Beleidsregels Jeugdhulp gemeente Tiel 2025

Geldend van 18-02-2025 t/m heden

Intitulé

Beleidsregels Jeugdhulp gemeente Tiel 2025

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tiel

gelet op de Jeugdwet, het Besluit jeugdwet en de Verordening Jeugdhulp gemeente Tiel 2025;

besluit vast te stellen:

Beleidsregels Jeugdhulp gemeente Tiel 2025

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

  • 1. Alle begrippen die in dit besluit worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Verordening, de Wet, het Besluit Jeugdwet en de Algemene wet bestuursrecht.

  • 2. In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

    • a.

      Wijkteam: Het team van jeugd- en gezinswerkers die namens het college als toegangspoort fungeert voor vrijwel alle ondersteunings- hulp- en zorgvragen in het kader van de Jeugdwet en dat vrij toegankelijke ondersteuning biedt voor een beperkte periode.

    • b.

      Casusregisseur: Een betrokken hulpverlener die regie voert en regie- of coördinatietaken heeft. Deze zorgt voor een goede afstemming en samenwerking tussen cliënten, (in)formeel netwerk en hulpverleners. Ook is de casusregisseur het aanspreekpunt voor het gezin.

    • c.

      Medewerkingsplicht: De jeugdige en/of zijn ouders alle medewerking moet verlenen aan de uitvoering van de Jeugdwet die het college noodzakelijk vindt. Zo is iemand verplicht om gehoor te geven aan een oproep van het college of om zich te onderwerpen aan onderzoek dat door (of namens) het college is ingesteld.

    • d.

      Kostprijs: Het bedrag dat de gemeente aan een gecontracteerde jeugdzorgaanbieder moet betalen voor de verstrekking van een voorziening in natura.

    • e.

      Verordening: Verordening Jeugdhulp Gemeente Tiel 2025

Hoofdstuk 2. Algemene voorzieningen

Artikel 2.1 Gebruik maken van een algemene voorziening

Van een algemene voorziening kunnen de jeugdige en zijn ouders gebruik van maken zonder dat zij daarvoor een besluit van de gemeente nodig hebben. De jeugdige en zijn ouders kunnen zich voor deze jeugdhulp rechtstreeks tot de algemene voorziening wenden.

Artikel 2.2 Wat biedt een algemene voorziening

De algemene voorziening basisondersteuning omvat onder andere:

  • 1.

    Het bieden van informatie, advies en consultatie bij opgroei en opvoedvragen.

  • 2.

    Ondersteuning en lichte hulp voor jeugdigen en/of ouders, waaronder vormen van vrij toegankelijke hulp, gericht op het creëren van een stabiele opvoed- en opgroeisituatie.

  • 3.

    Ondersteuning en lichte hulp aansluitend bij de onderwijs/opvangsetting, waarbij ondersteuning voor opvoeders en jeugdigen geboden wordt. Het betreft activiteiten die in een onderwijssetting plaatsvinden waarbij de nadruk ligt op zorg.

  • 4.

    Regulier casusregie: het systematisch coördineren, afstemmen en volgen van de benodigde hulpverlening aan jeugdigen en/of gezinnen, waarbij meerdere hulpverleners betrokken zijn.

  • 5.

    Kortdurende en laagdrempelige hulp en ondersteuning door een Praktijkondersteuner Huisarts Jeugd (POH jeugd) bij een huisarts.

Hoofdstuk 3. Individuele voorzieningen

Artikel 3.1 Ingangsdatum individuele voorziening

De ingangsdatum van een individuele voorziening:

  • 1.

    Ligt op of na de datum waarop op de aanvraag voor ondersteuning is beslist.

  • 2.

    Bij het aflopen van een eerder toegekende voorziening geldt dat deze einddatum niet automatisch de ingangsdatum van de nieuwe voorziening is. Het behoort tot de eigen verantwoordelijkheid van de cliënt om tijdig opnieuw melding te doen van zijn voortgezette behoefte aan ondersteuning.

  • 3.

    Indien de aanvraag betrekking heeft op kosten voor jeugdhulp die de jeugdige of ouder voorafgaand aan de aanvraag heeft gemaakt, kan het college hier slechts een voorziening voor verstrekken:

    • a.

      Als op het moment van de aanvraag nog steeds sprake is van opgroei- of opvoedingsproblemen, psychische problemen of stoornissen waarvoor de hulp is ingezet, en;

    • b.

      Voor zover het college de noodzaak en passendheid van de voorziening en de gemaakte kosten achteraf nog kan beoordelen.

Artikel 3.2 Eigen kracht

  • 1. Om vast te stellen of sprake is van gebruikelijke hulp beoordeelt het college of de benodigde hulp uitgaat boven de hulp die een jeugdige van dezelfde leeftijd zonder ziekte, aandoening, beperking of andere problematiek nodig heeft. Het college houdt hierbij rekening met de volgende factoren:

    • a.

      De leeftijd van de jeugdige.

    • b.

      De mate van zorg bij activiteiten en handelingen, de mate van toezicht en de mate van begeleiding/stimulans die een jeugdige van die leeftijd nodig heeft.

    • c.

      De aard en de duur van de hulp en de benodigde ondersteuningsintensiteit van de jeugdige.

    • d.

      De mate van planbaarheid van de hulp.

    • e.

      De behoeften en mogelijkheden van de jeugdige.

  • 2. Bij de beoordeling in langdurige situaties houdt het college rekening met de volgende factoren:

    • a.

      De aard en de duur van de hulp en de benodigde ondersteuningsintensiteit van de jeugdige.

    • b.

      De mate van planbaarheid van de hulp.

    • c.

      Het lichamelijk en geestelijk welzijn van de ouders.

    • d.

      De manier van omgaan van ouders met de problemen van de jeugdige.

    • e.

      Vaardigheden van de ouders om zelf te bieden (bijvoorbeeld een verpleegachtergrond).

    • f.

      Of er sprake is van problematiek bij de ouders, zoals relationele problemen of schulden.

    • g.

      Welke verplichtingen de ouders hebben, bijvoorbeeld voor werk en sociale verplichtingen.

    • h.

      Het belang van ouders om een inkomen uit arbeid te krijgen en het eventueel ontstaan van financiële problemen.

    • i.

      De woonsituatie.

    • j.

      De samenstelling van het gezin en de relatie tussen de gezinsleden (bijvoorbeeld of er sprake is van een wettelijke stiefouder of niet).

    • k.

      Is er een sociaal netwerk en zo ja, wat zijn de mogelijkheden en de bereidheid van het sociaal netwerk om de jeugdige of zijn ouders te ondersteunen.

    • l.

      Overige individuele omstandigheden die door jeugdige en ouders worden ingebracht.

Artikel 3.3 Normaliseren

Als het gaat om de inzet van een individuele voorziening gelden de volgende uitgangspunten:

  • 1.

    Ouders hebben een eigen verantwoordelijkheid voor een doeltreffende inzet van voorzieningen die bijdragen aan een positieve ontwikkeling van kinderen. Dit geldt ook voor kinderen met een jeugdhulpvraag.

  • 2.

    De Jeugdwet is bedoeld om de ontwikkeling van kinderen te bevorderen, niet voor de bevordering van de algemene ontwikkeling die elke jeugdige doormaakt.

  • 3.

    Jeugdhulp is bedoeld voor hulpvragen die de oorzaak hebben in gedrags- of opvoedproblematiek, psychische problemen of stoornissen en die niet behoren tot de ontwikkelingsfase waarin de jeugdige zich bevindt.

  • 4.

    De zorgplicht van ouder(s) strekt zich uit over: verzorging, begeleiding, financiën en opvoeding die een ouder(s) normaal gesproken geeft aan het kind. Dat betekent ook dat als één van de ouders uitvalt, de andere ouder dat overneemt.

  • 5.

    Het verlenen van hulp aan je kind gaat voor op sociale/maatschappelijke activiteiten of een vorm van werk.

*Zie bijlage

Artikel 3.4 (dreigende) overbelasting ouder(s)/verzorger(s)

Bij (dreigende) overbelasting geldt nog het volgende:

  • 1.

    Er moet een verband zijn tussen de overbelasting en de zorg aan de jeugdige.

  • 2.

    Bij een aanvraag voor een individuele voorziening tot jeugdhulp bekijkt het college wat wordt gedaan om die spanningen te verminderen.

  • 3.

    Als de (dreigende) overbelasting kan worden verminderd door het herinrichten van het werk of andere sociale/maatschappelijke activiteiten wordt dit eerst van de ouder verwacht.

  • 4.

    Een beroep op (dreigende) overbelasting moet door de ouder(s) aannemelijk worden gemaakt en zo nodig nader worden onderbouwd. Is dat door de ouder(s) aannemelijk gemaakt, dan rust de plicht op de gemeente om daar verder onderzoek naar te doen.

  • 5.

    De ouder(s) is desgevraagd verplicht zijn medewerking te verlenen aan dat onderzoek. Weigert de ouder(s) dit, dan kan de gemeente de noodzaak voor het verstrekken van jeugdhulp niet inhoudelijk beoordelen.

  • 6.

    Is de (dreigende) overbelasting vastgesteld én kan van de ouder(s) niet worden verwacht deze op te heffen, dan zijn de eigen mogelijkheden ontoereikend. Indien uit het onderzoek naar de noodzaak van jeugdhulp blijkt dat inzet van jeugdhulp noodzakelijk wordt geacht, dan geldt hierbij het uitgangspunt dat:

    • a.

      De inzet van jeugdhulp bij (dreigende) overbelasting altijd tijdelijk is met het doel om de (dreigende)overbelasting duurzaam op te heffen. Van ouder(s) wordt verwacht dat zij een plan van aanpak opstellen om de (dreigende) overbelasting op te lossen en dat zij in de tijd dat jeugdhulp wordt gegeven werken aan dit plan van aanpak.

    • b.

      De inzet van jeugdhulp bij (dreigende) overbelasting gericht is op een duurzame oplossing, dat wil zeggen dat de hulp gericht is op het gezinssysteem in gezamenlijke verantwoordelijkheid tot het verkrijgen van voldoende probleemoplossend vermogen en eigen kracht. In beginsel wordt daarom de jeugdhulp ingezet in de thuissituatie.

    • c.

      Voor de inzet van jeugdhulp bij (dreigende) overbelasting een verband moet zijn tussen de (dreigende) overbelasting en de zorg die geboden wordt en noodzakelijk wordt geacht in het kader van de Jeugdwet. Bij overbelasting met een andere oordzaak dan de zorg aan het kind dient de oorzaak van deze overbelasting opgelost te worden.

    • d.

      Wanneer de geldigheidsduur van de indicatie voor een individuele voorziening is verlopen en een herindicatie wordt aangevraagd, zal onderzocht worden of en welke inspanningen zijn verricht om de overbelasting terug te dringen. Hierbij geldt het uitgangspunt van de Jeugdwet dat van ouders een actieve rol verwacht wordt om in eerste instantie te trachten de op hun weg komende problemen (waaronder (dreigende) overbelasting) zelf of met behulp van hun eigen netwerk of andere mogelijkheden op te lossen.

Artikel 3.5 Vervoer

  • 1. Het college kan aan een jeugdige aan wie een individuele voorziening is verstrekt in het kader van jeugdhulp, een vervoersvoorziening, dan wel een vergoeding verstrekken, als:

    • a.

      Voldaan wordt aan de voorwaarden als genoemd in artikel 3.3 van de verordening.

    • b.

      Er sprake is van langdurige hulp als de hulp meer dan drie maanden duurt.

    • c.

      Er sprake is van intensieve hulp als de jeugdige meer dan twee keer per week naar de jeugdhulpaanbieder moet gaan.

  • 2. Als een vervoersvoorziening voor de jeugdige naar het oordeel van het college noodzakelijk is, dan kent het college de goedkoopst adequate vervoersvoorziening toe.

  • 3. De volgende vervoersvoorzieningen kunnen worden geboden:

    • a.

      Vervoer gecontracteerd bij de jeugdhulpaanbieder, indien sprake is van zorg in natura.

    • b.

      Een maandelijkse kilometervergoeding van €0.19 per kilometer.

  • 4. De voorziening wordt toegekend vanaf de datum dat de jeugdhulp in de toekomst zal starten of zo vroeg als de datum van de aanvraag indien het vervoer feitelijk al in gang is gezet.

  • 5. De vervoerder heeft 5 werkdaggen de tijd, na goedkeuring van het college, om het vervoer in te regelen.

Artikel 3.6 Eigen kracht bij vervoer

Ouder(s) van de jeugdige zijn zelf verantwoordelijk voor het vervoer van de jeugdige naar een zorgaanbieder. Op basis van de Jeugdwet kan een jeugdige in aanmerking komen voor vervoer van en naar de locatie waar de jeugdhulp wordt geboden is vastgesteld dat het niet mogelijk is dat:

  • 1.

    De jeugdige zelfstandig loopt, fietst of met een brommer rijdt naar en vanaf de locatie waar de jeugdhulp wordt geboden.

  • 2.

    De jeugdige onder begeleiding van een ouder loopt, fietst of met een brommer, motor of auto rijdt naar en vanaf de locatie waar de jeugdhulp wordt geboden.

  • 3.

    De jeugdige onder begeleiding van een persoon uit zijn naaste omgeving loopt, fietst of met een brommer, motor of auto rijdt naar en vanaf de locatie waar de jeugdhulp wordt geboden.

  • 4.

    De jeugdige zelfstandig reist met het openbaar vervoer naar en vanaf de locatie waar de jeugdhulp wordt geboden.

  • 5.

    De jeugdige onder begeleiding van een ouder reist met het openbaar vervoer naar en vanaf de locatie waar de jeugdhulp wordt geboden.

  • 6.

    De jeugdige onder begeleiding van een persoon uit zijn naaste omgeving reist met het openbaar vervoer naar en vanaf de locatie waar jeugdhulp wordt geboden.

  • 7.

    De jeugdige door een ouder wordt vervoerd naar en vanaf de locatie waar de jeugdhulp wordt geboden.

  • 8.

    De jeugdige door een persoon uit zijn naaste omgeving wordt vervoerd naar en vanaf de locatie waar de jeugdhulp wordt geboden.

  • 9.

    De jeugdige door een vrijwilliger begeleid of vervoerd wordt naar en vanaf de locatie waar de jeugdhulp wordt geboden.

  • 10.

    De jeugdhulpaanbieder de jeugdhulp naar het verblijfadres van de jeugdige of andere locatie verplaatst in de nabijheid waardoor vervoer overbodig wordt.

Artikel 3.7 Medewerkingsplicht

  • 1. Als iemand niet voldoet aan de medewerkingsplicht dan kan dit gevolgen hebben voor het vaststellen van het recht op een individuele voorziening.

  • 2. Van de cliënt aan wie een individuele voorziening wordt toegekend, wordt verwacht dat hij naar vermogen meewerkt aan het behalen van de doelen.

  • 3. Onder medewerking valt ook het naleven van huis- en gedragsregels en/of omgangsvormen.

  • 4. Het al dan niet opzettelijk niet meewerken aan het behalen van de doelen en resultaten en/of het niet nakomen van gemaakte afspraken, kan leiden tot een tijdelijke opschorting van de ondersteuning of, in het uiterste geval, tot beëindiging daarvan.

Hoofdstuk 4. Toegang jeugdhulp

Artikel 4.1 Toegangsprocedure

De toeleiding naar de jeugdhulp kan op verschillende manieren plaatsvinden, te weten:

  • 1.

    Via het wijkteam.

  • 2.

    Via de gecertificeerde instellingen, rechter, Openbaar Ministerie of justitiële jeugdinrichting.

  • 3.

    Na verwijzing door de huisarts, medisch specialist of jeugdarts.

Artikel 4.2 Deskundigenadvies

Het college kan (medisch) advies aanvragen bij een deskundige.

Artikel 4.3 Aanvraag en indicering

  • 1. Jeugdigen en ouders kunnen een aanvraag voor een individuele voorziening schriftelijk indienen bij het college. Een aanvraag wordt ingediend door middel van een door het college vastgesteld aanvraag formulier.

  • 2. Individuele jeugdhulpvoorzieningen worden pas door het college geïndiceerd indien

    • a.

      Het onderzoek van het wijkteam uitwijst dat de eigen kracht van de jeugdige en zijn omgeving niet voldoende is voor het oplossen van de geconstateerde problematiek.

    • b.

      De gemeente Tiel verantwoordelijk is op grond van het woonplaatsbeginsel.

    • c.

      Jeugdhulp nodig is.

    • d.

      De jeugdwet van toepassing is.

    • e.

      Er niet mogelijk is om gebruik te maken van een voorliggende voorziening.

  • 3. De gemeente Tiel indiceert altijd de meest goedkope, adequate en passende voorziening.

  • 4. In het geval een aanvraag specialistische jeugdhulp wordt gemaakt, wordt daarbij het onderzoekverslag als bijlage toegevoegd.

  • 5. In de aanvraag specialistische jeugdhulp bevat in ieder geval de inhoudelijke doelen/ resultaten die behaald moeten worden met de inzet van de jeugdhulp.

  • 6. Als een jeugdige of ouder de jeugdhulp zelf wenst in te kopen met een pgb, dient hij daartoe een pgb-plan in. Het pgb-plan heeft te gelden als een aanvraag voor een pgb.

  • 7. Het college wijst de jeugdige en/of zijn ouder op de mogelijkheid gebruik te maken van onafhankelijke cliëntondersteuning.

  • 8. Opmerkingen of latere aanvullingen van de jeugdige of zijn ouders worden aan de aanvraag toegevoegd.

Artikel 4.4 Onderzoek

  • 1. Het college onderzoekt in een gesprek met de jeugdige of zijn ouders zo spoedig mogelijk en voor zover nodig in het kader van de hulpvraag:

    • a.

      De behoeften, persoonskenmerken, voorkeuren, veiligheid, ontwikkeling en gezinssituatie van de jeugdige of zijn ouders en het probleem of de hulpvraag.

    • b.

      Het gewenste resultaat van het verzoek om jeugdhulp.

    • c.

      Het vermogen van de jeugdige of zijn ouders om zelf of met ondersteuning van de naaste omgeving een oplossing voor de hulpvraag te vinden.

    • d.

      De mogelijkheden om gebruik te maken van een andere voorziening.

    • e.

      De mogelijkheden om de hulpvraag te beantwoorden door het inzetten van een algemene voorziening.

    • f.

      De mogelijkheden om een individuele voorziening te verstrekken.

    • g.

      De mogelijkheden om te kiezen voor een pgb, waarbij de jeugdige en/of ouder in begrijpelijke bewoordingen wordt ingelicht over de gevolgen van die keuze.

    • h.

      De wijze waarop een mogelijk toe te kennen individuele voorziening wordt afgestemd met andere voorzieningen op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning, of werk en inkomen.

    • i.

      Hoe rekening kan worden gehouden met de godsdienstige gezindheid, de levensovertuiging en de culturele achtergrond van de jeugdige en zijn ouders.

  • 2. Het college kan, met instemming van de jeugdige of zijn ouders, informatie inwinnen bij andere instanties, zoals de huisarts, en met deze in gesprek gaan over de problemen en de meest aangewezen hulp.

  • 3. Als uitgangspunt geldt dat het de jeugd- en gezinswerker van het wijkteam binnen twee weken na de aanvraag contact met de jeugdige en/of zijn ouders heeft.

  • 4. Indien de gespreksvoorbereiding een afgerond beeld oplevert over de hulpvraag en een nader gesprek niet noodzakelijk is, kan het wijkteam afzien van een gesprek, mits de jeugdige of zijn ouders daarmee instemmen.

Artikel 4.5 Wat wordt onderzocht

Tijdens het gesprek (of meerdere gesprekken) met de jeugdige, zijn ouders en indien gewenst met familie en deskundigen wordt het volgende onderzocht:

  • 1.

    Wat is de hulpvraag van de cliënt.

  • 2.

    Welke gemeente is verantwoordelijk op grond van het woonplaatsbeginsel.

  • 3.

    Behoort de cliënt tot de doelgroep van de jeugdwet.

  • 4.

    Welke beperkingen/problematiek ondervindt de cliënt.

  • 5.

    Welke hulp is nodig.

  • 6.

    In hoeverre zijn de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen toereikend.

  • 7.

    Kan de cliënt aanspraak maken op voorliggende voorzieningen.

  • 8.

    Kan de cliënt aanspraak maken op algemene voorzieningen.

  • 9.

    Indien Pgb wordt aangevraagd: Wordt er aan de voorwaarden Pgb voldaan.

Artikel 4.6 Onderzoeksverslag

  • 1. Het college en de jeugdige en/of zijn ouders leggen zaken vast in het onderzoeksverslag zoals beschreven in artikel 4.1 lid 2 van de verordening.

  • 2. Zo spoedig mogelijk na het gesprek verstrekt het college aan de jeugdige of zijn ouder(s) dan wel zijn wettelijke vertegenwoordiger een schriftelijke weergave van de uitkomsten van het onderzoek (het onderzoeksverslag).

  • 3. Het verslag bevat in ieder geval de naam, functie en discipline van deskundigheid van de medewerker en de geraadpleegde adviseurs/medici.

  • 4. Opmerkingen of latere aanvullingen van de jeugdige en/of ouders worden aan het onderzoeksverslag toegevoegd.

Artikel 4.7 Ondertekening van aanvraag

Een aanvraag voor jeugdhulp moet ondertekend worden, door:

  • 1.

    Indien de aanvraag betrekking heeft op een jeugdige die jonger is dan 12 jaar, dan dient de wettelijke vertegenwoordiger het aanvraagformulier te ondertekenen.

  • 2.

    Heeft de aanvraag betrekking op een jeugdige die de leeftijd van 12, maar nog niet die van 16 jaar heeft bereikt, dan dient zowel de jeugdige als diens wettelijke vertegenwoordiger het aanvraagformulier te ondertekenen.

  • 3.

    Heeft de aanvraag betrekking op een jeugdige die de leeftijd van 16 jaar heeft bereikt, dan is de instemming van de wettelijke vertegenwoordiger niet vereist. De wettelijk vertegenwoordiger wordt in deze situatie in principe alleen geïnformeerd over het inzetten van jeugdhulp als de jeugdige heeft aangegeven dit te willen. Hierop geldt de uitzondering op het moment dat de jeugdige op een ander adres gaat wonen als gevolg van het inzetten van de jeugdhulp. In dit geval dient de wettelijk vertegenwoordiger het aanvraagformulier mede te ondertekenen.

  • 4.

    Weigert de wettelijk vertegenwoordiger in te stemmen met de aanvraag, dan wordt de aanvraag toch in behandeling genomen als de jeugdhulp voor de minderjarige nodig is teneinde ernstig nadeel voor de minderjarige te voorkomen, alsmede indien de minderjarige na de weigering van de toestemming de jeugdhulp weloverwogen blijft wensen.

  • 5.

    Een minderjarige kan de aanvraag ondertekenen mits de minderjarige in staat is tot een redelijke waardering van zijn belangen. Of een minderjarige in staat is tot een redelijke waardering van zijn belangen, dient van geval tot geval te worden beoordeeld. Het is aan de casusregisseur om dit te beoordelen.

Artikel 4.8 Beschikking

  • 1. Het college legt de beslissing omtrent het al dan niet verlenen van een individuele voorziening vast in een beschikking.

  • 2. In de beschikking tot verstrekking van een individuele voorziening wordt vastgelegd:

    • a.

      Welke individuele voorziening verstrekt wordt, wie de jeugdhulp gaat bieden en wat het beoogde resultaat daarvan is.

    • b.

      Wat de ingangsdatum en duur van de verstrekking is.

    • c.

      Of de voorziening in natura of als pgb wordt verstrekt.

  • 3. De motivering en doelen uit het onderzoeksverslag zijn onderdeel van de beschikking.

  • 4. Bij het verstrekken van een voorziening in de vorm van een pgb vermeldt de beschikking naast de in lid 1 genoemde zaken bovendien:

    • a.

      De hoogte van het pgb en hoe deze is bepaald.

    • b.

      Welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van het pgb.

    • c.

      De wijze van verantwoording van de besteding van het pgb.

  • 5. Het besluit tot toekenning van een individuele voorziening wordt afgegeven:

    • a.

      Als het gaat om zorg in natura: met een geldigheidsduur tot het moment waarop de betrokken jeugdhulpaanbieder de jeugdhulp heeft beëindigd en het college hiervan op de hoogte heeft gesteld.

    • b.

      Als het gaat om een pgb: met een in het besluit vastgestelde geldigheidsduur.

  • 6. Bij het besluit wordt informatie verstrekt over de rechten en de plichten van de jeugdige en zijn ouders op grond van de wet, de verordening en de nadere regels.

Artikel 4.9 spoedhulp

In spoedeisende situaties kan de reguliere procedure niet worden afgewacht:

  • 1.

    Er is sprake van een spoedeisende situatie als binnen 24 tot 48 uur een voorziening dient te worden ingezet vanwege ernstige opgroei- en opvoedingsproblemen. In dergelijke situaties wordt zo spoedig mogelijk een passende tijdelijke voorziening ingezet.

  • 2.

    Indien er een individuele voorziening voor spoedhulp wordt ingezet, wordt deze voorziening voor de duur van maximaal vier weken toegekend. Binnen deze vier weken wordt het onderzoek verricht en wordt na afronding hiervan een verslag opgesteld met de uitkomsten van dit onderzoek. Uit dit verslag dient duidelijk te worden welke vervolghulp ingezet dient te worden.

  • 3.

    Indien er met spoed een individuele voorziening moet worden afgegeven en het college is van oordeel dat er voor een langere periode ondersteuning noodzakelijk is, dan kan de jeugdhulp voor een langere periode dan 4 weken worden afgegeven.

Hoofdstuk 5. Het persoonsgebonden budget (pgb)

Artikel 5.1 Voorwaarden pgb voor jeugdhulp door informele hulpverleners

De jeugdige of zijn ouders die een pgb ontvangen, kunnen de jeugdhulp onder de volgende voorwaarden betrekken van een meerderjarig persoon uit het sociale netwerk:

  • 1.

    Slechts in uitzonderlijke gevallen kan een pgb gebruikt worden door het sociale netwerk voor jeugdhulpverlening. Dit kan alleen in die gevallen waarin dit aantoonbaar tot een betere en effectievere ondersteuning leidt en aantoonbaar doelmatiger is dan jeugdhulp die wordt geleverd door een professionele aanbieder.

  • 2.

    De persoon uit het sociale netwerk verleent veilige, doeltreffende, doelmatige en cliëntgerichte hulp;

  • 3.

    De ondersteuning aan de jeugdige of zijn ouders leidt niet tot overbelasting bij de persoon die deze jeugdhulp verleent.

  • 4.

    De ondersteuning aan de jeugdige mag geen ggz-behandeling of behandeling jeugdhulp zijn.

  • 5.

    de ontvanger van een pgb is niet tevens uitvoerder van de ondersteuning die met het pgb wordt ingekocht en heeft geen financiële relatie met de uitvoerder van de ondersteuning, tenzij:

    • a.

      Dit gezien de situatie van de jeugdige, de aard van de ingekochte ondersteuning en de waarborgen waarmee een verantwoorde besteding en verantwoording van het pgb is omgeven, naar het oordeel van het college passend wordt bevonden.

  • 6.

    Er is op geen enkele wijze druk op de ontvanger van het pgb uitgeoefend bij diens besluitvorming.

  • 7.

    De persoon uit het sociale netwerk verricht geen handelingen die op grond van de norm van verantwoorde werktoedeling aan een geregistreerde professional is voorbehouden.

  • 8.

    De persoon uit het sociale netwerk beschikt over een geldige Verklaring Omtrent Gedrag, niet ouder dan 12 maanden, als bedoeld in artikel 28 van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens, voor personen die in hun opdracht beroepsmatig of niet incidenteel als vrijwilliger in contact kunnen komen met jeugdigen of ouders aan wie de jeugdhulpaanbieder jeugdhulp verleent of aan wie een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering is opgelegd, en dient deze desgevraagd te overhandigen aan het college, tenzij de persoon de ouder is van de jeugdige.

  • 9.

    De kwaliteit van de hulpverlening moet voldoende zijn om de gestelde doelen in het gezinsplan te kunnen realiseren. De geleverde voorziening wordt afgestemd op de persoonlijke situatie van de aanvrager en eventuele andere vormen van hulp of zorg in het gezin.

  • 10.

    De persoon uit het sociale netwerk stelt een vertrouwenspersoon in de gelegenheid zijn taak uit te oefenen.

Artikel 5.2 (Dreigende) overbelasting van ouder(s)/verzorger(s)

een pgb voor het verlenen van hulp aan een jeugdige door een ouder wordt beëindigd als er sprake is van (dreigende) overbelasting. Een andere zorgverlener moet het verlenen van hulp overnemen om de overbelasting te stoppen.

Artikel 5.3 Voorwaarden pgb beheer

  • 1. Voor het beheren van een pgb, wordt verwacht dat de beoogd budgetbeheerder in ieder geval aan de voorwaarden voor pgb-vaardigheid voldoet. Dat betekent dat het college bij de beoordeling van de keuze voor een pgb toetst of hij:

    • a.

      De eigen situatie kan overzien, dan wel die van de cliënt en een duidelijk beeld heeft van de hulpvraag.

    • b.

      Op de hoogte is van de regels en verplichtingen die horen bij een pgb of weet waar deze informatie te vinden is bij de desbetreffende instanties.

    • c.

      Een overzichtelijke pgb-administratie bij kan houden, waardoor er inzicht is in de bestedingen van het pgb.

    • d.

      In staat is om voldoende vaardig te communiceren met de gemeente, zorgverzekeraar of het zorgkantoor, de Sociale Verzekeringsbank en de hulpverleners.

    • e.

      Zelfstandig kan handelen en onafhankelijk voor een hulpverlener kan kiezen.

    • f.

      In staat is om afspraken te maken en vast te leggen en om dit te verantwoorden aan het college als verstrekker van het pgb.

    • g.

      Kan beoordelen en beargumenteren of de geleverde hulp passend en kwalitatief goed is.

    • h.

      In staat is om de inzet van hulpverleners te coördineren, waardoor de hulp door kan gaan, ook bij verlof en ziekte.

    • i.

      Als werk- of opdrachtgever de hulpverleners aan kan sturen en aan kan spreken op hun functioneren.

    • j.

      Voldoende juridische kennis over het werk- of opdrachtgeverschap heeft of deze kennis weet te vinden.

  • 2. Een persoon is niet in staat de aan een pgb verbonden taken verantwoord uit te voeren indien bij hem sprake is van een of meerdere van de volgende omstandigheden:

    • a.

      Schuldenproblematiek.

    • b.

      Ernstige verslavingsproblematiek.

    • c.

      Aangetoonde fraude begaan in de vier jaar voorafgaand aan de aanvraag.

    • d.

      Een aanmerkelijke verstandelijke beperking.

    • e.

      Een ernstig psychiatrisch ziektebeeld.

    • f.

      Vastgestelde blijvende cognitieve stoornis.

    • g.

      Het onvoldoende machtig zijn van de Nederlandse taal, in woord en geschrift.

    • h.

      Twijfels op andere gronden over de pgb-vaardigheid, dit wordt getoetst door:

      • i.

        Pgb beheerder moet zelfstandig het pgb plan maken.

      • ii.

        Pgb test van ‘per saldo’ doen en uitkomst hiervan delen.

      • iii.

        Pgb gesprek met de jeugdconsulenten.

  • 3. Indien een cliënt niet zelfstandig zijn belangen kan behartigen en de aan een pgb verbonden taken kan uitoefenen kan cliënt zich laten vertegenwoordigen door een pgb- beheerder:

    • a.

      Eerste of tweedegraads bloed- of aanverwant (die niet de zorgverlener is).

      • i.

        Partner van de ondersteuningsvrager (gehuwd, geregistreerd partnerschap of samenlevingscontract geregistreerd bij gemeente).

      • ii.

        Familie in de eerste graad van de ondersteuningsvrager (ouders, kinderen, schoondochter of schoonzoon).

      • iii.

        Familie in de tweede graad (grootouders, broers, zwagers of (schoon)zussen).

  • 4. Indien de informele aanbieder de zorg verleent dan kan het pgb beheerd worden door een eerste of tweede bloed- of aanverwant.

  • 5. Zorgverlener mag niet het pgb beheren.

  • 6. Het uitgangspunt is dat er geen belangenverstrengeling mag ontstaan. Zo mag niet een kennis of familielid van de pgb-aanbieder het Pgb beheren.

  • 7. Het juist behartigen van de belangen van de cliënten en het uitvoeren van de aan een pgb verbonden taken kan alleen plaatsvinden indien de pgb-beheerder voldoende fysiek aanwezig is bij de cliënt en voldoende tijd heeft om de aan de pgb verbonden taken uit te voeren. Hieronder wordt verstaan dat de pgb-beheerder minstens 1 keer per week aanwezig is bij de cliënt. De pgb-beheerder moet wekelijks voldoende tijd besteden aan het signaleren van de hulpvraag, het controleren van de (kwaliteit van de) ondersteuning, het aansturen van de zorgverlener en het bijhouden van een juiste administratie.

  • 8. Bij een aanvraag krijgt de cliënt twee keer de mogelijkheid om een geschikte pgb-beheerder aan te dragen.

  • 9. De cliënt onderhoudt zelf het contact met de coach en andere medewerkers van het college. Indien de cliënt hier niet toe in staat is, dan kan de pgb-beheerder het woord namens de cliënt voeren. Het uitgangspunt is – gelet op de mogelijke belangenverstrengeling - dat de pgb-aanbieder niet namens de cliënt het woord kan voeren.

Artikel 5.4 Uitbetaling van Pgb

  • 1. Het pgb wordt niet rechtstreeks aan de jeugdige en/of zijn ouder(s) overgemaakt. De Sociale Verzekeringsbank (SVB) doet de betalingen rechtstreeks aan de zorgverlener. De overeenkomst die de jeugdige en/of zijn ouder(s) afsluit met de zorgverlener dient door de gemeente en de SVB goedgekeurd te zijn alvorens de desbetreffende zorgverlener kan declareren.

  • 2. Het persoonsgebonden wordt uitbetaald na het indienen van facturen of declaraties. Door betaling op basis van maandtarieven niet langer toe te staan, kan worden voorkomen dat er betaald wordt voor niet geleverde ondersteuning. De declaratie of factuur dient te worden ingediend binnen zes weken na de maand waarin de zorg is geleverd. Het persoonsgebonden budget wordt niet meer betaalbaar gesteld als de declaratie of de factuur na deze termijn van zes weken wordt ingediend.

  • 3. Het persoonsgebonden budget moet worden besteed aan een maatwerkvoorziening waarmee de in het ondersteuningsplan gestelde doelen kunnen worden behaald.

Artikel 5.5 Besteding en verantwoording van het Pgb

  • 1. De pgb beheerder zorgt voor een goede en controleerbare administratie en houdt deze gedurende vijf jaar beschikbaar vanaf de ingangsdatum van de toekenning van het pgb.

  • 2. De pgb beheerder verantwoordt desgevraagd de besteding van het pgb. Deze dient dan de volledige administratie over te leggen waar in ieder geval de volgende documenten toe behoren:

    • a.

      Het pgb plan.

    • b.

      De toekenningsbeschikking.

    • c.

      De overeenkomst zoals ingediend bij de SVB.

    • d.

      De urenbriefjes.

    • e.

      Evaluatieverslagen.

    • f.

      Rapportages van de verleende ondersteuning.

    • g.

      De zorgovereenkomst.

    • h.

      De facturen.

    • i.

      Getekende aanwezigheidslijsten.

    • j.

      Overige bescheiden die het college voor de verantwoording noodzakelijk acht.

  • 3. De pgb beheerder moeten kunnen aantonen dat het budget is besteed aan het doel waarvoor het is verstrekt.

  • 4. Het niet nakomen van de aan het pgb verbonden verplichtingen kan in ieder geval leiden tot:

    • a.

      Herziening van de voorziening van pgb naar zorg in natura op grond van artikel 8.1.4 Jeugdwet.

    • b.

      Intrekking van de voorziening op grond van artikel 8.4 Jeugdwet.

    • c.

      Terugvordering van het ten onrechte ontvangen pgb bij de cliënt op grond van artikel artikel 8.1.4. lid 1 onder a Jeugdwet.

Artikel 5.6 Kwaliteit Pgb

De jeugdhulp die de jeugdige en zijn ouders met pgb willen inkopen, moet voldoen aan kwaliteitseisen. De kwaliteitseisen waaraan de zorgverlener dient te voldoen zijn nader uitgewerkt door Regio Rivierenland per productcode.

Hoofdstuk 6. Herziening, intrekking, terugvordering en bestrijding misbruik

Artikel 6.1 Inlichtingenplicht

Wanneer een voorziening is toegekend geldt een inlichtingenplicht. Het niet of niet volledig nakomen van de inlichtingenplicht kan leiden tot intrekking of herziening van de individuele voorziening.

Het college moet actief geïnformeerd worden over:

  • 1.

    Een wijziging in zijn beperking(en) die van invloed is op het gebruik van de individuele voorziening.

  • 2.

    Het toe- of afnemen van verleende mantelzorg.

  • 3.

    Een gewijzigde gezinssituatie in de gevallen waar er sprake is/kan zijn van gebruikelijke hulp.

  • 4.

    Het niet ontvangen van (goede kwaliteit) ondersteuning.

  • 5.

    Indien ondersteuning wordt ingezet voor een ander doel dan waarvoor deze wordt verleend.

  • 6.

    Indien zorg wordt gedeclareerd voor ondersteuning die niet (juist) is verleend.

  • 7.

    Als hij tijdelijk geen gebruik kan maken van de voorziening door detentie, behandeling in een instelling of opname in een ziekenhuis, verpleegtehuis of revalidatiecentrum.

  • 8.

    Het wijzigen van zorgverlener.

  • 9.

    Verhuizing.

  • 10.

    Verbetering in de gezondheidssituatie waardoor de voorziening niet langer noodzakelijk is.

Hoofdstuk 7. Afstemming met andere voorzieningen

Artikel 7.1 Gezondheidszorg

  • 1. De huisarts, medisch specialist en jeugdarts bepalen niet welke specifieke vorm van hulp nodig is, maar verwijzen naar het aanbod van één van de aanbieders waarmee de gemeente een contract heeft afgesloten.

  • 2. De aanbieder zelf bepaald op basis van zijn professionele autonomie na de verwijzing beoordeelt welke voorziening precies nodig is (de behandelvorm), hoe vaak iemand moet komen (de omvang) en hoe lang (de duur).

  • 3. De verwijzing in principe geldig voor de duur van één jaar, mits een kortere periode is aangegeven.

  • 4. Hulp kan worden toegewezen tot uiterlijk de dag dat de jeugdige de 18 jarige leeftijd bereikt. Vanaf dat moment moet bepaald worden of verlengde jeugdhulp noodzakelijk is.

  • 5. De verwijzing is alleen geldig voor de hulpvraag waar de verwijzing voor is afgegeven en zolang de jeugdige/ouders onder de doelgroep van de Jeugdwet vallen.

  • 6. Wanneer andere hulp nodig blijkt, kan dat niet plaatsvinden op basis van de eerder (voor andere hulp) afgegeven verwijzing.

Artikel 7.2 Gecertificeerde instellingen en Justitiedomein

  • 1. In het kader van de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering kan de gecertificeerde instelling bepalen dat jeugdhulp nodig is (artikel 3.5, eerste lid Jeugdwet).

  • 2. Bij jeugdreclassering is het niet alleen de gecertificeerde instelling die deze bevoegdheid heeft, maar kunnen ook andere instanties besluiten dat jeugdhulp nodig is. Deze andere instanties zijn de rechter, de officier van justitie, de directeur van de justitiële jeugdinrichting (JJI) en de selectiefunctionaris van de JJI.

  • 3. Het college is er verantwoordelijk voor dat de jeugdhulp wordt ingezet die de gecertificeerde instelling nodig acht ter uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel.

  • 4. Het college heeft in het kader van ‘Gelderse verbeteragenda’ contact met jeugdbeschermers wanneer deze een zorgaanbieder in willen zetten. Samen onderzoeken zij welke zorgaanbieder, per casus, het best passend is. Dit kan een algemene voorziening zijn of een individuele voorziening.

Artikel 7.3 Aanvullende verzekering

  • 1. Indien ouder(s) aanvullend verzekerd zijn voor de jeugdhulp die de gemeente, na onderzoek, noodzakelijk acht, wordt verwacht dat zij deze aanvullende verzekering aanspreken.

  • 2. Indien ouders van de jeugdige niet beschikken over een aanvullende verzekering en inzet van jeugdhulp in het kader van de Jeugdwet wordt noodzakelijk geacht, dan is de gemeente verantwoordelijk voor het inzetten van de individuele voorziening.

  • 3. Als vaststaat dat de hulp noodzakelijk is en meer behandelingen nodig zijn of slechts een gedeelte wordt vergoed vanuit de aanvullende verzekering, dan treft het college hiervoor in het kader van de Jeugdwet aanvullend een voorziening indien dit naar het oordeel van het college noodzakelijk wordt geacht.

Hoofdstuk 8. Waarborgen verhouding prijs en kwaliteit

Artikel 8.1 Cliënt ervaringsonderzoek

  • 1. Bij elke beschikking ontvangt de cliënt een vragenlijst van een extern onderzoeksbureau over de toegang.

  • 2. Aan het eind van elke kalenderjaar jaar ontvangt de cliënt een vragenlijst van een extern onderzoeksbureau over de geleverde zorg.

Hoofdstuk 9. Slotbepalingen

Artikel 9.1 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de aanvrager afwijken van de bepalingen van dit besluit, indien toepassing van dit besluit tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 9.2 Intrekking oud besluit en overgangsrecht

  • 1. Het besluit jeugdhulp gemeente Tiel 2019 wordt ingetrokken.

  • 2. Een jeugdige of ouder houdt recht op een lopende voorziening, verstrekt op grond van het besluit jeugdhulp gemeente Tiel 2019, totdat het college een nieuw besluit heeft genomen.

  • 3. Aanvragen die zijn ingediend onder het besluit jeugdhulp gemeente Tiel 2019 en waarop nog niet is beslist bij het in werking treden van dit besluit, worden afgehandeld krachtens dit besluit.

Artikel 9.3 Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1. Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2025

  • 2. Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit Jeugdhulp Tiel 2025

Ondertekening

Bijlagen

Normaliseren

Onderstaand overzicht is niet uitputtend maar geeft voorbeelden van ontwikkelingstaken en opvoedingsopgaven die kenmerkend zijn voor de verschillende leeftijdsgroepen. Vaak begint de ontwikkeling al in een eerdere fase, maar staat het in het schema in de fase waarin dit het meeste speelt.

Leeftijd

Belangrijkste milieus

Ontwikkelingstaken

Opvoedingsopgaven

Normale uitdagingen

0-2

Gezin

Opvang

  • -

    Veilige hechting

  • -

    Lichaamsbeheersing

  • -

    Exploratie & spelen

  • -

    Autonomie en individuatie

Soepele verzorging;

  • -

    sensitief en responsief reageren op gedrag van het kind

  • -

    letterlijk beschikbaar zijn

  • -

    structuur bieden

  • -

    ruimte geven voor exploratie

  • -

    spelen en praten

  • -

    ontwikkeling stimuleren

  • -

    Voedingsproblemen

  • -

    Slaapproblemen

  • -

    Scheidingsangst

  • -

    Angst voor vreemde, donker, geluiden en onbekende situaties

  • -

    Incidenteel huilen

2-4

Gezin

Buurt

Opvang

Media

  • -

    Representationele vaardigheid

  • -

    Taalvaardigheid en denkontwikkeling

  • -

    Zelfsturing (enige mate kunnen beheersten van emoties en gedrag)

  • -

    Constructieve omgang met leeftijdsgenootjes

  • -

    Socialisatie

  • -

    Zelfredzaamheid

  • -

    Sekserol-identificatie

  • -

    Sensitiviteit voor cognitief niveau (praten, informatie en uitleg geven, ontwikkeling stimuleren)

  • -

    Respect voor autonomie en grenzen stellen

  • -

    Bevorderen zelfsturing (impuls controle)

  • -

    Angst voor vreemden, donker, geluiden en onbekende situaties

  • -

    Koppigheid

  • -

    Driftbuien

  • -

    Agressie

  • -

    Ongehoorzaamheid

  • -

    Druk gedrag

  • -

    Niet zindelijk zijn

  • -

    Zeuren / driftbuien om beeldschermgebruik

4-6

Gezin

Basisschool

Opvang

Verenigingen

Mediaomgeving

  • -

    Schoolse vaardigheden

  • -

    Taal- en denkontwikkeling

  • -

    Executieve vaardigheden (zelfsturing)

  • -

    Gezinsnormen eigen maken, houden aan regels

  • -

    Vriendschappen sluiten

  • -

    Ontwikkeling geweten / schaamte gevoelens

  • -

    Digitale vaardigheden (apparaten gebruik beheersen/besturen)

  • -

    Aanmoedigen sociaal gedrag

  • -

    Gelegenheid geven voor omgang met leeftijdsgenoten

  • -

    Respectvol omgaan met verschillen in etniciteit en gender

  • -

    Mediaopvoeding

  • -

    Regels en grenzen uitleggen en stellen

  • -

    Loslaten en vertrouwen geven

  • -

    Niet gegronde angsten

  • -

    Ruzie met leeftijdsgenoten

  • -

    Zindelijkheid

  • -

    Schoolweigering

  • -

    Gebrek zelfsturing

6-12

Gezin

Opvang

School

Verenigingen

Peergroup

Mediaomgeving

  • -

    Vergroten zelfstandigheid

  • -

    Gebruik infrastructuren (geld, vervoer, sociale media, vrijetijdsvoorzieninge)

  • -

    Schoolse vaardigheden

  • -

    Internet en sociale media vaardigheden

  • -

    Acceptatie door leeftijdgenoten

  • -

    Sociaal gedrag: samenwerken, conflicten oplossen

  • -

    Bevorderen zelfsturing (taakgerichtheid)

  • -

    Bewust leren omgaan met media (tijd, inhouden, contacten)

  • -

    Gelegenheid geven voor omgang met leeftijdgenoten; respectvol omgaan met verschillen in etniciteit en gender

  • -

    Ondersteuning bij onderwijs; waardering voor schoolprestaties

  • -

    Ruzies, pesten

  • -

    Concentratieproblemen

  • -

    Laag prestatieniveau

  • -

    Niet naar school willen

  • -

    Incidenteel stelen of vandalisme

  • -

    Overmatig gamen/tv/netflix, cyberpesten

12-16

Gezin

School

Vereniging

Peergroup

Mediaomgeving

Werkkring

  • -

    Emotionele en praktische zelfstandigheid

  • -

    Ontwikkeling waardensysteem

  • -

    Afstand nemen van ouders, peergroup wordt referentiekader

  • -

    Sociale contacten en vriendschappen leggen en onderhouden

  • -

    Seksualiteit

  • -

    Omgang met sociale media en gevaren onderkennen

  • -

    Onderwijs en beroepsvoorbereiding

  • -

    Ruimte bieden om te experimenteren en zich seksueel te kunnen ontwikkelen

  • -

    Toezicht houden

  • -

    Emotionele beschikbaarheid

  • -

    tolerantie voor experimenten

  • -

    leeftijdsadequaat structuur bieden en grenzen stellen

  • -

    voorbeeldfunctie vervullen m.b.t. leefstijl en gedrag

  • -

    Onzekerheid over bijvoorbeeld uiterlijk

  • -

    Onderschatting of soms overschatting van zichzelf

  • -

    Wisselend humeur

  • -

    Incidenteel spijbelen

  • -

    Incidenteel gebruik van alcohol en drugs

  • -

    Twijfels over identiteit of toekomst

  • -

    Problemen met autoriteiten

  • -

    Overmatig gamen/mediagebruik, cyberpesten, sexting (dader en slachtoffer)

16-23

Gezin

School

Vereniging

Peergroup

Internetgroep

Werkkring

  • -

    Overgang van jeugd naar volwassenheid

  • -

    Loskomen van ouderlijk gezag

  • -

    ontwikkeling eigen waarden en normen

  • -

    Onafhankelijkheid

  • -

    Duurzame relaties aangaan

  • -

    Meer symmetrische relatie aan gaan met jongere

  • -

    Emotionele, financiële en praktische steun

  • -

    Eigen keuzes en beslissingen laten maken

  • -

    Accepteren seksuele keuzes

  • -

    Stemmingswisselingen

  • -

    Incidenteel gebruik van alcohol en drugs

  • -

    Twijfels over identiteit of toekomst

  • -

    Problemen met autoriteiten

Nji (opgroeien en opvoeden)