Permanente link
Naar de actuele versie van de regeling
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR736243
Naar de door u bekeken versie
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR736243/1
Beleidsregels Jeugdhulp gemeente Nijmegen 2025
Dit is een toekomstige tekst! Geldend vanaf 05-03-2025 met terugwerkende kracht vanaf 01-03-2025
Intitulé
Beleidsregels Jeugdhulp gemeente Nijmegen 2025Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nijmegen,
gelet op de verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente Nijmegen 2024;
gelet op hoofdstuk 2, artikelen 2.1, 2.3 en 2.9 van de Jeugdwet;
gelet op het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap;
gelet op het Internationaal verdrag inzake de rechten van het kind;
besluit vast te stellen de Beleidsregels Jeugdhulp gemeente Nijmegen 2025
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Algemeen
In de Beleidsregels Jeugdhulp is opgenomen hoe het college van burgemeester en wethouders (hierna: de gemeente) zijn taken en wat bepaald is in de verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente Nijmegen 2024, uitvoert. Een beleidsregel is geen wet maar een besluit waaraan het college zich moet houden en beschrijft hoe het college gebruik maakt van haar bevoegdheid.
De beleidsregels leveren een bijdrage aan de wet en de ambities uit de Nijmeegse stadsbegroting en het vastgestelde Regioprogramma Jeugd:
- -
We stellen jeugdigen in staat gezond en veilig op te groeien.
- -
We stellen jeugdigen in staat te groeien naar zelfstandigheid, zelfredzaamheid en deelname aan de maatschappij.
- -
We zorgen dat kinderen en volwassenen zo veel mogelijk in een (veilige) thuissituatie kunnen leven. We versterken inwoners en gezinnen die de basis van het bestaan niet (meer) op orde hebben of deze dreigen te verliezen.
- -
We zorgen dat inwoners eigen regie kunnen voeren over hun leven, gezin en gezondheid en actief deel kunnen nemen aan de maatschappij. Men heeft respect voor elkaar en ondersteunt elkaar.
- -
We versterken kinderen en gezinnen zodat de inzet van jeugdzorg minder vaak noodzakelijk is.
Om de doelen te bereiken, kan ondersteuning geboden worden. Dat kan op de vlakken die hieronder staan. Deze ondersteuning werken we verder uit in de volgende hoofdstukken.
- -
Een jeugdige zoveel mogelijk thuis en zo veilig laten opgroeien.
- -
Kansen bieden voor de jeugdige om zich te ontwikkelen.
- -
Hulp bij het opvoeden.
- -
Vervoer van en naar de plek van de jeugdhulp.
1.2 Uitgangspunten van de gemeente Nijmegen
Het Buurtteam Jeugd en Gezin, in de wijk waar een jeugdige woont, onderzoekt welke hulp nodig is om de doelen beschreven onder 1.1 te behalen. Daarbij gelden de volgende uitgangspunten van de gemeente Nijmegen:
- -
We gaan ervan uit dat ouders en/of verzorgers verantwoordelijkheid nemen voor de dingen die zij doen en voor de verzorging en opvoeding van hun kinderen.
- -
We gaan ervan uit dat ouders en/of verzorgers hulp vragen aan familie, vrienden en kennissen.
- -
We waarderen het als ouders en/of verzorgers vrijwillig anderen helpen. We helpen hen dat te blijven doen.
- -
Wij kunnen ondersteunen in gezond leven, maar dragen hier geen verantwoordelijkheid voor.
- -
Als jeugdhulp nodig is, onderzoeken we de hulpvraag. We kijken wat een ouder/verzorger zelf kan en hoe diegene dat kan leren.
- -
Hulp is gericht op de context van het gezin, heeft oog voor het gehele gezinssysteem en moet altijd passen bij de situatie en problematiek in het gezin en/of bij de jongere.
- -
Hulp moet zo licht mogelijk zijn en zo kort mogelijk duren.
- -
Hulp moet zo dicht mogelijk bij huis verkregen worden.
- -
We willen goed samenwerken met de organisaties die de hulp en ondersteuning geven. We willen dat deze organisaties onderling goed samenwerken.
- -
We werken methodisch, planmatig en navolgbaar (dus SMART) aan efficiënte doelrealisatie vanuit een basishouding van ‘een voldoende is goed genoeg’ en laten perfectie na.
1.3 Problemen horen bij het leven
We erkennen dat het leven bestaat uit momenten van voorspoed, maar ook uit uitdagingen. Niet elke hobbel in de weg vereist directe tussenkomst van de gemeente. In plaats daarvan willen we mensen helpen om, met steun van hun omgeving, eigen oplossingen te vinden. Dit betekent dat mensen actief worden aangemoedigd om zelf stappen te zetten om problemen te voorkomen, waarbij ze ook kunnen terugvallen op hun familie, vrienden en de bredere gemeenschap.
De rol van de gemeenschap is essentieel: buurtbewoners, vrijwilligersorganisaties en lokale netwerken kunnen vaak ondersteuning bieden die dichtbij staat en goed aansluit op de persoonlijke situatie. Samen kunnen we een omgeving creëren waarin mensen elkaar helpen, ervaringen delen en samen naar oplossingen zoeken. Deze sociale vangnetten versterken het vermogen van individuen om problemen het hoofd te bieden.
De gemeente komt in beeld als de situatie zodanig is dat hulp van buitenaf echt nodig is. Dan kijken we zorgvuldig naar de persoonlijke omstandigheden, waarbij maatwerk en de samenwerking met de gemeenschap centraal staan. Iedereen is uniek, en hoewel problemen onvermijdelijk zijn in het leven, kunnen we door collectieve betrokkenheid en ondersteuning bijdragen aan het vermogen van mensen om hiermee om te gaan.
1.4 Begrippenlijst
In deze beleidsregels hanteren we de volgende begrippen en betekenissen, voor zover niet gedefinieerd in de verordening of landelijke regelgeving:
- -
Cliënt: jeugdige en/of zijn ouders die een melding hebben gedaan bij, of een voorziening jeugdhulp ontvangen van de gemeente.
- -
Gemeente: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nijmegen.
- -
Jeugdhulpvoorziening: op de behoefte, persoonskenmerken en mogelijkheden van de jeugdige afgestemde jeugdhulp. In de verordening noemen we dit een maatwerkvoorziening.
- -
Ouder: gezaghebbende ouder, adoptiefouder, stiefouder of een ander die een jeugdige als behorend tot zijn gezin verzorgt en opvoedt, niet zijnde een pleegouder.
- -
Verordening: de verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente Nijmegen 2024.
Hoofdstuk 2 Voorliggend op een jeugdhulpvoorziening
De gemeente gaat ervan uit dat iedere ouder verantwoordelijkheid neemt voor de zorg en opvoeding van het eigen kind. Wanneer dit (tijdelijk) niet meer lukt, hebben wij verschillende vormen van hulp georganiseerd die helpen de zorg voor het kind zo goed mogelijk te organiseren. In dit hoofdstuk lichten we toe welke ondersteuningsvormen vóór gaan op de inzet van jeugdhulpvoorzieningen.
2.1 Eigen kracht
De mate van eigen kracht kan van invloed zijn op de aanspraak van een jeugdhulpvoorziening. De gemeente Nijmegen definieert ‘eigen kracht’ als: “de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van de jeugdige en/of ouders en personen uit het sociale netwerk om de benodigde hulp en ondersteuning te bieden bij opgroei- en/of opvoedingsproblemen en/of psychische problemen en/of –stoornissen”. Tot het eigen (sociaal) netwerk worden personen gerekend uit de huiselijke kring en andere personen met wie iemand een sociale relatie onderhoudt, zoals familieleden, buren, vrienden, kennissen et cetera.
In het onderzoek naar jeugdhulp (hoofdstuk 3 van deze beleidsregels) wordt onderzocht of ouders (samen met het eigen netwerk) de noodzakelijke ondersteuningsbehoeften kunnen bieden. Met het gezin en het netwerk wordt besproken wat zij voor elkaar kunnen betekenen en in hoeverre aanvullende ondersteuning nodig is, bijvoorbeeld om een mantelzorger te ontlasten.
2.2 Gebruikelijke hulp
Gebruikelijke hulp is hulp en zorg die ouders naar algemene maatstaven geacht worden aan hun kind te bieden in ‘normale omstandigheden’. Gebruikelijke hulp wordt daarom niet gecompenseerd vanuit de Jeugdwet.
Biedt iemand meer dan gebruikelijke hulp, dan spreken we van ‘bovengebruikelijke hulp’. In sommige gevallen valt ook bovengebruikelijke hulp onder de eigen kracht. Als de ouder de bovengebruikelijke hulp vrijwillig en onbetaald biedt, is sprake van mantelzorg.
2.3 Mantelzorg
Mantelzorg is een term die we gebruiken voor het leveren van zorg aan een naaste met een ziekte, beperking, verslaving of psychische problemen. Dit geldt ook wanneer het een eigen kind is. Mantelzorg wordt in de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo) omschreven als: “hulp ten behoeve van jeugdhulp, het opvoeden en opgroeien van jeugdigen, die rechtstreeks voortvloeit uit een tussen personen bestaande sociale relatie en die niet wordt verleend in het kader van een hulpverlenend beroep”. Mantelzorg of steun vanuit het eigen netwerk bieden mensen vrijwillig en kunnen we daarom niet eisen.
Afhankelijk van de situatie zijn mensen meer of minder in staat om iets te betekenen voor een ander. Het is maatwerk in hoeverre mantelzorg en steun vanuit het eigen netwerk, bovenop gebruikelijke hulp, meeweegt in het besluit om al dan niet een jeugdhulpvoorziening te verstrekken.
Lokaal mantelzorgcompliment
In de verordening is opgenomen dat het college zorgdraagt voor een passende jaarlijkse blijk van waardering voor de mantelzorger. Mantelzorgers die zich langdurig inzetten voor een zorgbehoevende inwoner kunnen via het digitale loket van de gemeente Nijmegen een verzoek doen voor een mantelzorgcompliment. Het geldbedrag wordt uitbetaald aan de zorgvrager waarbij jaarlijks één compliment per inwoner kan worden uitgekeerd. De criteria voor het mantelzorgcompliment zijn:
- -
De mantelzorg betreft bovengebruikelijke hulp;
- -
Bedraagt meer dan 8 uur per week mantelzorg zoals omschreven in de wet;
- -
Er is sprake van een langdurige zorgsituatie van minimaal een periode van één jaar;
Aanvraag van het mantelzorgcompliment kan alleen tussen 1 januari en 1 juli van het jaar waarover compensatie aangevraagd wordt.
2.4 Voorliggende voorziening
Een voorliggende voorziening betekent dat eventueel benodigde hulp of ondersteuning al op een andere manier vergoed kan worden. Hier is dus geen jeugdhulpvoorziening voor nodig van de gemeente. Hierbij kan gedacht worden aan:
- •
Algemene of algemeen gebruikelijke voorziening
- •
Opvoedhulp van het consultatiebureau en de jeugdverpleegkundige (Wet publieke gezondheid)
- •
Jeugdarts (Wet publieke gezondheid)
- •
Wet Langdurige zorg (Wlz)
- •
Beginselenwet Justitiële jeugdinrichtingen (BJj)
- •
Zorgverzekeringswet (Zvw)
- •
Participatiewet (Pw)
- •
Wet Passend Onderwijs
- •
Leerlingenvervoer
- •
Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo).
Wanneer een voorliggende voorziening goed past bij de behoefte of hulpvraag, hoeft de gemeente geen jeugdhulpvoorziening af te geven. Er is dan immers een andere oplossing beschikbaar.
Samenloop
Soms heeft een probleem meerdere oorzaken. Als daardoor zowel recht op een vorm van zorg op grond van de Wlz, de Wmo en/of de Zvw als de Jeugdwet bestaat, moet een jeugdhulpvoorziening getroffen worden. Uitzondering hierop zijn maatwerkvoorziening op grond van de Wmo, zoals woningaanpassingen en hulpmiddelen.
Een jeugdhulpvoorziening kan geweigerd worden wanneer het college gegronde redenen heeft om aan te nemen dat de jeugdige en/of zijn ouder recht op zorg uit de Wlz of de zorgverzekering heeft en/of weigert mee te werken aan (het verkrijgen van) die zorg.
Hulp voor ouders
Wanneer ouders problemen ervaren bij het opvoeden, verzorgen en grootbrengen van hun kind en het niet lukt om, eventueel met hun eigen netwerk, zelf de problemen op te lossen dan kan hiervoor jeugdhulp ingezet worden. Een jeugdhulpvoorziening kan immers hulp en ondersteuning bij de opvoedingsproblemen voor ouders zijn.
Soms is echter ondersteuning vanuit de Wmo nodig. De verzorging van (gezonde) kinderen behoort volgens de wetgever namelijk tot het voeren van een gestructureerd huishouden. Als de ouder als gevolg van eigen beperkingen in de zelfredzaamheid niet alle taken die bij de verzorging van het kind horen, kan uitvoeren, heeft de ouder praktische hulp nodig waarbij verzorgingstaken worden overgenomen. Deze hulp valt onder de Wmo.
Centraal in dit soort vraagstukken staat wie de hulp nodig heeft. Heeft de hulp te maken met de zelfredzaamheid of opvoedvaardigheden van de ouder of is er problematiek bij de jeugdige? Het antwoord op deze vraag maakt duidelijk welke hulp of ondersteuning ingezet moet worden.
2.5 Algemene en algemeen gebruikelijke voorzieningen
Wanneer het ouders samen met het eigen netwerk niet langer lukt om een jeugdige gezond en veilig op te laten groeien naar zelfredzaamheid en participatie, kan hij of zij ten eerste een beroep doen op algemeen toegankelijke voorzieningen. Dit zijn voorzieningen die voor elke inwoner van de gemeente Nijmegen vrij toegankelijk zijn, gericht op maatschappelijke ondersteuning of jeugdhulp en in de buurt wordt georganiseerd. Voorbeelden hiervan zijn:
- 1.
Welzijnswerk, zoals het activiteitenplein bij Brede scholen of activiteiten van Bindkracht10;
- 2.
Kinder- en jongerenwerk;
- 3.
Maatjesprojecten van Sterker sociaal werk;
- 4.
Sociale vaardigheids- en weerbaarheidstrainingen op school;
- 5.
Schoolmaatschappelijk werk;
- 6.
Buurtteams Jeugd en Gezin.
Daarnaast zijn er algemeen gebruikelijke voorzieningen. Dit zijn voorzieningen of producten en diensten die niet speciaal bedoeld zijn voor mensen met een beperking en vrij toegankelijk en gebruikelijk zijn voor iedereen in de gemeente Nijmegen. Voorbeelden hiervan zijn:
- 1.
Kinderopvang;
- 2.
Commercieel sportaanbod;
- 3.
Gemaksdiensten van de zorgverzekeraar.
2.6 Buurtteams Jeugd en Gezin
De inwoner kan een beroep doen op basishulp van de Buurtteams Jeugd en Gezin. De buurtteams bieden kortdurende en langdurige ondersteuning en begeleiding (zonder indicatie, in de vorm van een algemene voorziening). Indien nodig voeren zij ook onderzoek uit naar de behoefte aan een passende, aanvullende jeugdhulpvoorziening waar nodig inclusief casemanagement. Een belangrijk deel van het onderzoek is het voeren van een gesprek met de aanvrager en zijn of haar eigen netwerk, waarvan de uitkomst wordt opgenomen in een onderzoeksverslag (het gezinsplan). Hierbij volgen zij de stappen zoals opgenomen in hoofdstuk 3 van deze beleidsregels.
Indien de Buurtteams Jeugd en Gezin verwijzen naar een aanvullende jeugdhulpvoorziening stellen zij (in overleg met de jeugdige en het gezin) doelen op voor de hulpverlening en maken zij afspraken (met de jeugdige, het gezin en de zorgaanbieder) over tussenevaluaties en een eindevaluatie. Zij bewaken met het gezin de voortgang, intensiteit, de duur en tijdige beëindiging van de ingezette aanvullende jeugdhulpvoorziening.
2.7 Jeugdhulpvoorziening
Wanneer een jeugdige of een ouder een hulpvraag heeft, wordt eerst vastgesteld welke hulpvraag dat is. Vervolgens worden de opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen of stoornissen in kaart gebracht, en wordt bepaald welke hulp in aard en omvang nodig is voor de jeugdige. Vervolgens wordt beoordeeld wat de jeugdige zelf of met (gebruikelijke) hulp van de eigen omgeving kan oplossen, wat met algemene voorzieningen kan worden opgelost en tenslotte waarvoor nog individuele jeugdhulpvoorzieningen noodzakelijk zijn. Doel van het inzetten van een individuele voorziening is de jeugdige in staat te stellen:
- 1.
gezond en veilig op te groeien;
- 2.
te groeien naar zelfstandigheid;
- 3.
voldoende zelfredzaam te zijn en maatschappelijk te participeren;
- 4.
rekeninghoudend met zijn leeftijd en ontwikkelingsniveau;
- 5.
rekeninghoudend met zijn godsdienstige gezindheid, levensovertuiging en culturele achtergrond.
Bij een jeugdhulpvoorziening of opvoedondersteuning kan onder andere gedacht worden aan:
- 1.
Ambulante jeugdhulp, zoals (specialistische) begeleiding
- 2.
Dagbesteding/dagbehandeling
- 3.
Kort verblijf/logeren
- 4.
Vervoer van en naar de jeugdhulp
- 5.
(Specialistische) geestelijke gezondheidszorg en dyslexiezorg
- 6.
Jeugdhulp met verblijf zoals pleegzorg, gezinshuizen, residentiële voorzieningen of gesloten jeugdhulp
Voorzieningen op het gebied van jeugdhulp omvatten, voor zover noodzakelijk in verband met een medische noodzaak of beperkingen in de zelfredzaamheid, het vervoer van een jeugdige van en naar de locatie waar de jeugdhulp wordt geboden.
Deze beleidsregels betreffen alleen vrijwillige jeugdhulp. Voor gedwongen jeugdhulp gelden andere regels. Deze zijn vastgelegd in documenten en contractafspraken met de gecertificeerde instellingen die gedwongen jeugdhulp uitvoeren. Deze regels komen uit de bovenregionale afspraken van de Gelderse Verbeteragenda (www.gvjb.nl).
In het geval van gedwongen jeugdhulp moet het college de jeugdhulp inzetten die de gecertificeerde instelling nodig acht bij de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of een machtiging uithuisplaatsing. Ook zet het college de jeugdhulp in die de rechter, het Openbaar Ministerie, de selectiefunctionaris, de inrichtingsarts of de directeur van de justitiële jeugdinrichting nodig achten bij de uitvoering van een strafrechtelijke beslissing of die de gecertificeerde instelling nodig acht bij de uitvoering van jeugdreclassering.
Hoofdstuk 3 Procedure
3.1 Toegang tot hulp
Zoals benoemd in deze beleidsregels is een onderzoek nodig om de ondersteuningsbehoefte in kaart te brengen en te kijken welke oplossing het meest passend is voor die behoefte. Een belangrijk onderdeel van het onderzoek is het voeren van (een) gesprek met de aanvrager en zijn of haar netwerk. De uitkomst hiervan wordt opgenomen in het onderzoeksverslag (gezinsplan). Het gezinsplan vormt de basis voor het advies en de mogelijke aanvraag van een jeugdhulpvoorziening.
Naast de Buurtteams Jeugd en Gezin, huisartsen, gecertificeerde instellingen, jeugdartsen, medisch specialisten, rechters en jeugdreclasseerders (in het gedwongen kader) zijn ook de Regieteams en het Veiligheidshuis bevoegd het onderzoek in het kader van een aanvraag voor een jeugdhulpvoorziening uit te voeren.
In dit hoofdstuk wordt beschreven welke stappen in de procedure van de melding en het onderzoek genomen worden.
3.2 Melding
Een melding bij Buurtteams Jeugd en Gezin is het startpunt van het onderzoek naar de behoefte van een jeugdhulpvoorziening. Met de melding maakt de inwoner zijn probleem en hulpbehoefte kenbaar. Een melding kan schriftelijk, via het meldingsformulier, door of namens de jeugdige en/of ouder worden gedaan bij de verschillende instanties betrokken bij toeleiding naar hulp en via www.nijmegen.nl/diensten/zorg-enhulp.nl. Een informatie-of adviesaanvraag wordt niet aangemerkt als een melding. Een ontvangstbevestiging wordt binnen maximaal een week na de melding verstuurd.
Bij het aflopen van de periode waarvoor ondersteuning is toegekend en behoefte de ondersteuning te verlengen, dient de jeugdige en/of de ouder minimaal acht weken voor afloop van de zorgperiode een melding te doen.
NB: verwijzingen van de huisarts gaan ofwel naar Buurtteams Jeugd & Gezin voor nader onderzoek ofwel rechtstreeks naar de aanbieder. De aanbieder stelt vervolgens de gemeente op de hoogte.
Informatieplicht over cliëntondersteuning
Voor de start van het onderzoek wordt het gezin gewezen op de mogelijkheid om gebruik te maken van cliëntondersteuning via het Zelfregiecentrum, MEE Gelderse Poort, De Kentering of Stichting BWN. Cliëntondersteuning houdt in dat gezinnen recht hebben op ondersteuning met informatie, advies en algemene ondersteuning tijdens de melding en het daaropvolgende onderzoek.
Persoonlijk plan en pgb-plan
Na de melding en voordat het onderzoek van start gaat, kan de jeugdige een persoonlijk plan (familiegroepsplan) indienen waarin hij aangeeft waarom een bepaalde jeugdhulpvoorziening naar zijn mening het meest is aangewezen. Dit plan moet betrokken worden bij het onderzoek en maakt dus deel uit van het gesprek.
Indien de aanvrager gebruik wil maken van het pgb moet hij/zij in aanvulling van het aanmeldingsformulier een pgb-plan opstellen zoals benoemd in artikel 15 lid 4 van de verordening.
3.3 Onderzoek
Onderzoek naar de melding vindt plaats in ‘het gesprek’. In het gesprek ligt het accent op zorgvuldigheid en transparantie, waarbij in kaart wordt gebracht welke beperkingen de jeugdige en/of zijn ouder ervaart, wat zijn of haar persoonlijke situatie is en wat de jeugdige en/of ouder al gedaan of geprobeerd hebben om het probleem op te lossen. Het familiegroepsplan maakt deel uit van het gesprek.
Stappenplan Jeugdwet
Gedurende het onderzoek en in het onderzoeksverslag moet het in de rechtspraak aangenomen ‘stappenplan voor jeugdhulp-onderzoek’ doorlopen worden.
Stap 1: Stel de hulpvraag van de jeugdige en/of de ouders vast.
Stap 2: Onderzoek of deze gemeente verantwoordelijk is (woonplaatsbeginsel).
Stap 3: Onderzoek of de Jeugdwet van toepassing is.
Stap 4: Breng in kaart wat de beperkingen zijn/problematiek van de jeugdige is. Is er sprake van opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en/of stoornissen? Maak concreet om welke problemen en/of stoornissen het gaat.
Stap 5: Bepaal vervolgens welke hulp nodig is in vorm, duur en frequentie, gelet op de problematiek. De hulp moet de jeugdige in staat stellen om:
- 1.
Veilig en gezond op te groeien
- 2.
Te groeien naar zelfstandigheid
- 3.
Voldoende zelfredzaam te zijn en maatschappelijk te participeren
Stap 6: Onderzoek eigen mogelijkheden en probleemoplossend vermogen (eigen kracht). Doe dit door vast te stellen:
- 1.
Is de ouder in staat de noodzakelijke hulp te bieden?
- 2.
Is de ouder beschikbaar om de noodzakelijke hulp te bieden?
- 3.
Levert het bieden van de hulp door de ouder geen overbelasting op?
- 4.
Blijft de ouder de bovengebruikelijke hulp zonder vergoeding bieden? Zo ja, komt de ouder daardoor niet in (financiële) problemen?
Stap 7: Onderzoek of er aanspraak bestaat op een voorliggende voorziening.
Stap 8: Onderzoek of er aanspraak bestaat op een algemene voorziening.
Stap 9: Concludeer naar aanleiding van voorgaande stappen welke hulp in aard en naar omvang noodzakelijk is.
Stap 10: Informeer de aanvrager over de mogelijkheid van het aanvragen van een pgb.
Stap 10a: Indien aangevraagd, beoordeel dan of aan voorwaarden voor een pgb voldaan wordt.
3.4 Verslag
Uit het gezinsplan (onderzoeksverslag) moet duidelijk blijken dat het stappenplan zoals benoemd in par. 3.3 van deze beleidsregels gebruikt is. Daarnaast moet inhoudelijk duidelijk worden in hoeverre de behoeften en gewenste resultaten beantwoord kunnen worden met eigen kracht, algemeen gebruikelijke voorzieningen, mantelzorg, algemene voorzieningen, en/of voorzieningen uit voorliggende wetgeving. Vervolgens blijft over op welke punten een jeugdhulpvoorziening nodig is en in welke vorm: Zorg in Natura (ZIN) of Persoonsgebonden budget (pgb). Het gezinsplan is in feite een weergave van de uitkomsten van ‘het gesprek’ en het onderzoek. In het gezinsplan wordt een ondersteuningsadvies opgenomen dat passend is bij de zorgvraag.
Het gezinsplan, het verslag, wordt verstrekt aan het gezin of diens vertegenwoordiger.
3.5 Aanvraag
Na het doorlopen van voorgaande stappen en het verstrekken van het verslag aan de aanvrager, kan de aanvraag om een jeugdhulpvoorziening worden ingediend bij de gemeente. Een ondertekend verslag wordt opgevat als een aanvraag. Vanuit een melding bij Buurtteams Jeugd & Gezin vindt de aanvraag geautomatiseerd plaats.
3.6 Beschikking
Na ontvangst van de aanvraag om een jeugdhulpvoorziening geeft het college een beschikking af. Is de aanvrager, belanghebbende, het niet eens met de uitkomst van die beschikking, kan deze in bezwaar gaan tegen de beschikking van de gemeente via de daartoe aangewezen route.
Bij toekenning dient de jeugdige en/of zijn ouder het college te allen tijde op de hoogte te stellen van gewijzigde feiten en omstandigheden die van invloed kunnen zijn op het recht op jeugdhulp. Dat kan bijvoorbeeld gaan om een verhuizing of een verbetering of verslechtering van de gezondheidssituatie. Een toegekende jeugdhulpvoorziening kan dan worden herzien of ingetrokken.
Hoofdstuk 4 Nadere toelichting jeugdhulp
4.1 Inleiding
In hoofdstuk 4 gaan we nader in op enkele specifieke onderwerpen waar een ondersteuningsbehoefte voor kan bestaan. Deze onderwerpen grenzen aan andere wetgeving of eigen kracht, en vragen daarom om nuancering bij de beoordeling van passende jeugdhulp. De volgende paragrafen geven kaders over wat wel, of niet ander de jeugdwet valt.
4.2 Passend onderwijs
Het uitgangspunt is dat ondersteuning die gericht is op onderwijs en het leerproces onder de Wet passend onderwijs valt. Ondersteuning die niet gericht is op onderwijs, maar bijvoorbeeld persoonlijke verzorging, valt wel onder de Jeugdwet.
Inhoudelijke huiswerkbegeleiding wordt nooit vergoed vanuit de Jeugdwet. Dit is namelijk de verantwoordelijkheid van ouders en school. Als begeleiding bij planning en structureren van huiswerk primair gericht is op het doorlopen van het onderwijsprogramma, valt de ondersteuning onder de zorgplicht van de Wet passend onderwijs en niet onder de Jeugdwet.
4.3 Stage en voorbereiding naar werk
Zolang een jeugdige leerplichtig en nog niet kwalificatie plichtig is, moet hij ingeschreven staan bij een school. Die school is dan verantwoordelijk voor passend onderwijs. Onder deze zorgplicht valt ook de (extra) begeleiding die de leerling tijdens de stage nodig heeft, terwijl hij staat ingeschreven bij een school.
De zorgplicht van school geldt ook voor een leerling die speciaal onderwijs volgt met een uitstroomprofiel dagbesteding. Als deze leerling een stage wil lopen, moeten deze kosten ook door de school worden betaald.
Ondersteuning bij het krijgen van werk wordt evenmin vanuit de Jeugdwet geregeld. Dergelijke ondersteuning kan mogelijk geboden worden op grond van de Participatiewet.
Het enkele motiveren van jeugdigen voor school of werk, valt niet onder de Jeugdwet. Het is echter mogelijk dat er onderliggende problemen blijken te zijn, zoals dyslexie, gedragsproblemen of depressie, waarvoor wel jeugdhulp ingezet zou kunnen worden.
4.4 Overgang 18- naar 18+
Voor de overgang van 18- naar 18+ geldt dat:
- a.
de gemeente niet meer verplicht is tot het bieden van jeugdhulp als de zorg vanaf 18 jaar op grond van een andere wet (Zvw, Wlz of Wmo) kan worden verleend;
- b.
de gemeente wél verantwoordelijk kan zijn voor het voortzetten van de jeugdhulp tot 23 jaar als het om een vorm van jeugdhulp gaat die voor meerderjarigen niet op grond van een andere wet kan worden voortgezet. Hierbij kan gedacht worden aan jeugd- en opvoedhulp of jeugdhulp met verblijf.
4.5 Sport
Deelname aan sport ter ontspanning is een reguliere sportactiviteit. Hier kan geen jeugdhulpvoorziening voor verstrekt worden. Als begeleiding noodzakelijk is bij de uitoefening van de sport (die de 'normale' begeleiding door een sportinstructeur overstijgt) zou deze begeleiding in sommige gevallen wel als jeugdhulp gezien kunnen worden.
Daarvoor is allereerst noodzakelijk dat het gaat om jeugdigen met opgroei-, opvoedings- en/of psychische problemen en stoornissen, waarvoor hulp en ondersteuning nodig is. De inzet van begeleiding tijdens de sport moet ten tweede passend zijn voor de jeugdige met matige of zware beperkingen om de zelfredzaamheid te bevorderen of behouden, ofwel maatschappelijk te kunnen participeren. Tot slot moet beoordeeld moet worden of deze vorm van recreatie (en dus de daarmee gepaard gaande begeleiding) echt noodzakelijk is om te participeren, of deze participatie ook op een andere wijze bereikt kan worden.
4.6 Jongerenwerk
Bij jongerenwerk bieden jongerenwerkers laagdrempelige ondersteuning in hun ontwikkeling naar volwassenheid. Dit doen zij door contact te maken, te signaleren, motiveren, opvoeden en activeren. Jongerenwerkers werken met diverse partners samen zoals ouders, scholen, jeugdhulpinstanties, wijkteams en politie.
Voor activiteiten die vallen onder jongerenwerk wordt geen jeugdhulpvoorziening afgegeven. Het is een vrij toegankelijke voorziening beschikbaar gesteld voor alle jongeren uit Nijmeegse wijken.
4.7 Wonen en zorg
Als verblijf géén onderdeel is van de indicatie, mag geen gemengde huur-/ondersteuningsovereenkomst gesloten worden tussen de aanbieder en de jeugdige (artikel 9a van de verordening). De jeugdige wordt met zo’n overeenkomst in een afhankelijkheidsrelatie gebracht: hij/zij kan zijn/haar huisvesting verliezen als hij/zij wisselt van aanbieder of derde (bij pgb) of wanneer de aanbieder wordt aangesproken op de kwaliteit van de ondersteuning. Dit komt niet overeen met het bepaalde in de wet.
De jeugdige mag echter wel een woonruimte huren bij de aanbieder. Dit moet dan in een zelfstandige huurovereenkomst geregeld worden, zodat een beroep kan worden gedaan op huurbescherming.
4.8 Respijtzorg
Respijtzorg is een overkoepelende term voor verschillende vormen van ondersteuning, bedoeld om ouders in staat te stellen om hun rol als verzorgers en opvoeders te blijven vervullen. De Jeugdwet beschrijft dat het college respijtzorg beschikbaar moet stellen voor jeugdigen die permanent toezicht behoeven. Met permanent toezicht wordt niet regulier ouderlijk toezicht bedoeld. Bij permanent toezicht kan gedacht worden aan:
- •
Jeugdige met zware fysieke beperkingen
- •
Jeugdige bij wie continu hulp en begeleiding bij alle dagelijkse taken nodig is
- •
Jeugdige waarbij het noodzakelijk is om te kunnen ingrijpen bij gedragsproblemen, veroorzaakt door een psychiatrische beperking of een verstandelijke handicap.
De zorg voor een jeugdige is en blijft een wettelijke taak van ouders. Lukt het ouders niet om respijtmomenten zelf te organiseren dan bestaan de volgende algemene voorzieningen:
- •
Buurtgezinnen
- •
Buurtsportcoaches
- •
Kinder- en jongerenwerk
- •
Maatjesprojecten
- •
Zorgoppas
- •
Mantelzorg Nijmegen
Wanneer ook algemene voorzieningen niet voldoende aansluiten bij de ondersteuningsbehoefte van de jeugdige dan kunnen ouders gebruik maken van geïndiceerde/ specialistische jeugdhulp in de vorm van:
- •
Dagbesteding
- •
Logeren (kort verblijf)
- •
Begeleiding in huis
De inzet van geïndiceerde respijtvoorziening is niet mogelijk, wanneer passende hulp ook vanuit de voorliggende voorzieningen geboden kan worden.
Respijtzorg kan alleen worden ingezet voor ouders in de zin van de Jeugdwet.
4.9 Vervoer
Voor jeugdigen onder de 18 jaar met een psychische en/of lichamelijke beperking en/of psychosociale problemen kan inzet van vervoer van en naar de jeugdhulpvoorziening nodig zijn. Vervoer van jeugdigen zal in veel gevallen echter onder gebruikelijke hulp van ouders vallen. Het uitgangspunt is dat:
- -
Ouders verantwoordelijk zijn voor het vervoer van en naar de jeugdhulpvoorziening;
- -
Een jeugdhulpvoorziening gericht op vervoer alleen wordt ingezet als de ouders naar het oordeel van het college voldoende aannemelijk hebben gemaakt/hebben aangetoond dat inzet van een vervoersvoorziening van en/of naar de jeugdhulpvoorziening noodzakelijk is.
Indien naar het oordeel van het college een passende voorziening beschikbaar is waarvoor geen vervoersvoorziening hoeft te worden ingezet, is deze voorziening voorliggend. In het onderzoek kan gebruik gemaakt worden van het Toetsingskader vervoer Regio Nijmegen, te vinden op https://robregionijmegen.nl/wp-content/uploads/2022/10/Toetsingskader-vervoer-Regio-Nijmegen.pdf.
Hoofdstuk 5 Persoonsgebonden budget (pgb)
Een pgb kan een geschikt instrument zijn voor de inwoner om zijn leven naar eigen wensen en behoeften in te vullen. Het is een vorm die passend is voor mensen die zelf en/of met behulp van een vertegenwoordiger de regie over hun leven kunnen voeren. Wanneer recht op jeugdhulp bestaat, kunnen jeugdigen en/of ouders onder voorwaarden voor een pgb in plaats van zorg in natura kiezen. Criteria voor het verstrekken van een pgb zijn onder andere opgenomen in de artikelen 12 tot en met 15 van de verordening.
In dit hoofdstuk worden nadere regels uitgewerkt over de wijze waarop de hoogte van een pgb wordt vastgesteld en wordt toegelicht hoe het onderzoek op voldoende bekwaamheid plaats kan vinden.
Informatieplicht aanvragers
Het is van belang dat vooraf bekend is wat het pgb inhoudt en welke verantwoordelijkheden daarbij bestaan. De gemeente zorgt ervoor dat de jeugdige en zijn ouder wordt ingelicht over de mogelijkheid van een pgb, de gevolgen van de keuze voor een pgb en de voorwaarden die hieraan verbonden zijn.
Aanvragers kunnen daarnaast een pgb-test van Per Saldo invullen via www.pgb-test.nl. Aan de hand van een aantal vragen wordt inzicht verkregen in de vaardigheden die nodig zijn voor het beheren van een pgb en de mate waarin het gezin daar al over beschikt.
5.1 Onderzoek
Een pgb kan aangevraagd worden tijdens het onderzoek (hoofdstuk 3 van deze beleidsregels). De aanvrager is bij toepassing van de Jeugdwet meestal de ouder, degene die ondersteuning verlangt vaak de jeugdige. Wanneer de ouder in het onderzoek aangeeft dat hij/zij zorg wil inkopen via een pgb, wordt verzocht om een pgb-plan. Op basis van dat plan wordt door een professional van de Buurtteams Jeugd & Gezin of het Regieteam onderzoek gedaan naar de bekwaamheid en vaardigheden tot regie van de ouder. Daarnaast wordt getoetst of de door de ouder voorgestelde invulling van voldoende kwaliteit is, tot de beoogde resultaten leidt en of voldoende gemotiveerd wordt waarom zorg in natura niet passend is.
1. Bekwaamheid en vaardigheden van de ouder
De bekwaamheid en vaardigheden van de ouder worden in samenspraak met de ouder getoetst, maar het oordeel van de professional hierover is leidend. Als deze van oordeel is dat de ouder niet (voldoende) bekwaam is voor het houden van een pgb, wordt het pgb geweigerd. Dit is altijd een individuele weging en vereist daarom maatwerk.
Bij een pgb wordt de aanvrager van dat pgb budgethouder. Bij toepassing van de Jeugdwet is dat vaak de ouder. De budgethouder is zowel opdrachtgever, werkgever als ontvanger van zorg. De ouder moet daarom op verschillende terreinen over een aantal vaardigheden en kwaliteiten beschikken wil sprake zijn van adequate zelfregie en voldoende bekwaamheid:
- 1.
Voldoende inzicht:
- a)
ouder is voldoende in staat tot een redelijke waardering van de belangen van de jeugdige;
- b)
heeft voldoende ziekte-inzicht;
- c)
heeft een duidelijk beeld van de hulpvraag;
- d)
weet welke hulp nodig is;
- a)
- 2.
Correcte administratie bij kunnen houden:
- a)
ouder is op de hoogte van de rechten en plichten die horen bij het beheer;
- b)
kan een begroting opstellen;
- c)
kan een budgetplan maken;
- a)
- 3.
Opdrachtgevers-/werkgeverstaak:
- a)
ouder kan zelf zorgverleners selecteren;
- b)
de overeenkomst aangaan;
- c)
hulpverleners aansturen;
- d)
hulpverleners aanspreken op hun functioneren.
- a)
2. Motivatie en het pgb-plan
De motivatie wordt opgenomen in het pgb-plan. De ouder stelt dit pgb-plan op en wordt zo gestimuleerd na te denken over de zorgvraag, deze uit te werken en te concretiseren. Het Buurtteam Jeugd & Gezin of het regieteam beoordeelt of dit plan voldoet. Het is daarbij belangrijk dat de keuze voor een pgb een eigen keuze is en niet die van de in te huren ondersteuner of aanbieder.
In het pgb-plan moet opgenomen zijn:
- a)
wat de motivatie is om een aanvraag voor een pgb in te dienen;
- b)
waarom de zorg van de specifieke aanbieder de meest geschikte vorm van zorg is;
- c)
wat het beoogde resultaat van de ondersteuning is;
- d)
hoe de kwaliteit van de ondersteuning is gewaarborgd (o.a. kwalificatie van de zorgverlener(s));
- e)
hoe de veiligheid is gewaarborgd;
- f)
wat de verwachte duur en omvang van de ondersteuning is;
- g)
hoe hij/zij de vervanging bij vakantie en ziekte regelt (bij inzet eigen netwerk);
- h)
waarom zorg in natura niet voldoet.
Iemand uit het eigen sociale netwerk of een onafhankelijke cliëntondersteuner kan ondersteunen bij het motiveren van de aanvraag. Wanneer de aanvrager bij het opstellen van een plan hulp ontvangt van een curator of mentor dient deze persoon het pgb-plan mede te ondertekenen.
Aanvulling Jeugdwet
Volgens de Jeugdwet dient de aanvrager (de jeugdige of zijn (wettelijk) vertegenwoordiger) te motiveren dat het bestaande aanbod van zorg in natura niet passend is en hij daarom een pgb wenst. Met deze motivatie moet duidelijk worden dat de aanvrager zich voldoende heeft georiënteerd op voorzieningen in natura. Wanneer de onderbouwing in redelijkheid is beargumenteerd, mag het college de aanvraag niet weigeren. Er zijn enkele concrete voorbeelden te noemen die de aanvrager redelijkerwijs kan aanvoeren om te motiveren dat pgb passend is:
- 1)
de benodigde ondersteuning is niet goed vooraf in te plannen;
- 2)
de benodigde ondersteuning moet op ongebruikelijke tijd geleverd worden;
- 3)
de benodigde ondersteuning moet op veel korte momenten per dag geboden worden;
- 4)
de benodigde ondersteuning moet op verschillende locaties geleverd worden;
- 5)
als het noodzakelijk is om 24 uur ondersteuning op afroep te organiseren;
- 6)
als de ondersteuning door de aard van de beperking (bijvoorbeeld autisme) door een vaste hulpverlener moet worden geboden.
3. Kwaliteitseisen
Een budgethouder is in eerste instantie zelf, of samen met diens vertegenwoordiger, verantwoordelijk voor de kwaliteit van de zorg die hij inkoopt. De budgethouder is hiermee opdrachtgever voor de door hem ingehuurde ondersteuning.
De kwaliteit van de zorg die ingezet wordt met een pgb moet van vergelijkbare kwaliteit zijn als dienstverlening in zorg in natura. In het pgb-plan dient aanvullend op het bepaalde onder ‘2. Motivatie en het pgb-plan’ opgenomen te worden:
- a)
hoe de kwaliteit van de ondersteuning is gewaarborgd (o.a. kwalificatie van de zorgverlener(s));
- b)
hoe de veiligheid is gewaarborgd;
- c)
hoe de ondersteuning is afgestemd op de aanvrager;
- d)
hoe en wanneer wordt geëvalueerd;
- e)
een begroting (o.a. wat de zorg kost en hoe deze kosten zijn berekend).
Degene die de aanvraag in behandeling heeft, toetst of de kwaliteit voldoende geborgd is en beoordeelt of de ingekochte hulp veilig, doeltreffend en gezinsgericht is. Hierbij weegt mee of de diensten, hulpmiddelen en andere maatregelen in redelijkheid geschikt zijn voor het doel waarvoor het pgb wordt verstrekt. Deze eisen worden vooraf aan de aanvrager kenbaar gemaakt.
5.2 Pgb-beheerder
Een pgb-beheerder kan ondersteunen in het pgb-beheer, maar treedt niet volledig in de plaats van de inwoner. Ondersteuning bij onderdelen van pgb-beheer kan plaatsvinden door iemand die tot het eigen netwerk behoort (bij jeugdhulp is dit vaak de ouder) of door een professional. Een professional levert zijn diensten tegen een marktconform tarief. De gemeente kan vragen om een bewijs van betaling.
De pgb-beheerder moet in staat zijn tot een redelijke waardering van de belangen van de inwoner en stelt het belang van het gezin centraal. De pgb-beheerder speelt dan ook een actieve rol in alle fases van de toekenning, hulpverlening, evaluatie en herindicatie van de hulp. Van belangenverstrengeling mag geen sprake zijn. Daarom is de pgb-beheerder in ieder geval niet tevens de zorgaanbieder/zorgverlener, diens vast/flexibel personeel, diens organisatieadviseur of op andere wijze aan de zorgaanbieder verbonden persoon. Voorbeelden hiervan zijn situaties waarin familieleden in de eerste (partner, ouders, kinderen) of tweede graad (broers en zussen, grootouders, kleinkinderen) (een deel van) de zorg verlenen, nu de mogelijkheid bestaat om een pgb te besteden binnen het eigen netwerk.
5.3 Duur pgb-indicatie
Een pgb wordt voor maximaal 2 jaar afgegeven. Het college kan een pgb met een kortere looptijd afgeven:
- a)
als de beoogde resultaten eerder kunnen worden behaald;
- b)
bij twijfel rondom bekwaamheid van de budgethouder om zelf zorg in te kopen, maar waarbij die twijfel onvoldoende is om het pgb direct af te wijzen;
- c)
indien sprake is van een niet-stabiel ziektebeeld of een verwachte wisselende ondersteuningsbehoefte;
- d)
in andere gevallen die aanleiding geven tot het afgeven van een pgb voor een kortere periode.
Een pgb kan voor maximaal 5 jaar worden toegewezen op het moment dat er in het onderzoek vastgesteld kan worden dat:
- 1.
Er sprake is van een blijvende (evt. progressieve) beperking(en) waarbij het niet aannemelijk is dat de hulpvraag de komende jaren zal veranderen/verminderen.
- 2.
Het niet aannemelijk is dat de hulpvragen de komende 5 jaar jaren (deels) opgelost kunnen worden door gebruik te maken van eigen kracht, algemeen gebruikelijke voorzieningen, mantelzorg dan wel algemene voorzieningen.
- 3.
Er geen twijfels zijn over pgb-beheer in de komende vijf jaar (bijvoorbeeld als gevolg van cognitieve beperkingen van een klant die tevens pgb beheerder is).
Wordt er aan één van deze voorwaarden niet voldaan dan wijzen we een pgb voor maximaal 2 jaar toe. Bij toewijzing van een pgb worden afspraken gemaakt tussen verwijzers en budgethouders over tussentijdse evaluaties.
Een PGB voor hulpmiddelen valt niet onder deze maximale termijn.
5.4 Uitgaven pgb
Budgethouders mogen vanuit het budget de volgende uitgaven wel doen:
- a)
alle bijkomende kosten voor de zorgverleners, zoals de werkgeverslasten voor zorgverleners met een arbeidsovereenkomst en wettelijk toegestane vergoedingen, zoals reiskosten, vervanging tijdens vakantie en verzekeringen;
- b)
vervoerskosten, maar alleen als er een beschikking is voor begeleiding in dagdelen (dagopvang), samen met een indicatie voor vervoer van en naar de plek waar die begeleiding geboden wordt.
In de artikel 12 lid 4 van de verordening is een lijst te vinden van uitgaven die budgethouders vanuit het budget niet mogen doen.
5.5 Betaling – trekkingsrecht
Gemeenten betalen pgb’s uit in de vorm van een trekkingsrecht. Dit betekent dat de gemeente het pgb niet op de bankrekening van de budgethouder stort, maar op de rekening van het ‘servicecentrum pgb’ van de Sociale Verzekeringsbank (SVB). Om pgb via trekkingsrecht te kunnen uitvoeren, moet de budgethouder een zorgovereenkomst hebben met de zorgverlener. Deze moet hij indienen bij de SVB, waarna de SVB deze overeenkomst arbeidsrechtelijk toetst. Zonder overeenkomst kan de zorgverlener niet worden betaald.
Via declaraties of facturen laat de budgethouder aan de SVB weten hoeveel uren hulp zijn geleverd en dat de zorgverlener betaald moet worden. Na die opdracht controleert de SVB of de betaling klopt met wat is bepaald in de zorgovereenkomst. Wanneer de controle slaagt, verricht de SVB de betalingen aan de zorgverleners. De budgethouder is via het maandelijkse (digitale) budgetoverzicht van de SVB verantwoordelijk voor het monitoren van de betalingen uit het pgb. Niet-bestede bedragen worden door de SVB na afloop van de verantwoordingsperiode terugbetaald aan de gemeente.
De budgethouder is verplicht zich te houden aan de door de SVB gestelde bepalingen rondom het trekkingsrecht. Niet voldoen aan deze bepalingen kan tot gevolg hebben dat het pgb wordt ingetrokken.
5.6 Controle
De gemeente gaat tijdens de looptijd van het pgb via steekproeven bij de budgethouder middels een huisbezoek en/of een administratieve controle na of het pgb besteed is aan het doel waarvoor het verstrekt is (rechtmatigheid). Tijdens een periodieke evaluatie bespreekt de gemeente de inhoudelijke zorgverlening en ondersteuningsvraag met de budgethouder (doelmatigheid).
Als onrechtmatigheden of ondoelmatig gebruik van het pgb wordt geconstateerd, kan het college besluiten om voorwaarden te stellen aan de voortzetting van het pgb of het verstrekken van het pgb heroverwegen en beëindigen. Bij signalen van fraude kan de gemeente besluiten het pgb terug te vorderen (artikel 11 van de verordening).
In een steekproef kunnen daarnaast jaarlijks een aantal dossiers worden onderworpen aan een intensieve controle. De budgethouder moet hieraan meewerken en alle gevraagde stukken indienen bij de gemeente. Het niet of niet volledig indienen van gevraagde stukken kan leiden tot geheel of gedeeltelijke terugvordering van het pgb.
Hoofdstuk 6 Citeertitel, inwerkingtreding en overgangsrecht
-
1. Deze beleidsregels worden aangehaald als: “Beleidsregels Jeugdhulp gemeente Nijmegen 2025”.
-
2. De beleidsregels treden met terugwerkende kracht in werking op 1 maart 2025.
-
3. Meldingen, aanvragen en bezwaren die zijn ingediend maar nog niet afgehandeld voor inwerkingtreding van deze beleidsregels, worden behandeld conform deze beleidsregels tenzij dit voor de inwoner nadeliger uitpakt.
Ondertekening
Aldus vastgesteld in de vergadering van 25 februari 2025.
De Gemeentesecretaris,
A.P.W. van de Klift
De Burgemeester,
H.M.F. Bruls
Ziet u een fout in deze regeling?
Bent u van mening dat de inhoud niet juist is? Neem dan contact op met de organisatie die de regelgeving heeft gepubliceerd. Deze organisatie is namelijk zelf verantwoordelijk voor de inhoud van de regelgeving. De naam van de organisatie ziet u bovenaan de regelgeving. De contactgegevens van de organisatie kunt u hier opzoeken: organisaties.overheid.nl.
Werkt de website of een link niet goed? Stuur dan een e-mail naar regelgeving@overheid.nl