Beleidsregels inlichtingenplicht en bestuurlijke boete 2025

Geldend van 01-04-2025 t/m heden

Intitulé

Beleidsregels inlichtingenplicht en bestuurlijke boete 2025

Het dagelijks bestuur van Baanbrekers, gevestigd te Waalwijk,

gelet op:

• Participatiewet artikel 17 lid 1 en artikel 18a;

• IOAW en IOAZ artikel 13 lid 1 en artikel 20a;

• Boetebesluit socialezekerheidswetten;

• Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004;

• Aanwijzing sociale zekerheidsfraude;

• Relevante uitspraken van de CRvB.

overwegende dat:

• het wenselijk is regels vast te stellen over wanneer het dagelijks bestuur een bestuurlijke boete beziet in het kader van het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht, rekening houdend met het feit dat die schending ook het gevolg kan zijn van onoplettendheid of een kleine vergissing.

besluit:

1. de Beleidsregels inlichtingenplicht en bestuurlijke boete 2025 vast te stellen met daarin als belangrijkste uitgangspunt dat een bestuurlijke boete alleen wordt opgelegd wanneer sprake is van het opzettelijk niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht.

2. past de Beleidsregels inlichtingenplicht en bestuurlijke boete 2025 toe op alle op dit moment openstaande boete-onderzoeken.

1. Algemene bepalingen

Artikel 1: begripsbepalingen

Alle begrippen die in deze beleidsregels gebruikt worden en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet (PW), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers (IOAW), de Wet oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ, het Boetebesluit sociale zekerheidswetten, het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004, de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Verzamelverordening Participatiewet, IOAW, IOAZ en Bbz. 2023.

  • a. Belanghebbende: degene die de inlichtingenplicht niet of niet behoorlijk is nagekomen;

  • b. Bestuurlijke boete: de bestuurlijke boete zoals bedoeld in artikel 18a van de PW en artikel 20a van de IOAW/IOAZ;

  • c. Bijstandsnorm: het normbedrag waarop de belanghebbende recht heeft op grond van de Participatiewet, Bbz 2004, IOAW of IOAZ;

  • d. Inlichtingenplicht: de verplichting om op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling te doen van alle feiten en omstandigheden waarvan redelijkerwijs duidelijk is dat deze van invloed kunnen zijn op de arbeidsinschakeling of het recht op bijstand;

  • e. Opzet: het door belanghebbende willens en wetens informatie buiten het zicht en beoordeling van het dagelijks bestuur houden met de bedoeling zichzelf te bevoordelen en Baanbrekers te benadelen. Van toepassing is art. 2a lid 4 van het Boetebesluit socialezekerheidswetten;

  • f. Schriftelijke waarschuwing: de schriftelijke waarschuwing zoals bedoeld in artikel 18a, vierde lid, van de Participatiewet en artikel 20a, vierde lid, van de IOAW/IOAZ;

  • g. Beslagvrije voet: het deel van de inkomsten waarop de schuldeiser in feite geen beslag kan leggen als bedoeld in art. 475c van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

2. Waarschuwing

Artikel 2: Waarschuwing

  • 1. Het dagelijks bestuur ziet af van het opleggen van een boete en er wordt volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing indien:

    • a.

      het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht niet heeft geleid tot te veel verstrekte uitkering en er voorafgaand aan de gedraging in de afgelopen twee jaar geen waarschuwing voor dezelfde gedraging is opgelegd;

    • b.

      de belanghebbende een wijziging van omstandigheden niet onverwijld doorgeeft, maar binnen 60 dagen alsnog de juiste inlichtingen verstrekt voordat de overtreding is geconstateerd en deze inlichtingen niet zijn verstrekt in het kader van toezicht op de naleving van de inlichtingenplicht;

    • c.

      het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht heeft geleid tot te veel verstrekte uitkering, maar er is geen sprake van het opzettelijk niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht als bedoeld in artikel 3 en er voorafgaand aan de gedraging in de afgelopen twee jaar geen waarschuwing is opgelegd voor dezelfde gedraging.

3. Bestuurlijke boete

Een bestuurlijke boete wordt opgelegd wanneer sprake is van het opzettelijk niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht.

Artikel 3: Wanneer is sprake van opzettelijk niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht?

  • 1. In de volgende situaties gaan we in beginsel uit van het opzettelijk niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht:

    • a.

      verzwijgen van inkomsten uit het illegaal exploiteren van een hennepkwekerij;

    • b.

      verzwijgen van inkomsten uit drugshandel; of

    • c.

      verzwijgen van inkomsten waarover geen inkomstenbelasting is afgedragen.

  • 2. In het eerste lid genoemde voorbeelden zijn niet limitatief en het dagelijks bestuur levert ook in andere situaties maatwerk bij de beoordeling van de opzet.

  • 3. Wanneer een belanghebbende een schriftelijke waarschuwing heeft gekregen én deze komt binnen twee jaar met dezelfde gedraging de inlichtingenplicht niet of niet behoorlijk na, dan kan opzet aangenomen worden.

Artikel 4: Onderzoek en zienswijze bij het opleggen van een bestuurlijke boete

  • 1. Voordat de bestuurlijke boete wordt opgelegd, moet onderzoek plaatsvinden waarvan de resultaten in een boeterapport worden opgenomen, tenzij art 5:53 van de Algemene wet bestuursrecht hier niet toe verplicht. Het boeterapport wordt aan belanghebbende verzonden en vermeldt waarom opzet wordt gesteld, wat de zienswijze als bedoeld in artikel 2 en 3 is en hoe deze is meegewogen in de boete-afweging, en hoe het voorgenomen besluit is getoetst aan het evenredigheidsbeginsel.

  • 2. Bij het voornemen een bestuurlijke boete op te leggen van € 340,- of hoger wordt belanghebbende door het dagelijks bestuur in de gelegenheid gesteld mondeling dan wel schriftelijk een zienswijze te geven op het voornemen een bestuurlijke boete op te leggen binnen een hiervoor door het dagelijks bestuur aan belanghebbende gestelde termijn.

  • 3. Bij een bestuurlijke boete lager dan € 340,- kan belanghebbende ook een zienswijze geven op het voornemen een bestuurlijke boete op te leggen als belanghebbende dit wenst of de situatie daartoe aanleiding geeft.

Artikel 5: Vaststellen hoogte boete

  • 1. De hoogte van de boete wordt berekend conform het gestelde in artikel 2 van het Boetebesluit socialezekerheidswetten waarbij rekening wordt gehouden met de fictieve draagkracht berekend over 24 maanden. Het gaat hierbij om het inkomen boven de beslagvrije voet.

  • 2. De boete wordt nooit hoger vastgesteld dan de maximumboete, zoals die kan worden opgelegd op grond van het Wetboek van Strafrecht, artikel 23, vierde lid.

  • 3. Het dagelijks bestuur geeft uitvoering aan artikel 2, tweede lid van het Besluit socialezekerheidswetten aangaande de afronding van de boete, wanneer de boete lager is vastgesteld dan het benadelingsbedrag. Wanneer de boete wordt opgelegd, wordt deze naar beneden afgerond op een veelvoud van € 10,00.

  • 4. De hoogte van de boete wordt verlaagd indien dien dit vanwege bijzondere omstandigheden noodzakelijk is voor de vaststelling van een evenredige bestuurlijke boete.

Artikel 6: Afzien van het opleggen van een bestuurlijke boete bij dringende redenen

Het dagelijks bestuur ziet af van het opleggen van een bestuurlijke boete bij dringende redenen. Van een dringende reden kan sprake zijn als het opleggen van een bestuurlijke boete, in de individuele situatie, vanwege zeer uitzonderlijke en bijzondere individuele omstandigheden onaanvaardbare consequenties zou hebben voor belanghebbende of zijn gezin.

Artikel 7: Hardheidsclausule

Het dagelijks bestuur kan in bijzondere gevallen, ten gunste van de belanghebbende, afwijken van de bepalingen in deze beleidsregels, als toepassing van deze regels tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 8: Intrekking oude beleidsregel

Het ‘Verzamelbesluit beleidsregels Participatiewet, IOAW, IOAZ en Bbz 2018’ wordt ingetrokken met ingang van de datum waarop deze beleidsregel in werking treedt.

Artikel 9: Citeertitel en inwerkingtreding

Deze beleidsregels worden aangehaald als ‘Beleidsregels inlichtingenplicht en bestuurlijke boete 2025’. Deze beleidsregels treden in werking de dag na publicatie.

Ondertekening

Aldus vastgesteld op 24 januari 2025

Het dagelijks bestuur van uitvoeringsorganisatie Baanbrekers,

de secretaris

Dhr. Van Oudheusden

de voorzitter

Dhr. Blankers

Toelichting beleidsregels inlichtingenplicht en bestuurlijke boete

Aanleiding

Deze notitie is een toelichting op de conceptbeleidsregels ‘Inlichtingenplicht en bestuurlijke boete 2025’. De bepalingen over bestuurlijke boete in de vastgestelde Verzamelbesluit beleidsregels Participatiewet, IOAW, IOAZ en Bbz 2018 voldoen in principe nog aan de huidige wetgeving maar sluiten niet meer aan bij de ontwikkelingen. Denk aan de voorbereidingen bij het ministerie van SZW aangaande de Wet handhaving sociale zekerheid en de aanpassing van de Participatiewet. Met dit wetsvoorstel worden concrete stappen gezet om hardheden in de huidige wet weg te nemen door mensen centraal te zetten en uit te gaan van vertrouwen. We zien die beweging ook terug in recente uitspraken van de Centrale Raad van Beroep.

Aanpassingen conceptbeleidsregels Inlichtingenplicht en bestuurlijke boete 2025.

De aanpassingen die voorliggen, houden concreet in dat het niet geven van inlichtingen niet standaard leidt tot het opleggen van een boete, maar dat er eerst onderzoek naar opzet plaatsvindt. Het opleggen van een boete is niet meer altijd het uitgangspunt bij het niet geven van informatie. Dit geeft ruimte om onbedoelde fouten/vergissingen niet meteen te bestraffen. Maar is er wél sprake van opzet, dan wordt daar passend tegen opgetreden.

Het uitgangspunt in de beleidsregels Inlichtingenplicht en bestuurlijke boete is dan ook, dat alleen nog een bestuurlijke boete wordt opgelegd wanneer er sprake is van het opzettelijk overtreden van de inlichtingenplicht om hierdoor financieel voordeel te hebben.

Nadere onderbouwing

De Participatiewet en de IOAW/IOAZ kennen een ‘inlichtingenplicht’. Dit betekent dat iedere bijstandsgerechtigde informatie moet doorgeven over bijvoorbeeld inkomen, vermogen, woon- en leefsituatie.

In de socialezekerheidswetten is een boeteregime opgenomen dat van toepassing is als de inlichtingenplicht niet of niet behoorlijk is nagekomen. Er moet een boete worden opgelegd als de inlichtingenplicht niet (tijdig of volledig) wordt nagekomen. Dus naast de terugvordering van de ten onrechte betaalde uitkering, moet de cliënt ook een boete betalen.

In de praktijk is gebleken dat deze systematiek kan leiden tot onevenredig harde uitkomsten. Het maken van een foutje, bijvoorbeeld wanneer iemand iets vergeet door te geven, kan leiden tot een flinke terugvordering én een flinke boete. Hierdoor kunnen schrijnende situaties ontstaan.

De maatschappelijke en rijks-visie op dit boeteregime verandert. Zo is een wetsvoorstel handhaving sociale zekerheid in de maak, dat tot doel heeft om bij handhaving rondom uitkeringen een passende sanctie op te kunnen leggen, in plaats van een systeem dat standaard uitgaat van het opleggen van een boete. We zien in de recente uitspraken van ons hoogste rechtscollege, de Centrale Raad van Beroep (verder CRvB), deze beweging ook terugkomen. Vertrouwen is het uitgangspunt, wat betekent dat bij het constateren van een overtreding wordt uitgegaan van een foutje en niet van opzet.

Herijking van inzicht heeft ons doen inzien, dat een dergelijk foutje niet bestraft moet worden met een boete. Vandaar dat in de voorliggende conceptbeleidsregels Inlichtingenplicht en boete opgenomen is, dat een bestuurlijke boete opgelegd wordt als opzettelijk niet of niet behoorlijk aan de inlichtingenplicht wordt voldaan dus wanneer willens en wetens niet de juiste inlichtingen worden gegeven met als oogmerk ten onrechte (teveel) uitkering te ontvangen. En áls er dan sprake is van opzet, dan wordt daar passend tegen opgetreden.

In de conceptbeleidsregels geven we duiding aan wanneer er sprake is van opzet, zodat hier geen misverstanden over kunnen ontstaan.

Samenvattend: het opleggen van een bestuurlijke boete bij enkel het opzettelijk niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht geeft duidelijkheid aan onze cliënten en past bij het werken vanuit vertrouwen. Het toepassen van artikel 2c n artikel 3 van deze beleidsregels betreft buitenwettelijk begunstigend beleid, passend bij onze koers en loopt vooruit op veranderende wetgeving in de wet Handhaving Sociale Zekerheid en de aanpassing van de Pw.

Gevolgen uitvoering

De voorgestelde werkwijze om enkel een bestuurlijke boete op te leggen bij het opzettelijk niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht is minder complex voor zowel de cliënt als de uitvoering.

In het huidige boeteregime speelt bij de berekening van de hoogte van de bestuurlijke boete de mate van verwijtbaarheid een rol. Onderscheid wordt gemaakt in de verminderde verwijtbaarheid, normale verwijtbaarheid, grove schuld en opzet. De scheidslijnen tussen deze vormen van verwijtbaarheid is erg dun en steeds moet in het individuele geval beoordeeld en beargumenteerd worden welke mate van verwijtbaarheid van toepassing is. Dit maakt de uitvoering complex.

Door in beleid op te nemen dat alleen nog een bestuurlijke boete wordt opgelegd wanneer sprake is van opzet en in beleid te duiden in welke situaties opzet wordt aangenomen, krijgt de uitvoering handvatten om het proces rondom de bestuurlijke boete geüniformeerd en eenduidig uit te voeren. Dit draagt bij aan de rechtsgelijkheid en rechtszekerheid voor onze cliënten.

Behoorlijk bestuur

Het is behoorlijk bestuur om de vastgestelde beleidsregels op alle op dit moment openstaande boete onderzoeken toe te passen.

Wanneer de openstaande boete-onderzoeken conform het ‘oude’ boeteregime worden afgehandeld, is dat in het nadeel van onze cliënten omdat bij iedere schending van de inlichtingenplicht dan een boete moet worden opgelegd die qua hoogte afhankelijk is van de mate van verwijtbaarheid. Het is behoorlijk bestuur om de openstaande boete-onderzoeken tegen de nieuwe regels aan te leggen, zodat de afweging om wel of geen bestuurlijke boete op te leggen gemaakt wordt aan de hand van of er wel op geen sprake is geweest van opzet.

Financiële gevolgen

Dit voorstel heeft betekenis voor het opleggen van boetes, maar veel minder voor de opbrengsten hiervan, omdat deze lang niet allemaal betaald worden. In dit voorstel wordt uitgegaan van het opleggen van een boete als er sprake is van opzet. Dit zullen er minder worden dan op dit moment het geval is. In 2023 zijn er 25 boetes opgelegd voor in totaal een bedrag van € 14.345,-. Tot 1 juni 2024 waren dit er 31, voor een bedrag van € 24.479,-. Uit historische gegevens blijkt dat maar een klein deel van de boetes ook daadwerkelijk wordt geïnd. Vaak is er geen financiële ruimte om naast de terugvordering van de ten onrechte ontvangen bijstand ook nog een boete te betalen. In 2023 is slechts 10,8% van het totaal aan openstaande boetes afgelost. Voor de duidelijkheid; dit houdt in, dat er (nog) niet wordt afgelost op de vordering.