Beleidsregels Participatiewet, Ioaw en Ioaz gemeente Coevorden 2025

Geldend van 22-02-2025 t/m heden

Intitulé

Beleidsregels Participatiewet, Ioaw en Ioaz gemeente Coevorden 2025

Het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Coevorden,

gelet op artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht, de Participatiewet, ontwikkelingen in de rechtspraak, het wetsvoorstel Participatiewet in Balans en overige samenhangende wetsvoorstellen en acties.

overwegende dat:

  • -

    het gewenst is beleidsregels vast te stellen over de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de Participatiewet, Ioaw en Ioaz

Besluit vast te stellen:

Beleidsregels Participatiewet, Ioaw en Ioaz gemeente Coevorden 2025

Hoofdstuk 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1. Begripsomschrijvingen

Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet, Ioaw en Ioaz, de Re-integratieverordening Participatiewet, Gemeente Coevorden 2023, beleidsregels Wet Inburgering Gemeente Coevorden 2025 en de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 2. Legitimatie

Het college kan de aanvrager van een uitkering/toeslag op grond van de wet verplichten mee te werken aan het vaststellen van de identiteit op basis van:

  • a.

    een geldig reisdocument

  • b.

    een geldige Nederlandse (vervangende) identiteitskaart

  • c.

    een geldig paspoort

  • d.

    een geldig rijbewijs

Artikel 3. Gegevensverstrekking

  • 1. De belanghebbende doet aan het college op verzoek of onverwijld (binnen 5 werkdagen) mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan het de belanghebbende redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand, toeslag of arbeidsinschakeling.

  • 2. De verplichting van het eerste lid geldt niet:

    • a.

      als de feiten en omstandigheden door gegevenskoppeling al bij het college bekend zijn;

    • b.

      ten aanzien van een toename van het vermogen tot de vermogensgrens als bedoeld in artikel 34 van de wet;

    • c.

      ten aanzien van de ontvangst van giften tot € 1.200 per kalenderjaar.

  • 3. De verplichting van het eerste lid is beperkt tot wijzigingen in feiten en omstandigheden als het gaat om een nieuwe aanvraag binnen 12 maanden na einde van de uitkering op grond van de wet;

  • 4. Als de belanghebbende door het college gevraagde gegevens niet of niet volledig verstrekt, wordt eenmalig een hersteltermijn gegeven van in beginsel 5 werkdagen.

Artikel 4. Ingangsdatum

  • 1. Als door het college is vastgesteld dat recht op bijstand bestaat, wordt de bijstand toegekend vanaf de dag waarop dat recht is ontstaan en deze dag niet ligt voor de dag waarop de belanghebbende de aanvraag heeft ingediend.

  • 2. Als de belanghebbende na een aanvraag voor een andere uitkering alsnog een aanvraag doet voor een uitkering op grond van de Participatiewet, wordt de bijstand in beginsel toegekend per de aanvraagdatum van de andere uitkering.

  • 3. In afwijking van het eerste en tweede lid kan het college op grond van individuele omstandigheden besluiten de bijstand met terugwerkende kracht toe te kennen voor maximaal 3 maanden.

  • 4. In afwijking van het eerste en tweede lid kan het college op grond van zeer bijzondere omstandigheden besluiten de bijstand met terugwerkende kracht toe te kennen.

Artikel 5. Giften en leningen

  • 1. Eenmalige en periodieke onverplichte giften, in geld of in natura, waaronder boodschappen, als bedoeld in artikel 31, tweede lid van de wet, worden tot een (totaal)bedrag van € 1.200 per jaar, niet tot de middelen gerekend.

  • 2. Leningen verstrekt door een natuurlijke persoon worden tot een (totaal)bedrag van € 1.200 per jaar niet tot de middelen gerekend.

  • 3. De vrijlating als bedoeld in het eerste en tweede lid geldt per uitkering en niet per uitkeringsgerechtigde.

  • 4. Als de gift is verstrekt in natura, wordt de waarde van deze gift vastgesteld op de waarde in het economische verkeer bij vrije oplevering.

  • 5. De vrijlating wordt toegerekend aan het kalenderjaar (1 januari tot en met 31 december)

  • 6. Wanneer een belanghebbende gedurende een jaar minder dan € 1.200,- aan giften heeft ontvangen, wordt het restant niet meegenomen naar het volgende jaar.

  • 7. Voor belanghebbenden aan wie een uitkering is toegekend is de vrijlating van € 1.200,- naar rato van toepassing vanaf de datum van toekenning tot en met 31 december van het betreffende kalenderjaar.

  • 8. Bij een overschrijding van het vrij te laten bedrag zoals bepaald in eerste lid, wordt bij een eenmalige gift het meerdere aangemerkt als vermogen en bij periodieke giften als inkomen in de maand waarin de overschrijding plaats vindt.

Artikel 6. Uitgezonderde giften

Onverminderd artikel 5 worden niet tot de middelen gerekend giften:

  • a.

    voor aflossing van een schuld die niet binnen 18 maanden terugbetaald kan worden

  • b.

    voor specifieke kosten, hoger dan het vrij te laten bedrag van € 1.200 per kalenderjaar

  • c.

    met een bepaald doel waarvoor de belanghebbende anders een beroep had moeten/kunnen doen als bijv WMO, bijzondere bijstand en minimaregelingen

  • d.

    ontvangen van de overheid ter compensatie van tijdelijke hogere lasten

  • e.

    aan ouders die de dupe zijn geworden van de toeslagenaffaire

  • f.

    die naar het oordeel van het college uit een oogpunt van bijstandsverlening verantwoordelijk zijn.

Artikel 7. Vrijlating inkomsten uit arbeid

  • 1. Op grond van artikel 31, tweede lid van de Participatiewet en artikel 34a van de Participatiewet (nieuw) geldt een vrijlating van inkomsten uit arbeid die bijdragen aan de arbeidsinschakeling.

  • 2. Inkomsten uit arbeid dragen bij aan de arbeidsinschakeling als:

    • a.

      het aanvaarden van deeltijdwerk mogelijkheden en kansen biedt voor uitbreiding van de arbeidsurenomvang; of

    • b.

      het aanvaarden van deeltijdwerk voor bepaalde tijd mogelijkheden en kansen biedt voor het voortduren of opnieuw verkrijgen van arbeid.

  • 3. Inkomsten uit arbeid dragen niet bij aan de arbeidsinschakeling als:

    • a.

      het betreft inkomsten uit arbeid die voortvloeien uit illegale activiteiten;

    • b.

      het betreft inkomsten uit arbeid waarvan geen, niet tijdig of onvolledig opgave is gedaan;

    • c.

      het betreft inkomsten uit arbeid tijdens een proeftijd als bedoeld in artikel 7:652 van het Burgerlijk Wetboek.

  • 4. Voor verlenging van de periode genoemd in artikel 34a van de Participatiewet (nieuw) geldt dat:

    • a.

      er sprake moet zijn van een bijdrage aan de arbeidsinschakeling; en

    • b.

      de belanghebbende een uitbreiding van de arbeidsurenomvang heeft verkregen dan wel een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd is voortgezet of opnieuw deeltijdwerk is aanvaard voor minimaal de eerdere arbeidsurenomvang; en

    • c.

      de belanghebbende heeft voldaan aan de arbeidsverplichtingen bedoeld in artikel 9 en 18 van de Participatiewet.

  • 5. De duur van de verlenging bedoeld in het vierde lid is maximaal 12 maanden. De verlenging eindigt als en zodra niet (meer) aan het vierde lid wordt voldaan.

Artikel 8. Opbrengsten uit gokken

  • 1. Als de aanvrager voorafgaand aan de bijstandsperiode opbrengsten uit gokken heeft, wordt het bedrag van de opbrengst verminderd met de inlegkosten als inkomen beschouwd.

  • 2. Bij gokken in een gokinstelling tijdens de bijstandsperiode wordt als inkomen in aanmerking genomen wat in de gokinstelling is gepind, contante opnames en aankoop gokproducten zoals fiches (zichtbaar op bankafschriften), tenzij de belanghebbende aannemelijk maakt dat de inleg minder is.

  • 3. Bij online gokken tijdens de bijstandsperiode wordt als inkomen in aanmerking genomen het bedrag/de bedragen bijgeschreven op de bankrekening en inclusief de bedragen in de wallet.

  • 4. Als de belanghebbende geen medewerking verleent aan het onderzoek van het college (bijvoorbeeld geen of onvoldoende bankafschriften, geen mutatieoverzichten van het account inlevert), tegenstrijdige verklaringen aflegt of wanneer er sprake is van een onbekende inkomstenbron, of in de situatie van het tweede lid er concrete aanwijzingen zijn dat de gokopbrengst meer is dan de inleg, kan het recht op bijstand niet worden vastgesteld.

  • 5. Tijdens de bijstandsperiode wordt geen rekening gehouden met de ingezette gelden, geleden verliezen noch met de inzet van de opbrengsten in een nieuwe inleg.

  • 6. Op het inkomen uit gokken is geen vrijlating van toepassing.

Artikel 9. Transitievergoeding

  • 1. De aan een werknemer toegekende transitievergoeding na aftrek van af te dragen of afgedragen belasting (dus netto transitievergoeding) is inkomen in de zin van artikel 31 en artikel 32 van de Participatiewet.

  • 2. In afwijking van het eerste lid wordt niet als inkomen in aanmerking genomen dat deel van de transitievergoeding dat aantoonbaar is ingezet om de overgang naar betaald werk te vergemakkelijken in de vorm van in de vorm van scholing e/o bijscholing, coaching of hulpverleningstraject.

  • 3. De transitievergoeding wordt toegerekend aan de periode waarop die vergoeding betrekking heeft en vindt plaats door de netto transitievergoeding te delen door het netto maandsalaris dat de werknemer van de werkgever ontving.

Artikel 10. Werkzaamheden op bescheiden schaal als zelfstandige (marginaal zelfstandige)

  • 1. Op verzoek is het de uitkeringsgerechtigde toegestaan om met behoud van uitkering werkzaamheden als zelfstandige op bescheiden schaal te verrichten als:

    • a.

      er geen aanspraak bestaat op een voorliggende voorziening waaronder het Bijstandsbesluit zelfstandigen 2004, voorbereidingskrediet of bedrijfskrediet; en

    • b.

      het niet gaat om activiteiten of soortgelijke activiteiten die voorheen als zelfstandige werden verricht; en

    • c.

      de werkzaamheden van de belanghebbende en partner gemiddeld niet meer dan 1225 uur per jaar in beslag nemen; en

    • d.

      de werkzaamheden directe inschakeling in arbeid niet belemmeren; en

    • e.

      aan de verplichtingen gericht op arbeidsinschakeling wordt voldaan; en

    • f.

      er wordt voldaan aan de wettelijke vestigingseisen; en

    • g.

      de belanghebbende in de branche gebruikelijke tarieven hanteert in verband met concurrentievervalsing; en

    • h.

      de belanghebbende geen langdurige contracten of verplichtingen aangaat opdat de werkzaamheden per direct kunnen worden beëindigd bij arbeidsinschakeling; en

    • i.

      de werkzaamheden een inkomen opleveren;

    • j.

      de kosten in verband met de werkzaamheden niet meer dan 50% van de inkomsten bedragen; en

    • k.

      de belanghebbende staat ingeschreven bij de Kamer van Koophandel.

Artikel 11. Verantwoording werkzaamheden en inkomsten uit werkzaamheden op bescheiden schaal als zelfstandige

  • 1. Om te kunnen vaststellen of er sprake is van werkzaamheden op bescheiden schaal en de inkomsten op juiste wijze verantwoord worden dient een deugdelijke boekhouding te worden gevoerd.

  • 2. Een deugdelijke boekhouding/administratie dient tenminste aan alle volgende eisen te voldoen:

    • a.

      kasboek ( kassabonnen;) en

    • b.

      in- en verkoopboek; en

    • c.

      bankafschriften; en

    • d.

      ontvangen en verzonden facturen ( tevens BTW verplichtingen); en

    • e.

      afgesloten contracten en overeenkomsten; en

    • f.

      kilometerstaat voor als een auto wordt gebruikt voor de werkzaamheden; en

    • g.

      afschrijvingsstaat in verband met duurzame bedrijfsmiddelen

    • h.

      urenverantwoording.

Artikel 12. Verrekening en vaststelling inkomsten bij werkzaamheden op bescheiden schaal als zelfstandige.

  • 1. De inkomsten worden vastgesteld en gekort op de uitkering op basis van prognoses of door maandelijks door de belanghebbende op te stellen. verlies- en winstrekening. Met de belanghebbende worden afspraken gemaakt op welke wijze de inkomstenkorting plaatsvindt.

  • 2. Bij de vaststelling van de netto inkomsten wordt het forfaitaire percentage gehanteerd conform het Bijstandsbesluit zelfstandigen 2004 gehanteerd.

  • 3. De kosten die te herleiden zijn tot de werkzaamheden of het product en aangetoond kunnen worden middels overlegging van bewijsstukken worden van de inkomsten afgetrokken.

  • 4. In afwijking van het derde lid geldt:

    • a.

      voor reclamekosten een maximumbedrag van 5% van de bruto winst

    • b.

      voor vervoerskosten het bedrag dat de belastingdienst als aftrekbaar accepteert

    • c.

      voor duurzame gebruiksgoederen en financieringskosten (rente, geen aflossing) als dit door het college noodzakelijk wordt gevonden

    • d.

      voor huisvestingskosten geen aftrek, behoudens bijzondere omstandigheden en dit in de branche gebruikelijk is

    • e.

      voor personeelskosten geen aftrek

    • f.

      geen aftrek voor middelen die niet als bedrijfsmiddel worden aangemerkt.

  • 5. Bij beëindiging/intrekking van de uitkering of na afloop van het kalenderjaar worden de inkomsten binnen drie maanden vastgesteld na overlegging van de boekhouding.

  • 6. Eventueel nog niet verrekende inkomsten worden alsnog met de uitkering verrekend of teruggevorderd van de belanghebbende.

Artikel 13. Kostendelende medebewoner/kostendelersnorm

Voor het beoordelen van de vraag of sprake is van een kostendelende medewoner en het van toepassing zijn van de kostendelersnorm wordt verstaan onder:

  • a.

    commerciële relatie: de relatie tussen kamerhuurder en kamerverhuurder, kostganger en kostgever vastgelegd in een schriftelijke overeenkomst waarin vermeld:

    • -

      naam-, adres- en woonplaatsgegevens van beide partijen

    • -

      aanduiding van de ruimte

    • -

      de ingangsdatum

    • -

      het overeengekomen bedrag;

    • -

      de wijze van betaling;

    • -

      de looptijd van de overeenkomst;

    • -

      jaarlijkse indexering

    • -

      in geval van kostgever/kostganger: welke diensten in de overeenkomst zijn begrepen en welke ruimten de kostganger mag gebruiken.

  • b.

    commerciële prijs bij kamer(ver)huur: huurprijs per maand minimaal gelijk is aan 20% van de echtparennorm per 1 januari van het betreffende jaar.

  • c.

    commerciële prijs bij kostgever/kostganger: een prijs per maand minimaal gelijk is aan 20% van de echtparennorm per 1 januari van het betreffende jaar en de kosten van maaltijden per maand voor een alleenstaande volgens de Nibudnormen.

  • d.

    Bij lagere bedragen als genoemd onder b. en c. moet een individuele afweging worden gemaakt. Hierbij wordt onder andere rekening gehouden met de grote van de kamer, of gebruik is gemaakt van het puntensysteem van de huurcommissie of het een officieel kamerverhuuradres betreft.

Artikel 14. Inkomen uit commerciële verhuur

  • 1. Inkomen uit verhuur van een woning waar de belanghebbende zelf niet woont, worden volledig aangemerkt als inkomsten.

  • 2. In afwijking van het eerste lid wordt niet als inkomen aangemerkt meerkosten door een verhoogd energieverbruik vanwege douchen, wassen en elektra door de onderhuurder. De kosten van het verbruik worden bepaald op basis van de Nibud richtlijnen.

  • 3. Geen rekening wordt gehouden met gemis aan huurtoeslag. Als de verhuurder bij de belastingdienst aantoont dat het gaat om onderhuur, zal voor de huurtoeslag geen rekening gehouden worden met de inkomsten van de onderhuurder.

Artikel 15. Verlaging wegens woonsituatie

  • 1. Als sprake is van lagere algemene bestaanskosten dan waarin de norm voorziet als gevolg van de woonsituatie, verlaagt het college de uitkering op grond van de Participatiewet.

  • 2. Van lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan dan waarin de norm voorziet als gevolg van de woonsituatie is in ieder geval sprake:

    • a.

      bij het niet aanhouden van een woning;

    • b.

      bij bewoning van een woning waaraan geen woonkosten en/of woonlasten zijn verbonden;

    • c.

      als een derde de woonkosten en/of woonlasten betaalt.

  • 3. Als geen woning wordt aangehouden is de verlaging 20% van de gehuwdennorm.

  • 4. Bij het ontbreken van woonkosten is de verlaging gelijk aan het bedrag van de normhuur zoals opgenomen in de Wet op de Huurtoeslag.

  • 5. Bij het ontbreken van de kosten van nutsvoorzieningen is de verlaging gelijk aan de bedragen die door het Nibud hiervoor zijn vastgesteld.

  • 6. Als een derde de woonkosten en/of woonlasten betaalt, kan de bijstand worden afgestemd door de bijstand te verlagen met de kosten waarin door de derde is voorzien.

Artikel 16. Wijziging norm bij opname in een inrichting

  • 1. Bij opname in een inrichting blijft de geldende norm nog van toepassing gedurende de maand van opname en de daarop volgende twee maanden. Daarna wordt de uitkering gewijzigd in de zak- en kleedgeldnorm.

  • 2. In afwijking van het eerste lid wordt de uitkering vanaf de datum opname berekend naar de zak- en kleedgeld norm als:

    • a.

      de belanghebbende voorafgaand van de opname niet over een bijstandsuitkering beschikte; of

    • b.

      de belanghebbende geen alleenstaande en kostendeler is; of

    • c.

      sprake is van een gedwongen opname in een psychiatrisch ziekenhuis.

  • 3. Indien een belanghebbende per week gedeeltelijk thuis verblijft, wordt de norm naar evenredigheid vastgesteld.

  • 4. Bij (verwacht) definitief verblijf in een inrichting of een verblijf langer dan zes maanden buiten Coevorden wordt vermoed dat de belanghebbende het hoofdverblijf heeft verplaatst en eindigt de bijstand.

Hoofdstuk 2 ALGEMENE BIJSTAND

Artikel 17. De aanvraag

  • 1. De aanvraag voor algemene bijstand wordt schriftelijk of digitaal ingediend.

  • 2. Voor alleenstaanden en alleenstaande ouders jonger dan 27 jaar en gehuwden waarvan beide echtgenoten jonger dan 27 jaar zijn, geldt een zoektijd van 4 weken voordat de aanvraag in behandeling wordt genomen. Tijdens de zoektijd moet de\ aanvrager de mogelijkheden op het volgen van uit ‘s Rijks kas bekostigd onderwijs onderzoeken. De aanvrager moet ook voldoen aan verplichtingen die strekken tot arbeidsinschakeling als genoemd in artikel 9 van de Participatiewet.

  • 3. In afwijking van het tweede lid kan het college op grond van de omstandigheden van de aanvrager besluiten de zoektijd van 4 weken buiten toepassing te laten.

HOOFDSTUK 3 IOAW, IOAZ en BBZ

Artikel 18. De aanvraag

De aanvraag voor een uitkering op grond van de Ioaw of Ioaz of Bbz wordt schriftelijk of digitaal ingediend.

Hoofdstuk 4 STUDIETOESLAG

Artikel 19. Aanvraag

De aanvraag voor studietoeslag wordt schriftelijk of digitaal ingediend.

Artikel 20. Voorwaarden

  • 1. Op grond van artikel 36b van de Participatiewet bestaat recht op studietoeslag als:

    • a.

      de aanvrager als rechtstreeks gevolg van ziekte of een gebrek structureel niet in staat is naast de studie inkomsten uit arbeid in loondienst, niet zijnde stage, of uit zelfstandige arbeid te verwerven; en

    • b.

      studiefinanciering op grond van de Wet Studiefinanciering 2020, niet zijnde het levenlanglerenkrediet, of een tegemoetkoming op grond van hoofdstuk 4 van de WTOS ontvangt of beschikt over een beschikking van de DUO voor een studentenreisproduct in verband met het volgen van een opleiding bij een HBO-instelling of universiteit.

  • 2. Een persoon is structureel medisch beperkt als de persoon door fysieke, psychische of verstandelijke beperkingen tenminste reeds een jaar of tenminste nog een jaar belemmeringen ondervindt bij het verrichten van werk en het vinden van werk.

  • 3. Geen recht op studietoeslag heeft de persoon die recht heeft op een Wajong-uitkering.

Artikel 21. Medisch advies

  • 1. Het college vraagt bij een onafhankelijke deskundige een medisch advies om te beoordelen of sprake is van een structurele medische beperking.

  • 2. Geen (nieuw) medisch advies wordt gevraagd als:

    • a.

      het college op basis van een objectieve vaststelling van de aard en ernst van de ziekte of het gebrek concludeert dat de aanvrager structureel medisch beperkt is

    • b.

      de aanvrager korter dan 12 maanden geleden studietoeslag ontving op basis van een medisch advies en er geen redenen zijn aan te nemen dat de medische situatie is verbeterd.

Artikel 22. Hoogte studietoeslag

De hoogte van de studietoeslag is gelijk aan de bedragen genoemd in artikel 7a van de AMvB.

Artikel 23. Toekennen en uitbetalen

  • 1. Als door het college is vastgesteld dat recht op studietoeslag bestaat, wordt de studietoeslag toegekend vanaf de dag waarop dit recht is ontstaan, voor zover deze dag niet ligt voor de dag waarop de belanghebbende de aanvraag om studietoeslag heeft ingediend.

  • 2. In afwijking van het eerste lid wordt studietoeslag met terugwerkende kracht ook toegekend over een periode die is gelegen voor de dag waarop de belanghebbende de aanvraag om studietoeslag heeft ingediend als:

    • a.

      belanghebbende daarom verzoekt; en

    • b.

      belanghebbende over deze periode aantoonbaar voldoet aan de voorwaarden voor het recht op studietoeslag;

  • 3. In afwijking van het tweede wordt studietoeslag niet met terugwerkende kracht toegekend over een periode die is gelegen:

    • a.

      voor 1 april 2022;

    • b.

      meer dan 5 jaar voorafgaand aan de dag waarop de belanghebbende de aanvraag om studietoeslag heeft ingediend.

  • 4. De studietoeslag wordt maandelijks uitbetaald.

  • 5. De studietoeslag die met terugwerkende kracht wordt toegekend, wordt na toekenning als een bedrag ineens uitbetaald.

Hoofdstuk 5 BIJZONDERE BIJSTAND

Artikel 24. De aanvraag

De aanvraag voor bijzondere bijstand wordt schriftelijk of digitaal ingediend.

Artikel 25. Voorwaarden

  • 1. Recht op bijzondere bijstand bestaat als sprake is van:

    • a.

      noodzakelijke kosten van het bestaan als gevolg van bijzondere omstandigheden; en

    • b.

      deze kosten niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, studietoeslag en aanwezige draagkracht in inkomen en vermogen; en

    • c.

      voor deze kosten geen beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening als bedoeld in artikel 15 van de Participatiewet.

  • 2. Als voorliggende voorziening als bedoeld in artikel 15 van de Participatiewet wordt in ieder geval aangemerkt:

    • a.

      de Wet langdurige zorg

    • b.

      de Wet Maatschappelijke Ondersteuning 2015

    • c.

      de Wet op de Rechtsbijstand

    • d.

      de Wet op de Huurtoeslag

    • e.

      de Re-integratieverordening Participatiewet Coevorden en de Nadere regels Re-integratieverordening, waar het gaat om kosten van een re-integratievoorziening of om andere kosten van arbeidsinschakeling.

  • 3. Geen recht op bijzondere bijstand bestaat als de kosten in de voorliggende voorziening als niet noodzakelijk worden beschouwd.

Artikel 26. Hoogte van de kosten

  • 1. Als niet anders is vermeld, wordt de hoogte van de noodzakelijke kosten vastgesteld op basis van de prijzengids van het Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting (Nibud). Als de gevraagd kosten niet in deze gids staan, wordt de hoogte op individuele basis vastgesteld.

  • 2. Een mogelijke besparing van kosten die algemeen gebruikelijk zijn, wordt op de bijzondere bijstand in mindering gebracht.

Artikel 27. Draagkrachtperiode

  • 1. De draagkracht wordt berekend over een periode van 12 maanden.

  • 2. Voor de periodieke bijzondere bijstand wordt de draagkracht maandelijks berekend voor bijstandsgerechtigden, pensioengerechtigden, WAO- en Wajongers voor maximaal 3 jaar.

Artikel 28. Draagkracht vermogen

  • 1. Het vermogen als bedoeld in artikel 34 van de Participatiewet wordt als draagkracht in aanmerking genomen voor zover het meer bedraagt dan de van toepassing zijnde vermogensgrens.

  • 2. Voor de vaststelling van de draagkracht wordt uitgegaan van de vermogenssituatie in de maand waarin de aanvraag om bijzondere bijstand wordt ingediend.

Artikel 29. Draagkracht inkomen

  • 1. Het inkomen als bedoeld in de artikel 32 en 33 van de Participatiewet wordt als draagkracht in aanmerking genomen voor zover het meer bedraagt dan 110% van de toepasselijke bijstandsnorm.

  • 2. In afwijking van het eerste lid wordt het inkomen boven 100% van de toepasselijke bijstandsnorm als draagkracht aangemerkt wanneer de bijzondere bijstand aangevraagd is voor:

    • a.

      de kosten van aanschaf van duurzame gebruiksgoederen;

    • b.

      de kosten van levensonderhoud van jongeren in de leeftijd van 18, 19 of 20 jaar;

    • c.

      woonkosten;

    • d.

      kosten van curatele, onder bewindstelling, mentorschap.

  • 3. Er is geen sprake van draagkracht in geval één of meer van de volgende situaties van toepassing is;

    • a.

      Wettelijke Schuldsanering Natuurlijke Personen;

    • b.

      Minnelijke Schuldregeling Natuurlijke Personen;

    • c.

      inhouding inzake een bestuursrechtelijke premie;

    • d.

      maximale beslaglegging.

  • 4. In afwijking van het derde lid onder a en b wordt bij aanvragen bijzondere bijstand voor kosten van beschermingsbewind of budgetbeheer de draagkracht bepaald op basis van het inkomen voor aftrek van de aflossingen, tenzij de rechter-commissaris een verzoek om aanpassing van het vrij te laten bedrag (VTLB) heeft afgewezen.

  • 5. Voor de vaststelling van de draagkracht wordt uitgegaan van de inkomenssituatie in de maand waarin de aanvraag om bijzondere bijstand wordt ingediend. Als de situatie in deze maand geen juist inzicht geeft in het te verwachten inkomen gedurende de draagkrachtperiode, wordt uitgegaan van het gemiddelde inkomen over het voorafgaande half jaar.

Artikel 30. Draagkrachtverrekening

  • 1. De draagkracht per jaar wordt in één keer met de bijzondere bijstand verrekend.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kan bij periodieke bijzondere bijstand de draagkracht per maand verrekend worden naar rato van het aantal maanden van de periode waarop de bijzondere bijstand betrekking heeft.

  • 3. Bij samenloop van incidentele en periodieke bijzondere noodzakelijke kosten wordt de draagkracht bij voorrang verrekend met de incidentele kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt toegekend.

Artikel 31. Wijziging draagkracht

  • 1. Een voor de draagkrachtperiode vastgestelde draagkracht wordt niet gewijzigd.

  • 2. In afwijking van het eerste lid wordt een (gedeeltelijk) afwijzende beschikking voor bijzondere bijstand op verzoek van de belanghebbende herzien als de draagkracht is verminderd door een vermindering van het vermogen, het inkomen of wijziging in de woon-/leef-/gezinssituatie van de belanghebbende.

  • 3. De herziening als bedoeld in het tweede lid gaat in per de datum van wijziging van de draagkracht, maar niet eerder dan 3 maanden voorafgaand aan het verzoek van de belanghebbende.

Artikel 32. Drempelbedrag

Er geldt geen drempelbedrag voor de bijzondere bijstand.

Artikel 33. Vorm van bijstand

  • 1. De bijzondere bijstand wordt als gift verstrekt, tenzij het tweede lid van toepassing is.

  • 2. De bijzondere bijstand wordt als geldlening verstrekt als:

    • a.

      op korte termijn middelen ter beschikking komen om in de kosten te voorzien;

    • b.

      sprake is van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid waardoor de kosten geheel of gedeeltelijk vermeden hadden kunnen worden;

    • c.

      de bijstand verstrekt wordt voor schulden;

    • d.

      de bijstand verstrekt wordt voor woninginrichting of duurzame gebruiksartikelen.

  • 3. Wanneer in de situatie genoemd in het tweede lid onder b, het verstrekken van een lening ertoe leidt dat de aanvrager in zwaar problematische financiële omstandigheden dreigt te geraken, verleent het college de bijstand als een gift.

Artikel 34. Woonlasten bij verblijf in inrichting

Naast de zak- en kleedgeld uitkering kan aan een alleenstaande, die geen kostendeler is, en voor wie het aanhouden van de woning noodzakelijk is, bijzondere bijstand worden verstrekt voor de doorlopende verschuldigde woonlasten. Hieronder wordt verstaan:

  • a.

    de huur -/- recht op huurtoeslag

  • b.

    de kosten van het gas, water en elektriciteit.

Artikel 35. Medische kosten: geen bijzondere bijstand

  • 1. Voor de eigen bijdrage medische kosten is geen bijzondere bijstand mogelijk.

  • 2. Van het eerste lid kan slechts worden afgeweken in de situaties genoemd in deze beleidsregels.

  • 3. Eventuele meerkosten ontstaan door het gebruik maken van niet-gecontracteerde zorg komen niet in aanmerking voor bijzondere bijstand.

  • 4. Voor het eigen risico medische kosten is geen bijzondere bijstand mogelijk.

  • 5. Voor medische kosten die door de Wlz en de WMO als niet noodzakelijk worden beschouwd, is geen bijzondere bijstand mogelijk.

  • 6. Voor medische kosten die door de Zvw als niet noodzakelijk worden beschouwd, kan het college bijzondere bijstand verstrekken als het college gelet op de individuele omstandigheden van de aanvrager van oordeel is dat vergoeding van de kosten noodzakelijk is.

Artikel 36. Medische kosten: voldoende verzekerd

  • 1. Naast een basisverzekering beschouwt het college aanvullende (tandarts)verzekeringen als noodzakelijk. Welke aanvullingen dit zijn, is afhankelijk is van de persoonlijke situatie.

  • 2. De inwoner is zelf verantwoordelijk voor de pakketkeuze rekening houdend met de zorgbehoefte.

  • 3. Medische kosten die te voorzien zijn en verzekerd kunnen worden met een aanvullende verzekering, waaronder de collectieve zorgverzekering (gemeentepolis) worden niet vergoed, tenzij de medische kosten lager zijn dan de premie aanvullende en collectieve verzekering op jaarbasis.

Artikel 37. Medische kosten: collectieve zorgverzekering (gemeentepolis)

  • 1. Het college biedt in samenwerking met zorgverzekeraars een collectieve verzekering aan met verschillende pakketten.

  • 2. Voor de gemeentelijke collectieve ziektekostenverzekering komen in aanmerking alle inwoners van de gemeente met een inkomen inclusief vakantiegeld lager dan 130% van de bijstandsnorm inclusief vakantiegeld.

  • 3. Er geldt geen vermogenstoets.

  • 4. Het college betaalt mee aan de premie die de inwoner moet betalen aan de zorgverzekeraar. De door de inwoner te betalen premie aan de zorgverzekeraar wordt verminderd met de tegemoetkoming. Het college betaalt de tegemoetkoming aan de zorgverzekeraar.

  • 5. De collectieve verzekering is een passende en toereikende voorliggende voorziening ten opzichte van aanvragen bijzondere bijstand voor medische kosten.

  • 6. Als de kosten zich voordoen voor de mogelijke ingangsdatum van de collectieve zorgverzekering wordt bijzondere bijstand verstrekt als:

    • a.

      de inwoner de collectieve verzekering afsluit per het eerst mogelijke moment; en

    • b.

      er sprake is van een onderbouwde verslechtering van de mogelijkheden tot participatie/zelfredzaamheid wanneer geen bijzondere bijstand wordt verleend of toekenning van bijzondere bijstand rechtstreeks leidt tot een toename van participatie/zelfredzaamheid; en

    • c.

      er sprake is van een medische noodzaak. De inwoner kan worden verplicht mee te werken aan een medisch onderzoek.

  • 7. Als het afsluiten van een collectieve verzekering of aanvullende verzekering niet mogelijk is in verband met schulden, geldt als aanvullende voorwaarde dat de inwoner medewerking verleent aan het regelen van de schulden en het vervolgens afsluiten van een collectieve verzekering.

  • 8. De bijzondere bijstand als bedoeld in het vijfde en zesde lid bedraagt maximaal de vergoeding volgens de door de inwoner af te sluiten collectieve verzekering en duurt tot maximaal 31 december van het jaar waarin de aanvraag is gedaan.

Artikel 38. Medische kosten: bewassingskosten en slijtage kleding en beddengoed

  • 1. Bijzondere bijstand voor bewassingskosten en slijtagekosten kan worden verstrekt wanneer deze kosten het gevolg zijn van een ziekte of handicap (niet incontinentie), het gebruik van medicatie of het gebruik van hulpmiddelen die tot extra bewassingskosten of kledingslijtage leiden.

  • 2. De noodzaak en de hoogte van de kosten worden vastgesteld aan de hand van een medisch advies van een onafhankelijk arts en de Nibud-prijzen-lijst.

  • 3. Als er geen verbetering in de situatie wordt verwacht is voor het verlengen van de periodieke bijzondere bijstand het medisch advies als bedoeld in het tweede lid niet van toepassing.

  • 4. Er is geen recht op bijzondere bijstand voor het wassen van beddengoed en overig linnen als de aanvrager verblijft in een Wlz-instelling of het volledig pakket thuis (vpt) ontvangt.

  • 5. Er is geen recht op bijzondere bijstand voor het wassen van beddengoed en overig linnen als de aanvrager het modulair pakket thuis (mpt) of pgb ontvangt en het wassen onderdeel is van de huishoudelijke hulp geboden vanuit de Wlz.

  • 6. Bijzondere bijstand kan worden geweigerd wanneer gebruik kan worden gemaakt van hulpmiddelen, die slijtage of de noodzaak voor extra bewassingskosten voorkomen.

Artikel 39. Medische kosten: dieetkosten

  • 1. Bijzondere bijstand voor dieetkosten, niet zijnde dieetpreparaten, kan worden verstrekt wanneer deze kosten medisch noodzakelijk zijn en meer bedragen dan de kosten van normale voeding.

  • 2. De noodzaak en de hoogte van de kosten worden vastgesteld aan de hand van een medisch advies van een onafhankelijk arts en de Nibud-prijzen-lijst.

  • 3. Als er geen verbetering in de situatie wordt verwacht is voor het verlengen van de periodieke bijzondere bijstand het medisch advies als bedoeld in het tweede lid niet van toepassing.

Artikel 40. Medische kosten: stookkosten

  • 1. Bijzondere bijstand voor stookkosten kan worden verstrekt wanneer deze kosten medisch noodzakelijk zijn en meer bedragen dan de normale stookkosten voor het woningtype waarin de aanvrager verblijft.

  • 2. De noodzaak en de hoogte van de kosten worden vastgesteld aan de hand van een medisch advies van een onafhankelijk arts en de Nibud-prijzen-lijst.

  • 3. Als er geen verbetering in de situatie wordt verwacht is voor het verlengen van de periodieke bijzondere bijstand het medisch advies als bedoeld in het tweede lid niet van toepassing.

  • 4. Er is geen recht op bijzondere bijstand voor extra stookkosten als de aanvrager verblijft in een Wlz-instelling.

Artikel 41. Medische kosten: kosten elektraverbruik

  • 1. Bijzondere bijstand voor elektraverbruik kan worden verstrekt wanneer deze kosten voortkomen uit het gebruik van apparatuur in verband met een ziekte of handicap en meer bedragen dan de normale kosten van elektraverbruik voor het woningtype waarin de aanvrager verblijft.

  • 2. De noodzaak en de hoogte van de kosten worden vastgesteld aan de hand van een medisch advies van een onafhankelijk arts en de Nibud-prijzen-lijst.

  • 3. Als er geen verbetering in de situatie wordt verwacht is voor het verlengen van de periodieke bijzondere bijstand het medisch advies als bedoeld in het tweede lid niet van toepassing.

  • 4. Er is geen recht op bijzondere bijstand voor extra kosten elektraverbruik als de aanvrager verblijft in een Wlz-instelling.

Artikel 42. Medische kosten: maaltijdkosten

  • 1. Bijzondere bijstand voor maaltijden kan worden verstrekt wanneer deze kosten verband houden met een ziekte, handicap of leeftijd en meer bedragen dan de normale maaltijdkosten.

  • 2. De noodzaak en de hoogte van de kosten worden vastgesteld aan de hand van een medisch advies van een onafhankelijk arts of een WMO-consulent en de Nibud-prijzen- lijst.

  • 3. Als er geen verbetering in de situatie wordt verwacht is voor het verlengen van de periodieke bijzondere bijstand het medisch advies als bedoeld in het tweede lid niet van toepassing.

  • 4. Er is geen recht op bijzondere bijstand voor de maaltijden als de aanvrager verblijft in een Wlz-instelling of het volledig pakket thuis (vpt) ontvangt.

  • 5. Er is geen recht op bijzondere bijstand voor de maaltijden als de aanvrager het modulair pakket thuis (mpt) of pgb ontvangt en een voorziening wordt aangeboden op grond van de WMO.

Artikel 43. Medische kosten: personenalarmering

  • 1. Voor de abonnementskosten van de personenalarmering kan bijzondere bijstand worden verstrekt.

  • 2. De noodzaak wordt vastgesteld door de zorgverzekering.

Artikel 44. Medische kosten: eigen bijdrage CAK

  • 1. Voor de eigen bijdrage voor WMO-maatwerkvoorzieningen in natura, een PGB of een financiële tegemoetkoming op grond van artikel 2.1.4a en de Verordening WMO kan bijzondere bijstand worden verleend.

  • 2. Geen bijzondere bijstand wordt toegekend voor de eigen bijdrage voor het gebruik van algemene voorzieningen als bedoeld in artikel 2.1.4. WMO en de Verordening WMO.

Artikel 45. Kosten medisch onderzoek i.v.m. ontheffing inburgeringsplicht

De kosten van een medische deskundigenverklaring ten behoeve van een aanvraag om ontheffing van de inburgeringsplicht als bedoeld in artikel 2.7 van het Besluit Inburgering 2021 komen niet in aanmerking voor bijzondere bijstand. Als DUO positief beslist op het verzoek, betaalt DUO de kosten terug aan de inburgeringsplichtige.

Artikel 46. Advocaatkosten, eigen bijdrage rechtshulp en griffierechten

  • 1. Indien sprake is van een toevoeging (gesubsidieerde rechtsbijstand) van de Raad voor de Rechtsbijstand kan bijzondere bijstand verleend worden voor de kosten van de eigen bijdrage, griffierechten en bureaukosten.

  • 2. De korting in verband met het vooraf consulteren van het Juridisch Loket wordt in mindering gebracht ongeacht of belanghebbende vooraf het Juridisch Loket consulteerde.

Artikel 47. Babyuitzet

  • 1. Omdat deze kosten voorzienbaar zijn, is bijzondere bijstand voor een babyuitzet meestal niet mogelijk.

  • 2. Als sprake is van dringende redenen wordt bijzondere bijstand om niet toegekend voor de kosten van kleding en verzorging.

  • 3. Geen bijzondere bijstand wordt toegekend als de niet-verzorgende ouder kan bijdragen in de kosten van kleding en verzorging.

  • 4. De hoogte van de bijzondere bijstand wordt bepaald op het bedrag volgens de Nibud-prijzenlijst.

Artikel 48. Bewindvoerders

  • 1. Bijzondere bijstand is mogelijk voor kosten van bewindvoerders indien de bewindvoerder door de kantonrechter is benoemd met uitzondering van Wsnp bewindvoerders.

  • 2. Voor de kosten van vrijwillig inkomensbeheer/het beheren van een persoonsgebonden budget kan geen bijzondere bijstand verleend worden. Het college biedt gratis budgetbeheer en nazorg met het doel zelfredzaamheid aan.

  • 3. De hoogte van de bijzondere bijstand is maximaal de beloning die is genoemd in de Regeling curatoren, bewindvoerders en mentoren.

Artikel 49. Curatele

  • 1. De kosten ten gevolge van een door de kantonrechter uitgesproken curatele komen in aanmerking voor bijzondere bijstand.

  • 2. De maximale vergoeding is gebaseerd op de Regeling beloning curatoren, bewindvoerders en mentoren.

Artikel 50. Mentorschap

  • 1. Als de kantonrechter een mentor benoemd, komen de kosten hiervan in aanmerking voor bijzondere bijstand.

  • 2. De maximale vergoeding is gebaseerd op de Regeling beloning curatoren, bewindvoerders en mentoren.

Artikel 51. Stoffering woning en duurzame gebruiksgoederen

  • 1. Bij onvoorziene omstandigheden kan bijzondere bijstand worden verleend voor de noodzakelijke kosten van stoffering van de woning en de aanschaf van noodzakelijke duurzame gebruiksgoederen.

  • 2. In afwijking van het eerste lid wordt geen bijzondere bijstand verstrekt als de belanghebbende recht heeft op een verhuiskostenvergoeding van de verhuurder.

  • 3. De hoogte van de bijzondere bijstand wordt individueel bepaald op basis van de actuele bedragen opgenomen in de Nibud-prijzen-gids.

  • 4. De bijzondere bijstand voor de duurzame gebruiksartikelen heeft de vorm van een geldlening, tenzij het gaat om WSNP, MSNP of er problematische schulden zijn.

  • 5. Bij het aflossen van de lening blijft de belanghebbende beschikken over de beslagvrije voet.

  • 6. De bijzondere bijstand voor stoffering wordt om niet verstrekt.

Artikel 52. Verhuiskosten

  • 1. Voor de huurkosten van een verhuisbus kan bijzondere bijstand verstrekt worden als het gaat om een noodzakelijke verhuizing die niet voorzien is binnen de gemeente Coevorden of van een woning buiten de gemeente Coevorden naar een woning binnen de gemeente Coevorden.

  • 2. In afwijking van het eerste lid wordt geen bijzondere bijstand verstrekt als de belanghebbende recht heeft op een verhuiskostenvergoeding van de verhuurder.

  • 3. In afwijking van het eerste lid wordt geen bijzondere bijstand verstrekt als de verhuizing medisch of sociaal urgent is en recht bestaat op een vergoeding vanuit de WMO.

  • 4. De bijzondere bijstand is voor maximaal 1 dag, waarbij wordt uitgegaan van de goedkoopste oplossing.

Artikel 53. Woonkosten huurwoning

  • 1. Woonkostentoeslag voor een huurwoning is tijdelijk mogelijk indien de huurtoeslag buiten eigen schuld te laag is gezien het actueel inkomen.

  • 2. De woonkostentoeslag wordt berekend door middel van de proefberekening huurtoeslag van de belastingdienst.

  • 3. Als de huur te hoog is voor voldoende huurtoeslag, wordt van de aanvrager verwacht binnen 12 maanden op zoek te gaan naar goedkopere huisvesting.

Artikel 54. Woonkosten koopwoning

  • 1. Woonkostentoeslag voor een koopwoning is mogelijk indien de woonlasten in relatie tot het inkomen te hoog zijn.

  • 2. Voor de berekening van de woonlasten wordt in aanmerking genomen de rente voor schulden in verband met de door belanghebbende bewoonde woning, de fiscale aftrek en een maandelijks forfait voor kosten groot onderhoud.

  • 3. Het bedrag dat resulteert in het tweede lid wordt als huur ingevoerd in de proefberekening huurtoeslag van de belastingdienst en de berekende huurtoeslag wordt als bijzondere bijstand verstrekt.

  • 4. Is het bedrag dat resulteert in het tweede lid hoger dan de huursubsidiegrens, wordt van de aanvrager verwacht binnen 12 maanden op zoek te gaan naar goedkopere huisvesting.

Artikel 55. Uitvaartkosten

  • 1. Bijzondere bijstand voor de noodzakelijke kosten van een uitvaart kan worden verleend aan een erfgenaam voor dat deel van de uitvaartkosten waarvoor deze erfgenaam juridisch verantwoordelijk is.

  • 2. Het eerste lid is alleen van toepassing als er sprake is van een erfenis die is geaccepteerd.

  • 3. Als niet noodzakelijke kosten worden in ieder geval beschouwd de kosten van een eredienst en kosten die voortvloeien uit culturele of religieuze achtergrond.

  • 4. De hoogte van de noodzakelijke kosten wordt individueel bepaald op basis van de actuele bedragen opgenomen in de Nibud-prijzen-gids.

  • 5. Op de noodzakelijk geachte kosten worden in ieder geval de volgende middelen in mindering gebracht:

    • a.

      een uitkering in verband met een uitvaart-, levens-, ongevallenverzekering;

    • b.

      een uitkering in verband met lidmaatschap van een begrafenis/crematievereniging;

    • c.

      nalatenschap van de overledene;

    • d.

      een op een depositorekening gestort bedrag met als enige bestemming de betaling van de begrafenis- of crematiekosten.

  • 6. Op grond van het territorialiteitsbeginsel, genoemd in de Participatiewet wordt geen bijzondere bijstand verstrekt voor begrafenis- of crematiekosten in het buitenland van een in Nederland of in het buitenland overleden persoon.

Artikel 56. Verlenging of wijziging verblijfsvergunning

  • 1. De legeskosten van (verlenging van) een verblijfsvergunning behoren tot de incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan die niet in aanmerking komen voor bijzondere bijstand. Voor deze kosten wordt men geacht te reserveren of een lening af te sluiten. Wanneer men niet in staat is geweest te reserveren voor deze kosten of geen lening kan afsluiten, kan bijstand worden verstrekt.

  • 2. De kosten van (verlenging van) een verblijfsvergunning voor erkende vluchtelingen, statenlozen, B-9 situaties en op medische gronden (en hun kinderen) behoren wel tot de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan waarvoor bijstand kan worden verleend. De bijstand kan worden verleend onder aftrek van de kosten van een identiteitskaart.

  • 3. De kosten die gemaakt worden voor een vergunning tot verblijf bij de partner voor iemand die geen recht heeft op bijstand behoren niet tot de noodzakelijke kosten van bestaan van de partner.

Artikel 57. Reiskosten detentiebezoek

  • 1. De reiskosten voor het bezoeken van een gedetineerde komen in aanmerking voor bijzondere als de gedetineerde behoort tot het gezin van belanghebbende.

  • 2. Geen bijzondere bijstand wordt verstrekt als de enkele reisafstand minder bedraagt dan 10 kilometer.

  • 3. Uitgangspunt is maximaal één bezoek per twee weken. Bij meerderjarige kinderen wordt de noodzaak en de frequentie individueel vastgesteld.

  • 4. De hoogte van bijzondere bijstand is gebaseerd op de goedkoopst mogelijke oplossing

Artikel 58. Reiskosten omgangsregeling minderjarige kinderen in een pleeggezin of gezinsvervangend tehuis

  • 1. De reiskosten voor het bezoeken van een minderjarig kind die in een pleeggezin of gezinsvervangend tehuis wonen komen in aanmerking voor bijzondere bijstand.

  • 2. Geen bijzondere bijstand wordt verstrekt als de enkele reisafstand minder bedraagt dan 10 kilometer.

  • 3. Er wordt uitgegaan van de door Jeugdzorg vastgestelde bezoekfrequentie.

  • 4. De hoogte van bijzondere bijstand is gebaseerd op de goedkoopst mogelijke oplossing.

Artikel 59. Reiskosten naar de rechtbank

  • 1. De reiskosten voor het verplicht of noodzakelijk bezoeken van de rechtbank komen in aanmerking voor bijzondere bijstand.

  • 2. Geen bijzondere bijstand wordt verstrekt als de enkele reisafstand minder bedraagt dan 10 kilometer.

  • 3. De hoogte van bijzondere bijstand is gebaseerd op de goedkoopst mogelijke oplossing.

Artikel 60. Overbruggingstoeslag

  • 1. Aan de belanghebbende wie een inkomen (vergelijkbaar) met zak- en kleedgeld ontvangt en aan wie een woning is toegewezen, wordt voor de kosten van de eerste huur en voor de eerste weken levensonderhoud een overbruggingsuitkering verleend.

  • 2. De hoogte van de bijzondere bijstand bedraagt de van toepassing zijnde bijstandsnorm van 1 maand exclusief vakantietoeslag.

  • 3. De bijstand wordt gratis verleend.

Artikel 61. Levensonderhoud jong meerderjarigen

  • 1. Jong meerderjarigen van 18, 19 of 20 jaar komen in aanmerking voor bijzondere bijstand voor levensonderhoud als de noodzakelijke kosten van het bestaan hoger zijn dan de algemene bijstand of het inkomen en ouders niet kunnen voldoen aan hun onderhoudsplicht.

  • 2. Het inkomen van de jongmeerderjarige wordt aangevuld met bijzondere bijstand tot maximaal de algemene bijstandsnormen geldend voor 21-jarigen genoemd in de Participatiewet..

  • 3. Het eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing op de jongmeerderjarigen verblijvend in een instelling.

  • 4. Het tweede en derde lid vervallen als het nieuwe artikel 12 van de Participatiewet met normbedragen in werking treedt.

Artikel 62. Compensatieregeling alleenstaande ouders

  • 1. Alleenstaande ouders die volgens de belastingdienst een toeslagpartner hebben, ontvangen geen alleenstaande ouder kop van de belastingdienst. Ter compensatie hiervan kan bijzondere bijstand verleend worden.

  • 2. De bijzondere bijstand is gelijk aan het bedrag van de tegemoetkoming alleenstaande ouders verstrekt door de belastingdienst bovenop het kind gebonden budget.

  • 3. De bijzondere bijstand wordt maandelijks verstrekt.

  • 4. Dit artikel vervalt als het nieuwe artikel 24a van de Participatiewet met normbedragen in werking treedt.

Hoofstuk 6 VERHAAL EN TERUGVORDERING

Artikel 63. Opschorting, herziening, intrekking, terugvordering

Het college maakt gebruik van de bevoegdheid tot

  • a.

    het opschorten van het recht op bijstand ingevolge artikel 54, eerste lid van de Participatiewet;

  • b.

    het herzien of intrekken van het besluit tot toekenning van bijstand ingevolge artikel 54, derde lid, tweede volzin of vierde lid van de Participatiewet;

  • c.

    terug- en invordering van ten onrechte of teveel verleende bijstand zoals neergelegd in de artikelen 58, tweede lid tot 61 van de Participatiewet;

Artikel 64. Opschorting recht op bijstand

  • 1. Het recht op bijstand wordt voor de duur van ten hoogste acht weken opgeschort als

    • a.

      de belanghebbende de voor de verlening van bijstand van belang zijnde gegevens niet, niet tijdig of onvolledig heeft verstrekt en hem dit te verwijten valt;

    • b.

      de belanghebbende anderszins onvoldoende medewerking verleent.

  • 2. De opschorting gaat in:

    • a.

      vanaf de eerste dag van de periode waarop het verzuim betrekking heeft, of

    • b.

      vanaf de dag van het verzuim als niet kan worden bepaald op welke periode dit verzuim betrekking heeft.

  • 3. Als de belanghebbende het verzuim niet herstelt binnen een daarvoor gestelde termijn, wordt de bijstand ingetrokken met ingang van de eerste dag waarover het recht op bijstand is opgeschort.

Artikel 65. Herziening of intrekking van het toekenningsbesluit en terugvordering

Een besluit tot toekenning van bijstand wordt herzien of ingetrokken als:

  • a.

    het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting als bedoeld in art. 17, eerste lid van de Participatiewet, artikel 30c, tweede en derde lid van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand;

  • b.

    anderszins de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.

Artikel 66. Terugvordering

  • 1. Het college vordert de kosten van bijstand terug op grond van artikel 58, tweede lid van de Participatiewet.

  • 2. Onder kosten van bijstand wordt verstaan de netto bijstand verhoogd met loonbelasting en de premies volksverzekeringen waarvoor de gemeente krachtens de Wet op de loonbelasting 1964 inhoudingsplichtige is, voor zover deze belasting, premies en vergoeding niet verrekend kunnen worden met de af te dragen loonbelasting, premies volksverzekeringen en vergoeding.

  • 3. De in de voorafgaande zes maanden ontvangen middelen worden zo mogelijk verrekend met de uitkering in plaats van teruggevorderd. Als volledige verrekening niet (meer) mogelijk is, vordert het college de bijstand terug.

Artikel 67. Terugvordering van gezinsleden

  • 1. Onverminderd het bepaalde in artikel 58 van de Participatiewet worden kosten van bijstand als de bijstand aan een gezin wordt verleend, van alle gezinsleden teruggevorderd.

  • 2. Het eerste lid geldt ook als:

    • a.

      de bijstand als gezinsbijstand aan samenwonenden had moeten worden verleend, maar dat niet is gebeurd, omdat de belanghebbende de verplichting bedoeld in artikel 17 van de Participatiewet of artikel 30c, tweede lid of derde lid van de Wet uitvoeringsorganisatie werk en inkomen niet of niet behoorlijk is nagekomen

    • b.

      de bijstand terecht als gezinsbijstand aan gehuwden is verleend, maar de belanghebbende toch de verplichting bedoeld in artikel 17 van de Participatiewet of artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, niet of niet behoorlijk is nagekomen,

  • 3. De onder het eerste en tweede lid genoemde personen zijn hoofdelijk aansprakelijk voor de terugbetaling van de kosten van bijstand die worden teruggevorderd.

Artikel 68. Afzien van het nemen van een terugvorderingsbesluit

Het college ziet af van (verdere) terugvordering:

  • a.

    als de nadelige gevolgen van de terugvordering niet opwegen tegen het doel of de doelen van de terugvordering. Het college betrekt daarbij:

    • 1.

      de omstandigheden van degene van wie wordt teruggevorderd; en

    • 2.

      het mogelijk ontstaan van problemen of verergering van bestaande problemen van degene van wie wordt teruggevorderd als gevolg van de terugvordering.

  • b.

    als de oorzaak van het teveel ontvangen van uitkering niet slechts te wijten is aan de bijstandsontvanger. Het college betrekt daarbij:

    • 1.

      de voorlichting van het college

    • 2.

      de handelswijze van het college

    • 3.

      of sprake is van opzet bij de bijstandsontvanger.

  • c.

    als de vordering is vervallen of verjaard;

  • d.

    als belanghebbende geen enkel verwijt kan worden gemaakt en redelijkerwijs niet kon weten dat er teveel of ten onrechte bijstand werd verstrekt;

  • e.

    van loonbelasting, premies volksverzekeringen als de belanghebbende geen enkel verwijt kan worden gemaakt. Dit gaat slechts op in geval sprake is van een terugvordering als gevolg van bij vergissing van het college teveel betaalde bijstand (artikel 58, tweede lid en onder a van de Participatiewet);

  • f.

    het (nog) terug te vorderen bedrag (na eventuele verrekening) lager is dan € 50, als er een verrekening kan plaatsvinden wordt eerst verrekend, ook als het bedrag lager is dan genoemd bedrag;

  • g.

    het bepaalde onder e is niet van toepassing op vorderingen doordat de belanghebbende de inlichtingenplicht als bedoeld in artikel 17, eerste lid of artikel 18a van de Participatiewet of artikel 30c, tweede of derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen niet is nagekomen.

Artikel 69. Afzien van (verdere) inning

  • 1. Van (verdere) inning wordt afgezien als:

    • a.

      er sprake is van een problematische schuldensituatie, tenzij het gaat om:

      • -

        vorderingen gedekt door pand of hypotheek;

      • -

        vorderingen in verband met achteraf ontvangen middelen

      • -

        een geldlening op grond van art. 48, tweede lid sub a van de Participatiewet;

      • -

        bijstand verstrekt aan een derde niet rechthebbende (onverschuldigde betaling; art. 6:203 Burgerlijk Wetboek);

      • -

        vorderingen op zelfstandigen;

      • -

        een situatie waarin er sprake is van een hoger vermogen dan de voor belanghebbende geldende bijstandsnorm per maand voor periodieke algemene bijstand;

      • -

        vorderingen door niet nakomen van de inlichtingenplicht als bedoeld in artikel 17, eerste lid van de Participatiewet of artikel 18a van de Participatiewet of artikel 30c, tweede of derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;

    • b.

      de debiteur in totaal een bedrag op de vordering heeft voldaan dat overeenkomt met 60 maanden de aflossingsnorm, of voor geldleningen in verband met duurzame gebruiksgoederen 36 maanden de aflossingsnorm, tenzij het gaat om:

      • -

        vorderingen door het niet nakomen van de inlichtingenplicht als bedoeld in artikel 17, eerste lid van de Participatiewet of artikel 18a van de Participatiewet of artikel 30c, tweede of derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;

      • -

        vorderingen gedekt door pand of hypotheek;

      • -

        vorderingen in verband met achteraf ontvangen middelen;

      • -

        geldlening op grond van art. 48, tweede lid sub a van de Participatiewet

      • -

        bijstand verstrekt aan een derde niet rechthebbende (onverschuldigde betaling; art. 6:203 Burgerlijk Wetboek)

      • -

        zelfstandigen;

      • -

        een situatie waarin er sprake is van een hoger vermogen dan de voor belanghebbende geldende bijstandsnorm per maand voor periodieke algemene bijstand;

    • c.

      er sprake is van verjaring;

    • d.

      er sprake is van zeer dringende redenen.

  • 2. Van verdere inning van een vordering door schending van de inlichtingenplicht kan worden afgezien als de debiteur in totaal een bedrag op de vordering heeft voldaan dat overeenkomt met 60 maanden de aflossingsnorm of 50% van de schuld ineens heeft afgelost.

Artikel 70. Terugvorderingsbesluit

In het terugvorderingsbesluit deelt het college aan de debiteur mee:

  • a.

    de reden van de terugvordering;

  • b.

    tot welk bedrag de ten onrechte ontvangen bijstand wordt teruggevorderd;

  • c.

    de termijn of termijnen waarbinnen debiteur de ten onrechte ontvangen bijstand dient terug te betalen;

  • d.

    op welke wijze het besluit, bij gebrekkige betaling, ten uitvoer zal worden gelegd.

Artikel 71. Inlichtingenplicht debiteur

De debiteur is verplicht op verzoek mededeling te doen van alle feiten en omstandigheden waarvan het debiteur redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het besluit tot terugvordering, de hoogte van de aflossingsverplichting en het afzien van terug- of invordering.

Artikel 72. Aflossing en verrekening

  • 1. Bij het vaststellen van de aflossingsverplichting wordt rekening gehouden met de beslagvrije voet.

  • 2. Als de debiteur een bijstandsuitkering van het college ontvangt, wordt het vakantiegeld maandelijks uitbetaald en:

    • a.

      verrekend met de vordering; of

    • b.

      de vordering verrekend met 5% van de periodieke uitkering inclusief vakantiegeld.

  • 3. De aflossingsverplichting kan worden gematigd.

Artikel 73. Ten uitvoerlegging

  • 1. Als de debiteur de opgelegde betalingsverplichting na een aanmaning niet (op tijd) nakomt, verstuurt het college een dwangbevel.

  • 2. Op grond van het dwangbevel kan vereenvoudigd derdenbeslag gelegd worden of wordt de vordering (ter executie) in handen van een deurwaarder gesteld.

  • 3. Alle kosten van executoriaal- en conservatoir beslag komen voor rekening van de debiteur.

Artikel 74. Verhaal algemeen

  • 1. Het college maakt in alle gevallen gebruik van de bevoegdheid om de kosten van bijstand te verhalen volgens de artikelen 61, 62, 62a, 62b, 62c, 62d, 62e, 62f, 62g, 62h en 62i van de Participatiewet.

  • 2. Onder kosten van bijstand wordt verstaan de netto bijstand verhoogd met loonbelasting en de premies volksverzekeringen voor zover deze belasting, premies en vergoeding niet verrekend kunnen worden met de af te dragen loonbelasting en premies volksverzekeringen.

Artikel 75. Verhaalsituaties

Het college verhaalt de kosten van bijstand tot de grens van de onderhoudsplicht als bedoeld in Boek I van het Burgerlijk Wetboek tot maximaal de totale kosten van bijstand als:

  • a.

    bij het ontbreken van een gezinsverband de (ex) echtgenoot/(ex)echtgenote, (ex) geregistreerde partner en/of de ouder van een minderjarig kind de onderhoudsplicht niet of niet behoorlijk nakomt (art. 62 aanhef en onder a en b van de wet);

  • b.

    de onderhoudsplichtige op grond van artikel 395a van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek de onderhoudsplicht niet of niet behoorlijk nakomt jegens zijn meerderjarig kind aan wie bijzondere bijstand is verleend (art. 62 aanhef en onder c van de wet);

  • c.

    de bijstandsontvanger een schenking heeft gedaan op de ontvanger van die schenking, tenzij de noodzaak van bijstandsverlening ten tijde van de schenking redelijkerwijs niet was te voorzien (art. 62f aanhef en onder a van de wet);

  • d.

    ten onrechte bijstand is verleend en voor het overlijden van de ontvanger van bijstand nog geen terugvordering heeft plaatsgevonden (art. 62f aanhef en onder b van de wet) of bijstand is verleend in de vorm van geldlening of als gevolg van borgtocht (art. 62 aanhef en onder b van de wet) op de nalatenschap van de overledene.

Artikel 76. Inlichtingenplicht onderhoudsplichtige

De onderhoudsplichtige is verplicht op verzoek en onverwijld uit eigen beweging mededeling te doen van alle feiten en omstandigheden waarvan de onderhoudsplichtige redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het verhaalsbedrag.

Artikel 77. Vaststelling verhaalsbijdrage

  • 1. Het college verhaalt de kosten van bijstand overeenkomstig de rechterlijke uitspraak als de onderhoudsplichtige niet aan de verplichtingen van de uitvoerbare rechterlijke uitspraak voldoet.

  • 2. Bij het ontbreken van een uitvoerbare rechterlijke uitspraak stelt het college de verhaalsbijdrage vast aan de hand van de draagkracht van de onderhoudsplichtige conform de TREMA-normen zoals gepubliceerd in het Tijdschrift voor de Rechterlijke Macht.

  • 3. Het college stelt de draagkracht vast op basis van door de onderhoudsplichtige ingediende stukken.

  • 4. Het college hoeft eerdere gemaakte afspraken tussen de onderhoudsplichtige en de bijstandsgerechtigde, zoals een convenant, niet mee te nemen in het besluit.

Artikel 78. Ingangsdatum verhaalsbijdrage

  • 1. De ingangsdatum van de verhaalsbijdrage is:

    • a.

      de ingangsdatum van de bijstandsuitkering, mits de onderhoudsplichtige binnen twee maanden na aanvang van de bijstandsverlening is aangeschreven; of

    • b.

      de eerste van de maand volgend op de maand van de eerste aanschrijving als de onderhoudsplichtige niet binnen twee maanden na aanvang van de bijstandsverlening is aangeschreven.

  • 2. In afwijking van deze data kan de ingangsdatum nader worden vastgesteld door de rechter.

Artikel 79. Geheel of gedeeltelijk afzien van verhaal

Het college ziet af van verhaal als:

  • a.

    het te verhalen bedrag minder is dan € 50 per maand;

  • b.

    de periode van bijstandsverlening minder dan 2 maanden bedraagt;

  • c.

    daarvoor gelet op de omstandigheden van degene op wie verhaal wordt gezocht of degene die bijstand of inkomensvoorziening ontvangt of heeft ontvangen, dringende redenen aanwezig zijn;

  • d.

    en zo lang het nog niet 12 maanden is geleden dat de onderhoudsplichtige een bijstandsuitkering ontving;

  • e.

    en voor de periode dat de onderhoudsplichtige is toegelaten tot de WSNP;

  • f.

    bij de onderhoudsplichtige sprake is van een problematische schuldensituatie.

Artikel 80. Besluit tot verhaal van bijstand

  • 1. In het besluit tot verhaal van bijstand deelt het college aan de onderhoudsplichtige mede:

    • a.

      de reden van verhaal van kosten van bijstand;

    • b.

      het bedrag dat wordt verhaald en met ingang van wanneer;

    • c.

      de termijn of termijnen waarbinnen de onderhoudsplichtige de verhaalsbedrag dient te betalen.

  • 2. Bij verhaal op de nalatenschap wordt de mededeling gericht aan de langstlevende echtgeno(o)t(e) of één der erfgenamen die geacht kan worden bij de afwikkeling van de nalatenschap te zijn betrokken.

Artikel 81. Verhaal in rechte

Het college gaat over tot verhaal in rechte als de onderhoudsplichtige niet uit eigen beweging bereid is het door het college vastgesteld verhaalsbedrag aan het college te betalen, dan wel niet of niet tijdig tot betaling daarvan overgaat.

Artikel 82. Dwanginvordering

De kosten van het betekenen en uitvoeren van executoriaal- en conservatoir beslag worden bij de debiteur in rekening gebracht evenals de hiermee gepaard gaande overige kosten.

Hoofdstuk 7 BOETE

Artikel 83. Zienswijze

  • 1. Het college informeert de belanghebbende in een brief over het voornemen een boete op te leggen. De belanghebbende kan schriftelijk, mondeling of per email een zienswijze geven op het voornemen.

  • 2. Gelijktijdig met het versturen van het voornemen om een boete op te leggen vraagt het college de belanghebbende om informatie te verstrekken over de draagkracht. Als de belanghebbende niet aan dit verzoek voldoet, wordt geen rekening gehouden met de draagkracht, tenzij deze gegevens bij het college bekend zijn.

Artikel 84. Verwijtbaarheid

De mate van verwijtbaarheid is mede bepalend voor de hoogte van de boete:

  • a.

    indien er sprake is van opzet, wordt de bestuurlijke boete vastgesteld op 100% van het benadelingsbedrag;

  • b.

    indien er sprake is van grove schuld, wordt de boete vastgesteld op 75% van het benadelingsbedrag;

  • c.

    indien sprake is van normale verwijtbaarheid wordt de boete vastgesteld op 50% van het benadelingsbedrag;

  • d.

    indien er sprake is van verminderde verwijtbaarheid wordt de boete vastgesteld op 25% van het benadelingsbedrag.

Artikel 85. Draagkracht

  • 1. De boete wordt afgestemd op de draagkracht. De draagkracht geeft hiertoe aanleiding als het totaalbedrag van de boete hoger is dan:

    • a.

      24 maanden keer het inkomen boven de niet gecorrigeerde beslagvrije voet indien sprake is van opzet;

    • b.

      18 maanden keer het inkomen boven de niet gecorrigeerde beslagvrije voet indien sprake is van grove schuld;

    • c.

      12 maanden keer het inkomen boven de niet gecorrigeerde beslagvrije voet indien geen sprake is van opzet, grove schuld of verminderde verwijtbaarheid;

    • d.

      6 maanden keer het inkomen boven de niet gecorrigeerde beslagvrije voet indien sprake is van verminderde verwijtbaarheid.

  • 2. De niet gecorrigeerde beslagvrije voet is 95% van de voor belanghebbende geldende bijstandsnorm.

  • 3. Voor kostendelers is de beslagvrije voet ten behoeve van de berekening van een boete 95% van de kostendelersnorm.

  • 4. Het vermogen wordt niet als draagkracht meegewogen in de vaststelling van de boete.

  • 5. Als de boete op basis van recidive hoger is dan de boete afgestemd op de draagkracht is de boete gelijk aan het overeenkomstig dit artikel berekende bedrag.

Artikel 86. Waarschuwing boete

  • 1. Het college ziet af van een boete en volstaat met het geven van een waarschuwing als:

    • a.

      de overtreding van de inlichtingenplicht niet heeft geleid tot een benadelingsbedrag; of

    • b.

      het benadelingsbedrag niet hoger is dan € 150; of

    • c.

      de belanghebbende wel inlichtingen heeft verstrekt, die echter onjuist of onvolledig waren, of anderszins een wijziging van omstandigheden niet onverwijld heeft gemeld, maar uit eigen beweging alsnog, binnen 60 dagen nadat de inlichtingen hadden behoren te worden verstrekt, de juiste en volledige inlichtingen verstrekt; of

    • d.

      er sprake is van een dringende reden.

  • 2. Het eerste lid onder c is niet van toepassing als de belanghebbende de inlichtingen heeft verstrekt in het kader van toezicht op de naleving van een inlichtingenverplichting.

  • 3. Het eerste lid is niet van toepassing als het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichtingen plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de belanghebbende een zodanige waarschuwing is gegeven.

Hoofdstuk 8 OVERIG

Artikel 87. Onvoorzien

In situaties die niet beschreven zijn in de beleidsregels, dan wel toepassing van de regels leidt tot onbillijkheid van overwegende aard, dan wel ter voorkoming van onbedoelde effecten, beslist het college en kan het college afwijken van de regels.

Artikel 88. Overgangsbepaling

  • 1. Indien voor de inwerkingtreding van de beleidsregels periodieke bijzondere bijstand is toegekend, blijft deze toekenning van kracht tot het verstrijken van de toekenningsperiode ongeacht wat in deze beleidsregel is beschreven.

  • 2. In afwijking van het eerste lid wordt de bijzondere bijstand aangepast naar wat in deze beleidsregels of in de nieuwe Participatiewet is beschreven indien en zodra sprake is van een wijziging in de financiële, gezins-,leef- of woonsituatie.

Artikel 89. Inwerkingtreding

Deze beleidsregels treden in werking met ingang van de dag na bekendmaking.

Artikel 95. Intrekking regelgeving

De beleidsregels bijzondere bijstand 2022, het beleidsinstructieboek per 1 oktober 2016, de verordening individuele studietoeslag 2020 en de beleidsregels stimuleringspremie deeltijdwerk 2021 worden ingetrokken vanaf het moment dat is genoemd in het voorgaande artikel.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de vergadering van het college van Burgemeester en Wethouders van 11 februari 2025.

De gemeentesecretaris

K. Brinks- de Vries

De burgemeester

R. Bergsma

Toelichting “ Beleidsregels Participatiewet, Ioaw en Ioaz gemeente Coevorden 2025”

Inleiding

De Participatiewet, Ioaw en Ioaz zijn er voor een brede doelgroep. Het gaat over inkomen en over werken en voorzieningen.

De rechtspositie van burgers wordt in belangrijke mate bepaald door deze wetten, maar ook door niet-wettelijke regels zoals verordeningen, beleidsregels, instructies, vaste gedragslijnen en rechtspraak.

De rechter toetst steeds meer aan het zogenaamde evenredigheidsbeginsel. Niet alleen als het gaat om besluiten op basis van beleidsregels, maar zelfs als het gaat om gebonden besluiten, dat wil zeggen: besluiten waarbij het rechtsgevolg volgt uit het wettelijk voorschrift waarop het berust.

Tot voor kort was het zo dat bij gebonden besluiten het wettelijk voorschrift het bestuursorgaan geen ruimte geeft om een nadere belangenafweging te maken.

Dat is anders geworden. Ook bij gebonden besluiten kan het nodig zijn om onverhoopt harde gevolgen van een wettelijk voorschrift te repareren. Dat is het geval als zich bijzondere omstandigheden voordoen die niet of niet volledig zijn verdisconteerd in de afweging van de wetgever en deze omstandigheden de toepassing van de wettelijke bepaling zozeer in strijd doen zijn met algemene rechtsbeginselen of (ander) ongeschreven recht dat die toepassing achterwege moet blijven.

Dit vraagt om een zorgvuldig onderzoek en maatwerk.

Maatwerk is ook een belangrijk punt bij het wetsvoorstel tot wijziging van de Participatiewet, die in behandeling is.

Doel van de wijziging van de Participatiewet is meer evenwicht te brengen tussen bestaanszekerheid, participatie en handhaving. Uitgangspunten zijn: de mens centraal en vertrouwen.

Heldere kaders zijn nodig om maatwerk te leveren, de mens centraal te zetten en uit te gaan van vertrouwen.

Voor burgers moet het begrijpelijk zijn wat het college aanbiedt, welke voorwaarden van toepassing zijn voor het verkrijgen van een inkomen of voorziening en ondersteuning, welke afwegingen gemaakt kunnen worden en hoe de beoordeling is. En dat geldt ook voor de medewerkers.

Met de “ Beleidsregels Participatiewet, Ioaw en Ioaz gemeente Coevorden 2025” wordt invulling gegeven aan de wijze waarop de gemeente Coevorden uitvoering geeft aan de Participatiewet, Ioaw en Ioaz. Daarbij mede op grond van gangbare rechtspraak aandacht voor de uitgangspunten van de nieuwe Participatiewet en andere wetsvoorstellen en acties.

Deze beleidsregels gaan niet over onderwerpen die geregeld moeten worden in een gemeentelijke verordening, namelijk over het verlagen van het recht op bijstand (maatregel), hoogte individuele inkomenstoeslag, wat is langdurig en laag inkomen voor die toeslag, ondersteuning bij arbeidsinschakeling en voorzieningen daartoe en over bestrijding van misbruik en oneigenlijk gebruik van bijstand.

Meer wetsvoorstellen en acties

Behalve het wetsvoorstel tot wijziging van de Participatiewet zijn er meer wetsvoorstellen in behandeling.

Het gaat om:

  • -

    het wetsvoorstel van school naar duurzaam werk

  • -

    het wetsvoorstel handhaving sociale zekerheid

  • -

    het wetsvoorstel maatwerk bij terugvordering

  • -

    het wetsvoorstel proactieve dienstverlening SZW

  • -

    het wetsvoorstel versterken waarborgfunctie Algemene wet bestuursrecht

  • -

    het wetsvoorstel aanpak meervoudige problematiek sociaal domein

Verder is er actie wat betreft:

  • -

    aanpak geldzorgen, armoede en schulden

  • -

    het programma werk aan uitvoering en vereenvoudiging van de sociale zekerheid.

De wetsvoorstellen en acties hangen met elkaar samen. Het overlappende doel is verbetering van de dienstverlening door begrijpelijke wetten met oog voor de menselijke maat.

Participatiewet, Ioaw en Ioaz in Coevorden

Het team inkomen van de gemeente Emmen is door de gemeente Coevorden belast met het beoordelen van aanvragen, voortzetten en beëindigen, terugvorderen en verhalen van uitkeringen op grond van de Participatiewet, Ioaw en Ioaz.

Omdat inkomen, werk en participatie en handhaving nauw met elkaar samenhangen, is samenwerking tussen de gemeente Emmen en het Team Actief voor Werk, de clusters Participatie en Inburgering van de gemeente Coevorden belangrijk.

Daarnaast is er ook de samenwerking met het Team Maatschappelijke Ondersteuning, clusters Schuldhulp en WMO, het Team Jeugd en overleg met de gemeente Borger-Odoorn.

Processen, werkwijzen en expertise zijn op elkaar afgestemd om tot een gezamenlijke uitvoering te komen.

De gemeente Coevorden vindt het belangrijk dat de mensen die in Coevorden komen wonen of al wonen zich hier thuis voelen, zij kunnen meedoen en een toereikend bestaansminimum hebben door middel van een uitkering en/of werk en voorzieningen en daartoe gestimuleerd worden.

Dienstverlening, samenwerking, vertrouwen, stimuleren

Voor een goede dienstverlening zijn samenwerking en het hebben van vertrouwen noodzakelijk. Vertrouwen niet alleen tussen de medewerkers, maar ook vertrouwen van de medewerker op het nakomen van regels en afspraken door de inwoner en vertrouwen van de inwoner op de deskundigheid van de medewerker.

Artikelen 7 (inkomensvrijlating), artikel 9 (transitievergoeding), artikel 20 (individuele studietoeslag) en artikelen 35 en 37 (medische kosten) zijn voorbeelden waarin deze aspecten duidelijk naar voren komen.

Cluster Participatie kent de inwoner, kan oordelen over kansen op werk, wat nodig is om werk te verkrijgen en te behouden, over participatie, of een cursus bijdraagt aan de arbeidsinschakeling, of de transitievergoeding daarvoor ingezet kan worden. Clusters Participatie en WMO, inwoner, eventuele (potentiële) werkgever en het team inkomen stemmen met elkaar af.

Artikel 48 ( kosten vrijwillig inkomstenbeheer) is een voorbeeld van samenwerking en afstemming tussen het cluster Schuldhulp en het team inkomen.

Voor de kosten van een curator, bewindvoerder en mentor kan bijzondere bijstand worden aangevraagd. Als de rechter al heeft vastgesteld dat de maatregel noodzakelijk is, staat volgens de Centrale Raad van Beroep de noodzaak van de kosten hiermee vast. Het college heeft geen ruimte hiervan af te wijken en zelf de noodzaak te gaan beoordelen.

Bij de kosten voor vrijwillig inkomensbeheer / budgetbeheer ligt het anders. De inwoner ziet zelf in dat (tijdelijk) hulp nodig is bij het beheren van de inkomsten en geeft zelf een volmacht aan een instantie of hulpverlener voor het beheren van zijn of haar financiën.

Budgetbeheer is vaak niet gratis. Als vrijwillig beheer door het college niet nodig wordt gevonden, is er geen recht op bijzondere bijstand voor de kosten.

Als het budgetbeheer wel nodig is, kunnen de taken doorgaans uitgevoerd worden door het cluster Schuldhulp.

Vrijwillig beheer door het cluster Schuldhulp is gratis. Deze dienstverlening kan worden aangemerkt als een passende voorliggende voorziening. Dat is niet anders als de inwoner ervoor kiest een overeenkomst met een andere dienstverlener aan te gaan.

Gegevensverstrekking

Voor een zorgvuldig onderzoek is het nodig dat het college informatie heeft over bijvoorbeeld het inkomen, werkzaamheden, arbeids(on)geschiktheid, studie/opleiding, schulden, bijzondere kosten.

Het college zal alleen belangrijke en noodzakelijke informatie die nog niet bekend is of kan zijn opvragen bij de aanvrager. Met de privacy van de aanvrager wordt rekening gehouden binnen de grenzen van de AVG.

Het college verwacht dat de aanvrager het college helpt bij het onderzoek door belangrijke informatie niet alleen op verzoek, maar ook uit eigen beweging te geven. Dit kan zijn in een gesprek en door het inleveren van stukken ter onderbouwing of bewijs.

Informatie en onderzoek maken dat maatwerk geleverd kan worden.

Maatwerk

Het college probeert maatwerk te leveren. Hiermee hoopt het college zoveel mogelijk te voorkomen dat besluiten onevenredig nadelig uitpakken.

Zo kan bijvoorbeeld:

  • -

    bijzondere bijstand als gift (gratis) in plaats van als lening worden verstrekt als een lening leidt tot zware financiële problemen (artikel 33, derde lid).

  • -

    toch bijzondere bijstand worden verstrekt voor tandartskosten die, omdat de Zvw deze niet noodzakelijk vindt en daarom niet vergoedt, volgens het college wel noodzakelijk zijn in de individuele omstandigheden (artikel 40 zesde lid en https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBROT:2024:6494).

En:

  • -

    is het oordeel over de noodzakelijkheid van aanvullende (tandarts)verzekeringen afhankelijk van de persoonlijke situatie (artikel 36 en 37).

Hoe pakt toepassing van wet- en regelgeving uit?

In de Participatiewet is bepaald dat:

“ Aan een persoon die geen recht op bijstand heeft, kan het college, gelet op alle omstandigheden, in afwijking van deze paragraaf, bijstand verlenen indien zeer dringende redenen daartoe noodzaken”.

In de Algemene wet bestuursrecht staat:

“ Het bestuursorgaan weegt de rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen af, voor zover niet uit een wettelijk voorschrift of uit de aard van de uit te oefenen bevoegdheid een beperking voortvloeit”

En:

“ De voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van een besluit mogen niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen”.

En:

“ Het bestuursorgaan handelt overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen”.

Het nemen van besluiten volgens de wet- of regelgeving kan zeer nadelige gevolgen hebben voor de inwoner. Om die reden is in de “Beleidsregels Participatiewet, Ioaw en Ioaz gemeente Coevorden 2025” artikel 87 opgenomen. Dit artikel geeft de mogelijkheid tot afwijking.