ALGEMENE SUBSIDIEVERORDENING LEIDSCHENDAM-VOORBURG 2026

Dit is een toekomstige tekst! Geldend vanaf 01-01-2026

Intitulé

ALGEMENE SUBSIDIEVERORDENING LEIDSCHENDAM-VOORBURG 2026

De raad van de gemeente Leidschendam-Voorburg;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 15 oktober 2024;

gelet op de artikelen 149 en 156, derde lid, van de Gemeentewet en titel 4.2 van de Algemene wet bestuursrecht;

besluit vast te stellen:

Algemene subsidieverordening Leidschendam-Voorburg 2026:

Hoofdstuk 1: ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1. Begripsomschrijvingen

In deze verordening betekent:

  • a.

    College: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leidschendam-Voorburg;

  • b.

    De-minimisverordening:

    • verordening (EU) nr. 2023/2831 van de Commissie van 13 december 2023 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag op de-minimissteun (PB L 2023/2831 van 15.12.2023),

    • verordening (EU) nr. 1408/2013 van de Commissie van 18 december 2013 inzake de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag op de-minimissteun in de landbouwproductiesector (PB L 352 van 24.12.2013),

    • verordening (EU) nr. 717/2014 van de Commissie van 27 juni 2014 inzake de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag op de-minimissteun in de visserij- en aquacultuursector (PB L 190 van 28.6.2014)

    • verordening (WU) nr. 2023/2832 van de Commissie van 13 december 2023 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag op de-minimissteun op diensten van algemeen economisch belang verrichtende ondernemingen (PB L 2023/2832 van 15.12.2023), dan wel later daarvoor in de plaats tredende Europese regelgeving;

  • c.

    Europees steunkader: een mededeling, richtsnoer, kaderregeling, besluit of vrijstellingsverordening op het gebied van staatssteun die de Europese Commissie of de Raad van de Europese Unie, gelet op de artikelen 106, derde lid, 107, 108 of 109 van het Verdrag heeft vastgesteld;

  • d.

    Gemeente: de gemeente Leidschendam-Voorburg;

  • e.

    Incidentele subsidie: een subsidie bedoeld voor eenmalige activiteiten die niet expliciet behoren tot de in de verschillende subsidieregelingen opgenomen activiteiten;

  • f.

    Jaarlijkse subsidie: een subsidie die voor meerdere aaneengesloten kalenderjaren (meerjarig) wordt verstrekt voor activiteiten die zijn opgenomen in de verschillende subsidieregelingen. Bij een jaarlijkse subsidie geldt het kalenderjaar als uitgangspunt voor de subsidieverlening;

  • g.

    Onderneming: ieder eenheid, ongeacht haar rechtsvorm of wijze van financiering, die een economische activiteit uitvoert;

  • h.

    Raad: de gemeenteraad van de gemeente Leidschendam-Voorburg;

  • i.

    Subsidieverlening; een voorlopige toekenning van een subsidie, op basis waarvan voorschotten worden verstrekt;

  • j.

    Verleningsbeschikking: de beschikking waarin de subsidieverlening kenbaar wordt gemaakt aan de aanvrager;

  • k.

    Verdrag; het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie;

  • l.

    Wet: de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 2. Reikwijdte verordening

  • 1.

    Deze verordening is van toepassing op de verstrekking van subsidies door het college, met uitzondering van:

    • a.

      subsidies waarvoor bij afzonderlijke verordening een uitputtende regeling is getroffen; of

    • b.

      subsidies zoals bedoeld in artikel 4:23, derde lid, van de wet.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid onder b kan het college bij de subsidieverlening bepalen dat deze verordening daarop geheel of gedeeltelijk van toepassing is.

  • 3.

    Als het college subsidie verstrekt voor activiteiten die ook door andere bestuursorganen worden gesubsidieerd, kan het college afwijken van de in deze verordening opgenomen bepalingen.

  • 4.

    Als het college subsidie verstrekt waarbij gebruik wordt gemaakt van extern door de gemeente ontvangen subsidiegelden, kan het college afwijken van de in deze verordening opgenomen bepalingen.

Artikel 3. Subsidieregelingen

Het college kan bij nadere regeling (hierna: subsidieregeling) vaststellen welke activiteiten in aanmerking komen voor subsidie. Voor zover van toepassing worden hierin ook overige bepalingen opgenomen die nodig zijn voor het verstrekken van een subsidie, zoals aan welke doelstelling(en) de subsidie bij dient te dragen en welke doelgroepen in aanmerking komen. De raad wordt door het college tijdig geïnformeerd over voorgenomen (wijzigingen van) subsidieregelingen, zodat de raad in de gelegenheid is om desgewenst zijn wensen en bedenkingen over het voornemen kenbaar te maken. Door het college vastgestelde subsidieregelingen worden ter kennisname aan de raad aangeboden.

Artikel 4. Bevoegdheid college

Het college is bevoegd om op grond van deze verordening subsidies te verstrekken, alsook tot het nemen van alle daarmee samenhangende besluiten op grond van titel 4.2 van de wet en deze verordening. Subsidies kunnen slechts worden verstrekt voor de activiteiten die vallen onder een door het college vastgestelde subsidieregeling en met inachtneming van deze verordening, de door de gemeenteraad in het kader van de vaststelling van de gemeentebegroting vastgestelde kaders en de in de gemeentebegroting opgenomen financiële middelen.

Artikel 5. Europees steunkader

  • 1.

    Voor zover dat ten behoeve van het voldoen aan een Europees steunkader noodzakelijk is, kan het college bij subsidieregeling afwijken van deze verordening en deze aanvullen.

  • 2.

    Bij subsidieregelingen waarbij is bepaald dat toepassing kan worden gegeven aan een Europees steunkader, verwijst de subsidieregeling naar het betreffende steunkader.

  • 3.

    Bij subsidies waarop een Europees steunkader van toepassing is, verwijst de verleningsbeschikking naar de toepasselijke bepaling van het steunkader.

  • 4.

    Bij subsidies waarop een Europees steunkader van toepassing is, komen alleen de activiteiten, doelstellingen, resultaten en kosten die voldoen aan de eisen van het desbetreffende steunkader voor vergoeding in aanmerking.

  • 5.

    Bij subsidies waarop een Europees steunkader van toepassing is, komen ondernemingen alleen in aanmerking voor zover de subsidieverstrekking voldoet aan de voorwaarden van het desbetreffende steunkader.

Artikel 6. Subsidieplafond, verdelingsregels en voorbehoud

  • 1.

    De raad stelt via de planning- en control-producten de totale budgetruimte voor de verschillende subsidieregelingen vast. Het college stelt de subsidieplafonds per subsidieregeling vervolgens binnen deze budgetruimte vast.

  • 2.

    Bij de bekendmaking van een subsidieplafond wordt gewezen op de mogelijkheid van verlaging van het subsidieplafond en de gevolgen daarvan voor reeds ingediende aanvragen.

  • 3.

    Een subsidie ten laste van een begroting die nog niet is vastgesteld of goedgekeurd door de raad, wordt verleend onder de voorwaarde dat voldoende middelen op de begroting beschikbaar zullen worden gesteld. Bij de verleningsbeschikking wordt daarop gewezen.

  • 4.

    Bij bekendmaking van het subsidieplafond wordt verwezen naar de diverse subsidieregelingen waarin de wijze van (budget)verdeling is opgenomen. In iedere subsidieregeling worden verdelingsregels opgenomen om het voor de regeling maximaal beschikbare bedrag te verdelen, op basis waarvan soortgelijke aanvragen dan wel voor gelijksoortige activiteiten met elkaar worden vergeleken en beoordeeld. Deze verdelingsregels bevatten in ieder geval de volgende criteria:

    • a.

      de mate waarin de aanvrager bij kan dragen aan de te realiseren doelstelling(en) van de subsidieregeling;

    • b.

      de mate waarin al aanbod aanwezig is dat voorziet in de realisatie van de doelstelling(en) van de subsidieregeling;

    • c.

      de mate waarin de aanvrager aantoonbaar beschikt over de benodigde kennis en expertise om de activiteiten uit te kunnen voeren;

    • d.

      de mate waarin de aanvrager beoogt samen te werken dan wel samenwerkt met andere partijen;

    • e.

      de mate van lokale binding;

    • f.

      de prijs-kwaliteitverhouding;

    • g.

      innovatie.

  • 5.

    Het college kan in de subsidieregelingen afwijken van, of nadere bepalingen dan wel criteria opnemen ten aanzien van, de verdelingsregels zoals bedoeld in het vierde lid.

Hoofdstuk 2: AANVRAAG

Artikel 7. Incidentele en jaarlijkse subsidies

  • 1.

    Het college maakt bij het verstrekken van subsidies onderscheid tussen incidentele en jaarlijkse subsidies:

    • a.

      Incidentele subsidies kunnen worden aangevraagd voor eenmalige activiteiten die niet expliciet zijn opgenomen in de verschillende subsidieregelingen en die zijn afgebakend in tijd. Incidentele subsidies kunnen voor een periode van maximaal 48 maanden, zijnde aaneengesloten kalenderjaren, worden verstrekt;

    • b.

      Een jaarlijkse subsidie kan worden aangevraagd voor activiteiten die zijn opgenomen in de verschillende subsidieregelingen of die bijdragen aan de hierin omschreven doelstelling(en);

    • c.

      In het geval van een jaarlijkse subsidie maakt het college onderscheid tussen eenjarige en meerjarige subsidies. Eenjarige subsidies kunnen voor maximaal 12 maanden, zijnde één kalenderjaar, worden verstrekt. Meerjarige subsidies kunnen voor minimaal 12 maanden en maximaal 48 maanden, zijnde aaneengesloten kalenderjaren, worden verstrekt.

    • d.

      Ten aanzien van sub a en c kan het college bij subsidieregeling bepalen op welke manier een activiteit waarvan de uitvoering meer dan 24 maanden in beslag neemt, tussentijds kan worden bijgesteld om aan te blijven sluiten op de maatschappelijke behoefte waar de activiteit in voorziet.

  • 2.

    Het college geeft bij het openstellen van de mogelijkheid tot het indienen van een aanvraag dan wel in de verschillende subsidieregelingen aan welk soort subsidie, te weten eenjarig of jaarlijks, het betreft.

Artikel 8. Aanvraag

  • 1.

    De aanvraag voor een subsidie wordt schriftelijk ingediend bij het college, met behulp van een digitaal aanvraagformulier dat het college hiervoor beschikbaar stelt.

  • 2.

    Bij een aanvraag om subsidie verstrekt de aanvrager de volgende gegevens:

    • a.

      Een plan waarin in ieder geval de volgende onderdelen terugkomen:

      • i.

        Een beschrijving van de activiteit(en) waar subsidie voor wordt aangevraagd;

      • ii.

        De beoogde doelgroep(en) en het beoogde bereik;

      • iii.

        De doelen, resultaten en maatschappelijke effecten die met de activiteit(en) bereikt worden en hoe de activiteit(en) hieraan bijdragen;

      • iv.

        De mate waarin de activiteiten gericht zijn op de gemeente of haar ingezetenen en op de door de gemeente vastgestelde doelen;

      • v.

        Met welke andere partijen wordt samengewerkt alsook de mate waarin;

      • vi.

        In geval van een aanvraag namens meerdere partijen: een door alle partijen ondertekend document waaruit in ieder geval blijkt op welke wijze de verschillende partijen samenwerken, welke partij voor welk deel van de activiteit(en) dan wel de te behalen resultaten verantwoordelijk is, hoe de taken en rollen verdeeld zijn en hoe het budget onderling verdeeld wordt.

    • b.

      Een voldoende gespecificeerd(e) en toegelicht(e) begroting en dekkingsplan van de kosten van de activiteit(en) waarvoor subsidie wordt aangevraagd. Het dekkingsplan bevat een opgave van bij andere bestuursorganen of private organisaties of personen aangevraagde subsidies of vergoedingen ten behoeve van dezelfde activiteit(en), onder vermelding van de stand van zaken daarvan;

    • c.

      Indien van toepassing bij een jaarlijkse subsidie: de stand van de egalisatiereserve op het moment van de aanvraag;

    • d.

      Indien van toepassing: een recente positieve verklaring omtrent gedrag (VOG) voor personen die bij uitvoering van de activiteit(en) direct in aanraking komen met minderjarigen. De VOG mag niet ouder zijn dan 2 maanden. Als er gedurende de looptijd van de activiteit(en) nieuwe c.q. andere personen deelnemen aan de uitvoering van de activiteit(en), dient voor hen binnen 2 weken na de start van hun werkzaamheden ook een recente positieve VOG overlegd te worden.

  • 3.

    Een rechtspersoon die voor de eerste maal een jaarlijkse subsidie aanvraagt, voegt een exemplaar van de oprichtingsakte of meest actuele statuten toe aan de aanvraag. Indien van toepassing worden ook het jaarverslag, de jaarrekening en de balans van het voorgaande jaar toegevoegd.

  • 4.

    Een onderneming die subsidie aanvraagt, voegt toe aan de aanvraag:

    • a.

      Een opgave van subsidies, vergoedingen of tegemoetkomingen in welke vorm dan ook met staatsmiddelen bekostigd, die al zijn of zullen worden ontvangen voor de activiteiten waarvoor de subsidie wordt aangevraagd;

    • b.

      Een verklaring als bedoeld in de de-minimisverordening (de-minimisverklaring).

  • 5.

    De partij die een aanvraag indient mede namens andere partijen, wordt door het college beschouwd als penvoerder. De penvoerder is het aanspreekpunt voor de gemeente en stuurt de andere partijen aan als het gaat om de uitvoering van de activiteit(en).

  • 6.

    Het college is bevoegd om ook andere dan, of slechts enkele van, de in het tweede, derde en vierde lid genoemde gegevens te verlangen, indien die voor het nemen van een beslissing op de aanvraag noodzakelijk, respectievelijk voldoende, zijn.

  • 7.

    Indien een aanvrager voor meerdere activiteiten die in hetzelfde kalenderjaar dan wel dezelfde kalenderjaren plaatsvinden, meerdere subsidies heeft aangevraagd, kunnen deze subsidieaanvragen door het college worden samengevoegd tot 1 aanvraag. De totale aanvraag is gelijk aan de optelsom van de afzonderlijke aanvragen.

Artikel 9. Aanvraagtermijn

  • 1.

    Een aanvraag voor een jaarlijkse subsidie kan vanaf 1 september voorafgaand aan het kalenderjaar dan wel de kalenderjaren waarop de aanvraag betrekking heeft, worden ingediend. Bij subsidieregeling kan het college een andere termijn stellen.

  • 2.

    Een aanvraag voor een incidentele subsidie kan het gehele jaar door worden ingediend, doch uiterlijk 10 weken voorafgaand aan de aanvang van de activiteit.

Artikel 10. Openstellen voor nieuwe aanvragen

  • 1.

    Het college kan, gedurende de looptijd van de betreffende subsidieregeling, in afwijking van artikel 9 een nieuwe aanvraagtermijn openstellen voor activiteiten wanneer:

    • a.

      er gedurende de looptijd van de betreffende subsidieregeling middelen voor activiteiten met een met de subsidieregeling verenigbaar doel beschikbaar worden gesteld;

    • b.

      er middelen beschikbaar komen door toepassing van artikel 12.

  • 2.

    Als een situatie zoals omschreven in het eerste lid onder a zich voordoet en de activiteiten niet ondergebracht kunnen worden in een bestaande regeling, kan het college een nieuwe subsidieregeling opstellen.

Hoofdstuk 3: VERLENING

Artikel 11. Beslistermijn

  • 1.

    Het college beslist op een aanvraag om subsidie die betrekking heeft op één of meerdere kalenderjaren, zoals bedoeld in artikel 9, eerste lid, uiterlijk op 31 december in het kalenderjaar voorafgaand aan het (eerste) kalenderjaar waarop de aanvraag betrekking heeft, mits de aanvraag minimaal 10 weken voor 31 december is ingediend. Is de aanvraag minder dan 10 weken voor 31 december ingediend, dan beslist het college binnen 10 weken gerekend vanaf de datum waarop de aanvraag volledig is ingediend.

  • 2.

    Het college beslist op een aanvraag om een incidentele subsidie, zoals bedoeld in artikel 9, tweede lid, uiterlijk binnen 10 weken nadat de aanvraag volledig is ingediend.

  • 3.

    In afwijking van het eerste en tweede lid kan het college zijn beslissing eenmaal voor maximaal 8 weken verdagen.

  • 4.

    In afwijking van het eerste en tweede lid kan het college bij subsidieregeling andere termijnen stellen.

  • 5.

    Bij aanvragen om een subsidie die overeenkomstig artikel 108, derde lid, van het Verdrag worden aangemeld bij de Europese Commissie, wordt de termijn verdaagd totdat de Europese Commissie een eindbeslissing heeft genomen.

Artikel 12. Weigerings- en intrekkingsgronden

  • 1.

    Onverminderd het bepaalde in de artikelen 4:25, tweede lid, en 4:35 van de wet, weigert het college de subsidie in ieder geval:

    • a.

      als de Europese Commissie overeenkomstig artikel 108, derde lid, van het Verdrag heeft vastgesteld dat de subsidie onverenigbaar is met de interne markt;

    • b.

      als het betreft een aanvrager tegen wie een bevel tot terugvordering uitstaat als gevolg van een eerdere beschikking van de Europese Commissie waarin de steun onrechtmatig en onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt is verklaard.

  • 2.

    Onverminderd het bepaalde in het vorige lid weigert het college de subsidie in ieder geval als de subsidieverstrekking in strijd zou zijn met een Europees steunkader omdat:

    • a.

      subsidie verstrekt zou worden aan een aanvrager die een onderneming drijft die in moeilijkheden verkeert als bedoeld in het desbetreffende steunkader; of

    • b.

      de subsidie geen stimulerend effect heeft als bedoeld in het desbetreffende steunkader.

  • 3.

    Onverminderd het bepaalde in de vorige leden weigert het college de subsidie in ieder geval:

    • a.

      als de doelstellingen of activiteiten van de aanvrager, dan wel het beoogde gebruik van de subsidie discriminatie opleveren of op zullen leveren wegens godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht, burgerlijke staat, seksuele gerichtheid, leeftijd of op welke grond dan ook; of

    • b.

      binnen de organisatie van de aanvrager of binnen de activiteiten waarvoor de aanvrager (mede-)verantwoordelijkheid draagt, discriminatie zoals omschreven onder het derde lid, onder a, plaatsvindt of zal plaatsvinden, en de aanvrager ter voorkoming of beperking hiervan niet die maatregelen treft die onder de gegeven omstandigheden in redelijkheid van de aanvrager mogen worden verwacht.

  • 4.

    Onverminderd het bepaalde in de vorige leden kan het college de subsidie verder weigeren:

    • a.

      als de aanvrager in eerdere jaren heeft nagelaten een aanvraag tot vaststelling van een subsidie van de gemeente in te dienen;

    • b.

      als gegronde redenen bestaan om aan te nemen dat de activiteiten niet gericht zullen zijn op de gemeente of niet aanwijsbaar ten goede komen aan haar ingezetenen;

    • c.

      als gegronde redenen bestaan om aan te nemen dat de gelden niet, of in onvoldoende mate, ingezet zullen worden voor het doel waarvoor een subsidie beschikbaar wordt gesteld;

    • d.

      als de aanvragende organisatie en/of individuele aanvrager in eerdere jaren tweemaal de in de subsidiebeschikking opgenomen doelstelling (van soortgelijke subsidieaanvragen) naar oordeel van het college niet of onvoldoende heeft behaald;

    • e.

      als gegronde redenen bestaan om aan te nemen dat de aanvrager doelstellingen beoogt of activiteiten zal ontplooien die in strijd zijn met de wet, goede zeden en/of het algemeen belang of de openbare orde;

    • f.

      als gegronde redenen bestaan om aan te nemen dat de activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd een overwegend partijpolitieke, godsdienstige of levensbeschouwelijke vorming ten doel hebben;

    • g.

      als het een subsidie van € 100.000 of meer betreft en de aanvrager een rechtspersoon is die zich in de bezoldiging van haar bestuurders/topfunctionarissen niet heeft geconformeerd aan de bezoldigingsnorm ingevolge de Wet normering topinkomens, zonder dat daarvoor naar het oordeel van het college zwaarwegende redenen voor aanwezig zijn;

    • h.

      als redenen bestaan om aan te nemen dat de aanvrager ook zonder de gevraagde subsidie over voldoende gelden, hetzij uit eigen middelen, hetzij uit middelen van derden kan of heeft kunnen beschikken om de kosten van de activiteiten te dekken;

    • i.

      als redenen bestaan om aan te nemen dat de aanvrager met uitvoering van de activiteiten beoogt winst te maken;

    • j.

      als redenen bestaan om aan te nemen dat de financiële middelen van de aanvrager, met inbegrip van de subsidie, onvoldoende zijn om de voorgenomen activiteiten uit te voeren;

    • k.

      als de aanvrager de behoefte aan de te subsidiëren activiteit niet aannemelijk heeft kunnen maken;

    • l.

      als redenen bestaan om aan te nemen dat de aanvrager voor de aangevraagde subsidie reeds door enig bestuursorgaan een subsidie is verstrekt, tenzij er sprake is van cofinanciering zoals bedoeld in artikel 2, derde en vierde lid;

    • m.

      als redenen bestaan om aan te nemen dat de aanvrager niet alle benodigde vergunningen en ontheffingen ten behoeve van de gesubsidieerde activiteiten heeft of zal kunnen verkrijgen;

    • n.

      als de subsidieverstrekking niet past binnen het beleid van de gemeente of als er naar oordeel van het college onvoldoende reden is om subsidie te verlenen;

    • o.

      als de subsidieverstrekking in strijd zou zijn met een wettelijk voorschrift;

    • p.

      in het geval en onder de voorwaarden als bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (Wet Bibob);

    • q.

      als de subsidieverstrekking niet is toegestaan totdat de Europese Commissie met toepassing van artikel 108, derde lid, van het Verdrag heeft vastgesteld dat de subsidie verenigbaar is met de interne markt;

    • r.

      bij subsidieregeling in nader te bepalen gevallen.

  • 5.

    Onder discriminatie, zoals bedoeld in het derde lid, wordt voor de toepassing van deze bepaling niet begrepen het onderscheid ter bevordering van kansengelijkheid of om participatie van doelgroepen te bevorderen.

Artikel 13. Subsidieverlening

  • 1.

    Het college legt het besluit tot verlenen van een subsidie vast in een beschikking zoals bedoeld in artikel 4:29 van de wet. Daarbij neemt het college in ieder geval op in de beschikking:

    • a.

      voor welke activiteit(en) subsidie wordt verleend;

    • b.

      wanneer de subsidie wordt uitbetaald dan wel bevoorschot;

    • c.

      aan welke verplichtingen de aanvrager dient te voldoen;

    • d.

      wanneer de aanvrager een aanvraag tot vaststelling in moet dienen.

  • 2.

    Als een penvoerder subsidie aanvraagt mede namens andere partijen, wordt de subsidie verleend aan de penvoerder. De penvoerder is verantwoordelijk voor de naleving van de in deze verordening en de van toepassing zijnde subsidieregeling(en) opgenomen bepalingen en verplichtingen.

  • 3.

    Aan een penvoerder betaalde voorschotten en andere betalingen, gelden als betaling aan alle in de aanvraag genoemde partijen.

  • 4.

    Het college kan besluiten om bij verlening van subsidies, ongeacht de omvang, een uitvoeringsovereenkomst te sluiten.

Hoofdstuk 4: VERPLICHTINGEN

Artikel 14. Algemene verplichtingen

  • 1.

    Als aannemelijk is dat een of meer van de activiteiten waarvoor subsidie is verleend niet, niet tijdig of niet geheel zullen worden verricht of dat niet, niet tijdig of niet geheel aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen zal worden voldaan, meldt de subsidieontvanger dat zo spoedig mogelijk schriftelijk aan het college.

  • 2.

    Een subsidieontvanger informeert het college tevens zo spoedig mogelijk schriftelijk over:

    • a.

      verschillen van 20% c.q. € 2.000 of meer die zijn of dreigen te ontstaan tussen de begrote uitgaven en de realisatie hiervan;

    • b.

      beslissingen of procedures die zijn gericht op de beëindiging van activiteiten waarvoor subsidie is verleend, of tot ontbinding van de gesubsidieerde rechtspersoon;

    • c.

      relevante wijzigingen in de financiële en organisatorische verhouding met derden. Indien van toepassing is dit inclusief partijen waar de penvoerder een gezamenlijke aanvraag mee heeft ingediend zoals bedoeld in artikel 8, tweede lid onder a sub v.;

    • d.

      ontwikkelingen die ertoe kunnen leiden dat de aan de subsidie verbonden verplichtingen niet, niet tijdig of niet geheel zullen kunnen worden nagekomen;

    • e.

      wijzigingen van de statuten voor zover het betreft de vorm van de gesubsidieerde rechtspersoon, de persoon van de bestuurder of bestuurders en het doel van de rechtspersoon.

Artikel 15. Bijzondere verplichtingen

  • 1.

    Bij subsidieregeling of bij verleningsbeschikking kan het college aan de subsidieontvanger ook andere verplichtingen dan genoemd in artikel 4:37, eerste lid, van de wet opleggen, voor zover deze strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie.

  • 2.

    Bij subsidieregeling kunnen verplichtingen die niet strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie aan de subsidie worden verbonden, voor zover deze verplichtingen betrekking hebben op de wijze waarop of de middelen waarmee de gesubsidieerde activiteit wordt verricht.

  • 3.

    Bij verstrekte subsidies van € 50.000 of meer behoeft de subsidieontvanger de toestemming van het college voor handelingen als vermeld in artikel 4:71, eerste lid, van de wet.

Artikel 16. Inrichting administratie en verstrekken gegevens

  • 1.

    De subsidieontvanger draagt zorg voor een zorgvuldige en overzichtelijke administratie.

  • 2.

    De subsidieontvanger zal desgevraagd informatie verstrekken aan het college waaruit blijkt dat voldaan wordt aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen.

  • 3.

    De subsidieontvanger bewaart de administratieve gegevens gedurende 5 jaar na afloop van de datum waarop de betreffende subsidie is vastgesteld. Bij subsidieregeling kan het college hiervoor een andere termijn stellen.

Artikel 17. Tussentijdse rapportage

  • 1.

    Bij subsidies van € 50.000 of meer kan het college de subsidieontvanger verplichten tot het tussentijds afleggen van rekening en verantwoording over de tot dan toe verrichte activiteiten en daaraan verbonden uitgaven en inkomsten.

  • 2.

    De tussentijdse rapportage bevat in ieder geval informatie over de doelgroep, het bereik van de activiteit en de behaalde resultaten en effecten, alsook over de aan de activiteit verbonden inkomsten en uitgaven.

  • 3.

    Het college kan bij subsidieregeling eisen stellen aan de frequentie, inhoud en omvang van de tussentijdse rapportage zoals bedoeld in het eerste lid.

Hoofdstuk 5: VERANTWOORDING EN VASTSTELLING

Artikel 18. Verantwoording

Voor zover dit niet is bepaald bij subsidieregeling, wordt in de verleningsbeschikking vermeld op welke wijze de subsidieontvanger de besteding van de subsidie dient te verantwoorden.

Artikel 19. Verantwoording subsidies tot en met € 5.000

  • 1.

    Subsidies tot en met € 5.000 worden door het college direct vastgesteld.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid kan het college bij subsidieregeling of verleningsbeschikking bepalen dat aan vaststelling van specifieke subsidies tot en met € 5.000 per jaar, een besluit tot verlening voorafgaat. Indien van toepassing dient de subsidieaanvrager uiterlijk 13 weken na afloop van de activiteiten een aanvraag tot vaststelling in bij het college.

  • 3.

    Het tweede lid is in ieder geval van toepassing wanneer het een aanvraag tot € 5.000 betreft die deel uitmaakt van een samengevoegde aanvraag zoals bedoeld in artikel 8, zevende lid, waarbij de totale som van de aanvragen € 5.000 overstijgt;

  • 4.

    Als bij subsidieregeling of verleningsbeschikking de subsidieontvanger wordt verplicht om op de daarbij aangegeven wijze aan te tonen dat de activiteiten waarvoor de subsidie wordt verstrekt zijn verricht en dat is voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen, vindt de vaststelling plaats binnen 13 weken nadat de gevraagde inlichtingen zijn verstrekt.

  • 5.

    In geval van verlening van een subsidie, zoals bedoeld in het tweede lid, van ten hoogste € 5.000 wordt een voorschot verstrekt ter hoogte van de verleende subsidie.

  • 6.

    In geval van directe vaststelling van de subsidie zoals bedoeld in het eerste lid, kan het college de subsidieontvanger in het kader van een steekproef alsnog verzoeken om aan te tonen dat de activiteit is uitgevoerd. De verplichtingen zoals opgenomen in artikel 16 zijn dan ook onverminderd van toepassing op de subsidieontvanger.

Artikel 20. Verantwoording subsidies van € 5.000 tot en met € 100.000

  • 1.

    Indien de subsidieverlening meer bedraagt dan € 5.000 maar minder dan € 100.000, dient de subsidieontvanger een aanvraag tot vaststelling in bij het college:

    • a.

      Bij een incidentele subsidie verleend voor maximaal 12 maanden: uiterlijk 13 weken na afloop van de activiteit;

    • b.

      Bij een incidentele subsidie verleend voor minimaal 12 maanden: uiterlijk vóór 1 mei in het jaar volgend op het boekjaar;

    • c.

      Bij een jaarlijkse subsidie verleend voor maximaal 12 maanden: uiterlijk vóór 1 mei in het jaar volgend op het boekjaar;

    • d.

      Bij een jaarlijkse subsidie verleend voor minimaal 12 maanden: uiterlijk vóór 1 mei in het jaar volgend op het boekjaar;

  • 2.

    Op verzoek van de subsidieontvanger kan uitstel worden verleend voor het indienen van een aanvraag tot vaststelling tot 26 weken nadat de activiteiten zijn verricht.

  • 3.

    De aanvraag tot vaststelling bevat:

    • a.

      Een inhoudelijk verslag, waaruit blijkt in hoeverre de gesubsidieerde activiteiten zijn verricht en dat aan bijbehorende verplichtingen is voldaan. Dit verslag bevat in ieder geval informatie over de doelgroep, het bereik van de activiteit en de behaalde resultaten. Als het college hiervoor een format beschikbaar stelt, dient dit format te worden gebruikt in plaats van een eigen inhoudelijk verslag;

    • b.

      Een door het bestuur vastgesteld financieel overzicht, ingericht conform de begroting zoals bedoeld in artikel 8, tweede lid onder b, waarin herleidbaar is hoe de door het college verstrekte subsidie is besteed. Als het college hiervoor een format beschikbaar stelt, dient dit format te worden gebruikt in plaats van een eigen financieel overzicht;

    • c.

      Indien de subsidieverlening meer bedraagt dan € 50.000 maar minder dan € 100.000: een accountantsverklaring. De controle richt zich met inachtneming van het door het college vastgestelde controleprotocol op de getrouwheid en rechtmatigheid van de verantwoordingsinformatie. Als de subsidieverlening bestaat uit meerdere samengevoegde aanvragen zoals bedoeld in artikel 8, zevende lid, kan worden volstaan met één accountantsverklaring.

  • 4.

    Het college kan bij subsidieregeling of verleningsbeschikking eisen stellen aan de bescheiden zoals bedoeld in het vorige lid.

  • 5.

    Het college kan bepalen dat ook andere of minder dan de in dit artikel bedoelde gegevens en bescheiden die voor de vaststelling van belang zijn, worden overlegd.

  • 6.

    Het college kan bij subsidieregeling afwijken van het eerste en derde lid van dit artikel.

Artikel 21. Verantwoording subsidies van € 100.000 of meer

  • 1.

    Indien de subsidieverlening meer bedraagt dan € 100.000, dient de subsidieontvanger een aanvraag tot vaststelling in bij het college:

    • a.

      bij een incidentele subsidie verleend voor maximaal 12 maanden: uiterlijk 13 weken na afloop van de activiteit;

    • b.

      bij een incidentele subsidie verleend voor minimaal 12 maanden: uiterlijk vóór 1 mei in het jaar volgend op het boekjaar;

    • c.

      bij een jaarlijkse subsidie verleend voor maximaal 12 maanden: uiterlijk vóór 1 mei in het jaar volgend op het boekjaar;

    • d.

      bij een jaarlijkse subsidie verleend voor minimaal 12 maanden: uiterlijk vóór 1 mei in het jaar volgend op het boekjaar;

  • 2.

    Op verzoek van de subsidieontvanger kan uitstel worden verleend voor het indienen van een aanvraag tot vaststelling tot 26 weken nadat de activiteiten zijn verricht.

  • 3.

    De aanvraag tot vaststelling bevat:

    • a.

      een inhoudelijk verslag, waaruit blijkt in hoeverre de gesubsidieerde activiteiten zijn verricht en dat aan bijbehorende verplichtingen is voldaan. Dit verslag bevat in ieder geval informatie over de doelgroep, het bereik van de activiteit, de behaalde resultaten en een cliëntervaringsonderzoek. Als het college een format voor het inhoudelijk verslag beschikbaar stelt, dient dit format te worden gebruikt in plaats van een eigen inhoudelijk verslag;

    • b.

      een door het bestuur vastgesteld financieel overzicht, ingericht conform de begroting zoals bedoeld in artikel 8, tweede lid onder b, waarin herleidbaar is hoe de door het college verstrekte subsidie is besteed. Als het college hiervoor een format beschikbaar stelt, dient dit format te worden gebruikt in plaats van een eigen financieel overzicht;

    • c.

      een balans van het afgelopen subsidietijdvak met een toelichting daarop;

    • d.

      een accountantsverklaring. De controle richt met inachtneming van het door het college vastgestelde controleprotocol op de getrouwheid en rechtmatigheid van de verantwoordingsinformatie. Als de subsidieverlening bestaat uit meerdere samengevoegde aanvragen zoals bedoeld in artikel 8, zevende lid, kan worden volstaan met één accountantsverklaring;

    • e.

      indien van toepassing: een accountantsverklaring waaruit blijkt of de subsidieontvanger heeft voldaan aan de bezoldigingsnormen als bedoeld in de Wet normering topinkomens.

  • 4.

    Het college kan bij subsidieregeling of verleningsbeschikking eisen stellen aan de bescheiden zoals bedoeld in het derde lid sub a tot en met c.

  • 5.

    Het college kan bepalen dat ook andere of minder dan de in dit artikel bedoelde gegevens en bescheiden die voor de vaststelling van belang zijn, worden overlegd.

  • 6.

    Het college kan bij subsidieregeling afwijken van het eerste en derde lid van dit artikel.

Artikel 22. Vaststelling subsidies van meer dan € 5.000

  • 1.

    Het college stelt binnen 13 weken na ontvangst van de aanvraag tot subsidievaststelling de subsidie vast.

  • 2.

    Het college kan bij subsidieregeling categorieën van subsidies of subsidieontvangers aanwijzen, waarvoor de subsidie direct wordt vastgesteld zonder dat de subsidieontvanger een aanvraag voor subsidievaststelling in hoeft te dienen.

Artikel 23. Te laat ingediende verantwoording

  • 1.

    Het college stelt subsidieontvangers waarvan geen aanvraag tot subsidievaststelling is ontvangen dan wel de aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag dan wel de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of de voorbereiding van de beschikking, terstond na afloop van de daarvoor geldende termijn in de gelegenheid binnen een nadere termijn na verzending van een daartoe strekkend rappel alsnog een aanvraag tot subsidievaststelling in te dienen dan wel deze te vervolledigen.

  • 2.

    Bij subsidieontvangers waarvan de aanvraag tot subsidievaststelling na afloop van de in het vorige lid bedoelde nadere termijn zonder toestemming van het college te laat is ingediend, kan het college de subsidie ambtshalve vaststellen en daarbij in verband met het niet tijdig indienen van de aanvraag een korting toepassen van maximaal 20% van het bedrag van de verleende subsidie.

  • 3.

    Bij subsidieontvangers waarvan de aanvraag tot subsidievaststelling na afloop van de in het eerste lid bedoelde nadere termijn niet is ingediend en of nog steeds niet volledig is, in die zin dat de aanvrager niet voldoet aan de wettelijke voorschriften voor het in behandeling nemen van de aanvraag dan wel dat de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of de voorbereiding van de beschikking, kan het college de subsidie ambtshalve vaststellen en daarbij in verband met het niet of niet compleet indienen van de aanvraag het bedrag van de verleende subsidie op € 0 vaststellen en overgaan tot terugvordering van de eerder uitbetaalde voorschotten.

Hoofdstuk 6: OVERIGE EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 24. Uurtarieven

  • 1.

    Als bij de bepaling van de subsidiabele kosten gebruik wordt gemaakt van uurtarieven, worden deze door de subsidieaanvrager berekend met gebruikmaking van een bij subsidieregeling voorgeschreven berekeningswijze.

  • 2.

    Bij het hanteren van kostenbegrippen bij de berekening van uurtarieven wordt uitgegaan van de bij subsidieregeling bepaalde definities.

Artikel 25. Reserves en vermogensvorming

  • 1.

    Indien de subsidieontvanger jaarlijks van het college subsidie ontvangt, mogen eventuele exploitatieoverschotten in enig jaar, met schriftelijke toestemming van het college, worden gereserveerd tot een maximum van 10% c.q. € 25.000 van de laatst ontvangen periodieke subsidie. Deze reserve houdt een egalisatiereserve als bedoeld in artikel 4:72 van de wet in, waarop bovendien artikel 4:72 van de wet van toepassing is.

  • 2.

    Indien een reserve als bedoeld in het eerste lid van dit artikel is opgebouwd, dient te subsidieontvanger deze reserve gedurende een periode van 3 jaar aan te wenden om eventuele exploitatietekorten in deze jaren op te vangen.

  • 3.

    Bij subsidieregeling of, indien de subsidie niet op een wettelijk voorschrift berust, bij de verleningsbeschikking kan worden bepaald dat de subsidieontvanger, voor zover het verstrekken van de subsidie heeft geleid tot vermogensvorming, daarvoor aan het college een vergoeding verschuldigd is als zich een gebeurtenis als bedoeld in artikel 4:41, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht voordoet. Daarbij wordt tevens aangegeven hoe door het college de hoogte van de vergoeding wordt bepaald. In geval van ontbinding van de rechtspersoon die subsidie ontvangt, vervalt het batig saldo van de liquidatierekening – gelimiteerd tot het bedrag dat opgebouwd is met (behulp van) gemeentelijke subsidie – aan de gemeente.

  • 4.

    Als een subsidieontvanger niet de gehele subsidie besteed aan de activiteit waarvoor deze wordt ontvangen, kan de subsidieontvanger toestemming vragen aan het college om het restant op te nemen in een bestemmingsreserve. Middelen uit de bestemmingsreserve moeten voor dezelfde activiteit worden ingezet en zijn daarmee niet vrij besteedbaar.

Artikel 26. Hardheidsclausule

  • 1.

    Het college kan, in bijzondere gevallen, een of meerdere artikelen van deze verordening buiten toepassing laten of daarvan afwijken voor zover toepassing gelet op het belang van de aanvrager of subsidieontvanger leidt tot onbillijkheid van overwegende aard.

  • 2.

    Bij subsidieregeling kan worden bepaald dat door het college van een of meer bepaalde artikelen of artikelleden van die regeling kan worden afgeweken als daaraan vasthouden voor een aanvrager of subsidieontvanger gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zouden zijn tot de daarmee te dienen belangen.

  • 3.

    Toepassing van de vorige leden wordt gemotiveerd in het besluit en hiervan wordt periodiek verslag gedaan aan de raad.

Artikel 27. Inwerkingtreding en overgangsbepaling

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2026.

  • 2.

    De Algemene subsidieverordening Leidschendam-Voorburg 2019 wordt ingetrokken met ingang van 1 januari 2026.

  • 3.

    Op aanvragen om subsidie die betrekking hebben op een tijdvak beginnend vóór 1 januari 2026 zijn de bepalingen van de Algemene subsidieverordening Leidschendam-Voorburg 2019 van toepassing.

Artikel 28. Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Algemene subsidieverordening Leidschendam-Voorburg 2026.

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Leidschendam-Voorburg van 10 december 2024,

de griffier, de voorzitter

Ondertekening

Bijlage

ALGEMENE TOELICHTING

Met de Algemene Subsidieverordening Leidschendam-Voorburg 2026 (hierna: ASV) legt de gemeente de grondslag voor een eenvoudige, overzichtelijke en beheersbare subsidiesystematiek. Een flexibel stelsel waarin de gemeente de regie heeft en maatschappelijke partners samenwerken, en we samen inspelen op de maatschappelijke opgaven. We sturen op resultaat. Met duidelijke opdrachten, een systematiek die strategisch partnerschap stimuleert en heldere verantwoordingseisen, zodat we een stelsel creëren dat ook in de toekomst inspeelt op de behoefte van de inwoner.

ARTIKELGEWIJZE TOELICHTING

Artikel 1. Begripsomschrijvingen

In dit artikel is een aantal definities opgenomen. Deze definities gelden niet alleen voor deze verordening, maar ook voor de hierop te baseren regelingen. Deze definities zullen dus niet nogmaals in de verschillende subsidieregelingen opgenomen hoeven te worden. Ook kan hier niet van worden afgeweken.

Onder het begrip ‘Europees steunkader’ vallen in ieder geval zowel de in dit artikel benoemde algemene groepsvrijstellingsverordeningen als de in dit artikel benoemde de-minimisverordeningen.

Artikel 2. Reikwijdte verordening

De ASV is van toepassing op alle maatschappelijke subsidies die de gemeente verstrekt, tenzij:

  • De betreffende subsidie nadrukkelijk onder een andere verordening valt;

  • De subsidie een zogeheten ‘begrotingssubsidie’ betreft, te weten een subsidie die op naam en met bijbehorend bedrag in de gemeentelijke begroting is opgenomen.

Het college kan bepalen dat de ASV ook van toepassing is op een begrotingssubsidie. Indien van toepassing is dit aangegeven in de subsidieregeling waar de betreffende subsidie onder valt en/of in de betreffende beschikking.

Artikel 3. Subsidieregelingen

In de wet is opgenomen dat een subsidie altijd op basis van een wettelijk voorschrift verstrekt moet worden. Daarin moet omschreven zijn voor welke activiteiten subsidie kan worden verstrekt. Dit wettelijk voorschrift wordt gevormd door de ASV en daaraan onderliggende subsidieregelingen. In deze subsidieregelingen staan maatschappelijke opgaven centraal en wordt aangegeven welke doelen en resultaten de gemeente per opgave wil bereiken voor welke doelgroepen en door middel van welke activiteiten. Daarbij worden activiteiten zoveel als mogelijk geclusterd, om zo de onderlinge samenhang en integraliteit te bewaken. De gemeente stimuleert zo ook onderlinge samenwerking tussen maatschappelijke partners.

In andere artikelen van de ASV worden andere bevoegdheden gedelegeerd die betrekking hebben op de inhoud van de subsidieregeling.

Artikel 4. Bevoegdheid college

Behoeft geen toelichting.

Artikel 5. Europees steunkader

Behoeft geen toelichting.

Artikel 6. Subsidieplafond, verdelingsregels en voorbehoud

Lid 1 / lid 4

De gemeenteraad stelt jaarlijks de budgetruimte vast voor de verschillende subsidieregelingen. Binnen die ruimte bepaalt het college, met behulp van verdelingsregels, per subsidieregeling welke aanvragen wel en niet gehonoreerd worden, om te komen tot een passend aanbod aan voorzieningen. Aanvragen worden met behulp van de verdelingsregels gescoord en gerangschikt. Subsidie wordt verleend in volgorde van hoogst naar laagst scorende activiteiten, mits de subsidieaanvrager aan de in deze verordening en de van toepassing zijnde subsidieregeling opgenomen eisen voldoet en tot het binnen de regeling beschikbaar gestelde budget besteed is.

De visie op de sociale basis geeft richting aan het vormgeven van een passend aanbod aan voorzieningen. De basis voor de verdelingsregels is opgenomen in de ASV maar kan per subsidieregeling verder worden aangevuld met criteria die aansluiten op de voorliggende maatschappelijke opgave en eerdergenoemde visie. Bij bekendmaking van het subsidieplafond wordt verwezen naar de wijze van verdeling (i.e. de verdelingsregels) die is opgenomen in de diverse subsidieregelingen.

Lid 2

Indien van toepassing wordt gewezen op de mogelijkheid het subsidieplafond te verlagen. De verlaging van een subsidieplafond heeft in beginsel geen gevolgen voor aanvragen die vóór bekendmaking van de verlaging zijn ingediend (artikel 4:27, tweede lid, van de wet). Dat is anders als aan de drie voorwaarden genoemd in artikel 4:28 van de wet is voldaan:

  • 1.

    Aanvragen voor de desbetreffende subsidie moeten worden ingediend voordat de begroting is vastgesteld of goedgekeurd; en

  • 2.

    De verlaging vloeit voort uit vaststelling van de begroting; en

  • 3.

    De mogelijkheid van verlaging is aangekondigd bij de vaststelling van het oorspronkelijke subsidieplafond.

Om te waarborgen dat het college alleen overgaat tot verlaging van subsidieplafonds als die verlaging ook daadwerkelijk kan worden gebruikt, zijn het tweede en derde lid opgenomen.

Lid 3

Het college, dat via artikel 4 de bevoegdheid gedelegeerd heeft gekregen om te besluiten over het verstrekken van subsidies, is (in bepaalde gevallen) verder verplicht – in lijn met de mogelijkheid van artikel 4:34, eerste lid, van de wet – om bij het gebruik maken van deze gedelegeerde bevoegdheid een begrotingsvoorbehoud te maken.

Lid 4

Verdelingsregels zijn niet voor alle subsidieregelingen van toepassing. In het geval van bijvoorbeeld een regeling waarbij particuliere inwoners een bijdrage in te maken dan wel gemaakte kosten kunnen ontvangen, zoals in het geval van een duurzaamheidssubsidie, wordt iedere aanvraag in beginsel gehonoreerd mits deze aan de gestelde eisen voldoet. Verdelingsregels, waarmee de aanvraag in essentie afgezet wordt tegen andere aanvragen, zijn in dergelijke situaties niet van toepassing.

Lid 4 sub f

Innovatie kan op meerdere manieren mogelijk worden gemaakt, zoals:

  • 1.

    Maatschappelijke partners hebben binnen de kaders van de betreffende subsidieregeling de vrijheid om zelf een activiteit te ontwikkelen die aansluit op de voorliggende maatschappelijke opgave;

  • 2.

    Het tussentijds bijstellen van activiteiten dan wel inspelen op maatschappelijke ontwikkelingen bij meerjarige subsidies, zoals bedoeld in artikel 7, eerste lid sub d;

  • 3.

    Het per subsidieregeling beschikbaar stellen van een innovatiebudget (hoogte bij subsidieregeling te bepalen).

Deze voorbeelden zijn slechts illustratief bedoeld.

Artikel 7. Incidentele en jaarlijkse subsidies

Om een duurzame samenwerking met maatschappelijke partners op te bouwen, kan de gemeente ervoor kiezen om meerjarige subsidies te verstrekken. Dit zijn subsidies met een tijdvak van minimaal 12 en maximaal 48 maanden. Dit geeft partners meer zekerheid, waardoor ruimte ontstaat voor innovatie en investeringen in de dienstverlening.

Jaarlijkse subsidies (zowel eenjarig als meerjarig) kunnen meermaals worden aangevraagd, wat wil zeggen dat na het verstrijken van het eerste tijdvak waarop de subsidie betrekking heeft, er nogmaals een aanvraag ingediend kan worden. Een toekenning van de eerste aanvraag leidt niet automatisch tot een toekenning van een vervolgaanvraag.

Naast jaarlijkse subsidies, kan ook een incidentele subsidie worden verstrekt (voor maximaal 48 maanden). Dit kan bijvoorbeeld voor een activiteit die nog niet eerder is ontwikkeld dan wel uitgevoerd door een organisatie (pilot). Een incidentele subsidie kan slechts 1 keer worden verleend; als de activiteit hierna wordt voortgezet, moet in het vervolg een jaarlijkse subsidie worden aangevraagd. De aanvraag is dan onderhevig aan de daarbij geldende bepalingen en zal ook op basis van de verdelingsregels behorend bij de betreffende subsidieregeling worden gescoord en gerangschikt.

Lid 1 sub d

Voor subsidies met een tijdvak van meer dan 24 maanden, geldt dat de gemeente de activiteit tussentijds en in overleg met de maatschappelijke partner bij kan stellen. Zo blijft het aanbod goed aansluiten op de vraag, zonder dat de continuïteit van de bedrijfsvoering van de maatschappelijke partner in het gedrang komt.

Artikel 8. Aanvraag

Lid 1

Bij het openstellen van een subsidieregeling, kan iedere maatschappelijke organisatie een aanvraag indienen. Aanvragen worden beoordeeld op onder andere de criteria genoemd in lid 2 van dit artikel. Het indienen van een aanvraag betekent niet automatisch recht op subsidie.

Lid 2 sub a / lid 5

De gemeente stimuleert samenwerking tussen maatschappelijke partners. Het kan zijn dat een partner niet alle benodigde expertise in huis heeft om een bepaalde activiteit uit te kunnen voeren of bijvoorbeeld een breder palet aan activiteiten wil bieden. In dat geval staat het de partner vrij om de samenwerking met een andere maatschappelijke partner aan te gaan. Daartoe ondertekenen ze een overeenkomst waarin ze aangeven samen te werken, welk deel van de activiteit ze voor hun rekening nemen en dus ook welk deel van de resultaten, hoe de taken onderling verdeeld zijn en hoe het budget verdeeld wordt. Eén van de samenwerkende partners treedt daarbij op als penvoerder en is daarbij tevens het enige aanspreekpunt voor de gemeente. Dat betekent onder andere dat de penvoerder verantwoordelijk is voor het aansturen van de andere partners en voor het nakomen van de verplichtingen in het kader van de verstrekte subsidie.

Lid 4

Bij een subsidie aan een onderneming moet voorkomen worden dat subsidie wordt verleend die niet in overeenstemming is met de artikelen 107 en 108 van het Verdrag. Daarom zijn een tweetal aanvraagvereisten opgenomen die specifiek voor ondernemingen gelden. Ten eerste, om ontoelaatbare cumulatie te voorkomen wordt een overzicht gevraagd van subsidies, vergoedingen of tegemoetkomingen in welke vorm ook met staatsmiddelen bekostigd die al zijn of zullen worden ontvangen voor de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd (vierde lid sub a). Een subsidie kan namelijk ook uit een garantie, lening, korting op de grondprijs, etc. bestaan. Ten tweede, om subsidie onder de de-minimisverordening te kunnen verlenen moet de onderneming om een de-minimisverklaring gevraagd worden (vierde lid sub b). Op basis van een ingeleverde de-minimisverklaring dient het college te controleren of verlenen van de subsidie in overeenstemming is met de de-minimisverordening.

Lid 7

Als de gemeente besluit om meerdere aanvragen van één en dezelfde aanvrager samen te voegen, dan is de totale aanvraag gelijk aan de optelsom van de afzonderlijke aanvragen. Bijvoorbeeld: 3 aanvragen van respectievelijk € 2.500, € 22.500 en € 30.000 tellen op tot één aanvraag van € 55.000. Het samenvoegen van aanvragen betekent ook dat over de totale aanvraag, in het voorbeeld dus de aanvraag van € 55.000, wordt verantwoord conform bijbehorende eisen. Het maakt daarbij niet uit welk tijdvak de subsidie beslaat. Als afzonderlijke aanvragen verschillende verantwoordingseisen kennen, dan vervallen deze en gelden alleen die eisen voor de totale aanvraag.

Artikel 9. Aanvraagtermijn

Een aanvraag voor een subsidie wordt in de regel ingediend voordat de activiteit plaatsvindt. Als de aanvrager ervoor kiest om de activiteit al te starten voordat de aanvraag is behandeld door het college dan wel er een verleningsbeschikking is afgegeven, dan loopt de aanvrager het risico kosten te maken die, als een aanvraag om welke reden dan ook niet wordt goedgekeurd, voor eigen rekening zijn.

Artikel 10. Openstellen voor nieuwe aanvragen

In beginsel kent iedere subsidieregeling een bepaald tijdvak waarin aanvragen in kunnen worden gediend. Bij uitzondering kan er een nieuwe aanvraagtermijn open worden gesteld, bijvoorbeeld wanneer er middelen beschikbaar gesteld worden. Als activiteiten uit niet ondergebracht kunnen worden in een bestaande subsidieregeling, kan het college indien nodig een nieuwe subsidieregeling opstellen.

Artikel 11. Beslistermijn

Behoeft geen toelichting.

Artikel 12. Weigerings- en intrekkingsgronden

Behoeft geen toelichting.

Artikel 13. Subsidieverlening

Lid 1

In de beschikking wordt onder andere opgenomen voor welke activiteit(en) subsidie wordt verleend en wanneer de subsidie wordt uitbetaald dan wel bevoorschot. Bij subsidies die een tijdvak van meer dan 12 maanden beslaan dan wel meerdere kalenderjaren, geldt dat de subsidie maar één keer aan hoeft te worden gevraagd en per kalenderjaar wordt uitbetaald. In de beschikking wordt tevens opgenomen wanneer de aanvrager een aanvraag tot vaststelling in moet dienen; in tegenstelling tot de aanvraag moet de subsidie, wanneer deze een tijdvak van meer dan 12 maanden dan wel meerdere kalenderjaren beslaat, wel jaarlijks worden verantwoord.

Lid 2 / lid 3

Zie de toelichting op artikel 8, tweede lid sub a en vijfde lid.

Lid 4

Bij het verlenen van een subsidie kan het college besluiten een uitvoeringsovereenkomst te sluiten met de aanvrager dan wel subsidieontvanger. In deze uitvoeringsovereenkomst kunnen nadere afspraken worden gemaakt. Zo kan op grond van artikel 4:36, tweede lid, van de wet op worden genomen dat de subsidieontvanger verplicht is de activiteit uit te voeren. Ook kunnen meer gedetailleerde bepalingen over de manier waarop een activiteit wordt uitgevoerd, worden opgenomen. Een uitvoeringsovereenkomst vergezelt een subsidiebeschikking en is dus niet in plaats van.

Artikel 14. Algemene verplichtingen

Een subsidieontvanger is verplicht om melding te maken van gewijzigde omstandigheden. Deze melding dient zo spoedig mogelijk en schriftelijk te gebeuren.

Artikel 15. Bijzondere verplichtingen

Behoeft geen toelichting.

Artikel 16. Inrichting administratie

Voor de verantwoording van de subsidie is het noodzakelijk dat een overzichtelijke administratie wordt gevoerd, zodat de subsidieontvanger op ieder moment, op verzoek van de gemeente maar ook uit eigen beweging, kan aantonen dat aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen wordt voldaan. Verplichtingen omtrent de administratie worden opgelegd op grond van artikel 3:37, eerste lid sub b, van de wet.

Artikel 17. Tussentijdse rapportage

Behoeft geen toelichting.

Artikel 18. Verantwoording

Behoeft geen toelichting.

Artikel 19. Verantwoording subsidies tot en met € 5.000

Er wordt onderscheid gemaakt tussen kleine, middelgrote en grote subsidies. Voor kleine subsidies geldt een licht verantwoordingsregime. Tenzij anders aangegeven, worden subsidies van minder dan € 5.000 direct vastgesteld. Wel kan de gemeente ervoor kiezen om periodiek (niet vaker dan 1 keer per kalenderjaar) een steekproef uit te voeren, waarbij de subsidieontvanger alsnog verplicht is om aan te tonen dat de activiteit is uitgevoerd. Indien van toepassing vindt, bij een samengevoegde aanvraag, verantwoording van de subsidie plaats over de totale som aan subsidies die aan de subsidieontvanger zijn verleend.

Artikel 20. Verantwoording subsidies van € 5.000 tot en met € 100.000

Er wordt onderscheid gemaakt tussen kleine, middelgrote en grote subsidies. Voor middelgrote subsidies geldt een iets zwaarder verantwoordingsregime dan voor kleine subsidies. Er moet sowieso een aanvraag tot vaststelling worden ingediend. Daarnaast moet de verantwoording in ieder geval een inhoudelijk verslag en een financieel overzicht bevatten. Voor subsidies van meer dan € 50.000 maar minder dan € 100.000 moet ook een accountantsverklaring worden aangeleverd conform controleprotocol. Indien van toepassing vindt, bij een samengevoegde aanvraag, verantwoording van de subsidie plaats over de totale som aan subsidies die aan de subsidieontvanger zijn verleend.

Artikel 21. Verantwoording subsidies van € 100.000 of meer

Er wordt onderscheid gemaakt tussen kleine, middelgrote en grote subsidies. Voor grote subsidies geldt het zwaarste verantwoordingsregime. Er moet sowieso een aanvraag tot vaststelling worden ingediend. Daarnaast moeten naast een inhoudelijk en financieel overzicht, ook andere documenten zoals een accountantsverklaring (conform controleprotocol) worden aangeleverd. Indien van toepassing vindt, bij een samengevoegde aanvraag, verantwoording van de subsidie plaats over de totale som aan subsidies die aan de subsidieontvanger zijn verleend.

Artikel 22. Vaststelling subsidies van meer dan € 5.000

Behoeft geen toelichting.

Artikel 23. Te laat ingediende verantwoording

Als de subsidieontvanger verwacht de verantwoording niet tijdig of nog niet compleet aan te kunnen leveren, kan uitstel worden gevraagd. Na verlening van uitstel krijgt de subsidieontvanger de kans om de verantwoording in te dienen dan wel aan te vullen.

Wordt er geen uitstel gevraagd en wordt de verantwoording te laat ingeleverd of niet aangevuld, dan kan de gemeente de subsidieontvanger een korting opleggen van 20% van het subsidiebedrag. Wordt de verantwoording in zijn geheel niet aangeleverd of aangevuld, dan kan de gemeente de subsidie op € 0 vaststellen. In beide gevallen (een korting of op € 0 vaststellen) wordt vervolgens overgegaan tot terugvordering.

Artikel 24. Uurtarieven

Behoeft geen toelichting.

Artikel 25. Reserves en vermogensvorming

Behoeft geen toelichting.

Artikel 26. Hardheidsclausule

Behoeft geen toelichting.

Artikel 27. Inwerkingtreding en overgangsbepaling

Behoeft geen toelichting.

Artikel 28. Citeertitel

Behoeft geen toelichting.