Beleidsregel handhaving overhangend groen

Groen op en langs het trottoir of de openbare weg is belangrijk voor een leefbare groene omgeving. Toch kan groen ook overlast veroorzaken, bijvoorbeeld wanneer overhangende takken verkeerssituaties onveilig maken of het zicht belemmeren. Veiligheid van de weggebruiker is de hoofdreden dat er wordt gehandhaafd op overhangend groen. Beplanting in tuinen mag bijvoorbeeld geen obstakel vormen voor het zicht op kruispunten, mag weggebruikers en voetgangers niet hinderen en mag geen gevaar opleveren. Daarnaast is het belangrijk dat openbare verlichting, verkeersborden en andere belangrijke aanwijzingen voor het verkeer niet worden verborgen door overhangend groen.

Volgens artikel 2:15 van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) van Landsmeer kan de gemeente eigenaren verzoeken overhangend groen te snoeien, en indien nodig een dwangsom of bestuursdwang toepassen. Om effectieve handhaving van deze regels te waarborgen, moet er een passend handhavings- en toezichtbeleid worden ontwikkeld, vastgesteld, en uitgevoerd. In deze beleidsregel worden de criteria vastgelegd die bepalen wanneer overhangend groen als hinderlijk wordt beschouwd en gesnoeid moet worden. Dit zorgt voor duidelijkheid bij zowel handhaving als inwoners van de gemeente Landsmeer.

Artikel 2:15 van de APV stelt dat beplanting die het vrije uitzicht voor het wegverkeer belemmert of anderszins hinder of gevaar veroorzaakt, verboden is. De gemeente geeft zelf het goede voorbeeld door gemeentelijk groen waar nodig terug te snoeien. Hierbij wordt erop gelet dat gemeentelijke beplanting het zicht op belangrijke voorzieningen zoals straatverlichting, straatnaamborden en verkeersborden niet blokkeert.

Voor privégroen geldt dat de eigenaar of gebruiker verantwoordelijk is voor het snoeien tot aan de erfgrens. Bij de handhaving van deze regel wordt ernaar gestreefd om enerzijds duidelijkheid te bieden door de regels strikt toe te passen, en anderzijds redelijkheid te betrachten door de ingreep af te wegen tegen het mogelijke resultaat. In sommige gevallen kan het volledig terugsnoeien van een boom, struik of plant tot aan de erfgrens leiden tot onherstelbare schade. Daarom is het uitgangspunt dat volledig terugsnoeien niet noodzakelijk is wanneer er "voldoende ruimte" overblijft voor weggebruikers en voetgangers om te passeren. Op trottoirs moet er altijd sprake zijn van een vrije doorgang van minimaal 1,20 meter om te voldoen aan de definitie van "voldoende ruimte".

Ondanks artikel 5:42 van het Burgerlijk Wetboek (waarin staat opgenomen dat bomen minimaal twee meter, en heesters of heggen minimaal 0,5 meter van de erfgrens staan om burenoverlast te voorkomen) worden heesters of heggen vaak direct op of tegen de erfgrens geplant. Dit zorgt ervoor dat grensoverschrijding na verloop van tijd vrijwel onvermijdelijk is. Op basis van onderstaande criteria wordt bepaald of, en zo ja, in welke mate het groen gesnoeid moet worden.

3.1 Trottoirs met een vrije doorgang van 1,20 meter breed of minder

Als hoofdregel geldt dat bij trottoirs met een vrije doorgang van 1,20 meter of minder het groen moet worden gesnoeid tot aan de erfgrens, ongeacht de gevolgen voor het groen. Niet alle straten zijn ruim opgezet. In uitzonderlijke gevallen kan een vrije doorgang van minder dan 1,20 meter worden toegestaan, zodat het groen behouden kan blijven zonder tot de erfgrens te snoeien. Dit wordt per situatie beoordeeld door een bevoegd gezag / opsporingsambtenaar.

3.2 Trottoirs met een vrije doorgang van meer dan 1,20 meter

Bij trottoirs met een vrije doorgang van meer dan 1,20 meter moet in principe ook tot aan de erfgrens worden gesnoeid. Als er echter geen sprake is van hinder of gevaar, wordt er niet actief gehandhaafd. In zulke gevallen wordt de eigenaar of gebruiker verzocht het overhangende groen te snoeien, aangezien het trottoir een openbare functie heeft en geen verlengstuk van de tuin is.

3.3 Hoge bomen

Trottoirs moeten altijd een vrije hoogte van 2,20 meter behouden. Takken boven deze hoogte worden met rust gelaten, maar takken die lager hangen, moeten worden gesnoeid. Boven de rijweg geldt een minimale doorrijhoogte van 4 meter; ook hier moeten lagere takken worden gesnoeid.

3.4 Straatnaamborden, verkeersborden en straatverlichting

Voor hulpdiensten en weggebruikers is het essentieel dat straatnaamborden goed zichtbaar zijn. Verkeersborden moeten duidelijk zichtbaar blijven. Ook straatverlichting moet kunnen functioneren. Daarom moet groen dat het zicht op straatnaamborden, verkeersborden of straatverlichting belemmert altijd volledig worden gesnoeid, zodat deze voorzieningen zichtbaar blijven en hun functie kunnen vervullen.

4. Procedure toezicht en handhaving

Tijdens de dagelijkse controles zullen het bevoegd gezag / opsporingsambtenaren controleren of er sprake is van hinderlijk overhangend groen. Indien dit het geval is, ontvangt de eigenaar of gebruiker van het perceel een kaartje waarin hij wordt verzocht het betreffende groen terug te snoeien. Het is belangrijk dat de overtreder degene is die in staat is de overtreding te verhelpen. In gevallen waar de eigenaar en huurder van een perceel verschillend zijn, wordt de gebruiker van het perceel aangesproken, aangezien deze direct kan ingrijpen.

Bij een tweede constatering ontvangt de overtreding een waarschuwing waarin hij wordt verzocht het betreffende groen binnen twee weken terug te snoeien. Na de gestelde termijn van twee weken vindt een nacontrole plaats. Als blijkt dat de snoeiwerkzaamheden nog niet of onvoldoende zijn uitgevoerd, zal het bevoegd gezag / opsporingsambtenaar een vooraankondiging tot het opleggen van een last onder dwangsom of bestuursdwang opstellen. De overtreder krijgt dan opnieuw de kans om binnen twee weken de werkzaamheden uit te voeren en zo de sanctie te voorkomen. Er is tevens de mogelijkheid om een zienswijze in te dienen.

Wanneer uit een tweede nacontrole blijkt dat het groen nog steeds niet of onvoldoende is gesnoeid, zal het bevoegd gezag / opsporingsambtenaar de overtreder formeel aanschrijven met een last onder dwangsom of bestuursdwang. De begunstigingstermijn hiervoor bedraagt opnieuw twee weken. Indien na deze periode geen of onvoldoende actie is ondernomen, zal de gemeente dwangsom of bestuursdwang toepassen, waarbij de kosten hiervan worden verhaald op de overtreder.

De Beleidsregel ‘handhaving overhangend groen’ wordt vastgesteld door het college en treedt in werking op de dag na die van bekendmaking.

Na de inwerkingtreding van deze beleidsregel, zullen de inwoners van de gemeente Landsmeer regelmatig en actief over dit beleid worden geïnformeerd.