BELEIDSREGELS BEOORDELING LEVENSGEDRAG

Geldend van 15-02-2025 t/m heden

Intitulé

BELEIDSREGELS BEOORDELING LEVENSGEDRAG

Intitulé

Beleidsregels beoordeling levensgedrag

De burgemeester van de gemeente Rucphen;

gelet op artikelen 1:8, 2:25, 2.28, 2:28.1, 2.38c, 2.38d, 2.38e, 2:40a, 3:5, 3:7 Algemene Plaatselijke Verordening, artikel 8 Alcoholwet, artikel 30 e Wet op de Kansspelen en artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht.

Overwegende dat:

  • -

    de burgemeester op basis van de Algemene Plaatselijke Verordening bevoegd is te beslissen op aanvragen om een evenementenvergunning, exploitatievergunning openbare inrichtingen, vergunning voor bedrijfsmatige activiteiten en gebouwen in een aangewezen gebied, straat of gebouw, vergunning voor een seksbedrijf en vergunning voor een camping of recreatiepark en de intrekking hiervan;

  • -

    de burgemeester op basis van de Alcoholwet bevoegd is te beslissen op aanvragen om een vergunning voor de uitoefening van het horeca- of slijtersbedrijf en op aanvragen om een ontheffing voor het verstrekken van zwakalcoholhoudende dranken tijdens bijzondere gelegenheden van zeer tijdelijke aard;

  • -

    exploitanten, leidinggevenden, organisatoren, bedrijfsleiders en beheerders een belangrijke verantwoordelijkheid hebben voor het woon- en leefklimaat in de omgeving van de onderneming of activiteit en de openbare orde en veiligheid. Zij dienen verstoring van de openbare orde, zoals overlast, criminaliteit, geweld en alcoholmisbruik en andersoortige verdovende middelen, te voorkomen en te beperken. Daarnaast zijn zij verantwoordelijk voor (de veiligheid van) hun personeel, bezoekers en de directe omgeving van de onderneming en voor het signaleren en melden van misstanden, waaronder mensenhandel en uitbuiting;

  • -

    aanvragen voor deze vergunningen en ontheffingen kunnen worden geweigerd of bestaande vergunningen kunnen worden ingetrokken wanneer een leidinggevende, een organisator, een exploitant, een bedrijfsleider of een beheerder in enig opzicht van slecht levensgedrag is gebleken;

  • -

    toepassing van de toets op het levensgedrag is een preventieve toets om risico’s voor de openbare orde en veiligheid of het goede woon- en leefklimaat te beperken;

  • -

    slecht levensgedrag is een (zelfstandige) grond om de vergunning en ontheffing te weigeren of in te trekken, te weigeren om leidinggevenden of beheerders bij te schrijven op de vergunning of om extra voorwaarden aan de vergunning te verbinden;

  • -

    de wetgever in de Alcoholwet het criterium ‘’niet in enig opzicht van slecht levensgedrag ‘’ niet nader heeft uitgewerkt;

  • -

    Artikel 10 van de Dienstenrichtlijn voorschrijft dat een vergunningstelsel gebaseerd is op criteria die beletten dat de bevoegde instantie haar beoordelingsbevoegdheid op willekeurige wijze uitoefent;

  • -

    de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in haar jurisprudentie heeft benadrukt dat het voor burgers voorzienbaar dient te zijn wanneer een vergunning op basis van slecht levensgedrag kan worden geweigerd;

  • -

    het daarom ten behoeve van de rechtszekerheid van burgers wenselijk is om nadere invulling te geven aan de wijze waarop de beoordeling plaatsvindt van het criterium “niet in enig opzicht van slecht levensgedrag zijn’’ zoals opgenomen in de Algemene Plaatselijke Verordening Rucphen en de Alcoholwet.

BESLUIT

Vast te stellen de Beleidsregels beoordeling levensgedrag.

Artikel 1 Algemene en begripsbepalingen

  • a.

    APV: Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Rucphen;

  • b.

    Activiteit: waar in deze beleidsregel wordt gesproken over een activiteit wordt daarmee bedoeld: het exploiteren van een openbare inrichting als bedoeld in artikel 2:27 e.v. APV, het exploiteren van een camping of recreatiepark als bedoeld in artikel 2:38a e.v. APV, bedrijfsmatige activiteiten en gebouwen als bedoeld in artikel 2:40a APV, een seksbedrijf als bedoeld in artikel 3:2 e.v. APV, het organiseren van een evenement, het organiseren van vechtsportevenement als bedoeld in artikel 2:24, tweede lid, onder f en artikel 2:25, lid 8 APV een horeca- of slijterbedrijf en het verstrekken van zwak-alcoholhoudende dranken op aanvraag tijdens bijzondere gelegenheid van zeer tijdelijke aard als bedoeld in de Alcoholwet, het aanwezig hebben van kansspelautomaten als bedoeld in artikel 30b van de Wet op de Kanspelen;

  • De term ‘activiteit’ wordt voor de leesbaarheid van deze beleidsregels gebruikt als overkoepelende term voor al deze activiteiten.

  • c.

    Betrokkenen: voor verschillende vergunningen kunnen verschillende personen worden onderworpen aan een toets van het criterium “niet in enig opzicht van slecht levensgedrag zijn”, kort gezegd een slechtlevensgedragstoets. Wiens gedrag met betrekking tot een vergunning of ontheffing kan worden getoetst, blijkt uit de wettelijke grondslag of uit een algemeen verbindend voorschrift voor het uitvoeren van de slechtlevensgedragstoets bij de specifieke vergunning. Ten behoeve van de leesbaarheid wordt in deze beleidsregel gesproken over betrokkenen of een betrokkene, waarmee wordt bedoeld: alle personen die op basis van een wettelijke grondslag ten aanzien van een vergunning of vergunningaanvraag op slecht levensgedrag kunnen worden getoetst.

  • Dit betreft:

    - bij een vergunning voor een vechtsportevenement waaronder in ieder geval wordt begrepen Mixed Martial Arts, free fight, vale tudo en cage fight, kickboksen en Muay Thai en andere door de burgemeester nader aangewezen categorieën sportwedstrijden: de organisator van het evenement als bedoeld in artikel 2:25 e.v. APV;

  • - bij een vergunning voor de exploitatie van een openbare inrichting: de exploitant en leidinggevenden als bedoeld in artikel 2:27 e.v. APV;

    - bij een vergunning voor de exploitatie van een camping: de exploitant en beheerder/leidinggevenden als bedoeld in artikel 2:38a APV;

    - bij een vergunning voor bedrijfsmatige activiteiten en gebouwen: de exploitant of beheerder als bedoeld in artikel 2:40a e.v. APV;

    - bij de vergunning voor een seksinrichting: de exploitant of beheerder als bedoeld in artikel 3:5 e.v. APV;

    - bij de vergunning voor een horeca- of slijtersbedrijf of ontheffing voor het verstrekken van zwakalcoholhoudende dranken tijdens bijzondere gelegenheden van zeer tijdelijke aard op grond van de Alcoholwet: de leidinggevenden als bedoeld in de Alcoholwet;

    - bij een aanwezigheidsvergunning voor kansspelautomaten: de aanvrager, de bedrijfsleiders en beheerders van de inrichting als bedoeld in de Wet op de Kansspelen.

Artikel 2. Slecht levensgedrag

1. De toets of een betrokkene niet in enig opzicht van slecht levensgedrag is, strekt ertoe het belang van de veiligheid, de openbare orde en het woon- en leefklimaat te waarborgen.

2. Een betrokkene wordt geacht van slecht levensgedrag te zijn als, op basis van hem betreffende feiten en omstandigheden en/of op grond van eerder door hem vertoond gedrag, onvoldoende kan worden aangenomen dat hij zich in of bij het uitoefenen van zijn functie zal gedragen op een wijze die geen gevaar oplevert voor de veiligheid, de openbare orde of het woon- en leefklimaat.

Artikel 3. Toepassing

1. De burgemeester voert altijd een slechtlevensgedragstoets uit bij een aanvraag voor:

- Een evenementenvergunning voor een vechtsportevenement waaronder in ieder geval wordt begrepen Mixed Martial Arts, free fight, vale tudo en cage fight, kickboksen en Muay Thai en andere door de burgemeester nader aangewezen categorieën sportwedstrijden;

  • -

    een vergunning voor de exploitatie van een openbare inrichting, als bedoeld in artikel 2.28 e.v. APV;

  • -

    een vergunning voor een camping en/of recreatiepark, als bedoeld in artikel 2:38a e.v. APV;

  • -

    een vergunning voor een aangewezen bedrijfsmatige activiteit of bedrijfsmatig gebouw, als bedoeld in artikel 2.40a APV;

  • -

    een vergunning voor een seksbedrijf, als bedoeld in artikel 3:3 e.v. APV;

  • -

    een vergunning voor het uitoefenen van een horeca- of slijtersbedrijf of een ontheffing voor het verstrekken van zwakalcoholhoudende dranken tijdens bijzondere gelegenheden van zeer tijdelijke aard, als bedoeld in de Alcoholwet;

  • -

    een vergunning voor de aanwezigheid van kansspelautomaten als bedoeld in de Wet op de Kansspelen.

2. De burgemeester voert een slechtlevensgedragstoets uit bij reeds verleende vergunningen als;

- een vergunninghouder een nieuwe betrokkene krijgt, zoals bedoeld in artikel 1 onder c, of;

- er feiten, omstandigheden of signalen zijn, die na de vergunningverlening bij de burgemeester bekend zijn geworden en die gelet op het woon- en leefklimaat en de openbare orde en veiligheid aanleiding geven tot onderzoek naar het levensgedrag van een betrokkene, zoals bedoeld in artikel 1 onder c;

Artikel 4. Informatiebronnen

1. Bij de beoordeling of een betrokkene niet in enig opzicht van slecht levensgedrag is, wordt gebruik gemaakt van informatie die uit verschillende informatiebronnen wordt verkregen. De gegevens verkregen uit deze diverse informatiebronnen worden vervolgens, in onderlinge samenhang, gewogen.

Hieronder volgt een niet-limitatieve opsomming van de belangrijkste informatiebronnen:

  • *

    informatie van de politie;

  • *

    het Justitieel Documentatie Systeem;

  • *

    handhavingsgegevens en overige gegevens waarover de gemeente beschikt;

  • *

    informatie van de Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Inspectie SZW);

  • *

    informatie van de Belastingdienst;

  • *

    informatie van de Douane;

  • *

    informatie van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (hierna: IND);

  • *

    informatie uit het Centraal Insolventieregister;

  • *

    informatie uit het Centraal curatele en bewindregister;

  • *

    informatie van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA);

  • *

    informatie uit openbare bronnen.

2. Als het noodzakelijk is voor de beoordeling of een betrokkene niet in enig opzicht van slecht levensgedrag is, kan via het Regionaal Informatie en Expertise Centrum (RIEC) informatie worden uitgewisseld met de Inspectie SZW, de Belastingdienst, de Douane en de IND.

Artikel 5. Beoordelingsaspecten

De burgemeester beoordeelt of een betrokkene niet in enig opzicht van slecht levensgedrag is in ieder geval op basis van de volgende beoordelingsaspecten:

a. Aard en de ernst van de feiten en omstandigheden. Bij de slechtlevensgedragstoets wordt gekeken naar uit het onderzoek gebleken feiten en omstandigheden en/of gedragingen die naar hun aard en ernst de vrees rechtvaardigen dat de aanwezigheid van de betrokkene als verantwoordelijke voor de vergunningsplichtige activiteit het woon- en leefklimaat, de openbare orde of de veiligheid nadelig kan beïnvloeden.

b. Aantal feiten en omstandigheden. Bij de toets speelt het aantal feiten dat naar voren komt een rol. Daarbij wordt ook gekeken naar een mogelijk patroon. Ook wordt rekening gehouden met gedragingen die op zichzelf niet reeds als ernstig kunnen worden beschouwd, maar die in samenhang bezien met andere gedragingen als een bepaald gedragspatroon kunnen worden beschouwd waaruit blijkt dat de betrokkene de voor hem geldende wet- en/of regelgeving niet of niet naar behoren naleeft. Ook in dat geval kan er vrees bestaan voor de kwaliteit van het woon- en leefklimaat, de openbare orde of de veiligheid.

c. Type onderneming of activiteit. Verschillende branches, ondernemingen of activiteiten kennen verschillende risico’s en verantwoordelijkheden. In iedere beoordeling weegt mee welke risico’s en verantwoordelijkheden verbonden zijn aan de vergunning die nodig is voor een specifieke onderneming of activiteit. In bijlage 1 behorend bij deze beleidsregel is een niet-limitatieve lijst opgenomen van feiten en gedragingen die in ieder geval relevant zijn en worden meegewogen bij de beoordeling van het levensgedrag.

d. De periode waarin de feiten zijn gepleegd:

- In beginsel worden enkel de feiten en gedragingen meegewogen in de beoordeling van het levensgedrag, die in een periode van vijf jaar voorafgaand aan het te nemen besluit op basis van de onder artikel 4 opgevraagde informatie zijn gebleken dan wel zijn geconstateerd of in deze periode bij rechterlijke uitspraak zijn komen vast te staan. Daarbij heeft te gelden dat dit betekent dat feiten kunnen worden meegenomen met een oudere pleegdatum of –periode dan vijf jaar, maar die binnen de periode van vijf jaar voorafgaand aan het te nemen besluit zijn geconstateerd of zijn komen vast te staan.

- Bij de berekening van deze periode van vijf jaar gelden voorts de volgende uitgangspunten:

  • *

    Voor de berekening telt de periode waarin een betrokkene is gedetineerd of van zijn vrijheid is beroofd vanwege het ondergaan van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf of voorlopige hechtenis niet mee.

  • *

    De periode van vijf jaar wordt bepaald op basis van terugtelling vanaf het moment van indienen van de vergunningaanvraag;

  • *

    Wanneer slecht levensgedrag bij een reeds verleende vergunning wordt getoetst, omdat er feiten en omstandigheden zijn die aanleiding geven voor toetsing, wordt de periode van vijf jaar bepaald op basis van terugtelling vanaf het moment dat de toetsing van het levensgedrag plaatsvindt.

  • *

    Wanneer slecht levensgedrag bij een reeds verleende vergunning wordt getoetst, omdat er een nieuwe betrokkene op de vergunning of het aanhangsel dient te worden bijgeschreven, wordt de periode van vijf jaar bepaald op basis van terugtelling vanaf het moment van aanmelden of verzoek om bijschrijving van de nieuwe betrokkene bij de gemeente.

  • -

    Als in deze periode van vijf jaar één of meerdere feiten worden geconstateerd die een aanwijzing vormen dat sprake is van slecht levensgedrag, wordt ook verder dan vijf jaar teruggekeken. Feiten die hebben plaatsgevonden in de laatste vijf jaar (de recente feiten) tellen bij de beoordeling zwaarder mee dan feiten van langer dan vijf jaar geleden.

  • e. Opgelegde straf of maatregel:

  • - Een strafrechtelijke veroordeling is niet vereist voor de vaststelling dat sprake is van slecht levensgedrag. Wanneer een betrokkene echter strafrechtelijk is veroordeeld, weegt dit mee in de beoordeling. Ook de soort, hoogte en zwaarte van de opgelegde straf of maatregel weegt in dat geval mee in de beoordeling. Feiten die door het Openbaar Ministerie middels een transactie zijn afgedaan, worden ook bij de beoordeling van het levensgedrag betrokken.

    • -

      Feiten die zijn geseponeerd wegens onvoldoende bewijs en ook feiten waarop ontslag van alle rechtsvervolging of vrijspraak is gevolgd, kunnen worden betrokken bij de beoordeling, echter niet als een zelfstandige weigeringsgrond.

    • -

      Opgelegde strafrechtelijke en bestuursrechtelijke maatregelen wegen mee in de beoordeling. Het is niet vereist dat er strafrechtelijke of bestuursrechtelijke maatregelen zijn opgelegd voor de vaststelling dat sprake is van slecht levensgedrag, maar wanneer dit heeft plaatsgevonden weegt dit mee in de beoordeling.

f. Aannemelijkheid. De gedragingen die worden meegewogen bij de beoordeling omtrent slecht levensgedrag moeten aannemelijk zijn. De beoordeling of een betrokkene niet in enig opzicht van slecht levensgedrag is, vindt plaats in een bestuursrechtelijk kader. Strafrechtelijke bewijsregels zijn derhalve hierop niet van toepassing.

Artikel 6. Algemene uitgangspunten

De burgemeester hanteert bij iedere beoordeling of sprake is van slecht levensgedrag de volgende uitgangspunten:

a. De betrokkenen als bedoeld in artikel 1 onder c, vervullen een belangrijke rol als het gaat om het woon- en leefklimaat en de openbare orde en veiligheid. Ze spelen een belangrijke rol bij en hebben een sleutelrol in een goede en veilige realisatie en uitvoering van de activiteit. Ook hebben zij een belangrijke rol in het creëren van een rustige en veilige omgeving rondom de activiteit als bedoeld in artikel 1 sub b.

b. Van de betrokkenen wordt verwacht dat zij te allen tijde hun medewerking verlenen aan het toezicht uitgeoefend door toezichthouders, dat zij informatie proactief delen met de gemeente en dat zij naar waarheid informatie geven over feiten en/of omstandigheden die relevant kunnen zijn voor de beoordeling of er sprake is van slecht levensgedrag.

c. Iedere beoordeling is maatwerk. Alle feiten en omstandigheden worden in onderlinge samenhang en in relatie tot de betreffende vergunning en activiteit gewogen.

d. In de beoordeling of iemand van slecht levensgedrag is, worden alleen de feiten, gedragingen of omstandigheden meegewogen die relevant zijn voor de betreffende activiteit. In bijlage 1 behorend bij deze beleidsregel is een niet-limitatieve lijst opgenomen van feiten en gedragingen die in ieder geval relevant zijn voor de beoordeling van het levensgedrag.

e. Alleen het levensgedrag dat relevant is voor de beoordeling of de aanwezigheid van de betrokkenen bij de activiteit, het woon- en leefklimaat, de openbare orde of de veiligheid nadelig beïnvloedt, wordt meegenomen in de beoordeling.

Artikel 7. Uitzondering

Ten aanzien van een aanvraag voor een ontheffing zoals bedoeld in artikel 35 van de Alcoholwet kan de burgemeester besluiten om de slechtlevensgedragstoets, in afwijking van artikel 3, achterwege te laten. Dit is mogelijk in het geval de aangedragen betrokkene in een periode van minder dan zes maanden al een slechtlevensgedragstoets succesvol heeft doorlopen. Deze periode wordt bepaald op basis van terugtelling vanaf het moment van indienen van de aanvraag voor een tapontheffing.

Artikel 8. Inwerkingtreding

Deze beleidsregels treden in werking op de dag na bekendmaking.

Artikel 9. Citeertitel

Deze beleidsregels kunnen worden aangehaald als: Beleidsregels beoordeling levensgedrag.

Ondertekening

Aldus besloten door de burgemeester van Rucphen op 25 januari 2025.

de burgemeester,

 
 
 
 
 

Mr. M. van der Meer Mohr