Permanente link
Naar de actuele versie van de regeling
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR735793
Naar de door u bekeken versie
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR735793/1
Verordening Wmo gemeente Sittard-Geleen 2025
Geldend van 21-02-2025 t/m heden met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2025
Intitulé
Verordening Wmo gemeente Sittard-Geleen 2025De raad van de gemeente Sittard-Geleen,
gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 07-01-2025
gelet op de artikelen 2.1.3, artikel 2.1.4 eerste, tweede, derde, vierde en zesde lid en artikel 2.1.4a eerste, tweede, derde, vijfde en zesde lid, 2.1.4b tweede lid, 2.1.5 eerste lid, 2.1.6, 2.1.7, 2.3.6 vierde lid en 2.6.6 eerste lid van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;
overwegende dat:
- •
het noodzakelijk is om cliënten te ondersteunen als zij beperkingen ondervinden in hun maatschappelijke participatie en zelfredzaamheid en zij niet in staat zijn om op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg, met hulp van het sociale netwerk of met gebruikmaking van algemene voorzieningen hiervoor een oplossing te vinden;
- •
het noodzakelijk is om cliënten met psychische of psychosociale problemen en cliënten die vanwege huiselijk geweld of om andere redenen de thuissituatie hebben verlaten, te ondersteunen bij het zich handhaven in de samenleving als zij hier niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg, of met hulp van het sociale netwerk of met gebruikmaking van algemene voorzieningen toe in staat zijn;
- •
het noodzakelijk is om bij verordening regels te stellen over de invulling van de plicht tot ondersteuning.
besluit
vast te stellen de Verordening Wmo gemeente Sittard-Geleen 2025.
Hoofdstuk 1: Begrippen
Artikel 1. Begripsbepalingen
-
1. In deze verordening wordt verstaan onder:
- a.
Aanbieder: natuurlijke persoon of rechtspersoon die jegens het college gehouden is een algemene voorziening of een maatwerkvoorziening te leveren;
- b.
Aanvraag: een verzoek van een cliënt aan het college om een besluit te nemen over een Wmo maatwerkvoorziening;
- c.
Algemeen gebruikelijke voorziening: een voorziening die:
- 1.
niet specifiek bedoeld is voor personen met een beperking;
- 2.
daadwerkelijk beschikbaar is;
- 3.
een passende bijdrage levert aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat is tot zelfredzaamheid of participatie en;
- 4.
financieel gedragen kan worden met een inkomen op minimumniveau;
- 1.
- d.
Algemene voorziening: aanbod van diensten of activiteiten dat, zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers, toegankelijk is en dat is gericht op maatschappelijke ondersteuningl
- e.
Andere voorziening: voorziening anders dan in het kader van de wet;
- f.
BAT (Bouw Advies Toegankelijkheid): een methodiek om de toegankelijkheid van woningen te classificeren.
- g.
Begeleiding: activiteiten gericht op het bevorderen van zelfredzaamheid en participatie van de cliënt opdat hij zo lang mogelijk in zijn eigen leefomgeving kan blijven;
- h.
Beleidsregels: vigerende Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Sittard-Geleen
- i.
Bereikbaarheid en beschikbaarheid: adequate signalering en/of ondersteuning beschikbaar of gewenst voor cliënten met psychische of psychologische problemen met een begeleidingsvraag waarbij 24 uur per dag ondersteuning noodzakelijk is. De cliënt woont zelfstandig of geclusterd zelfstandig;
- j.
Beschermd wonen: wonen in een accommodatie van een instelling met daarbij behorende toezicht en begeleiding, gericht op het bevorderen van zelfredzaamheid en participatie, het psychisch en psychosociaal functioneren, stabilisatie van een psychiatrisch ziektebeeld, het voorkomen van verwaarlozing of maatschappelijke overlast of het afwenden van gevaar voor de cliënt of anderen en bestemd voor personen met psychische of psychosociale problemen, die niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving. Dit bestaat uit de producten intramuraal wonen, bereikbaarheid en beschikbaarheid en begeleiding;
- k.
Besluit: vigerend Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Sittard-Geleen;
- l.
Bijdrage: een bijdrage als bedoeld in de artikelen 2.1.4, en 2.1.4a, van de wet;
- m.
Calamiteit: een niet-beoogde of onverwachte gebeurtenis die betrekking heeft op de kwaliteit van een voorziening en die tot een ernstig schadelijk gevolg voor, of tot de dood van een cliënt heeft geleid.
- n.
Cliënt: persoon die gebruik maakt van een algemene voorziening of aan wie een maatwerkvoorziening of persoonsgebonden budget is verstrekt of door of namens wie een melding is gedaan, als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid van de wet;
- o.
Cliëntondersteuning: onafhankelijke ondersteuning met informatie, advies en algemene ondersteuning die bijdraagt aan het versterken van de zelfredzaamheid en participatie en het verkrijgen van een zo integraal mogelijke dienstverlening op het gebied van maatschappelijke ondersteuning, preventieve zorg, zorg, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen;
- p.
Eigen kracht: het vermogen van de cliënt om zelf tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of participatie of tot een oplossing voor zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang te komen.
- q.
Gebruikelijke hulp: hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten;
- r.
Gesprek: een gesprek in het kader van het onderzoek als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet;
- s.
Hoofdverblijf: de woonruimte, bestemd en geschikt voor permanente bewoning, waar de persoon met beperkingen zijn vaste woon- en verblijfplaats heeft;
- t.
Hulpmiddel: roerende zaak die bedoeld is om beperkingen in de zelfredzaamheid of de participatie te verminderen of weg te nemen;
- u.
Hulpvraag: behoefte aan maatschappelijke ondersteuning als bedoeld in artikel 2.3.2 lid 1 van de wet;
- v.
Ingezetene: cliënt die hoofdverblijf heeft in de gemeente Sittard-Geleen;
- w.
Maatschappelijke ondersteuning: is
- 1.
het bevorderen van de sociale samenhang, de mantelzorg en vrijwilligerswerk, de toegankelijkheid van voorzieningen, diensten en ruimten voor mensen met een beperking, de veiligheid en leefbaarheid in de gemeente, alsmede voorkomen en bestrijden van huiselijk geweld,
- 2.
het ondersteunen van de zelfredzaamheid en de participatie van personen met een beperking of met chronische psychische of psychosociale problemen zoveel mogelijk in de eigen leefomgeving,
- 3.
het bieden van beschermd wonen en opvang;
- 1.
- x.
Maatschappelijk opvang: onderdak en begeleiding voor personen die de thuissituatie hebben verlaten, al dan niet in verband met risico’s voor hun veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, en die niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving.
- y.
Maatwerkvoorziening: op de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van een persoon afgestemd geheel van diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen:
- 1.
ten behoeve van zelfredzaamheid, daaronder begrepen kortdurend verblijf in een instelling ter ontlasting van de mantelzorger, het daarvoor noodzakelijke vervoer, alsmede hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen,
- 2.
ten behoeve van participatie, daaronder begrepen het daarvoor noodzakelijke vervoer, alsmede hulpmiddelen en andere maatregelen,
- 3.
ten behoeve van zichzelf kunnen handhaven, daaronder begrepen beschermd wonen, te verstrekken door het college van de gemeente naar keuze (waarbij de toegang is voor de Westelijk Mijnstreek is belegd bij Sittard-Geleen),
- 4.
ten behoeve van opvang, te verstrekken door het college van een gemeente naar keuze (waarbij de toegang voor de Westelijke Mijnstreek is belegd bij Sittard-Geleen);
- 1.
- z.
Mantelzorg: hulp ten behoeve van zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen, opvang, jeugdhulp, het opvoeden en opgroeien van jeugdigen en zorg en overige diensten als bedoeld in de Zorgverzekeringswet, die rechtstreeks voortvloeit uit een tussen personen bestaande sociale relatie en niet wordt verleend in het kader van een hulpverlenend beroep. Mantelzorg is hulp die verder gaat dan de zogenoemde ‘gebruikelijke hulp’ als bedoeld in artikel 1.q;
- aa.
Melding: kenbaar maken van de hulpvraag aan het college als bedoeld in artikel 2.3.2 lid 1 van de wet;
- bb.
Participatie: deelnemen aan het maatschappelijke verkeer;
- cc.
Persoonlijk plan: plan waarin de cliënt de omstandigheden, als bedoeld in artikel 2.3.2 lid 4 Wmo 2015 onderdelen a tot en met g van de wet, beschrijft en aangeeft welke maatschappelijke ondersteuning naar zijn mening het meest is aangewezen;
- dd.
Persoonsgebonden budget (pgb): persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 1.1.1 van de wet; bedrag waaruit namens het college betalingen worden gedaan voor diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot een maatwerkvoorziening behoren, en die een cliënt van derden heeft betrokken;
- ee.
Reactieformulier: reactie op een gespreksverslag;
- ff.
Sociaal netwerk: personen uit de huiselijke kring of andere personen met wie de cliënt een sociale relatie onderhoudt;
- gg.
Uitvoeringsbesluit: Uitvoeringsbesluit Wmo 2015;
- hh.
Vertegenwoordiger: persoon of rechtspersoon die een cliënt vertegenwoordigt die niet in staat kan worden geacht tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake;
- ii.
Voorziening: algemene voorziening of maatwerkvoorziening;
- jj.
Wet: Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;
- kk.
Zelfredzaamheid: in staat zijn tot het uitvoeren van de noodzakelijke algemene dagelijkse levensverrichtingen en het voeren van een gestructureerd huishouden.
- a.
-
2. Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de wet, het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 en de Algemene wet bestuursrecht.
Hoofdstuk 2: Melding en onderzoek
Artikel 2. Melding
-
1. Een hulpvraag kan door of namens de cliënt vormvrij bij het college worden gemeld.
-
2. Het college bevestigt de ontvangst van de melding schriftelijk en maakt zo spoedig mogelijk een afspraak voor een gesprek.
-
3. In de ontvangstbevestiging brengt het college de cliënt op de hoogte van de mogelijkheid om een persoonlijk plan, als bedoeld in artikel 4 Persoonlijk plan van deze verordening, schriftelijk in te dienen.
-
4. In de ontvangstbevestiging wordt de cliënt tevens geïnformeerd over rechten, plichten en gang van zaken en verwerking van persoonsgegevens.
-
5. In spoedeisende gevallen, als bedoeld in artikel 2.3.3 van de wet, treft het college na de melding zo spoedig mogelijk een tijdelijke maatwerkvoorziening in afwachting van de uitkomst van het onderzoek, als bedoeld in artikel 6 Onderzoek.
Artikel 3. Cliëntondersteuning
-
1. Het college draagt zorg voor de beschikbaarheid van gratis cliëntondersteuning waarbij het belang van de cliënt uitgangspunt is.
-
2. De cliënt kan gebruik maken van gratis cliëntondersteuning gedurende de melding, het daaropvolgende onderzoek en een eventuele aanvraagprocedure.
-
3. Het college wijst de cliënt en zijn mantelzorger vóór het onderzoek op de mogelijkheid gebruik te maken van gratis cliëntondersteuning.
Artikel 4. Persoonlijk plan
Het college informeert de cliënt over de mogelijkheid tot het indienen van een persoonlijk plan, als bedoeld in artikel 2.3.2, tweede lid van de wet, en stelt hem gedurende zeven dagen na de melding in de gelegenheid het plan te overhandigen.
Het college betrekt het persoonlijk plan bij het onderzoek, als bedoeld in artikel 6 Onderzoek van deze verordening.
Artikel 5. Informatie en identificatie
-
1. De cliënt geeft het college de gegevens en bescheiden die voor het onderzoek nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
-
2. Bij het onderzoek, als bedoeld in artikel 6 Onderzoek, stelt het college de identiteit van de cliënt vast aan de hand van een geldig identiteitsbewijs.
Artikel 6. Onderzoek
-
1. Het college verzamelt alle voor het onderzoek, als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet, van belang zijnde en toegankelijke gegevens over de cliënt en zijn situatie.
-
2. Een gesprek maakt deel uit van het onderzoek. Het gesprek wordt gevoerd met de cliënt of zijn vertegenwoordiger, voor zover mogelijk zijn mantelzorger en voor zover nodig andere personen.
-
3. Als er van de cliënt voldoende gegevens beschikbaar en bekend zijn bij de gemeente, kan het college in overeenstemming met de cliënt afzien van een vooronderzoek en/of het gesprek, als bedoeld in artikel 2, eerste en tweede lid.
-
4. Het college onderzoekt in samenspraak met degene door of namens wie de melding is gedaan waar mogelijk zijn mantelzorger(s) en desgewenst familie, zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen zes weken na ontvangst van de melding voor zover nodig:
- a.
de behoeften, persoonskenmerken en de voorkeuren van de cliënt;
- b.
de mogelijkheden om op eigen kracht of met gebruikelijke hulp zijn zelfredzaamheid of zijn participatie te verbeteren of te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;
- c.
de mogelijkheden om met mantelzorg of hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie of te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;
- d.
de behoefte aan maatregelen ter ondersteuning van de mantelzorger van de cliënt;
- e.
de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening of door het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie of de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;
- f.
de mogelijkheden om door middel van samenwerking met zorgverzekeraars en zorgaanbieders als bedoeld in de Zorgverzekeringswet en partijen op het gebied van publieke gezondheid, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen te komen tot een zo goed mogelijk afgestemde dienstverlening met het oog op de behoefte aan verbetering van zijn zelfredzaamheid, zijn participatie of aan beschermd wonen of opvang;
- g.
welke bijdragen in de kosten de cliënt met toepassing van artikel 2.1.4 van de wet verschuldigd zal zijn.
- a.
-
5. Tijdens het gesprek wordt aan de cliënt medegedeeld welke mogelijkheden bestaan om te kiezen voor een pgb en wat de gevolgen van die keuze zijn.
-
6. Het college informeert de cliënt over de mogelijkheid om een aanvraag, als bedoeld in artikel 4 Persoonlijk plan, in te dienen.
-
7. Als dit nodig is voor het onderzoek, kan het college de cliënt, zijn mantelzorger of bij gebruikelijke hulp zijn huisgenoten oproepen voor een gesprek of een onderzoek door een daartoe aangewezen deskundige.
-
8. Als dit nodig is voor het onderzoek, kan het college een door hem daartoe aangewezen adviesinstantie om advies vragen.
-
9. Het college vraagt de client, dan wel zijn vertegenwoordiger, om schriftelijke toestemming voor het verwerken van zijn persoonsgegevens.
-
10. Het college geeft de cliënt een schriftelijke weergave van de uitkomsten van het onderzoek met een verslag van het gesprek.
-
11. De cliënt ondertekent reactieformulier op het verslag voor gezien of akkoord en stuurt een ondertekend exemplaar naar het college.
Hoofdstuk 3: Aanvraag maatwerkvoorziening
Artikel 7. Aanvraag
-
1. Een aanvraag voor een maatwerkvoorziening wordt door de cliënt of door de vertegenwoordiger van de cliënt schriftelijk ingediend bij het college.
-
2. Een aanvraag wordt ingediend door middel van een door het college vastgesteld aanvraagformulier/ reactieformulier.
-
3. Een aanvraag voor een maatwerkvoorziening kan pas worden ingediend nadat het onderzoek is uitgevoerd, tenzij het onderzoek niet is uitgevoerd binnen zes weken na ontvangst van de melding.
-
4. Indien het aanvraag-/ reactieformulier later dan 3 maanden na verzending van het gespreksverslag wordt ontvangen, wordt het aanvraag-/ reactieformulier beschouwd als een nieuwe melding, als bedoeld in artikel 2 van deze verordening.
-
5. Het college neemt het verslag, als bedoeld in artikel 6 Onderzoek, als uitgangspunt voor de beoordeling van een aanvraag om een maatwerkvoorziening.
-
6. In afwijking van het eerste en tweede lid kan het college ambtshalve een besluit nemen tot verstrekking van een maatwerkvoorziening indien de noodzaak voor een maatwerkvoorziening uit eerder onderzoek en in overeenstemming met de cliënt is vastgesteld.
Artikel 8. Algemene criteria
-
1. Een cliënt komt in aanmerking voor een maatwerkvoorziening ter compensatie van de beperkingen in zijn zelfredzaamheid of participatie, als de cliënt de beperkingen niet kan verminderen of wegnemen door gebruik te maken van:
- a.
eigen kracht en/of;
- b.
gebruikelijke hulp en/of;
- c.
mantelzorg en/of;
- d.
hulp van andere personen uit het sociale netwerk en/of;
- e.
algemeen gebruikelijke voorzieningen en/of;
- f.
algemene voorzieningen en/of;
- g.
andere voorzieningen.
- a.
-
2. Een cliënt met psychische of psychosociale problemen en een cliënt die vanwege huiselijk geweld of om een andere reden de thuissituatie heeft verlaten, komt in aanmerking voor een maatwerkvoorziening ter compensatie van de problemen bij het zich handhaven in de samenleving, als de cliënt de problemen niet kan verminderen of wegnemen door gebruik te maken van:
- a.
eigen kracht en/of;
- b.
gebruikelijke hulp en/of;
- c.
mantelzorg en/of;
- d.
hulp van andere personen uit het sociale netwerk en/of;
- e.
algemeen gebruikelijke voorzieningen en/of;
- f.
algemene voorzieningen en/of;
- g.
andere voorzieningen.
- a.
-
3. Het college kan nadere regels stellen over de maatwerkvoorzieningen die op grond van lid 1 en lid 2 beschikbaar zijn.
Artikel 9. Voorwaarden en weigeringsgronden maatwerkvoorzieningen
-
A. Voorwaarden:
- 1.
Als een maatwerkvoorziening noodzakelijk is, verstrekt het college de goedkoopst compenserende voorziening.
- 2.
De maatwerkvoorziening wordt alleen verstrekt als deze gezien de beperkingen van de cliënt, veilig voor hemzelf en zijn omgeving is, geen gezondheidsrisico’s met zich meebrengt en niet anti-revaliderend werkt.
- 3.
Een maatwerkvoorziening wordt slechts verstrekt indien:
- a.
de cliënt ingezetene is van de gemeente Sittard-Geleen, tenzij de cliënt een beroep doet op beschermd wonen of opvang;
- b.
de cliënt, wat betreft opvang en beschermd wonen, ingezetene van Nederland is en in de gemeente Sittard-Geleen ondersteuning zoekt en de opvang of beschermd wonen in de gemeente Sittard-Geleen de meeste kans van slagen heeft voor een duurzame uitstroom.
- a.
- 4.
Bij de te verstrekken vervoersvoorziening wordt alleen rekening gehouden met de verplaatsingen in de directe woon- en leefomgeving met een maximum van 1.500 kilometer op jaarbasis.
- 5.
In afwijking van lid 10 onderdeel b van dit artikel en artikel 2.3.5. lid 6 van de wet kan voor cliënten die in een Wlz-instelling wonen één woning bezoekbaar gemaakt worden. De verantwoordelijkheid berust bij de gemeente waar de client daadwerkelijk verblijft.
- 6.
Een maatwerkvoorziening in de vorm van een bereikbaarheid- en beschikbaarheidsdienst wordt uitsluitend verstrekt aan een client met psychische of psychosociale problemen.
- 7.
Een maatwerkvoorziening in de vorm van een bereikbaarheid- en beschikbaarheidsdienst wordt aan een zelfstandig wonende cliënt met psychische of psychosociale problemen verstrekt indien instroom in beschermd wonen wordt voorkomen of uitstroom uit beschermd wonen naar zelfstandig wonen wordt bevorderd.
- 8.
Een maatwerkvoorziening voor beschermd wonen wordt slechts verstrekt aan een cliënt met psychische of psychosociale problemen, die tijdelijk niet in staat is zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving en de cliënt:
- a.
Niet geholpen is met ambulante maatwerkvoorzieningen gericht op de zelfredzaamheid en participatie, waaronder begeleiding en een bereikbaarheid- en beschikbaarheidsdienst of kortdurend verblijf (logeren);
- b.
De noodzaak heeft voor 24-uurs toezicht met verblijf in een accommodatie van een instelling.
- a.
- 1.
-
B. Weigeringsgronden:
- 9.
Geen maatwerkvoorziening wordt verstrekt:
- a.
als voor de problematiek die aanleiding geeft voor de noodzaak tot ondersteuning, een voorziening op grond van een andere wettelijke bepaling bestaat;
- b.
als de cliënt de gevraagde maatwerkvoorziening voor de melding heeft gerealiseerd of geaccepteerd, tenzij er sprake is van een acute noodsituatie waardoor het voor de cliënt dringend noodzakelijk was de voorziening te treffen;
- c.
als de cliënt de gevraagde maatwerkvoorziening na de melding en vóór datum van besluit heeft gerealiseerd of geaccepteerd, tenzij het college daarvoor schriftelijk toestemming heeft gegeven of de noodzaak en passendheid van de maatwerkvoorziening en de gemaakte kosten achteraf nog kan beoordelen;
- d.
als er sprake is van gebruikelijke hulp;
- e.
als deze niet langdurig noodzakelijk is, tenzij het gaat om kortdurende hulp bij het huishouden of begeleiding en de verstrekking leidt tot het verbeteren van de participatie en zelfredzaamheid, of opvang en beschermd wonen;
- f.
als de gevraagde maatwerkvoorziening al eerder aan de cliënt is verstrekt op grond van enige wettelijke bepaling en de normale afschrijvingstermijn van die voorziening nog niet verstreken is. Tenzij de maatwerkvoorziening verloren is gegaan door omstandigheden die niet aan de cliënt zijn toe te rekenen of de cliënt de restwaarde van de voorziening die verloren is gegaan geheel of gedeeltelijk vergoedt;
- g.
als deze niet hoofzakelijk op het individu is gericht;
- h.
als de voorziening niet noodzakelijk was geweest wanneer de cliënt rekening had gehouden met bestaande en bekende beperkingen en de te verwachten ontwikkelingen daarvan;
- i.
als de cliënt een indicatie heeft voor zorg met verblijf op grond van de Wet langdurige zorg of er redenen zijn om aan te nemen dat de cliënt daarvoor in aanmerking komt, maar weigert mee te werken aan het verkrijgen van een besluit hierover, tenzij artikel 8.6a van de wet van toepassing is;
- j.
als de cliënt of zijn huisgenoten bij gebruikelijke hulp onvoldoende medewerking verlenen aan het onderzoek en de noodzaak en passendheid van de gevraagde maatwerkvoorziening hierdoor niet kan worden vastgesteld.
- a.
- 10.
Geen woonvoorziening wordt verstrekt:
- a.
als de beperkingen voortkomen uit de aard van de in de woning gebruikte materialen, de slechte staat van het onderhoud of de omstandigheid dat de woning niet voldoet aan de geldende wettelijke eisen;
- b.
als de cliënt zijn hoofdverblijf niet heeft of niet zal hebben in de woning waaraan de voorziening wordt getroffen;
- c.
ten behoeve van woonruimten die niet geschikt zijn voor permanente bewoning. Er kan dan wel een voorziening voor verhuizing worden verstrekt;
- d.
als het om voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten gaat, anders dan automatische deuropeners, hellingbanen, het verbreden van gemeenschappelijke toegangsdeuren, het aanbrengen van drempelhulpen of vlonders of het aanbrengen van een opstelplaats bij de toegangsdeur van de gemeenschappelijke ruimte. Er kan dan wel een voorziening voor verhuizing en inrichting worden verstrekt. Dit geldt niet voor Bat2 en Bat3 woningen;
- e.
als de noodzaak het gevolg is van een verhuizing waarvoor geen aanleiding was op grond van beperkingen bij de zelfredzaamheid of participatie en er geen belangrijke reden voor de verhuizing is;
- f.
als de cliënt niet is verhuisd naar de voor zijn beperkingen meest geschikte beschikbare woning, tenzij daarvoor vooraf schriftelijk toestemming is gegeven door het college;
- g.
als de voorziening in het geval van nieuwbouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten meegenomen kan worden;
- a.
- 11.
Geen vervoersvoorziening, behalve collectief vervoer, wordt verstrekt als een adequate stallingsmogelijkheid noodzakelijk is maar deze ontbreekt en ook niet te realiseren is.
- 9.
Artikel 10. Toegang en besluit
-
1. Het college legt na ontvangst van de aanvraag het besluit om wel of geen maatwerkvoorziening te verstrekken gemotiveerd vast in een beschikking.
-
2. De cliënt moet, indien van toepassing, binnen 3 maanden na de besluitdatum het pgb gebruiken voor het doel waarvoor het is verstrekt.
Artikel 11. Inhoud beschikking
-
1. In de beschikking tot verstrekking van een maatwerkvoorziening staat of deze voorziening in natura of als pgb wordt verstrekt en wordt tevens aangegeven hoe bezwaar tegen de beschikking kan worden gemaakt.
-
2. Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in natura vermeldt de beschikking in ieder geval:
- a.
welke maatwerkvoorziening verstrekt wordt en wat de omvang en het beoogde resultaat daarvan is;
- b.
de ingangsdatum en de duur van de verstrekking;
- c.
indien van toepassing de termijn van 3 maanden waarbinnen de cliënt zich bij de aanbieder moet hebben gemeld;
- d.
of een bijdrage in de kosten verschuldigd is en de daarbij door het college gehanteerde uitgangspunten, zoals de kostprijs van de goedkoopst compenserende voorziening.
- a.
-
3. Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb vermeldt de beschikking in ieder geval:
- a.
aan welk doel het pgb moet worden besteed;
- b.
welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van het pgb;
- c.
wat de hoogte van het pgb is en hoe deze is bepaald;
- d.
de ingangsdatum en de duur van de verstrekking;
- e.
de termijn waarbinnen de cliënt het eenmalige pgb moet besteden;
- f.
hoe de besteding van het pgb verantwoord moet worden en;
- g.
of een bijdrage in de kosten verschuldigd is en de daarbij door het college gehanteerde uitgangspunten, zoals de kostprijs van de goedkoopst compenserende voorziening.
- a.
-
4. Een beschikking voor de maatwerkvoorzieningen huishoudelijke ondersteuning, (groeps)begeleiding, hulpmiddelen, bereikbaarheid & beschikbaarheid, intramuraal wonen wordt maximaal voor onbepaalde tijd afgegeven. Periodiek zal heronderzoek plaatsvinden.
-
5. Een beschikking voor de maatwerkvoorziening kortdurend verblijf wordt maximaal voor 12 maanden afgegeven.
-
6. Indien het college daartoe aanleiding ziet, kan er eerder een herbeoordeling plaatsvinden van de maximale looptijd van de beschikking.
Artikel 12. Soorten pgb
Er zijn twee soorten persoonsgebonden budget (pgb) te onderscheiden, te weten:
- a.
persoonsgebonden budget ten behoeve van de inkoop van diensten, zoals begeleiding, groepsbegeleiding of huishoudelijke ondersteuning.
- b.
persoonsgebonden budget ten behoeve van inkoop van zaken, zoals de aanschaf van een hulpmiddel, aanpassing van een hulpmiddel, vervoersvoorziening, dan wel woningaanpassing.
Artikel 13. Regels voor een pgb ten behoeve van inkoop van diensten
-
1. Als een cliënt in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening en de ondersteuning zelf wenst in te kopen door middel van een pgb, toetst het college of voldaan wordt aan de in artikel 2.3.6. lid 2 van de wet opgenomen voorwaarden. De cliënt dient daarvoor een budgetplan in.
-
2. In het budgetplan is in elk geval opgenomen:
- a.
hoe de cliënt zelf of met hulp van iemand uit het sociale netwerk of zijn vertegenwoordiger de aan een pgb verbonden taken op verantwoorde wijze gaat uitvoeren;
- b.
wat de motivatie is om de maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb te ontvangen;
- c.
welke voorziening de cliënt met het pgb zou willen inkopen en bij welke uitvoerder;
- d.
op welke wijze de kwaliteit van de voorziening is gewaarborgd en duidelijk is dat de voorziening geschikt is voor het doel waarvoor het pgb wordt verstrekt;
- e.
de kosten van de voorziening, uitgedrukt in aantal eenheden en tarief;
- f.
wie de directe zorgverlener(s) is;
- g.
wat de deskundigheid is van de directe zorgverlener(s);
- h.
wie de directe zorgverlener(s) kan vervangen bij afwezigheid en de deskundigheid van deze vervanger;
- i.
op welke wijze de cliënt de zorgverlener aanstuurt in de praktijk.
- a.
-
3. Het pgb voor diensten mag niet worden besteed aan:
- a.
kosten voor bemiddeling, tussenpersonen of belangenbehartigers;
- b.
kosten voor het voeren van een pgb-administratie;
- c.
kosten voor ondersteuning bij het aanvragen en beheren van een pgb;
- d.
kosten voor een feestdagenuitkering en een eenmalige uitkering;
- e.
kosten voortgezette diagnostiek en overige bijkomende zorgkosten;
- f.
kosten zijn voor het inkopen van voorliggende, algemene en algemeen gebruikelijke diensten en voorzieningen;
- g.
kosten voor het volgen van cursussen en informatiemateriaal over het pgb;
- h.
de bijdrage in de kosten, als bedoeld in artikel 19;
- i.
reiskosten van de hulpverlener. Deze zijn in het uurtarief inbegrepen;
- j.
indirect cliëntgebonden uren en niet cliëntgebonden uren. Deze zijn in het uurtarief inbegrepen;
- k.
een uitkering in geval van overlijden van de budgethouder.
- a.
-
4. Het is niet toegestaan om te declareren op basis van een vast bedrag per periode (maandloon).
-
5. Het pgb voor een maatwerkvoorziening begeleiding of een maatwerkvoorziening huishoudelijke ondersteuning kent een vrij besteedbaar bedrag waarover geen verantwoording verschuldigd is. Het vrij besteedbare bedrag wordt vermeld in het vigerende Besluit nadere regels Wmo.
Artikel 14 Regels voor een pgb ten behoeve van inkoop van zaken
-
1. Als een cliënt in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening en deze zelf wenst in te kopen door middel van een pgb, toetst het college of voldaan wordt aan de in artikel 2.3.6. lid 2 van de wet opgenomen voorwaarden.
-
2. De cliënt dient een offerte van de zaak te overleggen waaruit blijkt dat de zaak voldoet aan de kwaliteitscriteria zorg in natura zoals die gesteld zijn in het vigerende Besluit Wmo.
-
3. De aangeleverde factuur dient in overeenstemming te zijn met de offerte.
Artikel 15. Weigeringsgronden pgb
Verstrekking van een toegekende maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb vindt niet plaats als kan worden aangetoond dat:
- a.
op grond van aanwijzingen die tijdens het onderzoek duidelijk zijn geworden het ernstige vermoeden bestaat dat de aanvrager of diens vertegenwoordiger problemen zal hebben met het omgaan met een pgb (pgb bekwaamheid, vigerende Beleidsregels Wmo);
- b.
de cliënt niet voldoet aan de eisen zoals gesteld in artikel 13 Regels voor een pgb van de vigerende Verordening;
- c.
de hulpmiddelen niet voldoen aan de minimaal gestelde kwaliteits- en veiligheidseisen zoals gesteld in het vigerende Besluit Wmo;
- d.
bij een cliënt in het verleden een pgb is ingetrokken of beëindigd vanwege aangetoond frauduleus gedrag.
Artikel 16. Onderscheid professionele en informele ondersteuning
-
1. Bij het vaststellen van de hoogte van het pgb, wordt onderscheid gemaakt tussen professionele en informele ondersteuning.
-
2. Van professionele ondersteuning is sprake als de ondersteuning verleend wordt door onderstaande personen, met uitzondering van bloed- of aanverwanten in de 1e of 2e graad van de cliënt
- a.
Personen die werkzaam zijn bij een instelling ten aanzien van de voor het pgb uit te voeren taken/werkzaamheden en die:
- i.
ingeschreven staan in het Handelsregister (conform artikel 5 Handelsregisterwet 2007) en;
- ii.
beschikken over de relevante diploma’s die nodig zijn voor uitoefening van de desbetreffende taken;
- iii.
een salaris of vergoeding ontvangen dat daarmee overeenkomstig is;
- iv.
werken conform de beroepscode van de beroepsgroep, waarbij het werken conform een erkende/geldende methodiek onderdeel is;
- v.
voldoen aan de overige kwaliteitseisen, zoals vermeld in artikel 26 Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning van deze verordening, die voor de betreffende dienst in natura worden gesteld of door het college is vastgesteld dat de kwaliteit van de geboden dienstverlening daaraan gelijkwaardig is.
- i.
- b.
Personen die werkzaam zijn als zelfstandige zonder personeel. Daarnaast moeten ze ten aanzien van de voor het pgb uit te voeren taken/werkzaamheden en:
- i.
ingeschreven staan in het Handelsregister (conform artikel 5 Handelsregisterwet 2007) en;
- ii.
beschikken over de relevante diploma’s die nodig zijn voor uitoefening van de desbetreffende taken;
- iii.
werken conform de beroepscode van de beroepsgroep, waarbij het werken conform een erkende/geldende methodiek onderdeel is;
- iv.
voldoen aan de overige kwaliteitseisen, zoals vermeld in artikel 26 van deze verordening, die voor de betreffende dienst in natura worden gesteld of door het college is vastgesteld dat de kwaliteit van de geboden dienstverlening daaraan gelijkwaardig is.
- i.
- a.
-
3. Informele ondersteuning is:
- a.
ondersteuning die geboden wordt door personen die niet voldoen aan de criteria als genoemd in lid 2;
- b.
ondersteuning die wordt geboden door personen die voldoen aan de criteria als genoemd in lid 2, maar tot bloed en aanverwanten 1ste en 2de graads van de cliënt horen.
- a.
Artikel 17. Hoogte pgb
-
1. De hoogte van een pgb wordt vastgesteld voor de volgende maatwerkvoorzieningen:
- a.
Huishoudelijke ondersteuning:Op basis van de uurloon-bedragen voor een persoonsgebonden budget voor huishoudelijke ondersteuning van:
- 1)
Professionele ondersteuning:
De hoogte van het pgb voor professionele ondersteuning voor Huishoudelijke ondersteuning wordt als volgt vastgesteld, rekening houdend met de in het AMvB omschreven reële prijs. Het uurtarief wordt gebaseerd op het tarief van de aanbieder Huishoudelijke Ondersteuning met het goedkoopste tarief, met een correctie voor de productiviteit op de onderstaande onderdelen:
- -
Feestdagen worden gecompenseerd;
- -
Ziekteverzuim wordt niet gecompenseerd;
- -
Voor verlof wordt uitgaan van de wettelijke en bovenwettelijke vakantie-uren;
- -
Scholing wordt niet gecompenseerd;
- -
Administratie en overleg wordt niet gecompenseerd.
- -
-
Op dit uurtarief wordt een afslag van 14,75% voor overheadkosten toegepast.
- 2)
Informele ondersteuning:
Het uurloon van de hoogste periodiek voor de benodigde ondersteuning in desbetreffende cao Verpleeg- en Verzorgingshuizen en Thuiszorg (afgekort VVT) inclusief vakantietoeslag en de tegenwaarde van de verlofuren.
- 1)
- b.
Begeleiding:
Op basis van het uurtarief van de maatwerkvoorziening begeleiding n natura:
- 1).
Professionele ondersteuning (als bedoeld in artikel 16 lid 2a)
De hoogte van het pgb voor professionele ondersteuning voor begeleiding wordt als volgt vastgesteld, rekening houdend met de in het AMvB omschreven reële prijs. Het uurtarief wordt gebaseerd op het uurtarief begeleiding in natura met een correctie voor de productiviteit op de onderstaande onderdelen:
- -
Feestdagen worden gecompenseerd;
- -
Ziekteverzuim wordt gebaseerd op het gemiddelde regionale ziekteverzuim percentage;
- -
Voor verlof wordt uitgaan van de wettelijke en bovenwettelijke vakantie-uren;
- -
Scholing wordt niet gecompenseerd;
- -
Administratie en overleg wordt niet gecompenseerd.
- -
-
Op dit uurtarief wordt geen afslag voor overheadkosten toegepast.
- 2).
Personen die werkzaam zijn als zelfstandige zonder personeel (als bedoeld in artikel 16 lid 2b)
De hoogte van het pgb voor professionele ondersteuning voor begeleiding wordt als volgt vastgesteld, rekening houdend met de in het AMvB omschreven reële prijs met een correctie voor de productiviteit op de onderstaande onderdelen:
- -
Feestdagen worden niet gecompenseerd;
- -
Ziekteverzuim wordt voor 25% gecompenseerd;
- -
Voor verlof wordt uitgaan van de wettelijke en bovenwettelijke vakantie-uren;
- -
Scholing wordt niet gecompenseerd;
- -
Administratie en overleg wordt niet gecompenseerd.
- -
-
Op dit uurtarief wordt een afslag van 14,75% voor overheadkosten toegepast.
- 3)
Informele ondersteuning:
Het uurloon van de hoogste periodiek behorende bij de Functie Waardering Gezondheidszorg (FWG 30) van de voor de betreffende periode geldende cao Verpleeg- en Verzorgingshuizen en Thuiszorg (afgekort VVT), te vermeerderen met vakantietoeslag en de tegenwaarde van de verlofuren.
- 1).
- c.
Groepsbegeleiding:
Op basis van een percentage van het uurtarief voor de maatwerkvoorziening groepsbegeleiding ontwikkeling in natura:
- 1)
Professionele ondersteuning (als bedoeld in artikel 16 lid 2a):
De hoogte van het pgb voor professionele ondersteuning voor groepsbegeleiding wordt als volgt vastgesteld, rekening houdend met de in het AMvB omschreven reële prijs (groepsgrootte van 6 cliënten) met een correctie voor de productiviteit op de onderstaande onderdelen:
- -
Feestdagen worden gecompenseerd;
- -
Ziekteverzuim wordt gebaseerd op het gemiddelde regionale ziekteverzuim percentage;
- -
Voor verlof wordt uitgaan van de wettelijke en bovenwettelijke vakantie-uren;
- -
Scholing wordt niet gecompenseerd;
- -
Administratie en overleg wordt niet gecompenseerd.
- -
-
Op dit uurtarief wordt geen afslag voor overheadkosten toegepast.
- 2)
Vervoer Standaard en Vervoer Rolstoel
Vervoer binnen de maatwerkvoorziening groepsbegeleiding wordt indien nodig bepaald op basis van 100% van de toeslag voor vervoer bij de maatwerkvoorziening groepsbegeleiding in natura.
- 1)
- d.
Bereikbaarheid en beschikbaarheid:
De maatwerkvoorziening bereikbaarheid en beschikbaarheid is een toeslag op het tarief begeleiding, wat per etmaal uitbetaald wordt.
- 1)
Professionele ondersteuning (als bedoeld in artikel 16 lid 2a):
- a.
De hoogte van het pgb voor professionele ondersteuning voor bereikbaarheid en beschikbaarheid wordt vastgesteld op basis van het uurtarief bereikbaarheid en beschikbaarheid in natura (gebaseerd op een groepsgrootte van 27 cliënten) met een correctie voor de productiviteit op de onderstaande onderdelen:
- -
Feestdagen worden gecompenseerd;
- -
Ziekteverzuim wordt gebaseerd op het gemiddelde regionale ziekteverzuim percentage;
- -
Voor verlof wordt uitgaan van de wettelijke en bovenwettelijke vakantie-uren;
- -
Scholing wordt niet gecompenseerd;
- -
Administratie en overleg wordt niet gecompenseerd.
- -
-
Op dit uurtarief wordt geen afslag voor overheadkosten toegepast.
- b.
De hoogte van het pgb voor professionele ondersteuning voor bereikbaarheid en beschikbaarheid basis - ambulant wordt als volgt vastgesteld op basis van het uurtarief bereikbaarheid en beschikbaarheid basis ambulant in natura met een correctie voor de productiviteit op de onderstaande onderdelen:
- -
Feestdagen worden gecompenseerd;
- -
Ziekteverzuim wordt gebaseerd op het gemiddelde regionale ziekteverzuim percentage;
- -
Voor verlof wordt uitgaan van de wettelijke en bovenwettelijke vakantie-uren;
- -
Scholing wordt niet gecompenseerd;
- -
Administratie en overleg wordt niet gecompenseerd.
- -
-
Op dit uurtarief wordt geen afslag voor overheadkosten toegepast.
- a.
- 2)
Personen die werkzaam zijn als zelfstandige zonder personeel (als bedoeld in artikel 16 lid 2b)
De hoogte van het pgb voor professionele ondersteuning voor bereikbaarheid en beschikbaarheid basis - ambulant wordt als volgt vastgesteld op basis van het uurtarief bereikbaarheid en beschikbaarheid basis ambulant in natura met een correctie voor de productiviteit op de onderstaande onderdelen:
- -
Feestdagen worden niet gecompenseerd;
- -
Ziekteverzuim wordt voor 25% gecompenseerd;
- -
Voor verlof wordt uitgaan van de wettelijke en bovenwettelijke vakantie-uren;
- -
Scholing wordt niet gecompenseerd;
- -
Administratie en overleg wordt niet gecompenseerd.
- -
-
Op dit uurtarief wordt een afslag van 14,75% voor overheadkosten toegepast.
- 3)
Informele ondersteuning:
De hoogte van het pgb voor informele ondersteuning voor bereikbaarheid en beschikbaarheid basis - ambulant wordt vastgesteld op basis van het uurtarief bereikbaarheid en beschikbaarheid basis ambulant in natura met een correctie voor de productiviteit op de onderstaande onderdelen:
- -
Het uurloon van de hoogste periodiek behorende bij de Functie Waardering Gezondheidszorg (FWG 30) van de voor de betreffende periode geldende cao Verpleeg- en Verzorgingshuizen en Thuiszorg (afgekort VVT) gecorrigeerd voor de productiviteit op de onderstaande onderdelen
- -
Feestdagen worden niet gecompenseerd;
- -
Ziekteverzuim wordt niet gecompenseerd;
- -
Voor verlof wordt uitgaan van de wettelijke en bovenwettelijke vakantie-uren;
- -
Scholing wordt niet gecompenseerd;
- -
Administratie en overleg wordt niet gecompenseerd;
- -
-
Op dit uurtarief wordt geen overheadkosten toegepast
- 1)
- e.
Intramuraal wonen:
Op basis van een percentage van het tarief per etmaal voor een maatwerkvoorziening intramuraal wonen in natura, welke is opgebouwd uit een kostencomponent woonbegeleiding, en een kostencomponent hotelmatige voorzieningen en stenen:
- 1)
Professionele ondersteuning (als bedoeld in artikel 16 lid 2a):
De hoogte van het pgb voor professionele ondersteuning voor intramuraal wonen in natura wordt als volgt vastgesteld, rekening houdend met de in het AMvB omschreven reële prijs op basis van het tarief per etmaal intramuraal wonen in natura met een correctie voor de productiviteit op de onderstaande onderdelen:
- -
Feestdagen worden gecompenseerd;
- -
Ziekteverzuim wordt gebaseerd op het gemiddelde regionale ziekteverzuim percentage;
- -
Voor verlof wordt uitgaan van de wettelijke en bovenwettelijke vakantie-uren;
- -
Scholing wordt niet gecompenseerd;
- -
Administratie en overleg wordt niet gecompenseerd.
- -
-
Op dit tarief per etmaal wordt geen afslag voor overheadkosten toegepast.
- 1)
- f.
Kortdurend verblijf:
Op basis van het tarief per etmaal voor kortdurend verblijf in natura.
- 1)
Professionele ondersteuning (als bedoeld in artikel 16 lid 2a):
De hoogte van het pgb voor professionele ondersteuning voor kortdurend verblijf in natura wordt als volgt vastgesteld, rekening houdend met de in het AMvB omschreven reële prijs op basis van het tarief per etmaal kortdurend verblijf in natura (gebaseerd op een groepsgrootte van 7 cliënten) met een correctie voor de productiviteit op de onderstaande onderdelen:
- -
Feestdagen worden gecompenseerd;
- -
Ziekteverzuim wordt gebaseerd op het gemiddelde regionale ziekteverzuim percentage;
- -
Voor verlof wordt uitgaan van de wettelijke en bovenwettelijke vakantie-uren;
- -
Scholing wordt niet gecompenseerd;
- -
Administratie en overleg wordt niet gecompenseerd.
- -
-
Op dit tarief per etmaal wordt geen afslag voor overheadkosten toegepast.
- 2.
De hoogte van het pgb voor een zaak wordt maximaal vastgesteld op:
- i.
Het bedrag van de goedkoopst compenserende voorziening in natura bij de leverancier waarmee de gemeente een overeenkomst heeft gesloten, zo nodig aangevuld met een vergoeding voor onderhoud en verzekering of;
- ii.
Het bedrag van de kosten volgens de door het college geaccepteerde offerte indien de gemeente voor de betreffende zaak geen overeenkomst heeft gesloten;
- iii.
Het bedrag wat op basis van het budgetplan van de cliënt passende en toereikende ondersteuning voor een lager tarief kan worden ingekocht.
- a.
Hulpmiddel:
Op basis van een termijn van 7 jaar de huurprijs per maand van het hulpmiddel die de cliënt zou hebben ontvangen als het hulpmiddel in natura zou zijn verstrekt.
- b.
Woningaanpassing opgenomen in het Prijzenboek
Op basis van het bedrag van de kosten van de woningaanpassing in natura conform de lijst van prijzen van woningaanpassingen in het vigerend Besluit Wmo; het zogenoemde Prijzenboek.
- c.
Woningaanpassing niet opgenomen in het Prijzenboek
- 1)
Op basis van het bedrag van de kosten van de woningaanpassing in natura middels een kostenbepaling door een door het college gecontracteerd bouwkostencalculatiebedrijf.
- 2)
Een pgb voor een bouwkundige woningaanpassing in of aan een woonruimte kan worden verstrekt aan de eigenaar van een koopwoning.
- 1)
- d.
Collectief vervoer
- 1)
De hoogte van het pgb voor vervoer bedraagt jaarlijks het nettobedrag op basis van de kilometerprijs voor een auto in de compacte klasse volgens de Nibud-prijsgids vermenigvuldigd met het aantal van 1500 kilometers dat binnen de eigen leef- en woonomgeving gereisd moet kunnen worden.
- 2)
Bij rolstoelvervoer wordt de kilometerprijs van een auto in de middenklasse volgens de vigerende Nibud prijsgids gebruikt en vermenigvuldigd met het maximum aantal van 1500 kilometers dat binnen de eigen leef- en woonomgeving gereisd moet kunnen worden.
- 1)
- a.
- i.
- 3.
De pgb tarieven worden jaarlijks geïndexeerd per 1 januari van dat jaar en afgerond op 2 decimalen na de komma.
- 4.
Het college maakt de pgb bedragen bekend in het vigerende Besluit Wmo van gemeente Sittard-Geleen.
- 1)
- a.
Artikel 18. Financiële tegemoetkoming
-
1. Een cliënt komt in aanmerking voor een financiële tegemoetkoming als dit een passende bijdrage levert aan de zelfredzaamheid en participatie en het om één van de volgende voorzieningen gaat:
- a.
verhuiskosten;
- b.
kosten van het bezoekbaar maken van een woning voor een client die in een Wlz -instelling binnen de gemeente Sittard-Geleen verblijft;
- c.
kosten van een autoaanpassing voor de bestuurder conform een CBR restreint aantekening op het rijbewijs en de auto is niet ouder dan 5 jaar;
- d.
kosten van aanschaf, onderhoud en reparatie van een recreatieve sportvoorziening aangesloten bij een amateur sportvereniging voor mensen met een beperking.
- a.
-
2. Het college maakt de bedragen voor de financiële tegemoetkomingen bekend in het vigerende Besluit Wmo.
Hoofdstuk 4: Bijdrage in de kosten
Artikel 19. Bijdrage voor maatwerkvoorzieningen en pgb’s
-
1. Een cliënt is een bijdrage in de kosten verschuldigd voor een maatwerkvoorziening in natura of een pgb zolang hij van de maatwerkvoorziening gebruik maakt of gedurende de periode waarvoor het pgb wordt verstrekt.
-
2. Als een maatwerkvoorziening of pgb wordt verstrekt voor een woningaanpassing voor een minderjarige cliënt is de bijdrage in de kosten verschuldigd door:
- a.
de onderhoudsplichtige ouders en;
- b.
degene die anders dan als ouder samen met de ouder het gezag uitoefent over een cliënt.
- a.
-
3. Het college maakt dit bedrag bekend in het vigerend Besluit Wmo.
Artikel 20. Hoogte bijdrage in de kosten
-
1. Voor de maatwerkvoorzieningen die niet genoemd worden in lid 2 t/m 4 bedraagt de hoogte van de bijdrage voor een of meerdere voorzieningen samen het bedrag genoemd in artikel 2.1.4 lid 3 en artikel 2.1.4a lid 4 Wmo 2015 per maand voor de ongehuwde cliënt of de gehuwde cliënt samen.
-
2. De hoogte van de bijdrage voor de maatwerkvoorziening voor collectief vervoer is per rit gelijk aan het in de regio voor het reguliere openbaar vervoer geldende basistarief plus het kilometertarief vermenigvuldigd met het aantal gereisde kilometers.
-
3. De bijdrage voor beschermd wonen wordt vastgesteld conform het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015.
-
4. De hoogte van de bijdrage voor een hulpmiddel, woningaanpassing, en de in lid 2 genoemde maatwerkvoorziening voor collectief vervoer overstijgt niet de kostprijs van de voorziening.
-
5. De kostprijs van een maatwerkvoorziening in natura is gelijk aan de kosten die het college voor de desbetreffende maatwerkvoorziening zelf maakt.
-
6. De kostprijs van een maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb is gelijk aan de hoogte van het pgb.
-
7. In de gevallen, bedoeld in artikel 2.1.4b, tweede lid, van de wet, worden de bijdragen voor een maatwerkvoorziening of pgb door het CAK vastgesteld en geïnd.
-
8. In afwijking van de bepalingen in dit artikel kan een cliënt op grond van hoofdstuk 3 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 geen bijdrage verschuldigd zijn.
-
9. Het college maakt de bedragen bekend in het vigerend Besluit Wmo.
Artikel 21 Anti-speculatiebeding
-
1. Terugbetaling van een bouwkundige of woontechnische woonvoorziening:
- a.
vindt slechts plaats indien de kosten van de woningaanpassing, minimaal € 10.000,- heeft bedragen en de woningeigenaar binnen 12 jaar na de datum van gereedmelding van de werkzaamheden de woning verkoopt en deze woningaanpassing leidt tot een meerwaarde bij verkoop.
- b.
Bij terugvordering wordt de terugbetalingsverplichting aan de hand van onderstaand schema berekend.
- i.
1ste jaar afschrijving 5% totale afschrijving 5%
- ii.
2de jaar afschrijving 5% totale afschrijving 10%
- iii.
3de jaar afschrijving 5% totale afschrijving 15%
- iv.
4de jaar afschrijving 5% totale afschrijving 20%
- v.
5de jaar afschrijving 10% totale afschrijving 30%
- vi.
6de jaar afschrijving 10% totale afschrijving 40%
- vii.
7de jaar afschrijving 10% totale afschrijving 50%
- viii.
8ste jaar afschrijving 10% totale afschrijving 60%
- ix.
9de jaar afschrijving 10% totale afschrijving 70%
- x.
10de jaar afschrijving 10% totale afschrijving 80%
- xi.
11de jaar afschrijving 10% totale afschrijving 90%
- xii.
12de jaar afschrijving 10% totale afschrijving 100%
- i.
- a.
-
2. Overdracht eigendomsrecht, garanties en onderhoud:
Na het realiseren van (onroerende) woonvoorzieningen gaat het eigendomsrecht op basis van natrekking automatisch over op de eigenaar van de woning. De garanties op en onderhoud van de woonvoorziening gaat ook over op de eigenaar van de woning.
Dit geld niet voor:
- a.
woonunit,
- b.
(trap)lift en
- c.
scootmobiel-safe.
- a.
Hoofdstuk 5: Bestrijding misbruik
Artikel 22. Bestrijding oneigenlijk gebruik, misbruik en niet-gebruik van een maatwerkvoorziening
-
1. Het college informeert cliënten of hun vertegenwoordiger over de rechten en plichten die aan het ontvangen van een maatwerkvoorziening of pgb zijn verbonden en over de mogelijke gevolgen van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet.
-
2. Onverminderd artikel 2.3.8 van de wet doet een cliënt aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6 van de wet.
-
3. Onverminderd artikel 2.3.10 van de wet kan het college een beslissing als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6 van de wet herzien dan wel intrekken en de voorziening beëindigen als het college vaststelt dat:
- a.
de cliënt onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;
- b.
de cliënt niet langer op de maatwerkvoorziening of het pgb is aangewezen;
- c.
de maatwerkvoorziening of het pgb niet meer toereikend is te achten;
- d.
de cliënt niet voldoet aan de aan de maatwerkvoorziening of het pgb verbonden voorwaarden;
- e.
de cliënt de maatwerkvoorziening of het pgb niet of voor een ander doel gebruikt;
- f.
de cliënt niet verantwoord gebruik maakt van de maatwerkvoorziening.
- a.
-
4. Een beslissing tot verlening van een pgb kan worden ingetrokken als blijkt dat het pgb binnen 3 maanden na uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van de maatwerkvoorziening waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.
-
5. Als het college een beslissing op grond van het derde lid, onder a, heeft ingetrokken en de verstrekking van de onjuiste of onvolledige gegevens door de cliënt opzettelijk heeft plaatsgevonden, kan het college van de cliënt en degene die daaraan opzettelijk zijn medewerking heeft verleend, geheel of gedeeltelijk de geldswaarde vorderen van de ten onrechte genoten maatwerkvoorziening of het ten onrechte genoten pgb.
-
6. Ingeval het recht op een in eigendom verstrekte voorziening is ingetrokken, kan deze voorziening worden teruggevorderd.
-
7. Ingeval het recht op een in bruikleen verstrekte voorziening is ingetrokken, kan deze voorziening worden teruggevorderd.
-
8. Het college onderzoekt periodiek, al dan niet steekproefsgewijs, of:
- a.
de cliënt nog op de maatwerkvoorziening is aangewezen;
- b.
de maatwerkvoorziening of het daarmee samenhangende pgb nog toereikend is;
- c.
de cliënt nog voldoet aan de voorwaarden van de maatwerkvoorziening of het pgb;
- d.
de verstrekte voorzieningen worden gebruikt dan wel besteed ten behoeve van het doel waarvoor ze verstrekt zijn.
- a.
-
9. Het college kan een terug te vorderen bedrag verrekenen met betalingen op grond van de wet, die nog uitgekeerd moeten worden.
Artikel 23 Opschorting betaling uit het pgb
-
1. Het college kan de Sociale verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken te beslissen tot een gehele of gedeeltelijke opschorting van betalingen uit het pgb voor ten hoogste dertien weken als er ten aanzien van een cliënt een ernstig vermoeden is gerezen dat er sprake is van een omstandigheid als bedoeld in artikel 2.3.10, eerste lid, onder a, d of e, van de wet. Het college stelt de pgb-houder hiervan schriftelijk op de hoogte.
-
2. Het college kan de Sociale Verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken te beslissen tot een gehele of gedeeltelijke opschorting van betalingen uit het pgb voor de duur van de opname als de cliënt langer dan 4 weken verblijft in een instelling als bedoeld in de Wet langdurige zorg of de Zorgverzekeringswet. Het college stelt de pgb-houder hiervan schriftelijk op de hoogte.
-
3. Het college stelt de persoon aan wie het pgb is verstrekt schriftelijk op de hoogte van een verzoek als bedoeld in het eerste of tweede lid.
Artikel 24 Terugvordering pgb bij de pgb-aanbieder (derdenbeding in overeenkomst met cliënt)
-
1. Het college kan tot terugvordering van het pgb bij de pgb-aanbieder overgaan indien:
- a.
de pgb-aanbieder geld heeft ontvangen voor ondersteuning die (gedeeltelijk) niet is verleend of niet (geheel) conform de gestelde voorwaarden is verleend en hij niet binnen 72 uur melding heeft gedaan bij de pgb-beheerder om dit te crediteren;
- b.
een maatwerkvoorziening voor een ander doel is ingezet, dan waarvoor het is toegekend;
- c.
een maatwerkvoorziening zonder toestemming van het college in het buitenland is ingezet.
- a.
-
2. In geval van terugvordering stuurt het college een factuur naar de pgb- aanbieder, die binnen 4 weken moet worden voldaan.
-
3. Het college kan het terug te vorderen bedrag bij dwangbevel invorderen.
-
4. De hoogte van de terugvordering is de gehele of de gedeeltelijke geldwaarde van het (ten onrechte) bestede pgb.
Artikel 25. Verrekening
Het college kan een terug te vorderen bedrag verrekenen met betalingen op grond van de wet die nog uitgekeerd moeten worden.
Hoofdstuk 6: Kwaliteit en veiligheid
Artikel 26. Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning
-
1. Aanbieders zorgen voor een goede kwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen, door:
- a.
voorzieningen af te stemmen op de persoonlijke situatie van de cliënt;
- b.
voorzieningen af te stemmen op andere vormen van ondersteuning;
- c.
inzet van de juiste deskundigheid;
- d.
ervoor te zorgen dat de kwaliteit van de maatwerkvoorzieningen en de deskundigheid van beroepskrachten voldoen aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor de van toepassing zijnde erkende keurmerken voor de betreffende sector;
- e.
bij het leveren van maatwerkvoorzieningen erop toe te zien dat beroepskrachten handelen in overeenstemming met de professionele standaard.
- a.
-
2. Het college stelt nadere regels over verdere eisen aan de kwaliteit van maatwerkvoorzieningen.
-
3. Het college onderzoekt periodiek en steekproefsgewijs de kwaliteit van de door de aanbieder geboden ondersteuning.
-
4. Het college ziet toe op naleving van deze eisen door onder andere periodieke overleggen met de aanbieders, een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek en het zo nodig in overleg met de cliënt ter plaatse controleren van de geleverde maatwerkvoorzieningen.
Artikel 27. Verhouding prijs en kwaliteit levering voorziening door derden
-
1. Ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een dienst door een derde, als bedoeld in artikel 2.6.4 van de wet, en de eisen die gesteld worden aan de kwaliteit van de dienst stelt het college vast:
- a.
een vaste prijs, die geldt voor een inschrijving als bedoeld in de Aanbestedingswet 2012 en het aangaan overeenkomst met derde; of
- b.
een reële prijs die geldt als ondergrens voor:
- i.
een inschrijving en het aangaan overeenkomst met de derde, en
- ii.
de vaste prijs, bedoeld in onderdeel a.
- i.
- a.
-
2. Het college stelt de prijzen, bedoeld in het eerste lid, vast:
- a.
conform de eisen aan de kwaliteit van die dienst, waaronder de eisen aan de deskundigheid van de beroepskracht, bedoeld in artikel 2.1.3 lid 2 onderdeel c van de wet, en
- b.
rekening houdend met de continuïteit in de ondersteuning, bedoeld in artikel 2.6.5 lid 2 van de wet, tussen degenen aan wie de dienst wordt verstrekt en de betrokken hulpverleners.
- a.
-
3. Het college houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren diensten, in ieder geval rekening met:
- a.
kosten van de beroepskracht;
- b.
redelijke overheadkosten;
- c.
kosten voor niet-productieve uren van de beroepskrachten als gevolg van verlof, ziekte, scholing en werkoverleg;
- d.
reis- en opleidingskosten;
- e.
indexatie van loon binnen een overeenkomst;
- f.
overige kosten als gevolg van gemeentelijke eisen, zoals rapportageverplichtingen en administratieve verplichtingen.
- a.
-
4. Het college houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren overige maatwerkvoorzieningen, in ieder geval rekening met:
- a.
de marktprijs van de maatwerkvoorziening, en
- b.
de eventuele extra taken die in verband met de voorziening van de leverancier worden gevraagd, zoals:
- i.
aanmeten, leveren en plaatsen van de maatwerkvoorziening;
- ii.
instructie over het gebruik van de maatwerkvoorziening;
- iii.
onderhoud van de maatwerkvoorziening;
- iv.
verplichte deelname in bepaalde samenwerkingsverbanden.
- i.
- a.
Artikel 28. Meldingsregeling calamiteiten en geweld
-
1. Het college treft een regeling voor het melden van calamiteiten en geweldsincidenten bij de levering van een maatwerkvoorziening door een aanbieder en wijst een toezichthoudend ambtenaar aan.
-
2. Aanbieders melden iedere calamiteit en ieder geweldsincident dat zich heeft voorgedaan bij de verstrekking van een voorziening onmiddellijk aan de toezichthoudend ambtenaar.
-
3. De toezichthoudend ambtenaar, bedoeld in artikel 6.1, van de wet, doet onderzoek naar de calamiteiten en geweldsincidenten en adviseert het college over het voorkomen van verdere calamiteiten en het bestrijden van geweld.
-
4. Aanbieders dienen zich te houden aan de geldende wetgeving.
-
5. Aanbieders dienen cliënten te informeren over de wijze waarop zij calamiteiten en geweldincidenten kunnen melden en hoe de procedure van het verwerken van meldingen van calamiteiten en geweldincidenten eruitziet in overeenstemming met de Wet klachtrecht cliënten zorgsector (Wkcz).
-
6. Het college kan bij nadere regeling bepalen welke verdere eisen gelden voor het melden van calamiteiten en geweld bij de verstrekking van een maatwerkvoorziening.
Hoofdstuk 7: Klachten en medezeggenschap
Artikel 29. Klachtregeling
-
1. Gecontracteerde partijen zijn verplicht te beschikken over een regeling voor de afhandeling van klachten van cliënten ten aanzien van alle maatwerkvoorzieningen.
-
2. Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van deze eisen door onder andere periodieke overleggen met de gecontracteerde partijen en een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek.
-
3. De zorgvrager stelt onverwijld het college in kennis van het indienen van een klacht en over de afwikkeling ervan.
Artikel 30. Medezeggenschap bij aanbieders
-
1. Aanbieders zijn verplicht te beschikken over een regeling voor de medezeggenschap van cliënten over voorgenomen besluiten van de aanbieder die voor de gebruikers van belang zijn voor alle diensten.
-
2. Het college ziet toe op de naleving van deze eisen door onder andere periodieke overleggen met de aanbieders en een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek.
Artikel 31. Betrekken van ingezetenen bij het beleid
-
1. Het college stelt ingezetenen, waaronder in ieder geval cliënten of hun vertegenwoordigers, vroegtijdig in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning te doen, advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende maatschappelijke ondersteuning, en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.
-
2. Het college zorgt ervoor dat ingezetenen kunnen deelnemen aan periodiek overleg, waarbij zij onderwerpen voor de agenda kunnen aanmelden, en dat zij worden voorzien van de voor een adequate deelname aan het overleg benodigde informatie en ondersteuning.
-
3. Het college kan nadere regels vaststellen ter uitvoering van het eerste en tweede lid.
Hoofdstuk 8: Waardering mantelzorgers
Artikel 32. Jaarlijkse waardering mantelzorgers
-
1. De mantelzorgers van cliënten in de gemeente krijgen jaarlijks een waardering.
-
2. Een mantelzorger komt in aanmerking voor de jaarlijkse waardering indien hij als mantelzorger staat geregistreerd bij het Steunpunt Mantelzorg Westelijke Mijnstreek.
-
3. Het college kan nadere regels vaststellen over de verdere invulling van de jaarlijkse blijk van waardering.
Hoofdstuk 9: Overgangsrecht en slotbepalingen
Artikel 33. Geen bepalingen
In gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffend, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.
Artikel 34. Hardheidsclausule
Het college kan in bijzondere gevallen in het voordeel van de cliënt afwijken van de bepalingen in deze verordening als door toepassing ervan de cliënt duidelijk onrecht wordt aangedaan.
Artikel 35. Intrekking oude verordening en overgangsrecht
-
1. De Verordening Wmo gemeente Sittard-Geleen 2022-1 wordt ingetrokken per 1 januari 2025.
-
2. Een cliënt houdt recht op een lopende voorziening verstrekt op grond van de Verordening Wmo gemeente Sittard-Geleen 2022-1, totdat het college een nieuw besluit heeft genomen.
-
3. Aanvragen die zijn ingediend onder de Verordening Wmo gemeente Sittard-Geleen 2022-1 en waarop nog niet is beslist bij het in werking treden van deze verordening, worden afgehandeld conform de Verordening Wmo gemeente Sittard-Geleen 2022-1.
-
4. Artikel 15 lid 1 onder c t/m g van de Verordening Wmo gemeente Sittard-Geleen 2022-1 blijft van toepassing op toegekende pgb's tot het moment van vaststelling van de Verordening Wmo gemeente Sittard-Geleen 2025. Voor deze cliënten geldt een overgangsrecht van drie maanden om te kunnen anticiperen op het nieuwe bedrag van het pgb.
-
5. Het beslissen op bezwaarschriften tegen besluiten op grond van de Verordening Wmo gemeente Sittard-Geleen 2022-1 gebeurt op grond van de Verordening Wmo gemeente Sittard-Geleen 2022-1 die daarvoor zijn geldigheid behoudt.
Artikel 36. Inwerkingtreding en citeertitel
-
1. Deze verordening treedt met terugwerkende kracht in werking op 1 januari 2025.
-
2. Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening Wmo gemeente Sittard-Geleen 2025.
Ondertekening
Aldus besloten door de raad der gemeente Sittard-Geleen in zijn vergadering van 06-02-2025.
De Griffier
Mw. N.A.P.G. (Nicolle) Bisschoff
De Voorzitter
mr. J.Th.C.M. Verheijen
TOELICHTING OP DE VERORDENING
Algemeen
Opdracht aan de gemeente
Deze verordening geeft uitvoering aan de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (hierna: Wmo 2015). De Wmo 2015 geeft de gemeente de opdracht om zorg te dragen voor de maatschappelijke ondersteuning en voor de kwaliteit en continuïteit van de voorzieningen. Het begrip maatschappelijke ondersteuning is uiteengezet in 3 hoofdelementen waarop van de gemeente inzet wordt verwacht:
- A.
het bevorderen van de sociale samenhang, de mantelzorg en het vrijwilligerswerk, de toegankelijkheid van voorzieningen, diensten en ruimten voor mensen met een beperking, de veiligheid en leefbaarheid in de gemeente, alsmede het voorkomen en bestrijden van huiselijk geweld;
- B.
het ondersteunen van de zelfredzaamheid en de participatie van personen met een beperking of met chronische psychische of psychosociale problemen, zoveel mogelijk in de eigen leefomgeving;
- C.
het bieden van beschermd wonen en opvang.
De gemeenteraad stelt periodiek een beleidsplan vast met betrekking tot het door het gemeentebestuur te voeren beleid met betrekking tot maatschappelijke ondersteuning. Het plan is erop gericht dat:
- a.
cliënten zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kunnen blijven;
- b.
cliënten die beschermd wonen of opvang ontvangen, een veilige woonomgeving hebben en, indien mogelijk, weer in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving.
De Wmo 2015 schrijft voor dat de gemeente per verordening de regels moet vaststellen die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van het beleidsplan (artikel 2.1.3 lid 1 Wmo 2015).
Inhoud verordening In de verordening moet in elk geval bepaald worden (artikel 2.1.3 lid 2 tot en met lid 4, artikel 2.1.4b lid 2 en artikel 2.1.6 van de wet):
Ook moet de gemeente per verordening regels stellen (artikel 2.1.3 lid 3 en 2.6.6 lid 1 van de wet):
Daarnaast kan de gemeente in de verordening (artikel 2.1.4 lid 1, lid 2, lid 3, lid 4 en lid 6, artikel 2.1.4a lid 1, lid 2, lid 3, lid 5 en lid 6 artikel 2.1.5 lid 1, artikel 2.1.7 en artikel 2.3.6 lid 4 van de wet):
|
Belang zorgvuldige procedure
Het college van de gemeente Sittard-Geleen zal telkens een zorgvuldige toegangsprocedure doorlopen om:
- •
de hulpvraag van de cliënt, zijn behoeften, situatie en de gewenste resultaten helder te krijgen;
- •
de beperkingen in de zelfredzaamheid en participatie van de cliënt te inventariseren;
- •
te achterhalen welk oplossingen de cliënt zelf kan inzetten om zijn zelfredzaamheid en participatie te verbeteren, zoals eigen kracht, gebruikelijke hulp, mantelzorg, hulp van het sociaal netwerk, het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten, een beroep op andere wetten en algemeen gebruikelijke voorzieningen.
- •
te bepalen of zo nodig met gebruikmaking van een algemene voorziening kan worden volstaan of dat een maatwerkvoorziening nodig is en welke voorziening dan (goedkoopst) compenserend is voor de beperkingen van de cliënt.
De Wmo 2015 en deze verordening leggen deze toegangsprocedure daarom in hoofdlijnen vast. Als de procedure goed wordt uitgevoerd, moet deze steeds tot een juiste beslissing leiden: ondersteuning waar ondersteuning nodig is.
Als de cliënt van mening is dat het college hem ten onrechte geen maatwerkvoorziening verstrekt of dat de maatwerkvoorziening onvoldoende bijdraagt aan de zelfredzaamheid of participatie, kan betrokkene daartegen vanzelfsprekend bezwaar maken en daarna eventueel in beroep gaan. De rechter zal toetsen of de gemeente zich heeft gehouden aan de voorgeschreven procedures, het onderzoek naar de omstandigheden van betrokkene op zorgvuldige wijze heeft verricht en of de ondersteuning een passende bijdrage levert aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven.
Mandaat college
De Wmo 2015 en deze verordening bepalen dat veel zaken door het college gedaan worden. In de praktijk worden deze zaken niet door het college zelf gedaan, maar (in mandaat) door deskundige ambtenaren of bijvoorbeeld aanbieders. Zij doen dit namens het college. Het college kan taken die in de wet en verordening aan haar worden opgedragen, mandateren aan ondergeschikten of niet-ondergeschikten op grond van de regels van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Op grond van artikel 2.6.3 van de wet kan het college de vaststelling van rechten en plichten van de cliënt (ten aanzien van een voorziening) mandateren aan een aanbieder. Het college kan de vaststelling van rechten en plichten ook aan ondergeschikten mandateren.
Artikelsgewijs
Hoofdstuk 1: Begrippen
In hoofdstuk 1 wordt uitgelegd wat er verstaan wordt onder de begrippen die gebruikt worden in deze verordening. In deze toelichting worden een aantal begrippen nader uitgelegd.
Artikel 1. Begripsbepalingen
Lid 1 onder c. algemeen gebruikelijke voorziening:
Bij de beoordeling of sprake is van een algemeen gebruikelijke voorziening voor de cliënt, draait het om het beantwoorden van de vraag of de cliënt ook over de voorziening kon beschikken als hij geen beperkingen zou hebben gehad. De in deze bepaling opgenomen criteria volgen uit jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB). Het is de vraag wat precies verstaan moet worden onder een 'inkomen op minimumniveau'. Zolang hier niet meer jurisprudentie over is verschenen, gaan we er vanuit dat het gaat om een inkomen op bijstandsniveau heeft. Het is hierbij niet van belang of de betreffende cliënt een inkomen op minimumniveau heeft. Het draait om de vraag of de voorziening in algemene zin financieel gedragen kan worden met een inkomen op minimumniveau.
Lid 1 onder e. andere voorziening:
Een andere voorziening is een voorziening die de cliënt kan ontvangen op grond van een andere wet dan de Wmo 2015, bijvoorbeeld de Zorgverzekeringswet of de Wet langdurige zorg.
Lid 1 onder j. beschermd wonen
de maatwerkvoorziening beschermd wonen is een samenstelling van de producten intramuraal wonen, beschikbaarheid en bereikbaarheid en begeleiding.
Lid 1 onder p eigen kracht
In de Wmo 2015 wordt uitgegaan van het versterken van de eigen kracht van inwoner. De eigen verantwoordelijkheid van de inwoner is een belangrijke pijler van de Wmo 2015. De Wmo 2015 is uitsluitend bedoeld om mogelijkheden te bieden door middel van voorzieningen als het niet in iemands eigen vermogen ligt het probleem zelf, of met hulp van mantelzorgers, huisgenoten en personen uit het sociale netwerk op te lossen. De inwoner wordt gestimuleerd zelf de regie te voeren en eigen mogelijkheden te benutten. Hierbij behoort ook dat hij een beroep doet op familie en vrienden – zijn eigen sociale netwerk – alvorens voordat hij bij de gemeente komt voor hulp.
Lid 1 onder q. gebruikelijke hulp
Is de normale, dagelijkse zorg die partners of ouders en inwonende kinderen geacht worden elkaar onderling te bieden omdat ze als leefeenheid een gezamenlijk huishouden voeren en op die grond een gezamenlijke verantwoordelijkheid hebben voor het functioneren van dat huishouden. Dit noemt men zorgplicht.
Lid 1 onder r. gesprek:
Het gesprek, ook wel keukentafelgesprek genoemd, is het mondeling contact na een melding waarin het college met degene die maatschappelijke ondersteuning vraagt zijn gehele situatie inventariseert ten aanzien van zijn mogelijkheden om op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociaal netwerk dan wel met gebruikmaking van algemeen gebruikelijke voorzieningen, algemene voorzieningen of maatwerkvoorzieningen zijn zelfredzaamheid of participatie te verbeteren of te voorkomen dat hij gebruik moet maken van beschermd wonen of opvang.
Lid 1 onder s. hoofdverblijf:
Omdat er bij het begrip ingezetene wordt gesproken over hoofdverblijf, is hier verduidelijkt wat hier onder wordt verstaan.
Lid 1 onder u. hulpvraag:
De hulpvraag is de behoefte aan maatschappelijke ondersteuning als bedoeld in artikel 2.3.2 lid 1 van de wet. Als iemand met behoefte aan maatschappelijke ondersteuning zich tot het college wendt, is het van belang dat het college allereerst onderzoekt wat de hulpvraag van betrokkene is. Wanneer de betrokkene zich voor het eerst meldt, is in veel gevallen niet op voorhand duidelijk of en in welke vorm het college in actie moet komen. Een zorgvuldig onderzoek als bedoeld in artikel 2.3.2 lid 4 van de wet is noodzakelijk.
Lid 1 onder v. ingezetene:
Een ingezetene van Nederland kan in aanmerking komen voor een maatwerkvoorziening (artikel 1.2.1 van de wet) en het college beslist op een aanvraag van een ingezetene van de gemeente om een maatwerkvoorziening (artikel 2.3.5 van de wet). Uit de Memorie van Toelichting volgt dat een ingezetene zich voor een maatwerkvoorziening moet wenden tot het college van de gemeente waar hij woont. De term 'wonen' is niet verder uitgelegd. Uit de jurisprudentie bij de Wmo 2007 (CRvB 22-09-2010, nr. 09/1743 WMO ) volgt dat het gaat om de feitelijke verblijfplaats. De inschrijving in de Basisregistratie Personen vormt daarbij een belangrijke aanwijzing, maar is niet doorslaggevend.
Lid 1 onder aa . melding:
Eenieder kan zich melden bij zijn gemeente met een hulpvraag. Door het melden maakt de cliënt de hulpvraag aan het college kenbaar. In vervolg op deze melding doet het college in samenspraak met de cliënt zo spoedig mogelijk onderzoek. Als een ingezetene alleen informeert naar bijvoorbeeld de beschikbaarheid van een algemene voorziening of kenbaar maakt gebruik te willen maken van een algemene voorziening, is er geen aanleiding om een onderzoek in te stellen.
Lid onder cc. persoonlijk plan:
In het plan kan de cliënt – al dan niet samen met zijn persoonlijke netwerk – de hulpvraag nader beschrijven en ook aangeven welke mogelijkheden of oplossingen hij zelf voor ogen heeft. Die informatie kan het college meenemen bij zijn onderzoek. Het opstellen van een persoonlijk plan kan de eigen regie en de betrokkenheid van het sociale netwerk van cliënten versterken.
Lid 2
Het aantal definities van artikel 1 is beperkt omdat de wet (in artikel 1.1.1) al een flink aantal definities kent die ook bindend zijn voor deze verordening.
Hoofdstuk 2: Melding en onderzoek
Dit hoofdstuk bevat de regels voor de procedure die voorafgaat aan de eventuele aanvraag voor een maatwerkvoorziening. Deze procedure start op het moment dat de cliënt de gemeente om hulp vraagt. Dit is de melding en de aanleiding voor de gemeente om onderzoek te doen. Het onderzoek vormt de kern van de procedure in de Wmo 2015. De uitkomst van het onderzoek kan zijn dat er oplossingen zijn voor de hulpvraag waar de cliënt geen maatwerkvoorziening van de gemeente voor nodig heeft. Als de cliënt zich daarin kan vinden, stopt op dat moment de procedure. Het is echter ook mogelijk dat de cliënt na het onderzoek een aanvraag voor een maatwerkvoorziening doet. De regels die van belang zijn voor de melding- en aanvraagfase zijn opgenomen in het volgende hoofdstuk.
Artikel 2. Melding
Deze bepaling is opgenomen om een zorgvuldige procedure te waarborgen en kan worden gezien als een uitwerking van de verplichte delegatiebepaling van artikel 2.1.3,tweede lid, onder a, van de wet.
Het eerste lid bevat regels voor de verplichte meldingsprocedure. De cliënt doet een melding van een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning, de hulpvraag. De melding is niet gebonden aan een vorm of locatie. De melding kan schriftelijk, elektronisch, mondeling of telefonisch worden gedaan en zowel op het gemeentehuis als bijvoorbeeld op locatie bij het Wmo Adviescentrum. De melding kan door of namens de cliënt worden gedaan, wat betekent dat ook iemand uit de omgeving van de cliënt als vertegenwoordiger kan optreden.
In lid 2 is voor de volledigheid nog vermeld dat het college de ontvangst bevestigt, al blijkt dit ook uit artikel 2.3.2 lid 1 van de wet. Uit de Memorie van Toelichting blijkt bovendien dat het college het tijdstip van de melding moet registreren. Uit wet noch toelichting blijkt dat de bevestiging van de ontvangst van de melding schriftelijk moet. Vanwege de registratie en zorgvuldigheid kiest de gemeente hier wel voor.
In het derde lid is overeenkomstig artikel 2.3.2, tweede lid, van de wet de verplichting voor het college opgenomen om informatie te verschaffen over de mogelijkheid voor de cliënt om een persoonlijk plan op te stellen en deze aan het college te overhandigen. Zie ook artikel 4.
In het vijfde lid is overeenkomstig artikel 2.3.3 van de wet een uitzondering vervat voor spoedeisende gevallen. Het college is op grond van de wet verplicht in dergelijke gevallen een passende tijdelijke maatwerkvoorziening te verstrekken in afwachting van de uitkomsten van het onderzoek dat volgt na de melding.
Artikel 3. Cliëntondersteuning
Het eerste lid is een uitwerking van de wettelijke verplichting van het college in artikel 2.2.4, eerste lid, onder a, en tweede lid, van de wet. Hierin is benadrukt dat de cliëntondersteuning op grond van de wet voor de cliënt kosteloos is. De gemeenten heeft de opdracht om een algemene voorziening voor cliëntondersteuning te realiseren, waar burgers informatie en advies over vraagstukken van maatschappelijke ondersteuning en hulp bij het verkrijgen daarvan kunnen krijgen. Ook uitgebreide vraagverheldering alsmede kortdurende en kort cyclische ondersteuning bij het maken van keuzes op diverse levensterreinen maken daarvan deel uit.
In het tweede lid is overeenkomstig artikel 2.3.2, derde lid, van de wet bepaald dat het college de betrokkene na de melding van de hulpvraag inlicht over de mogelijkheid van kosteloze cliëntondersteuning.
Artikel 4. Persoonlijk plan
Deze bepaling spreekt voor zich. De inwoner heeft zeven dagen de tijd om een persoonlijk plan in te dienen nadat de melding is gemaakt.
Artikel 5. Informatie en identificatie
De gemeente moet bij een melding de identiteit van de cliënt vaststellen. De identificatieplicht staat in artikel 2.3.4 lid 1 Wmo 2015. Bij de aanvraag kan de gemeente nog een keer vragen om een geldig identiteitsbewijs. De cliënt is verplicht hier aan mee te werken. Zie artikel 2.3.4 lid 2 Wmo 2015.
De verplichting tot het overleggen van stukken, zoals vermeld in het tweede lid, is opgenomen overeenkomstig artikel 2.3.2, zevende lid, van de wet. In het kader van de rechtmatigheid is het op grond van artikel 2.3.4 van de wet in ieder geval verplicht om de identiteit van de cliënt vast te stellen aan de hand van een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht en is de cliënt die een aanvraag doet voor een maatwerkvoorziening ook verplicht dat document ter inzage te geven. Bij de gegevensverzameling op grond van dit artikel zullen de grenzen van de Wet bescherming persoonsgegevens in acht genomen moeten worden.
Geldig identiteitsbewijs
Een geldig identiteitsbewijs is een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht. Deze documenten zijn:
- -
een nationaal paspoort
- -
een diplomatiek paspoort
- -
een dienstpaspoort
- -
een reisdocument voor vluchtelingen
- -
een reisdocument voor vreemdelingen
- -
nooddocument: laissez-passer of noodpaspoort
- -
een Nederlandse identiteitskaart
- -
een geldig rijbewijs
Daarnaast kunnen bij of krachtens algemene maatregel van rijksbestuur nog andere reisdocumenten aangewezen worden als geldig identiteitsbewijs.
Vreemdelingen of daklozen
Een vreemdeling kan zich legitimeren met een document op grond van de Vreemdelingenwet 2000. Dit is een document waarin zijn identiteit, nationaliteit en verblijfsrechtelijke positie staat.
Als een inwoner zoals een dakloze of een vluchteling geen identificatie heeft dan wordt wel onderzocht of de inwoner kan aantonen dat hij verblijft in de gemeente Sittard-Geleen.
Overige identiteitsbewijzen
De cliënt kan ook gebruik maken van een geldig nationaal, dienst- of diplomatiek paspoort dat is afgegeven in een van deze landen en voor zover de houder de nationaliteit van die andere lidstaat bezit:
- -
lidstaten van de Europese Unie
- -
IJsland
- -
Liechtenstein
- -
Noorwegen
- -
Zwitserland
Artikel 6. Onderzoek
Het onderzoek vormt de kern van de procedure. De wet beschrijft in artikel 2.3.2 lid 4 wat er tijdens het onderzoek aan bod moeten komen. Het gesprek wordt in de wet niet expliciet genoemd, maar impliciet wordt er vanuit gegaan dat persoonlijk contact tussen gemeente en cliënt plaatsvindt. Bij het onderzoek zal in samenspraak met de cliënt en waar mogelijk met de mantelzorger of mantelzorgers dan wel diens vertegenwoordiger in de eerste plaats gekeken worden naar de behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren van de cliënt en kan bijvoorbeeld alsnog worden verwezen naar een algemene voorziening in plaats van, of naast, mogelijke toekenning van een maatwerkvoorziening.
In artikel 6 wordt benadrukt dat een gesprek deel uitmaakt van het onderzoek en dat de omgeving van de cliënt daar zoveel mogelijk bij betrokken wordt. Op basis van dit artikel wordt met de cliënt en diens vertegenwoordiger op een zo begrijpelijk mogelijke manier gesproken. Schriftelijke informatie wordt op B1-niveau aangereikt. Om het onderzoek goed uit te voeren heeft het college de nodige deskundigheid in huis.
Soms kan het echter ook nodig zijn om een extern advies op te vragen. Afdeling 3:3 van de Algemene wet bestuursrecht geeft regels over (externe) advisering. In lid 8 is concreet aangegeven dat het mogelijk is om extern advies in te winnen als dit nodig is voor het onderzoek. Afhankelijk van de situatie en welke deskundigheid vereist is, beslist het college welke adviesinstantie eventueel ingeschakeld wordt.
In lid 10 is bepaald dat de weergave van het onderzoek ook een verslag van het gesprek bevat. Dit kan een beknopte weergave zijn van wat er besproken is. In de wet is bepaald dat het college de cliënt de uitkomsten van het onderzoek schriftelijk moet verstrekken.
Een zorgvuldig onderzoek vereist het op enigerlei doorlopen van de volgende stappen1.
Het college:
Stap 1 - inventariseer de hulpvraag
Uit artikel 3:2 van de Awb in samenhang met de artikelen 2.3.2 en 2.3.5 van de wet vloeit voort dat het college voldoende kennis dient te vergaren over de voor het nemen van een besluit over maatschappelijke ondersteuning van belang zijnde feiten en omstandigheden en af te wegen belangen. Dit brengt met zich dat wanneer bij het college melding wordt gedaan van een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning het college allereerst moet vaststellen wat de hulpvraag is.
Stap 2 - breng de onderliggende problematiek minutieus en onderbouwd in kaart
Vervolgens zal het college moeten vaststellen welke problemen worden ondervonden bij de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie, dan wel het zich kunnen handhaven in de samenleving.
Stap 3 - stel de aard en de omvang van de noodzakelijke hulp vast
Als de problemen voldoende concreet in kaart zijn gebracht, kan worden bepaald welke ondersteuning naar aard en omvang nodig is om een passende bijdrage te leveren aan de zelfredzaamheid of participatie van de ondersteuningsvrager, onderscheidenlijk het zich kunnen handhaven in de samenleving.
Stap 4 - kijk wat de discrepantie tussen noodzaak en de eigen mogelijkheden zijn
Uit artikel 2.3.2, vierde lid, aanhef en onder b, c en f, van de wet in samenhang met het derde en vierde lid van artikel 2.3.5 van de wet vloeit voort dat het onderzoek er vervolgens op gericht moet zijn of en in hoeverre de eigen mogelijkheden, gebruikelijke hulp, mantelzorg, ondersteuning door andere personen uit het sociale netwerk en voorliggende (algemene) voorzieningen de nodige hulp en ondersteuning kunnen bieden.
Stap 5 - stel vast welke voorziening de geconstateerde discrepantie adequaat compenserend oplost
Slechts voor zover die eigen mogelijkheden ontoereikend zijn dient het college een maatwerkvoorziening te verlenen.
Hoofdstuk 3: Aanvraag maatwerkvoorziening
Dit hoofdstuk bevat de regels op basis waarvan het college beslist op de aanvraag voor een maatwerkvoorziening. Een cliënt kan de maatwerkvoorziening in natura ontvangen, maar ook in de vorm van een pgb als hij dat wenst. Daarmee kan hij zelf bepalen bij wie hij de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren wil inkopen. In dit hoofdstuk is ook opgenomen welke regels er zijn voor een pgb en hoe de hoogte van het pgb wordt bepaald.
Artikel 7. Aanvraag
In artikel 2.3.2, negende lid, van de wet is bepaald dat een aanvraag niet kan worden gedaan dan nadat (naar aanleiding van de melding) onderzoek is uitgevoerd, tenzij het onderzoek niet is uitgevoerd binnen de termijn van zes weken. De wet bepaalt verder dat het college binnen twee weken na de ontvangst van de aanvraag de beschikking moet geven (artikel 2.3.5, tweede lid, van de wet).
In het eerste lid is aangegeven dat naast de cliënt alleen een vertegenwoordiger een aanvraag kan indienen. Dit is minder ruim dan de kring van personen rond de cliënt die een melding kan doen. Zie hiervoor artikel 2 Melding en de toelichting daarbij. Aangezien het hier gaat om de formele aanvraag om een beschikking in de zin van de Awb, is hier de formele eis van vertegenwoordiging gesteld.
Een aanvraag die niet is ingediend met gebruikmaking van een aanvraagformulier oftewel het reactieformulier van gemeente Sittard-Geleen, of in de vorm van een door de cliënt ondertekend verslag hoeft niet in behandeling genomen te worden.
Artikel 8. Algemene criteria
In dit artikel zijn de algemene criteria beschreven die gelden om een maatwerkvoorziening te kunnen krijgen. In artikel 2.1.3, tweede lid, onder a, van de wet is bepaald dat de raad bij verordening moet aangeven op basis van welke criteria het college kan vaststellen of een cliënt voor een maatwerkvoorziening voor zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen of opvang in aanmerking komt. Allereerst moet duidelijk zijn dat sprake is van beperkingen in de zelfredzaamheid en/of participatie of, bij een cliënt die de thuissituatie heeft verlaten, van problemen bij het zich handhaven in de samenleving.
In de memorie van toelichting op deze bepaling (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 3, blz. 134) wordt aangegeven dat het bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening op maatwerk aankomt. In dit artikel wordt de bepaling van de wet verder uitgewerkt.
Lid 1a en 2a
Het moet duidelijk zijn dat oplossingen die de cliënt zelf kan inzetten om zijn zelfredzaamheid en participatie te verbeteren, zoals eigen kracht, gebruikelijke hulp en algemeen gebruikelijke voorzieningen, niet toereikend zijn om de beperkingen te compenseren.
Naar aanleiding van rechtspraak (CRvB 29-5-2024, ECLI:NL:CRVB:2024:1095) beoordeelt het college de eigen kracht aan de hand van de volgende elementen:
- -
Het hebben van huisgenoten;
- -
In hoeverre mantelzorg de nodige hulp en ondersteuning kan bieden;
- -
Het hebben van een sociaal netwerk en de bereidheid van dit netwerk om te helpen
- -
Of sprake is van (boven)gebruikelijke hulp en hoe dit wordt vastgesteld;
- -
Vaardigheden en mogelijkheden om de hulp te bieden;
- -
Beschikbaarheid om de hulp te bieden;
- -
Mate van planbaarheid van de benodigde zorg;
- -
Het ontstaan van overbelasting;
- -
Het relevante normenkader;
- -
Overige individuele omstandigheden die worden ingebracht.
Lid 3
Op basis van lid 3 kan het college nadere regels stellen. Het college kan bijvoorbeeld uitwerken welke regels gelden voor de beoordeling van de vraag of sprake is van eigen kracht of gebruikelijke hulp.
Artikel 9. Voorwaarden en weigeringsgronden
De voorwaarden voor het verstrekken van voorzieningen en weigeringsgronden moeten in de verordening worden opgenomen. Het is niet voldoende om deze op te nemen in het gemeentelijke besluit of de beleidsregels. Dit zijn namelijk criteria voor het verstrekken van een maatwerkvoorziening, en volgens artikel 2.1.3 lid 2 onderdeel a Wmo 2015 dient er in de verordening bepaald te worden op welke wijze en op basis van welke criteria wordt vastgesteld of een cliënt voor een maatwerkvoorziening voor zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen of opvang in aanmerking komt.
A.Voorwaarden:
Lid 1
Voorzieningen die het college op grond van deze verordening verstrekt, moeten zowel compenserend als de goedkoopste voorziening zijn. Met het begrip compenserend wordt bedoeld: volgens objectieve maatstaven nog toereikend. Eigenschappen die kostenverhogend werken zonder dat ze de voorziening meer compenserend maken, komen in principe niet voor vergoeding in aanmerking. De bruikbaarheid van een voorziening wordt niet alleen door technische en functionele aspecten bepaald, maar is ook afhankelijk van de gebruiker. Ook is het denkbaar dat een product dat duurder is dan een vergelijkbaar product, langer meegaat en dus uiteindelijk goedkoper is. Wat betreft het kwaliteitsniveau, wordt aangesloten bij een verantwoord niveau, maar ook niet meer dan dat. Als de cliënt een compenserende voorziening wenst die duurder is dan de goedkoopst compenserende voorziening kan het college daarvoor een pgb verstrekken ter hoogte van de goedkoopst compenserende voorziening. De cliënt kan er dan voor kiezen om de extra kosten van de duurdere voorziening zelf te betalen.
Lid 2
Het college verstrekt geen voorzieningen die niet veilig zijn of nadelige gevolgen kunnen hebben voor de gezondheid van de cliënt.
Lid 3 onder a en b
Dit lid is opgenomen om te bepalen dat alleen personen die ingezetene zijn van de gemeente Sittard-Geleen en daar dus hoofdverblijf hebben, in aanmerking kunnen komen voor een maatwerkvoorziening ter compensatie van beperkingen in de zelfredzaamheid en participatie.
Uit de Memorie van Toelichting blijkt dat waar het de opvang en het beschermd wonen betreft, ingezetenen van elke Nederlandse gemeente zich tot elk college kunnen wenden (TK 2013-2014, 33 841, nr. 3 p. 127). Daarmee is landelijke toegankelijkheid van de voorzieningen gewaarborgd. Zo wordt voorkomen dat de behoefte aan beschermd wonen een belemmering vormt voor mensen om zich elders te vestigen. Wel wordt in de Memorie van Toelichting ook aangegeven dat beschermd wonen bij voorkeur verstrekt wordt door het college van de gemeente waar een opvangtraject en bijbehorende ketenbenadering voor betrokkene de meeste kans van slagen heeft. De Wmo 2015 spreekt ook van een ‘passende bijdrage’ aan het voorzien in de behoefte van de cliënt aan beschermd wonen (artikel 2.3.5 lid 4 Wmo 2015). Het onderzoek dat voorafgaat aan een te verstrekken voorziening zal zich daar ook op richten. Daarbij kan bijvoorbeeld meespelen het aspect van de afwezigheid van een netwerk in de gemeente waar de cliënt zich heeft gemeld en de beschikbaarheid daarvan in een andere gemeente. Vanzelfsprekend wordt ook de wens van de cliënt in het onderzoek betrokken. Is het college van oordeel dat de opvang en het bijbehorende traject meer kans van slagen heeft in een andere gemeente, dan is de gemeente tot welke iemand zich heeft gewend, verantwoordelijk voor een ‘warme’ overdracht naar de andere gemeente.
Lid 4
De te verstrekken maatwerkvoorziening voor vervoer is voldoende passend als deze de cliënt in staat stelt tot lokale verplaatsingen (CRvB 27-6-2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1961 en CRvB 27-6-2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1972). Het college hoeft dus geen rekening te houden met een bovenregionale vervoersbehoefte (CRvB 9-5-2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1487). Onder bovenregionaal vervoer wordt verstaan reizen over een langere afstand van meer dan 5 ov-zones of 25 kilometer vanaf het woonadres. Binnen deze reikwijdte is de directe woon- en leefomgeving.
Op basis van jurisprudentie kan het college in principe volstaan met een voorziening of een combinatie van voorzieningen, waarmee een cliënt 1.500 tot 2.000 kilometer per jaar kan reizen (CRvB 29-02-2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV7463, CRvB 06-06-2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BW7705, Rechtbank Noord-Nederland 25-7-2018, ECLI:NL:RBNNE:2018:3496). Als de cliënt een hogere vervoersbehoefte heeft, dan is het aan de cliënt om dit aan de hand van concrete en verifieerbare gegevens aan te tonen.
Lid 5:
Wanneer de cliënt in een Wlz-instelling woont, kan één woning waar hij regelmatig op bezoek komt (bijvoorbeeld van ouders) gemaakt worden. Bezoekbaar houdt in dat de cliënt toegang tot de woning, één verblijfsruimte (bijvoorbeeld de woonkamer) en het toilet heeft. Er worden geen aanpassingen vergoed om logeren mogelijk te maken.
Lid 6 en 7:
Beschermd wonen kan op grond van artikel 1.1.1. Wmo 2015 verleend worden aan personen met psychische en/of psychosociale problemen. Een maatwerkvoorziening in de vorm van een bereikbaarheid en beschikbaarheidsdienst voor zelfstandig wonende cliënten heeft als doel instroom in beschermd wonen (wonen in een accommodatie van een instelling) te voorkomen en uitstroom uit beschermd wonen te bevorderen, en is daarom alleen voor de personen psychische problemen en/of psychosociale problemen toegankelijk. Met de voorziening is de ondersteuning 24-uur per dag bereikbaar en zo nodig inzetbaar in de thuissituatie. Voor cliënten beschermd wonen is de beschikbaarheid- en bereikbaarheidsdienst onderdeel van het ‘pakket beschermd wonen’ dat bestaat uit de optelsom van de maatwerkvoorzieningen Intramuraal Wonen + een Beschikbaarheid en Bereikbaarheidsdienst + Begeleiding.
Lid 8:
Cliënten met een psychische stoornis kunnen per 2021 toegang krijgen tot de Wet langdurige zorg (Wlz). Daarvoor is de grondslag psychische stoornis toegevoegd aan de toegangscriteria voor de Wlz. Wel moet er voldaan worden aan de bestaande Wlz-toegangscriteria. Dit betekent dat het gaat om cliënten bij wie sprake is van een blijvende behoefte aan permanent toezicht of 24 uur per dag zorg.
De maatwerkvoorziening beschermd wonen wordt daarom vanaf 1 januari 2022 slechts tijdelijk verstrekt. Beschermd wonen wordt niet verstrekt als de cliënt geholpen kan worden met intensieve vormen van ondersteuning in de thuissituatie (ambulante maatwerkvoorzieningen + logeren) met 24-uurs opvang.
B.Weigeringsgronden:
Lid 9 onder a
Uit de wet blijkt niet dat andere wetten voorliggend zijn of dat de aanspraak op een andere wettelijke regeling kan leiden tot een afwijzing van de aanvraag op grond van de Wmo. Wel is in de wet geregeld dat de maatwerkvoorziening, voor zover daartoe aanleiding bestaat, wordt afgestemd op andere wetten (artikel 2.3.5 lid 5 van de wet). Ook verstrekt het college alleen een maatwerkvoorziening als de cliënt niet op eigen kracht in staat is tot zelfredzaamheid en participatie of kan voorzien in de behoefte aan beschermd wonen of opvang (artikel 2.3.5. lid 3 en 4 van de wet).
Het te gelde maken van aanspraken op grond van andere wettelijke regelingen wordt bij het toepassen van deze verordening gezien als een vorm van eigen kracht. Vandaar dat in deze bepaling expliciet is geregeld dat het college geen maatwerkvoorziening toekent voor zover een andere wettelijke regeling in de ondersteuningsbehoefte kan voorzien.
De Wmo 2007 kende in tegenstelling tot de Wmo 2015 wél een bepaling waarin was vastgelegd dat geen beroep op de Wmo open stond voor zover een voorziening op grond van een andere wet mogelijk is. Uit jurisprudentie die daarover is ontstaan volgt dat het college alleen rekening kan houden met een voorziening op grond van een andere wet (een voorliggende voorziening) als de cliënt daar echt aanspraak op heeft.
Er is geen sprake van een voorliggende voorziening als de voorziening op grond van een andere wettelijke bepaling is afgewezen (CRvB 03-08-2011, nr. 11/517 WMO) of als vaststaat dat cliënt daarvoor niet in aanmerking komt (CRvB 19-04-2010, nr. 09/1082 WMO).
Lid 9 onder b en c
Hier wordt gedoeld op de situatie dat de cliënt een voorziening realiseert of aankoopt en daarna pas een beroep op de gemeente doet. Als de voorziening is gerealiseerd voor de melding, dan bestaan er feitelijk geen beperkingen meer die het college moet compenseren. Er wordt alleen een uitzondering gemaakt als er sprake was van een acute noodsituatie, waardoor cliënt niet in staat was om eerst contact te zoeken met de gemeente. Is de voorziening ná de melding maar vóór de aanvraag of het besluit daarop gerealiseerd, dan kan het college de voorziening weigeren als de noodzaak, compensatie en passendheid van die voorziening en de gemaakte kosten achteraf niet meer beoordeeld kan worden. Dat is alleen anders als tevoren contact is gezocht met het college en het college expliciet toestemming heeft gegeven voor de aankoop/realisering van de gevraagde voorziening.
Lid 9 onder d
Gebruikelijke hulp (ook wel gebruikelijke ondersteuning genoemd) is de normale, dagelijkse ondersteuning die partners, ouders, inwonende kinderen en/of andere huisgenoten elkaar geven.
Omvang van gebruikelijke hulp verwijst naar de hoeveelheid en aard van ondersteuning die een volwassene, partner of gezinslid normaal gesproken biedt aan een medebewoner of partner binnen de gebruikelijke sociale relaties, zonder dat er sprake is van een ondersteuningssituatie. Dit kan bijvoorbeeld gaan over lichte huishoudelijke taken, zoals schoonmaken, koken, boodschappen doen, of het helpen bij dagelijkse activiteiten zoals aankleden.
De zwaarte van gebruikelijke hulp heeft betrekking op de intensiteit van de ondersteuning en ondersteuning die van een huisgenoot of familielid verwacht mag worden. Dit is gebaseerd op wat redelijkerwijs als normale ondersteuning binnen een huishouden beschouwd wordt, zoals bij kortdurende ziekte of herstel. De zwaarte wordt vaak bepaald door de duur en frequentie van de ondersteuning. In veel gevallen wordt verwacht dat de ondersteuning niet excessief belastend is, maar wel passend binnen de normale verantwoordelijkheden.
In situaties waarin deze ondersteuning te zwaar wordt, kan professionele ondersteuning aangevraagd worden om de belasting te verlichten.
Lid 9 onder e
Het college kan in beginsel slechts een maatwerkvoorziening toekennen als deze langdurig noodzakelijk is. Wat langdurig noodzakelijk is, is afhankelijk van de concrete situatie. Het kan gaan om twee maanden, bijvoorbeeld bij mensen die in een terminaal ziektestadium verkeren. Het kan ook gaan om veertig jaar, in situaties waarin de beperking bijvoorbeeld aangeboren is en stabiel van aard is.
Kenmerkend is in beide situaties dat de ondervonden beperking, naar de stand van de medische wetenschap, op het moment van de aanvraag onomkeerbaar is. Er is dus redelijkerwijs geen verbetering te verwachten in de situatie van de cliënt. Hierbij is de prognose dus van groot belang. Zegt de prognose dat de cliënt na enige tijd zonder de benodigde hulpmiddelen of aanpassingen kan functioneren, dan mag het college van een kortdurende noodzaak uitgaan. Bij een wisselend beeld, waarbij verbetering in de toestand periodes van terugval opvolgen, kan echter uitgegaan worden van een langdurige noodzaak.
De medisch adviseur speelt een belangrijke rol bij het antwoord op de vraag of al dan niet sprake is van een langdurige noodzaak voor de betreffende voorziening. Voor langere tijd betekent in ieder geval dat wie tijdelijke beperkingen heeft, bijvoorbeeld door een ongeluk, terwijl vast staat dat de handicap van voorbijgaande aard is, niet voor bepaalde voorzieningen in het kader van deze verordening in aanmerking komt. De cliënt kan dan meestal een beroep doen op hulpmiddelen via de zorgverzekeraar in het kader van de Zorgverzekeringswet. Waar precies de grens ligt tussen kortdurend en langdurig verschilt per situatie. Het is, afhankelijk van de situatie, wel mogelijk om kortdurend huishoudelijke ondersteuning of begeleiding in te zetten.
Lid 9 onder f
Het college kan de aanvraag afwijzen als het gaat om een voorziening die al eerder is verstrekt en de cliënt verweten kan worden dat het middel verloren is gegaan, bijvoorbeeld door roekeloosheid of verwijtbare onoplettendheid. Dus niet als de cliënt geen schuld treft. Hier speelt de eigen verantwoordelijkheid van de cliënt een rol. Als bijvoorbeeld in een woning een verstelbare keuken of een andere dure voorziening is aangebracht, heeft dit gevolgen voor de te verzekeren waarde van de opstal. Dit risico moet in de opstalverzekering gedekt worden. Als vervolgens brand uitbreekt en blijkt dat de woning onvoldoende verzekerd is, kan op dat moment geen beroep op deze verordening worden gedaan.
Lid 9 onder g
De maatwerkvoorziening is gericht op een individuele cliënt. Voor het treffen van voorzieningen die gericht zijn op meerdere ingezetenen, zijn de algemene maatregelen en algemene voorzieningen geschikte instrumenten.
Lid 9 onder h
Van een cliënt mag verwacht worden dat hij bij verhuizingen of de aanschaf van voorzieningen rekening houdt met zijn beperkingen. Doet hij dat niet, dan kan het college een voorziening om die reden afwijzen. Bijvoorbeeld als een cliënt gaat verhuizen en het gelet op zijn medische situatie op dat moment voorzienbaar is dat hij beperkingen gaat ondervinden bij het normale gebruik van de woning. Deze bepaling ten aanzien van de voorzienbaarheid biedt dan een grond om geen woonvoorziening toe te kennen. Er mag niet van een cliënt gevraagd worden dat hij reserveert of andere maatregelen treft om te voorkomen dat toekomstige onzekere gebeurtenissen in zijn gezondheidstoestand als gevolg van het ouder worden, leiden tot een beroep op de Wmo (CRvB 22-08-2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2603).
Lid 9 onder i
Deze weigeringsgrond volgt al uit de wet, de toevoeging is daarom voor de volledigheid.
Lid 10 onder a
Deze afwijzingsgrond is bedoeld voor situaties waarin gebruikte materialen voor problemen zorgen of als de ondervonden problemen te wijten zijn aan achterstallig onderhoud of aan de omstandigheid dat de woning niet voldoet aan de geldende wettelijke eisen. Hierop kan een uitzondering worden gemaakt als de cliënt goede pogingen heeft ondernomen om de gebreken door de verhuurder weg te laten nemen. Een uitzondering is ook mogelijk als er gelet op de gezondheidstoestand van de cliënt geen zicht is op opheffing van de gebreken binnen een redelijkerwijs aanvaardbaar tijdsbestek.
Lid 10 onder b
Het college treft alleen een voorziening in of aan een woning waar de persoon met beperkingen zijn vaste woon- en verblijfplaats heeft. Dit betekent dat als de cliënt over meerdere woningen beschikt, er maar één woning wordt aangepast. Dit kan alleen anders zijn als sprake is van co-ouderschap. In dat geval kan een cliënt twee hoofdverblijven hebben, namelijk in de woning van zowel moeder als vader.
Lid 10 onder c
Op basis van deze bepaling hoeft het college geen woningen aan te passen aan de beperkingen van een tijdelijk verblijvende bewoner. Hierbij kan gedacht worden aan het verblijf in hotels/pensions, tweede woningen, vakantie‐ en recreatiewoningen. Wel moet de gemeente in deze situaties voldoen aan haar compensatieplicht. Dit kan door het bieden van een alternatieve oplossing, zoals een verhuiskostenvergoeding. Het categorisch uitsluiten van aanpassingen in woonruimten die niet geschikt zijn voor permanente bewoning, is toegestaan volgens rechtbankuitspraken (ECLI:NL:RBARN:2008:BH0126 en ECLI:NL:RBROE:2010:BM6304).
Lid 10 onder d
Het college verstrekt geen voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten, anders dan de in deze bepaling genoemde voorzieningen. Dit is een verbijzondering van de bepaling in artikel 9B lid 9g. dat de voorziening niet overwegend op het individu gericht is. Omdat de gemeente wel verplicht is om de beperkingen van de cliënt te compenseren, kan er in de situaties waarin een voorziening in de gemeenschappelijke ruimte wordt geweigerd wel een verhuiskostenvergoeding worden verstrekt.
BAT methodiek
Om de toegankelijkheid van woningen te classificeren, hebben de woningcorporaties alle woningen in hun bestand ingedeeld volgens de BAT-methodiek (Bouw Advies Toegankelijkheid). Door deze methodiek te gebruiken is het voor de toegangsmedewerker Wmo duidelijk of een woning geschikt is voor mensen met een mobiliteitsbeperking.
Woningen die behoren tot de intramurale zorg vallen buiten de wetgeving van de Wmo.
De BAT-methodiek kent de volgende scores:
BAT-score 0: Niet geschikt voor wonen met een mobiliteitsbeperking, (géén bijzondere toegankelijkheid).
BAT-score 1: Wandelstokgeschikt. Gelijkvloerse woning.
BAT-score 2: Rollator bewoonbaar.
BAT-score 3: Rolstoel bewoonbaar.
BAT-score 4: Geschikt voor verpleegzorg thuis. Extra ruime rolstoelwoning.
De rolstoel- en rollator bewoonbare woningen (BAT 2 en 3) zijn standaard voorzien van:
- -
een douchevloer op afschot;
- -
deuropeners bij de toegangsdeuren en
- -
drempelhulpen (of afwezigheid van dorpels) naar alle kamers.
Deze aanpassingen zijn al door de woningcorporaties aangebracht of meegenomen in de bouw c.q. renovatie en worden bij deze woningen niet vanuit de Wmo betaald. Specifieke Wmo aanpassingen, zoals een onderrijdbare keuken of stomawastafel worden bij BAT 2 en 3 woningen wel vanuit de Wmo gerealiseerd en betaald.
Bij de BAT-methodiek is de bereikbaarheid of toegankelijkheid van het balkon of de tuin niet meegenomen. In de Wmo is opgenomen dat toegang tot het balkon of de tuin wel mogelijk moet zijn. In voorkomende gevallen wordt maatwerk toegepast.
Lid 10 onder e
Als er in de verlaten woning geen problemen bij de zelfredzaamheid werden ervaren, is de verhuizing naar de nieuwe woning kennelijk de oorzaak van de problemen en is men dus verhuisd naar een ongeschikte woning. Niet de ondervonden beperking, maar de verhuizing naar een niet geschikte woning is dan de voornaamste oorzaak van de ondervonden problemen. Deze bepaling heeft voornamelijk betrekking op situaties waarin men gaat verhuizen zonder specifieke reden. Er wordt een uitzondering gemaakt als een belangrijke reden voor de verhuizing aanwezig is. Daarbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan een verhuizing vanwege samenwoning, huwelijk of het aanvaarden van werk elders. De beoordeling of sprake is van een belangrijke reden is afhankelijk van een weging van alle feiten en omstandigheden die van belang zijn. Er is alleen sprake van een belangrijke reden die aanleiding vormt voor toewijzing van de voorziening als de cliënt geen in redelijkheid van hem te vragen mogelijkheden heeft om zelf voor een passende oplossing te zorgen (CRvB 21-05-2012, nr. 11/5321 WMO). Dit heeft de CRvB geoordeeld onder de Wmo 2007 (ECLI:NL:CRVB:2012:BW6810). Bij de beoordeling of er sprake is van een belangrijke reden, is dus van belang of de cliënt mogelijkheden had om zelf voor een oplossing te zorgen.
Lid 10 onder f
Als een cliënt verhuist, moet hij zoeken naar een zo geschikt mogelijke woning. Het is niet de bedoeling dat men een ongeschikte woning kiest en vervolgens de rekening voor aanpassingen bij de gemeente indient. Met “verhuizen” wordt hier overigens niet alleen gedoeld op de feitelijke verhuizing maar ook op alle onomkeerbare handelingen die hier normaal gesproken aan voorafgaan, zoals het tekenen van een koop-, huur- of erfpachtcontract. Voor de toepassing van deze weigeringsgrond is het belangrijk dat de gemeente zicht heeft op de aangepaste of eenvoudig aan te passen woningvoorraad. Daarnaast moet de gemeente inwoners goed informeren over de gang van zaken bij dit soort verhuizingen. Alleen dan kan worden gemotiveerd dat sprake is van een verhuizing naar de voor de situatie van cliënt meest geschikte woning. Er is sprake van een omkering van de bewijslast indien cliënt verhuist vanuit een andere gemeente en zich niet vooraf tot het college heeft gewend om alternatieven te bespreken of om toestemming te vragen. Onder deze omstandigheden is het aan de cliënt om aan de hand van controleerbare gegevens aannemelijk te maken dat er geen geschikte woning beschikbaar was. Dit volgt uit CRvB 13-04-2011, nr. 09/3047 WMO e.a.
Lid 10 onder g
Er worden geen voorzieningen verstrekt die bij nieuwbouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten kunnen worden meegenomen.
Lid 11:
Voor een aantal vervoersvoorziening is een adequate stalling (met stroomvoorziening) noodzakelijk, denk aan een scootmobiel.
Het college dient te onderzoeken of de cliënt in aanmerking komt voor een scootmobiel. De gemeente dient dan ook te onderzoeken of de cliënt de scootmobiel kan stallen. Kan dat niet dan is het college verantwoordelijk voor het realiseren van een stalling en stopcontact.
Het kan zijn dat een stalling niet te realiseren is. In dat geval kan het indiceren van een scootmobiel geweigerd worden. De gemeente moet dan wel onderzoeken of zij het participatieprobleem van de cliënt kan oplossen op een andere manier.
Het college kan overigens ook beoordelen of de scootmobiel buiten onder een overkapping kan staan. Of dat wellicht een hoes over de scootmobiel voldoende is. In dat geval kan het college kiezen voor de goedkoopst compenserende oplossing.
Artikel 10. Toegang en besluit
Lid 1
Het college is verantwoordelijk voor de inzet van de noodzakelijke voorzieningen op het gebied van maatschappelijke ondersteuning. Een maatwerkvoorziening wordt altijd toegekend (of afgewezen) op basis van een beschikking. Deze beschikking is gebaseerd op het onderzoek dat na de melding heeft plaatsgevonden, de door de cliënt ingediende aanvraag en de van toepassing zijnde criteria voor de maatwerkvoorziening.
Lid 2
Deze bepaling regelt dat van een cliënt wordt verwacht dat binnen 3 maanden de indicatie wordt ‘verzilverd’ door zich te melden bij de aanbieder of het pgb te besteden. Dit om te voorkomen dat een indicatie veroudert en de situatie op termijn dusdanig gewijzigd is, dat eigenlijk een nieuwe beoordeling nodig is. Voldoet de cliënt niet aan deze voorwaarde, dan kan dit aanleiding zijn om de maatwerkvoorziening in te trekken. De cliënt voldoet dan niet aan de voorwaarden verbonden aan de maatwerkvoorziening of het pgb (artikel 2.3.10 van de wet).
Artikel 11. Inhoud beschikking
De cliënt moet op basis van de beschikking die hij ontvangt de informatie krijgen die nodig is om zijn rechtspositie te bepalen en te begrijpen. Hiervoor is nodig dat de beschikking de cliënt goed en volledig informeert. In dit artikel staat wat in ieder geval in de beschikking moet worden opgenomen.
Artikel 12. Soorten pgb
In dit artikel wordt onderscheid gemaakt naar een persoonsgebonden budget voor de inkoop van diensten zoals begeleiding en huishoudelijke ondersteuning, en een persoonsgebonden budget voor overige voorzieningen (zaken), omdat er in de verordening verschillende eisen worden gesteld per categorie.
De betaling van een pgb voor een dienst wordt door de SVB gedaan. De pgb voor een zaak betreft een eenmalige betaling die rechtstreeks door het college wordt betaald.
Artikel 13. Regels voor een pgb ten behoeve van inkoop van diensten
Lid 1
Het college kan op grond van artikel 2.3.6 van de wet een pgb verstrekken. Als aan alle wettelijke voorwaarden daartoe is voldaan, is het college hier zelfs toe verplicht. Als de cliënt in aanmerking wil komen voor een pgb, moet hij op grond van deze verordening een budgetplan opstellen. In lid 1 van deze bepaling is aangegeven welke onderdelen in ieder geval opgenomen moeten zijn in dat budgetplan. Een aantal zaken volgen rechtstreeks uit de wet. De Wmo 2015 noemt in artikel 2.3.6. namelijk een aantal criteria om in aanmerking te kunnen komen voor een pgb. Deze criteria komen terug in het budgetplan en het college kan op deze manier toetsen of aan de wettelijke voorwaarden wordt voldaan.
Lid 2:
In het budgetplan is in elk geval opgenomen:
- a.
wat de motivatie is om de maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb te ontvangen;
- b.
welke voorziening de cliënt met het pgb zou willen inkopen en bij welke uitvoerder;
- c.
hoe de onderbouwde begroting eruit ziet, de kosten van de voorziening, uitgedrukt in aantal eenheden en tarief;
- d.
op welke wijze de cliënt een juiste administratie gaat bijhouden;
- e.
op welke wijze de cliënt een overeenkomst aangaat met de pgb-aanbieder;
- f.
of de voorziening voldoet aan alle kwaliteitseisen die het college stelt aan de voorziening in natura en als dit niet het geval is waarom de voorziening volgens cliënt toch van voldoende kwaliteit is;
- g.
op welke wijze is gewaarborgd en duidelijk is dat de voorziening geschikt is voor de te behalen doelen en resultaten waarvoor het pgb wordt verstrekt. Voor de diensten geldt aanvullend de eis genoemd in lid 3;
- h.
op welke wijze de (kwaliteit) van de ondersteuning wordt gecontroleerd;
- i.
hoe hij omgaat met geconstateerde onjuistheden;
- j.
hoe de cliënt zelf of met ondersteuning van iemand uit het sociale netwerk of zijn vertegenwoordiger de aan een pgb verbonden taken op verantwoorde wijze gaat uitvoeren;
- k.
indien van toepassing: wie hij heeft gemachtigd om zijn belangen ten aanzien van het pgb te behartigen en de aan het pgb verbonden taken uit te voeren, ook aan deze behartiger zijn dezelfde voorwaarden gebonden als aan de pgb-houder.
In aanvulling geldt voor diensten dat in het budgetplan in ieder geval omschreven staat:
- a.
wie de directe zorgverlener(s) is;
- b.
wat de deskundigheid is van de directe zorgverlener(s);
- c.
wie de directe zorgverlener(s) kan vervangen bij afwezigheid en de deskundigheid van deze vervanger;
- d.
op welke wijze de cliënt de zorgverlener aanstuurt in de praktijk.
Lid 3
In lid 3 zijn een aantal kostenposten genoemd die niet uit het pgb gefinancierd mogen worden. Het pgb is enkel en alleen bedoeld voor financiering van de noodzakelijke voorziening en voor diensten geldt aanvullend dat het pgb alleen bedoeld is voor direct cliëntgebonden tijd.
Lid 3j
Direct cliëntgebonden tijd
De volgende werkzaamheden vallen onder direct cliëntgebonden tijd:
Bij begeleiding en groepsbegeleiding:
- •
Face-to-face contact met de cliënt of bijv. uren aanwezigheid van de cliënt op de dagbesteding;
- •
Opstellen van het ondersteuningsplan;
- •
Telefonisch overleg met de cliënt;
- •
Elektronisch contact zoals e-mail, chat, beeldbellen en dergelijke met de cliënt (via een beveiligde server);
- •
Begeleiding bij het doorlopen van een e-health module;
- •
Contact met het sociale netwerk en uitbreiding van dit netwerk waar nodig (professionals behoren normaal niet tot dit netwerk).
Bij huishoudelijke ondersteuning:
- •
de uren die daadwerkelijk worden besteed aan de huishoudelijke taken.
Indirect cliëntgebonden tijd
- •
Het voorbereiden van een activiteit;
- •
Verslaglegging;
- •
Reistijd: is in het uurtarief inbegrepen in de vorm van een opslag;
- •
Pauzes: is in het uurtarief inbegrepen in de vorm van een opslag.
Niet cliëntgebonden tijd
Alle activiteiten die niet direct of indirect aan individuele cliënten zijn toe te rekenen. Voorbeelden van niet-cliëntgebonden tijd zijn managementtaken, beleidsoverleg, commissies/werkgroepen, deskundigheidsbevordering geven/ontvangen, opleidingsactiviteiten geven/ontvangen; wetenschappelijk onderzoek, algemeen werkoverleg, algemene administratie, persoonlijke verzorging en sociale contacten, niet cliëntgebonden reistijd, telefoneren met anderen dan cliënt of zijn/haar netwerk, tijd besteed aan tijdregistratie, overig.
De indirect cliëntgebonden tijd en niet cliëntgebonden tijd mag niet worden gedeclareerd omdat deze in het uurtarief al zijn opgenomen.
Lid 5
Het pgb is enkel en alleen bedoeld voor financiering van de noodzakelijke maatwerkvoorziening. Het pgb bevat echter ook een vrij besteedbaar deel.
Artikel 14 Regels voor een pgb ten behoeve van inkoop van zaken
Lid 2 en 3.
De offerte die in lid 2 gevraagd wordt en waar goedkeuring voor is verleend, dient overeen te komen met de factuur. Hierbij is het van belang dat gaat over eenzelfde zaak waarvoor de offerte is uitgebracht.
Artikel 15. Weigeringsgronden Pgb
Uitwerkingen van kwaliteits- en veiligheidseisen ten aanzien van het pgb kunnen worden vermeld in nadere regels, vigerend Besluit Wmo.
Voorbeelden van weigering zijn:
- i.
Een cliënt schulden heeft of in een schuldhulpverleningstraject zit, waaronder tevens begrepen een schuldsanering op grond van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen, of;
- ii.
Op grond van de progressiviteit van het ziektebeeld de aangevraagde voorziening zo snel weer door een aangepaste voorziening vervangen dient te worden dat deze verstrekking zich daardoor niet leent voor een Pgb, of;
- iii.
Indien er sprake is van verslavingsproblematiek.
Artikel 16 Onderscheid professionele en informele ondersteuning
Voor de bepaling van het pgb-tarief wordt onderscheid gemaakt tussen professionele en informele ondersteuning. Voor professionele ondersteuning geldt het hogere pgb-tarief en voor informele ondersteuning geldt over het algemeen een lager tarief. Dit sluit aan bij de systematiek die binnen de Wet langdurige zorg (Wlz) en Zorgverzekeringswet (Zvw) wordt gehanteerd.
Van professionele ondersteuning is sprake als de hulp verleend wordt in het kader van de uitoefening van een bedrijf of beroep. De ondersteuning wordt dan verleend door een zorgaanbieder of door een zelfstandige hulpverlener (ZZP-er). Hierop geldt één (belangrijke) uitzondering en dat is als de hulpverlener tot het sociaal netwerk van de cliënt behoort. Bij ondersteuning door een persoon uit het sociale netwerk is altijd sprake van informele ondersteuning. Ook al gaat het om een hulpverlener die voldoet aan de criteria genoemd in lid 2 van deze bepaling. Dan nog geldt dat in het kader van deze verordening als informele ondersteuning. De achtergrond daarvan is dat ook bijvoorbeeld familieleden of vrienden met een zorg-gerelateerd beroep of opleiding in eerste instantie een affectieve relatie hebben met de budgethouder. Dat is dan ook doorslaggevend voor het bijbehorende pgb-tarief.
Informele ondersteuning is alle hulp die geboden wordt door personen uit het sociaal netwerk van de cliënt of door personen die niet beroeps of bedrijfsmatig ondersteuning verlenen. In de praktijk gaat het dan meestal om personen uit het sociale netwerk.
Bloedverwanten
Bloedverwantschap ontstaat door:
- •
geboorte;
- •
afstamming van dezelfde voorvader;
- •
erkenning;
- •
gerechtelijke vaststelling van het vaderschap;
- •
adoptie.
Bloedverwanten zijn in de:
Eerste graad:
- •
(adoptie)ouders;
- •
(adoptie)kinderen.
Tweede graad:
- •
grootouders;
- •
kleinkinderen;
- •
broers en zussen.
Artikel 17. Hoogte pgb
In de verordening moet in ieder geval worden bepaald hoe de hoogte van een pgb wordt vastgesteld, waarbij geldt dat de hoogte toereikend moet zijn (artikel 2.1.3 lid 2b van de wet). In de Memorie van toelichting is vermeld dat de gemeente bijvoorbeeld kan bepalen dat het pgb niet hoger mag zijn dan een percentage van de kosten die voor de gemeente verbonden zijn aan het verlenen van goedkoopst compenserende ondersteuning in natura (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 3, blz. 39). Gemeenten hebben daarmee ook de mogelijkheid om differentiatie aan te brengen in de hoogte van het pgb. Gemeenten kunnen verschillende tarieven hanteren voor verschillende vormen van ondersteuning en voor verschillende typen hulpverleners.
Lid 1 a t/m f
In het lid 1a tot en met f worden de regels voor de wijze van berekening van de hoogte van de bedragen voor pgb’s voor de maatwerkvoorzieningen aangegeven. Bij de diensten in lid 1a tot en met f maakt de gemeente onderscheid tussen welke persoon de ondersteuning levert, professionele ondersteuning of informele ondersteuning.
Lid 1a
Voor het bepalen van het laagste zorg in natura tarief wordt gebruik gemaakt van de rekentool tarieven Wmo van Actiz, VGN, Berenschot, Zorgthuisnl en de Nederlandse GGZ. Teneinde het pgb-tarief te bepalen wordt het laagste zorg in natura tarief verminderd met het percentage overheadkosten zonder opslag op primair proces. Daarnaast wordt er een afslag van 14,75% voor overheadkosten toegepast.
Lid 1b t/m f
De overige pgb-tarieven die betrekking hebben op de professionele ondersteuning – zorgaanbieders worden de tarieven (per uur of per etmaal) gebaseerd op het tarief (per uur of per etmaal) van de maatwerkvoorziening in natura met de correctie voor de productiviteit . Daarnaast wordt er een afslag van 0% voor overheadkosten toegepast.
De overige pgb-tarieven die betrekking hebben op de professionele ondersteuning – ZZP-er worden de tarieven (per uur of per etmaal) gebaseerd op het tarief (per uur of per etmaal) van de maatwerkvoorziening in natura met de correctie voor de productiviteit. Daarnaast wordt er een afslag van 14,75% voor overheadkosten toegepast.
Lid 1a, 1b en 1d
Met de twee uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (CRvB: ECLI:NL:CRVB:2023:1394 en ECLI:NL:CRVB:2023:1580) op 16 augustus 2023 is bepaald dat het pgb-tarief voor informele ondersteuning bij Huishoudelijke hulp en individuele begeleiding gebaseerd moet zijn op de hoogste periodiek van CAO VVT inclusief vakantietoeslag en de tegenwaarde van de verlofuren.
Voor de individuele begeleiding geldt dat de FWG 30 van de CAO VVT gevolgd moet worden voor een minimaal tarief volgens de hoogste periodiek.
Per 1 januari 2025 zal het nieuwe pgb-tarief ingaan voor nieuwe cliënten. Voor cliënten met een lopende indicatie zal een overgangsperiode in 2025 worden ingericht om nieuwe afspraken met de informele ondersteuner te kunnen maken.
Lid 2
In deze bepaling is het tarief vastgelegd voor een zaak, bijvoorbeeld een hulpmiddel, een scootmobiel of woningaanpassing. Het maximale tarief wordt bepaald aan de hand van de zorg in natura-tarieven. Als de cliënt aangeeft dat de voorziening voor een lager tarief ingekocht kan worden, mag uitgegaan worden van dit lagere tarief. Als de gemeente voor de betreffende zaak geen overeenkomst heeft met een leverancier, wordt de hoogte van het pgb op offertebasis bepaald.
Sub-lid 2a
In de huurprijs is rekening gehouden met de aanschafwaarde, de technische afschrijving en de onderhouds- en verzekeringskosten. Voor de technische afschrijving en onderhouds- en verzekeringskosten wordt uitgegaan van een termijn van 7 jaar.
Sub-lid 2b
Het pgb voor woningaanpassingen wordt vastgesteld aan de hand van het Prijzenboek dat is opgenomen in het vigerende Besluit Wmo.
Sub-lid 2d
Het pgb voor vervoer wordt afgeleid van de natura-voorziening die hiervoor beschikbaar is, namelijk het collectief vervoer.
Lid 3
De pgb-tarieven worden jaarlijks per 1 januari van het lopende jaar geïndexeerd en berekend. Het berekende bedrag wordt rekenkundig afgerond op 2 decimalen na de komma.
Artikel 18 Financiële tegemoetkoming
In verschillende uitspraken heeft de CRvB aangegeven dat de definitie van maatwerkvoorziening in artikel 1.1.1 Wmo 2015 ruim genoeg is om ook een financiële tegemoetkoming te kunnen omvatten (CRvB 12-2-2018, ECLI:NL:CRVB:2018:395, CRvB 12-2-2018, ECLI:NL:CRVB:2018:396,CRvB 27-3-2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1166). De grondslag van de financiële tegemoetkoming is niet artikel 2.1.7 Wmo 2015. In dat artikel is de tegemoetkoming in de meerkosten geregeld, welke regeling een algemeen inkomensondersteunend karakter heeft.
De hoogte van de financiële tegemoetkoming moet dusdanig zijn dat het een passende bijdrage levert aan de zelfredzaamheid en participatie van de aanvrager. De tegemoetkoming hoeft dus niet kostendekkend te zijn, maar moet wel in de buurt komen van de daadwerkelijk gemaakte kosten.
Hoofdstuk 4: Bijdrage in de kosten
De gemeente mag van cliënten een bijdrage in de kosten vragen voor maatwerkvoorzieningen en algemene voorzieningen. In dit hoofdstuk zijn de regels over deze bijdrage in de kosten opgenomen.
Artikel 19. Bijdrage voor maatwerkvoorzieningen en pgb’s
Lid 1
Het college vraagt een bijdrage in de kosten aan de cliënt, zolang hij gebruik maakt van de maatwerkvoorziening of het pgb.
Lid 2
Aan jeugdigen tot 18 jaar kan uitsluitend een bijdrage in de kosten worden opgelegd voor een woningaanpassing. Voorwaarde voor het kunnen vragen van deze bijdrage in de kosten, is dat dit door de gemeenteraad als zodanig in de verordening is bepaald.
Artikel 20. Hoogte bijdrage in de kosten
Lid 1
In lid 1 is geregeld voor welke maatwerkvoorzieningen het zogenaamde abonnementstarief per maand geldt. Uit de wet volgt dat het abonnementstarief verplicht is voor algemene voorzieningen waarbij een duurzame hulpverleningsrelatie wordt aangegaan tussen degenen aan wie een voorziening wordt verstrekt en de betrokken hulpverlener. Bij een duurzame hulpverleningsrelatie is er in belangrijke mate sprake van persoonlijke hulpverlening, is arbeid verreweg de grootste kostencomponent, is de continuïteit van de band tussen cliënt en hulpverlener belangrijk voor de ondersteuning van de cliënt en wordt er langdurig gebruik gemaakt van de voorziening. Voorbeelden zijn begeleiding en huishoudelijke hulp.
Het abonnementstarief is verder verplicht voor alle maatwerkvoorzieningen, met uitzondering van een rolstoel, beschermd wonen, de maatwerkvoorziening opvang of andere bij algemene maatregel van bestuur omschreven maatwerkvoorzieningen.
Op grond van het uitvoeringsbesluit is er voor een rolstoel geen bijdrage verschuldigd.
Daarnaast kan het vervoer op grond van het uitvoeringsbesluit worden uitgezonderd van het abonnementstarief. Het gaat hierbij in de meeste gevallen om collectief vervoer en in enkele gevallen individueel vervoer. Het gaat niet om (mobiliteits)hulpmiddelen zoals een aangepaste fiets of een scootmobiel. Reden voor deze uitzondering is dat er bij deze vormen van vervoer per rit lage prijzen worden gevraagd en het gebruik in veel gevallen incidenteel is. In lid 2 is daarom een afzonderlijke bepaling opgenomen over de hoogte van de bijdrage in de kosten voor het vervoer.
De bijdrage voor de maatwerkvoorziening beschermd wonen in lid 3 wordt vastgesteld conform het uitvoeringsbesluit.
Vanaf 2020 hoeft er, vanwege de invoering van het abonnementstarief, niet meer voor alle voorzieningen gecontroleerd te worden of de bijdrage de kostprijs te boven gaat. In lid1 is geregeld voor welke voorzieningen deze controle nog wel geldt. In lid 2, lid 3 en lid 4 is uitgelegd hoe de kostprijs tot stand komt.
Lid 7
Het college moet in de verordening bepalen door welke instantie de bijdrage voor een maatwerkvoorziening voor opvang wordt vastgesteld en geïnd. Veelal is dat de aanbieder van de voorziening.
Artikel 21 Anti-speculatiebeding
De bedoeling van deze afschrijvingsregeling is het beperken van winst op door de gemeente verstrekte en betaalde woningaanpassingen, bij verkoop binnen een bepaalde termijn van de woning nadat deze aanpassingen zijn gerealiseerd.
Hoofdstuk 5: Bestrijding misbruik
Artikel 2.1.3 van de wet verplicht de gemeente om bij verordening regels vast te stellen in verband met de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een maatwerkvoorziening of een pgb en van misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet. In dit hoofdstuk wordt hier uitvoering aan gegeven.
Artikel 22. Bestrijding oneigenlijk gebruik, misbruik en niet-gebruik van een maatwerkvoorziening
Om niet-gebruik, misbruik en oneigenlijk gebruik van een maatwerkvoorziening in natura of een pgb te voorkomen is het allereerst van belang dat de cliënt op de hoogte is van zijn rechten en plichten. Op basis van dit artikel wordt de cliënt hier op een zo begrijpelijk mogelijke manier over geïnformeerd. Schriftelijke informatie wordt op B1-niveau aangereikt.
Het college heeft vervolgens de mogelijkheid om periodiek te onderzoeken of er aanleiding is om de beslissing om een maatwerkvoorziening in natura of een pgb te verstrekken te heroverwegen (artikel 2.3.9 van de wet). Als hier aanleiding toe is, kan het college op grond van artikel 2.3.10 van de wet de beslissing vervolgens herzien of intrekken. Als het college een beslissing intrekt omdat de cliënt opzettelijk onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid, dan kan het college overgaan tot het vorderen van geldswaarde van de ten onrechte ontvangen maatwerkvoorziening in natura of pgb (artikel 2.4.1 lid 1 van de wet).
Deze bepaling betreft een uitwerking van de verordeningsplicht in artikel 2.1.3, vierde lid, van de wet, waarin is bepaald dat in de verordening regels worden gesteld voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een maatwerkvoorziening of een pgb, alsmede van misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet.
Lid 1
Aan het ‘bestrijden’ van ten onrechte ontvangen maatwerkvoorzieningen en pgb’s gaat als het goed is een poging dit te ‘voorkomen’ vooraf. Duidelijke informatie over enerzijds de rechten en plichten van de cliënt en anderzijds de gevolgen van misbruik en oneigenlijk gebruik spelen hierbij een belangrijke rol. Daarom is in het eerste lid een ‘informatieplicht’ voor het college opgenomen.
Lid 2, lid 3 en lid 5
Het, tweede, derde en vijfde lid bevatten een herhaling van hetgeen al in de tekst van de wet is opgenomen (artikel 2.3.8, 2.3.10 en 2.4.1). Met opname van deze wettekst in de verordening wordt beoogd een compleet beeld te geven van de regels voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een maatwerkvoorziening of een pgb, alsmede van misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet. Hierbij is onder lid3 f opgenomen dat een voorziening kan worden ingetrokken indien een cliënt niet verantwoord gebruik maakt van de maatwerkvoorziening of het pgb.
Lid 4
Het vierde lid is een ‘kan’-bepaling. Een pgb wordt verstrekt met de bedoeling dat men daarmee een voorziening treft. Als binnen drie maanden na de beslissing tot het verstrekken van het pgb nog geen voorziening is getroffen, heeft het college de bevoegdheid om de beslissing geheel of gedeeltelijk in te trekken. Deze bepaling is te zien als een verbijzondering van de bepaling in het derde lid, onder e (dat tevens op maatwerkvoorzieningen (in natura) ziet).
Lid 6 en lid 7
In artikel 2.4.1 tot en met 2.4.4 van de wet zijn regels voor het verhaal van kosten opgenomen en is de bevoegdheid aan het college gegeven tot het (in geldswaarde) terugvorderen van een ten onrechte verstrekte maatwerkvoorziening of pgb. Hierbij is tevens bepaald dat het college het terug te vorderen bedrag bij dwangbevel kan invorderen. Uit de memorie van toelichting op artikel 2.4.1 (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 3, blz. 157) wordt duidelijk dat daarnaast de mogelijkheid blijft bestaan om maatwerkvoorzieningen terug te vorderen: ‘omdat het niet in alle gevallen mogelijk is een al genoten maatwerkvoorziening terug te vorderen, kan het college de waarde van de genoten maatwerkvoorziening uitdrukken in een bedrag dat voor terugvordering in aanmerking komt.’
In het zesde en zevende lid zijn dan ook bepalingen opgenomen die het college de bevoegdheid geven tot terugvordering van in eigendom en in bruikleen verstrekte voorzieningen.
Lid 8
Lid 8 onderzoek naar kwaliteit en recht- en doelmatigheid maatwerkvoorzieningen en pgb’s. Net als artikel 22 lid 1 t/m 7 betreft deze bepaling grotendeels een uitwerking van de verordeningsplicht in artikel 2.1.3, vierde lid, van de wet, waarin is bepaald dat in de verordening in ieder geval regels worden gesteld voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een maatwerkvoorziening of een pgb, alsmede van misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet.
Op grond van artikel 2.3.9 van de wet moet het college periodiek onderzoeken of er aanleiding is om een besluit tot verstrekking van een maatwerkvoorziening of toekenning van een pgb te heroverwegen. Soms bestaat er echter twijfel over de kwaliteit, doelmatigheid en rechtmatigheid van geleverde ondersteuning. Het onderzoek in het kader van artikel 2.3.9 van de wet biedt dan onvoldoende houvast om hier goed naar te kijken. Daarom is dit lid toegevoegd. Op grond van deze bepaling moet het college in aanvulling op het onderzoek overeenkomstig artikel 2.3.9 ook periodiek, al dan niet steekproefsgewijs onderzoeken of:
- -
de verstrekte maatwerkvoorzieningen in natura en pgb’s worden gebruikt, respectievelijk besteed ten behoeve van het doel waarvoor ze zijn verstrekt;
- -
de besteding op een rechtmatige manier gebeurt;
- -
de geleverde ondersteuning van goede kwaliteit is.
Een onderzoek kan zowel betrekking hebben op het handelen van een cliënt of pgb-houder, als op de ondersteuningsverlening door een aanbieder. Het onderzoek kan onder meer bestaan uit: dossieronderzoek, bezoek aan de cliënt, bezoek aan de locatie waar de cliënt ondersteuning krijgt en gesprekken met de aanbieder.
Lid 9
Verrekening van een geldschuld met een bestaande vordering is alleen mogelijk wanneer de bevoegdheid daartoe bij wettelijk voorschrift is voorzien (artikel 4:93 lid 1 Awb). Deze voorziening is getroffen in artikel 3.3 lid 3 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015. Dat artikel geeft het college de bevoegdheid tot het verrekenen van een vordering op grond van de Wmo 2015 met vorderingen op grond van de Wmo (2007) of de Participatiewet. De verrekeningsbevoegdheid in het uitvoeringsbesluit beperkt zich (waarschijnlijk) tot de bijdrage in de kosten en is in het bijzonder opgenomen om de bijdrage voor opvang te kunnen verrekenen met een bijstandsuitkering. Om ook andere vorderingen op grond van de Wmo 2015 te kunnen verrekenen, bijvoorbeeld in het geval van een terug te vorderen pgb, is de bepaling van lid 9 in dit artikel opgenomen.
Artikel 23. Opschorting betaling uit pgb
Met dit artikel wordt uitvoering gegeven aan artikel 2.1.3, vierde lid, van de wet, in combinatie met artikel 2, vierde lid, aanhef en onder e, van de Uitvoeringsregeling Wmo 2015, en wordt beoogd misbruik en oneigenlijk gebruik van pgb’s te bestrijden.
In bepaalde gevallen is (tijdelijke) opschorting van een betaling uit het pgb naar aanleiding van een declaratie een beter instrument dan beëindiging of weigering (op grond van artikel 2, vierde lid, van de Uitvoeringsregeling Wmo 2015) of zelfs intrekken of herzien van het verleningsbesluit (op grond van artikel 2.3.10 van de wet). Middels opschorting kan ruimte geboden worden voor herstelmaatregelen of nader onderzoek. Bijvoorbeeld als het gaat om de overeenkomsten die de budgethouder is aangegaan of bij herziening van de toekenningbeschikking.
Om deze redenen is de mogelijkheid voor het college om de SVB te verzoeken over te gaan tot opschorting aan de verordening toegevoegd. Het college kan een verzoek enkel doen als een ernstig vermoeden is gerezen dat:
- 1)
de cliënt onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;
- 2)
de cliënt niet voldoet aan de aan het persoonsgebonden budget verbonden voorwaarden;
- 3)
de cliënt het persoonsgebonden budget niet of voor een ander doel gebruikt.
Van de onder 2 genoemde omstandigheid is ook sprake als de cliënt niet langer voldoende in staat is op eigen kracht, dan wel met ondersteuning uit zijn sociale netwerk of van zijn vertegenwoordiger, de aan een persoonsgebonden budget verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren, en als niet langer is gewaarborgd dat de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, veilig, doeltreffend en cliëntgericht worden verstrekt.
Uiteraard moet het college het verzoek goed motiveren en – met inachtneming van de daarvoor geldende regels – de SVB van voldoende informatie voorzien op grond waarvan de SVB over kan gaan tot deugdelijke besluitvorming ten aanzien van het al dan niet nemen van een besluit tot opschorting.
Verder kan er voor ten hoogste dertien weken worden opgeschort. Hierbij is aansluiting gezocht bij de termijn zoals deze ook wordt gehanteerd in artikel 4:56 van de Awb en onder de Wet langdurige zorg.
Op grond van het tiende lid kan het college de Sociale verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken te beslissen tot een gehele of gedeeltelijke opschorting van betalingen uit het pgb voor de duur van de opname als de cliënt langer dan 4 weken verblijft in een instelling als bedoeld in de Wet langdurige zorg of de Zorgverzekeringswet. Deze bepaling is toegevoegd omdat het voor kan komen dat een cliënt tijdelijk geen gebruik van een maatwerkvoorziening of pgb kan maken door (tijdelijke) opname in een instelling. In dat geval kan het praktischer zijn de maatwerkvoorziening of het pgb tijdelijk op te schorten. Het college stelt de pgb-houder schriftelijk op de hoogte van dit verzoek. Zie artikel 6:3 van de Awb: voorbereiding op eventueel intrekken of herzien.
Artikel 24 Terugvordering pgb bij de pgb-aanbieder (derdenbeding in overeenkomst met cliënt)
Het college kan onder omstandigheden ook rechtstreeks de zorgverlener aanspreken. In de zorgovereenkomst tussen de cliënt en de aanbieder/zorgverlener moet namelijk een zogenaamd 'derdenbeding' zijn opgenomen (artikel 2a lid 2 onderdeel c van de Uitvoeringsregeling Wmo 2015). Hiermee heeft het college een contractuele mogelijkheid om zorgverleners aan te spreken tot terugbetaling van het bedrag dat ten onrechte ten laste van het pgb is betaald aan die zorgverlener. De onterechte betaling moet wel zijn veroorzaakt door toerekenbaar handelen van die zorgverlener.
Een derdenbeding is nodig omdat geen directe relatie tussen de pgb-verstrekker (het college) en de zorgverlener bestaat. Het pgb wordt immers verstrekt aan de budgethouder, die zelf de overeenkomst sluit met de zorgverlener. Door verplichte opname van het derdenbeding worden budgethouders die te goeder trouw zijn en niets te verwijten valt, ontlast.
De mogelijkheid om de zorgaanbieder contractueel aan te spreken bestaat naast de mogelijkheid om de zorgaanbieder aan te spreken op grond van artikel 2.4.1 van de Wmo 2015. Het college heeft op grond van dit artikel ook de mogelijkheid om terug te vorderen van degene die opzettelijk zijn of haar medewerking heeft verleend aan het onjuist of onvolledig verstrekken van gegevens. Dat kan ook de zorgverlener zijn.
Voorwaarden voor een beroep op het derdenbeding
Het college heeft een vordering op de zorgverlener op grond van het derdenbeding indien is voldaan aan een tweetal voorwaarden:
- 1.
het college heeft het pgb ingetrokken of herzien; en
- 2.
de intrekking of herziening is het gevolg van het toerekenbaar handelen van de zorgverlener.
Geen terugvordering bij cliënt
Indien het college besluit tot terugvordering bij de zorgverlener dan zal de cliënt niet geconfronteerd worden met een terugvordering.
Artikel 25. Verrekening
Verrekening van een geldschuld met een bestaande vordering is alleen mogelijk wanneer de bevoegdheid daartoe bij wettelijk voorschrift is voorzien (artikel 4:93 lid 1 Awb). Deze voorziening is getroffen in artikel 3.3 lid 3 van het uitvoeringsbesluit. Dat artikel geeft het college de bevoegdheid tot het verrekenen van een vordering op grond van de Wmo 2015 met vorderingen op grond van de Wmo (2007) of de Participatiewet. De verrekeningsbevoegdheid in het uitvoeringsbesluit beperkt zich (waarschijnlijk) tot de bijdrage in de kosten en is in het bijzonder opgenomen om de bijdrage voor opvang te kunnen verrekenen met een bijstandsuitkering. Om ook andere vorderingen op grond van de Wmo 2015 te kunnen verrekenen, bijvoorbeeld in het geval van een terug te vorderen pgb, is de bepaling in dit artikel opgenomen.
Hoofdstuk 7: Kwaliteit en veiligheid
De verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van voorzieningen ligt bij de gemeente en de aanbieders. De gemeente moet in de verordening regelen welke eisen worden gesteld aan de kwaliteit van voorzieningen, waaronder eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten (artikel 2.1.3 lid 2 onderdeel c van de wet). Ook is de gemeente verplicht om in de verordening regels te stellen die een goede verhouding waarborgen tussen de prijs voor de levering van een voorziening en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit van de voorziening (artikel 2.6.6 van de wet). In dit hoofdstuk wordt hier invulling aan gegeven.
Artikel 26. Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning
De gemeente moet in de verordening bepalen welke kwaliteitseisen worden gesteld aan de aanbieders van voorzieningen. Die eisen zullen ook betrekking kunnen hebben op de deskundigheid van het in te schakelen personeel (artikel 2.1.3 lid 2 onderdeel c van de wet).
De regering heeft benadrukt dat de kwaliteitseisen die de wet zelf stelt aan aanbieders (in de artikelen 3.1 e.v. van de wet) daarbij uitgangspunt zijn (zie Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 3, p. 135). De eis dat een voorziening van goede kwaliteit moet zijn, biedt veel ruimte voor gemeenten om in overleg met organisaties van cliënten en aanbieders te werken aan kwaliteitsstandaarden voor de ondersteuning.
In lid 1 zijn een aantal voor de hand liggende kwaliteitseisen uitgewerkt.
Op grond van lid 2 kan het college dit verder uitwerken door nadere regels te stellen.
Het in lid 4 genoemde jaarlijkse cliëntervaringsonderzoek is verplicht op grond van artikel 2.5.1 lid 1 van de wet.
Artikel 27. Verhouding prijs en kwaliteit levering voorziening door derden
Algemeen
Ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een maatwerkvoorziening en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan, is de gemeente verplicht om in de verordening regels te stellen (artikel 2.6.6, lid 1 van de wet). In artikel 5.4 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 is uitgewerkt wat hierin van de gemeente wordt verwacht. Doel is dat een vaste of reële prijs wordt vastgesteld voor diensten die derden verlenen in opdracht van het college.
De verplichting in het uitvoeringsbesluit om een reële prijs te hanteren, ziet alleen op diensten. Het kan daarbij zowel gaan om diensten in het kader van een algemene voorziening als diensten in het kader van een maatwerkvoorziening. Het college moet bij de prijsstelling o.a. rekening houden met de continuïteit in de ondersteuning. Die specifieke eis geldt alleen voor diensten in het kader van een maatwerkvoorziening. In het uitvoeringsbesluit is uitgewerkt welke kostprijselementen de gemeente in ieder geval moet meenemen om te kunnen spreken van een vaste of reële prijs. Die kostprijselementen zijn ook vermeld in deze verordening (lid 2 en 3).
Voor de uitvoeringspraktijk zijn handreikingen2 over de normering van kostprijselementen beschikbaar die colleges en aanbieders kunnen toepassen om te komen tot een reële prijs.
Een vaste prijs of reële prijs wordt onder andere gebaseerd op de kosten van de beroepskracht. Hieronder vallen loonkosten en andere kosten van wettelijke verplichtingen ter zake van de arbeid. Als uitgangspunt geldt dat een aanbieder beroepskrachten inzet tegen de arbeidsvoorwaarden die passen bij de vereiste vaardigheden. Het college moet zich dus een beeld vormen van de vereiste activiteiten en de daaraan verbonden reële kosten. Het college baseert een reële prijs vervolgens op de collectieve arbeidsovereenkomsten die door de aanbieder in de betreffende sector moeten worden gehanteerd. In Nederland zijn immers bij veel aanbestedingen de algemeen verbindend verklaarde bepalingen van collectieve arbeidsovereenkomsten van toepassing. Daarmee gelden die bepalingen voor alle werknemers in de betreffende sector. Als op een beroepskracht geen collectieve arbeidsovereenkomst van toepassing is, omdat het bijvoorbeeld gaat om een zelfstandige zonder personeel of een buitenlandse aanbieder (Europese aanbesteding), wordt van het college evengoed verwacht een reële kostprijs te hanteren die qua arbeidsvoorwaarden gelijk is aan de positie van een werknemer en de wijze van kostprijsopbouw te motiveren.
Naast de kosten van de beroepskracht is een reële prijs gebaseerd op directe en indirecte kostprijselementen als een redelijke mate van overheadkosten, een voor de sector reële mate van niet productieve uren van de beroepskrachten als gevolg van verlof, ziekte, scholing en werkoverleg, reis- en opleidingskosten, indexatie van loon en prijs binnen een overeenkomst en kosten als gevolg van gemeentelijke eisen zoals rapportageverplichtingen en administratieve verplichtingen.
Het vaststellen van een reële prijs door het college heeft pas effect als duidelijk is voor welk proces het college die prijs moet gebruiken. De vastgestelde reële prijs moet daarvoor zijn plaats krijgen in de inkoopprocedure en in de overeenkomst met de derde.
Het college moet de overheidsopdracht gunnen op grond van het criterium van de economisch meest voordelige inschrijving (op grond van artikel 2.114, eerste lid, van de Aanbestedingswet 2012 en artikel 2.6.4, tweede lid, van de wet). In de inkoopstrategie wordt vastgelegd of er sprake is een aanbestedingsprocedure conform de Aanbestedingswet 2012 (meervoudig onderhands, openbare aanbesteding) of een (semi) open house. Bij semi (open) house is de Aanbestedingswet niet van toepassing en is er formeel geen sprake van een overheidsopdracht. Een cliënt heeft nl. keuzevrijheid uit de gecontracteerde aanbieders. Overigens kan het college in afwijking hiervan een overheidsopdracht niet enkel op grond van het criterium de laagste prijs gunnen (artikel 2.6.4 lid 3 van de wet). Het college moet bij het criterium “economisch meest voordelige inschrijving” in de aankondiging van de opdracht bekendmaken welke nadere criteria hij toepast met het oog op de toepassing van dat criterium (artikel 2:115 van de Aanbestedingswet 2012).
Die nadere criteria kunnen onder meer prijs en kwaliteit betreffen. De toepassing van het criterium “prijs” betekent dat de inschrijving met de laagste prijs het beste scoort op dat criterium. De vastgestelde reële prijs wordt opgenomen in de aankondiging of de aanbestedingsstukken als eis, zodat een inschrijving geen prijs bevat die lager is dan de vastgestelde reële prijs. De vaststelling van de reële prijs betreft een besluit van het college ter voorbereiding op een privaatrechtelijke rechtshandeling (gunningsbeschikking) waartegen geen beroep kan worden ingesteld (artikel 8:3 van de Awb). De reguliere rechtsbescherming bij aanbestedingsprocedures staat uiteraard gewoon open. Aan dit besluit moet een zorgvuldige afweging ten grondslag liggen (artikel 3:4 van de Awb). De inschrijvingen die niet voldoen aan de eis van de reële prijs zijn ongeldig. Het college moet ongeldige inschrijvingen ter zijde leggen, de betrokken ondernemers komen niet meer in aanmerking voor de gunning. Het artikel vormt dus een toetsingskader voor het gunnen van de overheidsopdracht voor maatschappelijke ondersteuning en vult deze bevoegdheden op grond van de Aanbestedingswet 2012 nader in op grond van artikelen 2.6.4 en 2.6.6 van de wet. Het is dus van belang om de reële prijs goed en objectief te onderbouwen. Deze artikelen vormen een ‘lex specialis’, i.e. een wet die voorrang krijgt boven de algemene wetgeving, ten opzichte van de algemene bevoegdheden van de Aanbestedingswet 2012.
Lid 1
In dit artikel wordt geregeld dat het college voor het leveren van een dienst door een derde, ofwel een vaste prijs vaststelt, ofwel een reële prijs vaststelt die geldt als ondergrens voor een inschrijving en het aangaan van een overeenkomst met de derde of die geldt als ondergrens voor de vaste prijs. In het geval het college een reële prijs vaststelt, is het mogelijk dat inschrijvers een hoger tarief dan de reële prijs neerleggen. Het is niet mogelijk een lagere prijs neer te leggen. Als het college een vaste prijs vaststelt, dan zal het tarief voor de inschrijvers gelijk zijn aan de vaste prijs.
Lid 2
Bij het vaststellen van de prijs moet het college rekening houden met de eisen aan de kwaliteit van die dienst, waaronder de eisen aan de deskundigheid van de beroepskracht. Het college moet ook rekening houden met de continuïteit in de hulpverlening, tussen degenen aan wie de dienst wordt verstrekt en de betrokken hulpverleners. De invulling van de continuïteit van de hulpverleningsrelatie in financiële zin is nieuw voor de gemeente. De aanbieder die de opdracht gegund krijgt moet overleggen met de aanbieder die de opdracht tot dan toe had uitgevoerd over de overname van personeel. De gedachte is dat overname van personeel gemakkelijker verloopt als de gemeente een reële prijs betaalt voor de opdracht.
Lid 3
Het college moet de vaste prijs of de reële prijs voor diensten minimaal baseren op de in dit artikel genoemde kostprijselementen.
Lid 4
Hierin is een bepaling opgenomen over de prijs-kwaliteitverhouding van andere voorzieningen dan diensten, bijvoorbeeld hulpmiddelen. Artikel 5.4 van het Uitvoeringsbesluit is hierop niet van toepassing.
Artikel 28. Meldingsregeling calamiteiten en geweld
De aanbieder moet bij de toezichthoudend ambtenaar onverwijld melding doet van iedere calamiteit en van geweld die bij de verstrekking van een voorziening heeft plaatsgevonden.
Het college kan een of meerdere toezichthouders aanwijzen die toezicht houden op de naleving van de wet (artikel 6.1 van de wet). In aanvulling hierop regelt dit artikel dat het college een regeling opstelt over het doen van meldingen en dat de toezichthoudend ambtenaar deze meldingen onderzoekt en het college adviseert over het voorkomen van verdere calamiteiten en het bestrijden van geweld.
Hoofdstuk 8: Klachten en medezeggenschap
Dit hoofdstuk bevat een verplichting voor de aanbieders om te beschikken over een regeling voor de afhandeling van klachten en voor de medezeggenschap van cliënten. Ook wordt er invulling gegeven aan de manier waarop ingezetenen van de gemeente, waaronder cliënten en hun vertegenwoordigers, inspraak hebben in de uitvoering van de wet door de gemeente.
Artikel 29. Klachtregeling
In lid 1 is een bepaling over klachten ten aanzien van aanbieders opgenomen. Op grond van de wet (artikel 2.1.3 lid 2 onder e) is het verplicht in de verordening te bepalen voor welke voorzieningen een regeling voor de afhandeling van klachten van cliënten is vereist.
In de Memorie van Toelichting (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 3, blz. 57-58) staat dat cliënten in beginsel moeten kunnen klagen over alles wat hen niet aanstaat in de manier waarop zij zich bejegend voelen. De cliënt kan ontevreden zijn over het gedrag van een gemeenteambtenaar, bijvoorbeeld over de wijze waarop een gesprek is gevoerd of een gebrek aan deskundigheid. Daarvoor staat de klachtenprocedure van de gemeente open. Is de cliënt echter niet tevreden over een gedraging van de aanbieder, dan moet hij zich in beginsel tot die aanbieder wenden.
Artikel 30. Medezeggenschap bij aanbieders
In de verordening moet staan voor welke voorzieningen een regeling vereist is voor medezeggenschap van cliënten over voorgenomen besluiten van de aanbieder die voor de gebruikers van belang zijn (zie artikel 2.1.3 lid 2 onder f van de wet). Dit is uitgewerkt in lid 1 van deze bepaling.
In lid 2 staan een aantal instrumenten die het college kan inzetten om te zorgen dat de verplichting tot medezeggenschap door aanbieders goed wordt uitgevoerd (toezicht op naleving).
Artikel 31. Betrekken van ingezetenen bij het beleid
Dit artikel geeft uitvoering aan de verplichting in artikel 2.1.3 lid 3 van de wet om in de verordening te bepalen op welke manier ingezetenen worden betrokken bij de uitvoering van de wet. Dit is uitdrukkelijk de bedoeling van de wetgever, omdat iedereen op enig moment aangewezen kan raken op ondersteuning. Inbreng van cliënten en hun vertegenwoordigers wordt echter extra aangestipt. Zij weten door hun ervaring immers als geen ander welke drempels er zijn en hoe deze weggenomen kunnen worden. Daarom is het van belang dat zij al vanaf het begin van de beleidsontwikkeling volledig worden betrokken. Daarbij moet onder andere gelet worden op de diversiteit van de doelgroep.
Met lid 3 wordt het aan het college overgelaten om de exacte invulling van de medezeggenschap vorm te geven. Dit gebeurt met de vaststelling door de gemeenteraad van de Leidraad Doorontwikkeling participatie, het Participatiekader 2023 en de Participatieverordening Sittard-Geleen.
Hoofdstuk 9: Waardering mantelzorgers
De gemeenteraad moet bepalen op welke manier het college zorgt voor een jaarlijkse blijk van waardering voor de mantelzorgers van cliënten in de gemeente. In dit hoofdstuk wordt hier invulling aan gegeven.
Artikel 32. Jaarlijkse waardering mantelzorgers
In deze bepaling staat hoe de jaarlijkse waardering is geregeld die de gemeente geeft aan mantelzorgers. Het moet gaan om mantelzorgers van cliënten in de gemeente (zie artikel 2.1.6 van de wet). Die mantelzorgers hoeven zelf dus niet in de gemeente te wonen. Verder is het begrip ‘cliënten’ breder dan alleen personen gebruik maken van Wmo-ondersteuning. Het kan ook gaan om personen die zich ooit gemeld hebben, maar waar geen Wmo-voorziening is uitgekomen. Wellicht mede dankzij de inzet van de mantelzorger. Ook die mantelzorgers kunnen in aanmerking komen voor een jaarlijkse blijk van waardering.
De invulling van de mantelzorgwaardering wordt aangegeven in het vigerende Besluit Wmo.
Hoofdstuk 10: Overgangsrecht en slotbepalingen
Artikel 33. Geen bepalingen
Dit artikel biedt het college de mogelijkheid om in alle niet voorziene situaties te handelen naar bevind van zaken.
Artikel 34. Hardheidsclausule
In bijzondere gevallen kan het college ten gunste van de cliënt afwijken van de bepalingen van deze verordening (niet van de in de wet zelf genoemde bepalingen). Zo nodig wordt hierbij advies ingewonnen. Afwijken kan alleen maar ten gunste, en nooit ten nadele van de betrokken cliënt. Verder is met nadruk gemeld: in bijzondere gevallen. Het gebruik maken van de hardheidsclausule betreft een uitzondering en geen regel. Het college moet in verband met precedentwerking dan ook duidelijk aangeven waarom in een bepaalde situatie van de verordening wordt afgeweken.
Het is aan de cliënt om te onderbouwen dat sprake is van duidelijk onrecht.
Artikel 35. Intrekking oude verordening en overgangsrecht
In dit artikel is het overgangsrecht geregeld. In lid 2 is duidelijk gemaakt dat bestaande rechten en plichten doorlopen, totdat een nieuwe beoordeling heeft plaatsgevonden.
Op basis van lid 3 worden aanvragen die nog bij het college in behandeling zijn, op grond van de op dat moment in werking zijnde verordening beoordeeld.
In het vierde lid is bepaald dat er 3 maanden recht blijft bestaan op het bedrag van het pgb 2024 voor cliënten met een maatwerkvoorziening Huishoudelijke ondersteuning, Begeleiding individueel en groepsbegeleiding indien dit bedrag hoger is dan het nieuwe pgb-bedrag in 2025, en indien de einddatum van de maatwerkvoorziening nog niet is bereikt.
Op basis van lid 5 wordt op bezwaarschriften tegen een besluit op grond van de Verordening Wmo 2022-1 gemeente Sittard-Geleen beslist op basis van die verordening.
Artikel 36. Inwerkingtreding en citeertitel
Dit artikel bepaalt de inwerkingtreding van deze verordening en legt vast hoe de verordening wordt aangehaald.
Noot
1Dit volgt uit onder andere de uitspraak van de CRvB van van 21 maart 2018 (ECLI:NL:CRVB:2018:819).
Noot
2Bijvoorbeeld Handreiking aanbesteding Wmo, de wet Basistarieven en als onderdeel daarvan het Hulpmiddel onderbouwing bepaling tarief. Publicatie ActiZ, Vereniging van Nederlandse Gemeenten en het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, 2013 en de Code verantwoordelijk marktgedrag thuisondersteuning (Kamerstukken II 2014/15, 34 104, nr. 70, blg-576970).
Ziet u een fout in deze regeling?
Bent u van mening dat de inhoud niet juist is? Neem dan contact op met de organisatie die de regelgeving heeft gepubliceerd. Deze organisatie is namelijk zelf verantwoordelijk voor de inhoud van de regelgeving. De naam van de organisatie ziet u bovenaan de regelgeving. De contactgegevens van de organisatie kunt u hier opzoeken: organisaties.overheid.nl.
Werkt de website of een link niet goed? Stuur dan een e-mail naar regelgeving@overheid.nl