Beleidsregels beoordeling levensgedrag gemeente Ridderkerk 2025

Geldend van 01-03-2025 t/m heden

Intitulé

Beleidsregels beoordeling levensgedrag gemeente Ridderkerk 2025

De burgemeester van de gemeente Ridderkerk,

gelet op:

  • -

    artikel 2:28b, 2:79b en 3:5 van de APV;

  • -

    artikel 8 en 35 van de Alcoholwet;

  • -

    artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht;

  • -

    artikel 30d lid 4a Wet op de Kansspelen.

Besluit vast te stellen de Beleidsregels beoordeling levensgedrag gemeente Ridderkerk 2025.

Beleidsregels beoordeling levensgedrag gemeente Ridderkerk 2025

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1:1 Begripsomschrijvingen

APV

Algemene plaatselijke verordening

Beheerder

de natuurlijke persoon die de feitelijke leiding heeft in het bedrijf

Belastingdienst

de Rijksbelastingdienst

Besluit

Alcoholbesluit van 3 juni 2021, houdende regels ter uitvoering van de Alcoholwet

Betrokkene

de exploitant, leidinggevende of beheerder van een horeca inrichting

Bibob-toets

een toets van de burgemeester op grond van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (Wet Bibob)

Burgemeester

de burgemeester van de gemeente Ridderkerk

Exploitant

de natuurlijke persoon of de bestuurders van een rechtspersoon of hun gevolmachtigden, voor wiens rekening en risico het bedrijf wordt uitgeoefend

Informatiebronnen

bronnen die worden geraadpleegd om levensgedrag te toetsen zoals informatie uit de openbare bronnen, van de politie, het Justitieel Documentatiesysteem etc.

Justitieel Documentatie Systeem

het register met daarin misdrijven door en overtredingen van natuurlijke personen en rechtspersonen

Leidinggevende

de natuurlijke persoon die de feitelijke leiding heeft in de horeca inrichting

Nederlandse Arbeidsinspectie

de toezichthouder van de het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, wiens toezicht is gericht op de naleving van de wet- en regelgeving over arbeidsomstandigheden, de arbeidsmarkt, arbeidsverhoudingen en het sociale zekerheidsstelsel

Pleegdatum

datum waarop het feit is gepleegd

RIEC

Regionaal Informatie- en Expertise Centrum

Slecht levensgedrag

een of meerdere gedraging(en) van een exploitant, of leidinggevende of beheerder van een vergunningplichtige inrichting die aanleiding geeft dan wel geven om een vergunning te weigeren dan wel een vergunning in te trekken, zoals bedoeld in de APV, de Alcoholwet en het Alcoholbesluit

Vergunning

een aangevraagde of verleende vergunning, waaronder ook verstaan wordt ontheffing als bedoeld in de APV, Alcoholwet en de Wet op de Kansspelen

Zedelijk gedrag

eisen waaraan een exploitant, leidinggevende of beheerder van een vergunning plichtige inrichting moet voldoen om in aanmerking te komen voor een vergunning, zoals bedoeld in de Wet op de Kansspelen

Artikel 1:2 Reikwijdte beleidsregel

  • 1. In deze beleidsregel wordt uiteengezet hoe de burgemeester van de gemeente Ridderkerk uitvoering geeft aan de beoordeling van het levensgedrag, zoals bedoeld in de APV, de Alcoholwet, het Besluit en de Wet op de kansspelen.

  • 2. Bij elke aanvraag en/of bijschrijving van een leidinggevende of beheerder beoordeelt de burgemeester of sprake is van levensgedrag dat zou moeten leiden tot het weigeren of intrekken van de vergunning danwel bijschrijven op de vergunning.

  • 3. Wanneer sprake is van nieuwe feiten, signalen en omstandigheden met betrekking tot de onderneming en/of exploitant, andere onderneming van dezelfde exploitant of leidinggevenden en beheerder heeft de burgemeester de mogelijkheid het levensgedrag opnieuw te toetsen en te beoordelen.

Artikel 1:3 Toepassing beleidsregel

Deze beleidsregel is van toepassing op alle bedrijven en activiteiten, waarvoor ingevolge de APV dan wel de Alcoholwet dan wel de Wet op de Kansspelen een vergunningplicht geldt. Indien uit de beoordeling blijkt dat de exploitant, de leidinggevende of de beheerder in enig opzicht van slecht levensgedrag is en/of niet voldoet aan de eisen van zedelijk gedrag, heeft de burgemeester de bevoegdheid de vergunning te weigeren of in te trekken.

Artikel 1:4 Informatiebronnen

  • 1. De burgemeester weegt bij de toets van het levensgedrag diverse gegevens in samenhang.

  • 2. De belangrijkste informatiebronnen, die hierbij gebruikt worden zijn:

    • a.

      Informatie van de politie;

    • b.

      Het Justitieel Documentatie Systeem;

    • c.

      Handhavingsgegevens en overige gegevens waarover de gemeente beschikt;

    • d.

      Informatie uit een Bibob-toets;

    • e.

      Informatie uit het Centraal Insolventieregister;

    • f.

      Informatie uit openbare bronnen.

  • 3. De burgemeester kan via het RIEC informatie uitwisselen met de Belastingdienst, Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid, de douane en de Immigratie- en Naturalisatiedienst.

Artikel 1:5 Medewerkingsplicht

Exploitanten, leidinggevenden en beheerders zijn verplicht medewerking te verlenen aan het onderzoek dat de gemeente uitvoert ter beoordeling van het levensgedrag. Van exploitanten, leidinggevenden en beheerders wordt verwacht dat zij medewerking verlenen aan toezichthouders, proactief informatie delen en eerlijk zijn over de feiten en omstandigheden die zich hebben voorgedaan en mogelijk relevant zijn voor het beoordelen van het levensgedrag.

Hoofdstuk 2 Levensgedrag

Artikel 2:1 Algemene uitgangspunten

  • 1. De burgemeester onderbouwt bij een weigering van een aanvraag dan wel intrekking van de vergunning welke feiten of omstandigheden reden zijn om het levensgedrag tegen te werpen.

  • 2. De volgende feiten en gedragingen kunnen in ieder geval worden betrokken bij de beoordeling van het levensgedrag:

    • a.

      Gedragingen die zijn verwoord in processen-verbaal of mutaties van de politie;

    • b.

      Gedragingen die zijn neergelegd in rapportages van toezichthouders;

    • c.

      Gedragingen die blijken uit strafrechtelijke procedures;

    • d.

      Strafrechtelijke veroordelingen, transacties en strafbeschikkingen;

    • e.

      Zaken waarin het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk heeft verklaard;

    • f.

      Zaken die zijn geseponeerd;

    • g.

      Het structureel overtreden van wet- en regelgeving waarvoor bestuursrechtelijke maatregelen, zoals boetes of lasten onder dwangsom, kunnen worden opgelegd.

Artikel 2:2 Tijdvak

  • 1. Voor de beoordeling van het levensgedrag wordt altijd onderzoek gedaan naar de feiten en gedragingen die zich in de laatste tien jaar voorafgaand aan het indienen van de aanvraag hebben voorgedaan.

  • 2. Feiten en gedragingen ouder dan tien jaar zijn bij de primaire beoordeling van het levensgedrag niet de grondslag om een vergunning te weigeren of in te trekken. Deze feiten en gedragingen kunnen ten hoogste worden opgevoerd in de motivering van een patroon in het levensgedrag.

  • 3. Voor de berekening van het tijdvak, zoals bedoeld in het eerste lid van dit artikel, telt de periode van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf of voorlopige hechtenis niet mee.

  • 4. In vaste jurisprudentie is weliswaar gebleken dat bij de toetsing van “niet in enig opzicht van slecht levensgedrag” niet gebonden is aan deze termijn, maar vanuit het oogpunt van goede motivering zal echter rekening gehouden moeten worden met de “leeftijd” van de antecedenten. ‘’Oude’’ antecedenten kunnen wel degelijk worden meegewogen, mits goed gemotiveerd.

Artikel 2:3 Feiten en gedragingen

  • 1. De volgende feiten en / of gedragingen zijn niet-limitatief, relevant bij de beoordeling van het levensgedrag:

    • a.

      Geweldstoepassing;

    • b.

      Drugsfeiten (zowel gerelateerd aan de Opiumwet als gerelateerd aan regels omtrent onrechtmatig gebruik van of handel in geneesmiddelen of genotmiddelen);

    • c.

      Verboden wapenbezit / -gebruik;

    • d.

      Witwaspraktijken;

    • e.

      Overtredingen van de horecabepalingen van de APV of de Alcoholwet;

    • f.

      Overtreding van de helingverboden;

    • g.

      Overtredingen van de Wet op de Kansspelen;

    • h.

      Mensenhandel en uitbuiting;

    • i.

      Discriminatie;

    • j.

      Zedendelicten;

    • k.

      Mensenhandel, witwaspraktijken, sociale zekerheidsfraude, arbeidsuitbuiting en fraude met arbeidsgerelateerde subsidies, indien en voor zover deze gedragingen kennelijk gepleegd zijn in de uitoefening van een horecabedrijf of inrichting;

    • l.

      Arbeidsmarktfraude;

    • m.

      Ondermijning;

    • n.

      Valsheid in geschrifte, zowel kennelijk gepleegd in de uitoefening van een horecabedrijf of inrichting dan wel ter verkrijging van een vergunning;

    • o.

      Gedragingen waaruit blijkt dat tijdens exploitatie gevreesd moet worden dat aanwijzingen van de politie of toezichthouders niet nageleefd zullen worden;

    • p.

      Gedragingen die hebben geleid tot opgelegde bestuurlijke of handhavingsmaatregelen met betrekking tot een horeca-inrichting, tenzij deze maatregelen op geen enkele wijze aan de te beoordelen persoon (in bestuursrechtelijke zin) zijn te verwijten;

    • q.

      Ordeverstoringen, waarbij de te beoordelen persoon betrokken was.

  • 2. Voor een Alcoholwetvergunning zijn daarnaast de volgende gedragingen relevant bij de beoordeling van het levensgedrag van leidinggevenden:

    • a.

      rijden onder invloed of andere alcohol gerelateerde gedragingen;

    • b.

      alle gedragingen, voor zover hierboven nog niet genoemd, die vermeld worden in artikel 3.4, eerste lid van het Alcoholbesluit. Deze gedragingen zijn ook relevant indien er geen sprake is van een veroordeling of wanneer niet wordt voldaan aan het gestelde in artikel 3.4, tweede en derde lid.

Artikel 2:4 Weging gedragingen

Het concreet benoemen wanneer sprake is van ‘levensgedrag’ op dusdanige wijze dat dit van invloed is op het exploiteren van een horecaonderneming is niet te benoemen. Vanwege de diversiteit in (stafbare) feiten en gedragingen die hierin een rol kunnen spelen, zijn geen standaardcriteria op te stellen. In sommige gevallen kan één gedraging voldoende zijn om te spreken van slecht levensgedrag. In andere gevallen kunnen meerdere gedragingen op zichzelf staand onvoldoende zijn, maar in onderlinge samenhang wel leiden tot het oordeel dat sprake is van slecht levensgedrag. Dit vraagt om maatwerk bij iedere beoordeling.

Art. 2:5 Toelichting

Exploitanten, leidinggevenden en beheerders hebben een belangrijke verantwoordelijkheid voor het woon- en leefklimaat in de omgeving van de onderneming en de openbare orde en veiligheid. Zij dienen verstoring van de openbare orde, zoals overlast, criminaliteit, geweld en alcoholmisbruik (en andersoortige verdovende middelen) te voorkomen en te beperken. Daarnaast zijn zij verantwoordelijk voor (de veiligheid van) hun personeel, bezoekers en de directe omgeving van de onderneming en voor het signaleren en melden van misstanden, waaronder mensenhandel en uitbuiting.

Voor meerdere vergunningen die de burgemeester op grond van de Algemene plaatselijke verordening voor de gemeente Ridderkerk en de Alcoholwet kan verlenen, geldt daarom dat exploitanten, leidinggevenden en beheerders ‘niet in enig opzicht van slecht levensgedrag’ mogen zijn. Bij de invulling van dit criterium komt de burgemeester beoordelingsruimte toe. Per geval moet hij onderbouwen welke feiten of omstandigheden reden zijn om het levensgedrag tegen te werpen.

Deze beleidsregel geeft een nadere invulling van het begrip ‘levensgedrag’ zoals opgenomen in de APV en de Alcoholwet. Zij bevat een uiteenzetting van de gegevensbronnen die de burgemeester raadpleegt en de wijze waarop die informatie wordt betrokken bij de besluitvorming.

Toepassing van de toets op levensgedrag, is een preventieve toets om risico’s voor de openbare orde en veiligheid of het goede woon- en leefklimaat te beperken. Slecht levensgedrag is een (zelfstandige) grond om de vergunning te weigeren of in te trekken, te weigeren om leidinggevenden of beheerders bij te schrijven op de vergunning of om extra voorwaarden aan de vergunning te verbinden.

Op basis van de Dienstenrichtlijn dienen de criteria in deze beleidsregel duidelijk en ondubbelzinnig, objectief en vooral openbaar bekend gemaakt te worden. De randvoorwaarden zijn dat bij de beoordeling van het levensgedrag:

  • -

    Relevantie: Enkel feiten en omstandigheden worden meegewogen die relevant zijn voor de aanvraag/ het betreffende bedrijf;

  • -

    Kenbaarheidsvereiste: de betrokkene vooraf had kunnen weten waaraan voldaan moet worden;

  • -

    Evenredigheidsbeginsel: de beoordeling mag niet verder gaan dan nodig is voor het waarborgen van de openbare orde en veiligheid en het woon- en leefklimaat in de buurt.

Hoofdstuk 3 Inwerkingtreding en citeertitel

Artikel 3:1 Inwerkingtreding

Deze beleidsregel treedt in werking een dag na bekendmaking.

Artikel 3:2 Citeertitel

Deze beleidsregel wordt aangehaald als: ‘Beleidsregels beoordeling levensgedrag gemeente Ridderkerk 2025’.

Ondertekening

De burgemeester

Dhr. C.A. Oosterwijk