Regeling vervallen per 01-01-2016

Verordening opslag gas-, huisbrand- en stookolie

Geldend van 01-10-1994 t/m 31-12-2015

Intitulé

Verordening opslag gas-, huisbrand- en stookolie

De raad der gemeente Heerenveen;

overwegende dat het door de inwerkingtreding van de Algemene wet bestuurs-recht noodzakelijk is om de "Verordening opslag gas-, huisbrand- en stookolie" aan te passen;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 15 september 1994,

preadvies nummer 94.2000301;

gelet op de Algemene wet bestuursrecht en de Gemeentewet;

B E S L U I T :

vast te stellen de volgende

VERORDENING OPSLAG GAS-, HUISBRAND- EN STOOK-OLIE

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

a. KIWA

Keuringsinstituut voor Waterleidingartikelen KIWA N.V.;

b. NEN

norm, zoals deze is opgesteld vanwege het Nederlands Normalisatie-instituut;

c. Benzinecommissie

Commissie, ingesteld bij de gemeenschappe-lijke beschikking van de Ministers van Economische Zaken en Arbeid en van Waterstaat van 12/30 september 1927, no. 527 H/LAB.

Artikel 2 Kennisgeving

  • 1.

    Hij die het voornemen heeft over te gaan tot het oprichten, in werking brengen, uitbreiden of wijzigen van een inrichting tot het bewaren, bezigen of afleveren van vloeibare brandstoffen, waarvan het ontvlam-mingspunt bepaald volgens de methode van Pensky-Martens bij 760 mm kwikdruk 55C of hoger is gelegen, is verplicht van dat voornemen aan burgemeester en wethouders schriftelijke kennisgeving te doen tenminste twee weken, doch niet langer dan zes maanden voor het tijdstip, waarop met het oprichten, in werking brengen, uitbreiden of wijzigen van bedoelde inrichting zal worden aangevangen.

  • 2.

    Een kennisgeving, bedoeld in het eerste lid, dient te omvatten:

    • a.

      naam en adres van degene die de kennisgeving doet;

    • b.

      naam en adres van de installateur die het werk zal uitvoeren;

    • c.

      voor welke brandstof de inrichting is bestemd;

    • d.

      een opgave van de hoeveelheid brandstof die in de inrichting kan worden geborgen;

    • e.

      voor welke doeleinden de inrichting zal dienen;

    • f.

      een opgave van de plaats van de inrichting;

    • g.

      een plattegrond op een schaal van tenminste 1:100, duidelijk aangevende de plaats van de tank(s) met de daarbij behorende leidingen en de daarop aangesloten toestellen, op welke plattegrond tevens dient voor te komen een kadastrale situatietekening van het terrein van de inrichting.

Artikel 3 Antwoord op kennisgeving

1.

Binnen twee weken na ontvangst van de kennisgeving, als bedoeld in arti-kel 2, delen burgemeester en wethouders aan degene die de kennisgeving deed, schriftelijk mede:

a.

dat de inrichting mag worden opgericht, uitgebreid of gewijzigd, indien voor het in werking brengen van de inrichting aan hen worden voorgelegd:

A.

een verklaring van de in artikel 2, lid 2 onder b bedoelde installateur, dat de in artikel 2, lid 2 onder b tot en met g bedoelde gegevens in acht zijn genomen;

bij opslag in ondergrondse tanks:

B.

een verklaring van het KIWA, dat de tank tot bewaring van de brandstof voldoet aan NEN 3353 respectievelijk 3353a;

C.

-zo in verband met de weerstand van de grond bescherming van de tank en de daarbij behorende leidingen door middel van kathodische bescherming niet vereist is- een verklaring daaromtrent van het KIWA;

D.

indien de onder C bedoelde verklaring niet wordt overlegd, een verkla-ring van het KIWA omtrent de deugdelijke werking van de kathodische bescherming;

E.

een door het KIWA gewaarmerkt rapport van een door dit instituut erkende installateur, dat de inrichting wordt opgericht, uitgebreid op gewijzigd in overeenstemming met de daartoe door burgemeester en wethouders bij openbaar bekend te maken besluit te stellen voorschriften;

bij opslag in bovengrondse tanks:

F.

een door het KIWA gewaarmerkte verklaring waaruit blijkt dat de tank tot bewaring van de brandstof is goedgekeurd;

G.

een verklaring van een naar het oordeel van burgemeester en wethouders deskundige installateur, dat de inrichting wordt opgericht, uitgebreid of gewijzigd in overeenstemming met de daartoe door burgemeester en wethouders bij openbaar bekend te maken besluit te stellen voorschriften;

dan wel

b.

dat uit een oogpunt van bescherming van de bodem tegen van de inrichting te duchten bijzondere gevaren het stellen van nadere voorschriften ten aanzien van het oprichten, uitbreiden of wijzigen van de inrichting wordt overwogen;

dan wel

c.

dat het oprichten, uitbreiden of wijzigen van een dergelijke inrichting ter plaatse niet is toegestaan.

2.

Burgemeester en wethouders zullen de nadere voorschriften, bedoeld in lid 1 onder b, aan degene, die de kennisgeving deed, mededelen binnen acht weken na ontvangst van de kennisgeving, bedoeld in artikel 2.

3.

Burgemeester en wethouders kunnen de termijn van acht weken, bedoeld in lid 2, met ten hoogste vier weken verlengen.

4.

Van de mededeling, bedoeld in lid 1, en de beslissingen, bedoeld in de leden 2 en 3, wordt een afschrift toegezonden aan de beheerder en de installateur, een en ander voorzover zij zelf de kennisgeving, bedoeld in artikel 2, niet hebben gedaan.

5.

Van de beslissingen, bedoeld in de leden 2 en 3, wordt -voor zover zij betrekking hebben op ondergrondse opslag- een afschrift gezonden aan het KIWA.

6.

Het is verboden een inrichting, als bedoeld in artikel 2, op te richten, uit te breiden of te wijzigen voordat de mededeling, als bedoeld in lid 1 onder a en c, is ontvangen dan wel voordat de nadere voorschriften, als bedoeld in lid 1 onder b, zijn medegedeeld.

Artikel 4 Verplichtingen installateur

  • 1.

    De installateur is verplicht bij het oprichten, uitbreiden of wijzigen van een inrichting waarvoor een kennisgeving, als bedoeld in artikel 2, is gedaan, de ingevolge artikel 3, lid 1 onder a, over te leggen verkla-ringen na te leven.

  • 2.

    De installateur is verplicht bij het oprichten, uitbreiden of wijzigen van een inrichting ten aanzien waarvan een kennisgeving, als bedoeld in artikel 2, is gedaan, na te leven de nadere voorschriften, bedoeld in artikel 3, lid 2, alsmede -voorzover deze betrekking hebben op onder-grondse opslag- daarvan een door het KIWA gewaarmerkte verklaring over te leggen.

Artikel 5 Verbodsbepaling

Het is verboden een inrichting, als bedoeld in artikel 2, op te richten, uit te breiden of te wijzigen nadat een mededeling, bedoeld in artikel 3, lid 1 onder c, is ontvangen.

Artikel 6 Ontheffing

  • 1.

    Burgemeester en wethouders kunnen van de eisen, gesteld in NEN 3353, respectievelijk 3353a, alsmede van de voorschriften, als bedoeld in artikel 3, lid 1 onder a, ad E en G -al dan niet onder het stellen van andere voorwaarden- ontheffing verlenen.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders verlenen een ontheffing, als bedoeld in lid 1, niet dan wanneer van de tank tot bewaring van de brandstof -blijkens een verklaring van de Benzinecommissie- geen gevaar voor verontreiniging van de bodem is te duchten en de deugdelijkheid van de inrichting voldoende gewaarborgd is.

  • 3.

    De installateur is verplicht de in lid 1 bedoelde andere voorwaarden na te leven.

Artikel 7 Verklaringen

De installateur is verplicht voor het in werking brengen van een inrichting bedoeld in artikel 2, aan burgemeester en wethouders over te leggen de verklaringen, bedoeld in artikel 3, lid 1 onder a.

Artikel 8 Verplichtingen beheerder

  • 1.

    De beheerder van een inrichting is verplicht:

    • a.

      te zorgen, dat de inrichting in een goede staat van onderhoud verkeert;

    • b.

      -indien een redelijk vermoeden bestaat, dat in één der onderdelen van de inrichting zich een lek voordoet of deze in slechte staat verkeert- dit/deze te onderzoeken door de tank en/of de leiding(en), nadat de brandstof daaruit is verwijderd, in aanwezigheid van een daartoe bevoegde deskundige op dichtheid te beproeven bij een inwendige overdruk van 2 kgf/cm² met water; bij het beproeven mag gedurende tenminste twee uren geen drukverlaging optreden;

    • c.

      na te leven de voorschriften, die burgemeester en wethouders uit een oogpunt van bescherming van de bodem tegen van de inrichting te duchten bijzondere gevaren ten aanzien van het in werking brengen en in werking houden van de inrichting bij openbaar bekend te maken besluit hebben gesteld of in verband met de aard van de inrichting nader stellen.

  • 2.

    Tenzij blijkens de verklaring van het KIWA, bedoeld in artikel 3, lid 1 onder a, ad C, bescherming van de tank en de daarbij behorende leidingen door middel van kathodische bescherming niet is vereist, is in geval van opslag in ondergrondse tanks de beheerder van een in artikel 2 bedoelde inrichting, die onder de werking van deze verordening is opgericht, uitgebreid of gewijzigd, voorts gehouden voor het einde van elk kalen-derjaar in te zenden een bewijsstuk, dat de kathodische bescherming in goede staat verkeert. Dit bewijsstuk moet zijn afgegeven door een daartoe bevoegde deskundige en mag op het tijdstip van inzending niet ouder zijn dan één maand. Indien de inrichting in werking is gebracht in de tweede helft van het kalenderjaar, behoeft bedoeld bewijsstuk in dat jaar niet te worden overgelegd.

  • 3.

    Wanneer een inrichting, bedoeld in artikel 2, is gelegen in een be-schermd waterwingebied, is de beheerder daarvan gehouden telkens vóór de afloop van een periode van tien jaar aan burgemeester en wethouders in te zenden een bewijsstuk, dat de gehele inrichting in deugdelijke staat verkeert. Dit bewijsstuk moet zijn afgegeven door een naar het oordeel van burgemeester en wethouders deskundige installateur en mag op het tijdstip van inzending niet ouder zijn dan vier weken.

Artikel 9 Toepassingsverklaring

Voor de toepassing van deze verordening wordt onder beschermd waterwinge-bied verstaan het gebied, dat de gemeenteraad hiertoe bij openbaar bekend te maken besluit heeft aangewezen.

Artikel 10 Uitzonderingen

Het bepaalde in deze verordening geldt niet:

  • a.

    voorzover de Wet Milieubeheer van toepassing is;

  • b.

    voorzover een provinciale verordening inzake het weren van bodemveront-reiniging en waterwinplaatsen van toepassing is;

  • c.

    voorzover het betreft een tank welke bovengronds is geplaatst en waarin niet meer dan 400 liter kan worden geborgen;

  • d.

    voorzover het Besluit Opslag Ondergrondse Tanks van toepassing is.

Artikel 11 Strafbepalingen

Overtreding van het verbod, bedoeld in de artikelen 3, lid 6, en 5, alsmede het niet-naleven van één der verplichtingen van deze verordening worden gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie.

Artikel 12 Handhaving van de bepalingen

  • 1.

    Met de handhaving van de bepalingen van deze verordening en de zorg voor de naleving daarvan, alsmede de opsporing van de daarin aangegeven strafbare feiten zijn, naast de in artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering genoemde opsporingsambtenaren, belast de door burgemees-ter en wethouders daartoe aangewezen ambtenaren van Bouw- en Woningtoe-zicht.

  • 2.

    Indien de zorg voor de nakoming van de bepalingen van deze verordening dit vereist, wordt hierbij aan hen, die met de uitvoering zijn belast of daartoe moeten medewerken, de last verstrekt de woningen der ingezete-nen, huns ondanks, binnen te treden, zulks met inachtneming van het bepaalde in de wet van 31 augustus 1853 (Stb. 83).

Artikel 13 Uitvoering

  • 1.

    Burgemeester en wethouders kunnen de uitvoering van één of meer bepalin-gen van deze verordening opdragen aan één of meer door hen aan te wijzen ambtenaren.

  • 2.

    Het vorenstaande is niet van toepassing op het verlenen van ontheffin-gen, als bedoeld in artikel 6, lid 1, en op het stellen van de voor-schriften, als bedoeld in artikel 3, lid 1 onder a, ad E en G, artikel 3, lid 2 en artikel 8, lid 1 onder c.

Artikel 14 Slotbepalingen

  • 1.

    Deze verordening kan worden aangehaald als "Verordening opslag gas-, huisbrand- en stookolie".

  • 2.

    Zij treedt in werking op 1 oktober 1994. Alsdan vervalt de "Verordening opslag gas-, huisbrand- en stookolie", vastgesteld bij raadsbesluit van 19 juni 1972, zoals deze sindsdien werd gewijzigd.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 26 september 1994.
De secretaris,
De voorzitter,
(drs. H.C. Witbraad-Wiltink)
(drs. P.M.M. de Jonge)