet zijnde een inkomen o.g.v. de WSF of WTOS.

  • 4.

    Het vermogen mag niet hoger zijn dan het vermogen als bedoeld in artikel 34 van de Wet Werk en bijstand.

  • 5.

    De regeling voorziet in de volgende bijdragen

    • a.

      het vergoedingenpakket Beter Af Polis Gemeenten van de zorgverzekeraar;

    • b.

      een korting op de basisverzekering van 7,5%;

    • c.

      een korting op de aanvullende verzekering van 10%;

    • d.

      een gemeentelijke bijdrage in de kosten van de premie van € 70 per deelnemer per jaar. De premie wordt rechtstreeks vergoed aan de zorgverzekeraar.

8. Slotbepalingen

  • 1.

    Het college kan ter nadere uitvoering van deze beleidsregels uitvoeringsregels opstellen.

  • 2.

    De bedragen, zoals genoemd in deze beleidsregels kunnen periodiek worden aangepast.

  • 3.

    In alle gevallen waarin deze beleidsregels niet voorzien of toepassing daarvan niet overeenkomt met de bedoeling van deze regels, beslist het college.

  • 4.

    Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van belanghebbende afwijken van deze regeling als toepassing daarvan leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard.

  • 5.

    Deze beleidsregels treden in werking per 1 april 2013 en vervangen de daarvoor geldende beleidsregels.

  • 6.

    Deze beleidsregels kunnen worden aangehaald als Beleidsregels bijzondere bijstand en armoede- en minimabeleid 2013.

Ondertekening

Aldus vastgesteld door Burgemeester en wethouders van Zwartewaterland op 5 maart 2013