Permanente link
Naar de actuele versie van de regeling
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR735300
Naar de door u bekeken versie
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR735300/1
Geldend van 09-02-2025 t/m heden
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Korte schets van het beleidsveld met oog op de toekomst
Faunabeleid en beheer in de provincie Utrecht is een complexe puzzel. De druk op
de ruimte is groot. Landbouw, steden, infrastructuur en natuur liggen dicht bij elkaar
en zijn deels met elkaar vervlochten. Dit leidt tot conflicten tussen functies en
belangen. Daar waar dieren zorgen voor problemen, probeert de provincie tot een passend
faunabeleid te komen om schade te voorkomen of te beperken. Dat doet de provincie
niet alleen, maar samen met partners waaronder de Faunabeheereenheid, grondeigenaren,
Wildbeheereenheden en natuurorganisaties.
Faunabeleid is nooit af. De samenstelling van dieren en planten verandert constant,
maar ook maatschappelijke en politieke wensen verschuiven. Daarnaast leiden nieuwe
inzichten over populaties en methoden ook tot aanpassing van het faunabeleid en beheer
en neemt de vraag om goede monitoring toe.
Dit Omgevingsprogramma Faunabeleid en Monitoring (OFM) geeft richting aan het faunabeleid
voor het faunabeheer binnen de provincie Utrecht voor de komende jaren.
Faunabeleid is het kader voor het faunabeheer en gaat over (beschermde) dieren die
mogelijk schade en/of overlast kunnen veroorzaken aan door de wet erkende belangen,
zoals gewasschade, openbare veiligheid en natuurschade. Onder faunabeheer verstaan
we nietdodende en dodende maatregelen die ertoe leiden dat schade en overlast beperkt
wordt tot een acceptabel niveau. Denk daarbij aan bijvoorbeeld het beheer van ganzen
(gewasschade, vliegveiligheid) en reeën (verkeersveiligheid).
1.2 Aanleiding voor het programma
De op 16 december 2016 door Provinciale Staten (PS) vastgestelde Natuurvisie en het
daarmee samenhangende Beleidskader Wet natuurbescherming waren de afgelopen jaren
de pijlers onder ons natuurbeleid. Beide documenten zijn echter niet meer passend.
Ze moeten worden geactualiseerd.
Op 23 november 2022 hebben we het startgesprek met de Statencommissie Ruimte, Groen
en Water en Wonen over de Verkenning Interim Omgevingswet programma faunabeleid en
monitoring gevoerd. Uit dit gesprek bleek dat er voldoende basis was voor het opstellen van
voorliggend uitvoeringsprogramma met het daaraan verbonden uitgebreide participatieproces
met alle relevante partners.
De eerste gedachte was het opstellen van een integraal omgevingsprogramma voor de
beleidsterreinen natuur en landbouw. Met het oog op de ontwikkelingen rondom het Utrechts
Programma Landelijk Gebied (UPLG) is dit niet het juiste moment om zo’n veelomvattend
omgevingsprogramma te maken. Voor twee onderwerpen, het beleid voor faunabeheer en
monitoring, is actualisatie zo dringend nodig dat we niet wachten op een integraal
omgevingsprogramma.
Voor deze twee onderwerpen stellen we daarom dit Omgevingsprogramma Faunabeleid en
Monitoring vast. Het vaststellen is urgent vanwege:
de noodzaak van een nieuw Faunabeheerplan (FBP) van de Faunabeheereenheid Utrecht (FBE) dat afloopt in 2025;
recente jurisprudentie die eist dat er verbetering en meer inzicht komt in de relaties tussen inzet van preventieve maatregelen, afschot, schade, locaties en daardoor meer onderzoek en monitoring en verzameling van data nodig is;
het verbeteren van het inzicht in de staat van instandhouding (hoe het gaat met een soort). Zo is voor een aantal soorten niet inzichtelijk of de staat van instandhouding (SvI) gunstig is en voor een aantal soorten is bekend dat de SvI ongunstig is;
het doorvoeren van de in de Omgevingsvisie door Provinciale Staten vastgelegde ambities op het gebied van het voorkomen van schade op diervriendelijke wijze.
Daarnaast zien we de jaarlijkse schadeuitkeringen voor gewasschade stijgen door voornamelijk
ganzen en hebben we recent te maken gekregen met de wolf.
Verder is er de maatschappelijke en politieke wens om het beleid meer te richten op
het samenleven met wilde dieren. Dit betekent meer ruimte voor wilde dieren, meer
inzet op preventieve nietdodende maatregelen om schade en overlast te voorkomen en
het doden, waar dat nodig blijft als last resort te zien.
Dit komt tot uitdrukking in het halverwege het participatietraject van het Omgevingsprogramma
Faunabeleid en Monitoring gesloten coalitieakkoord “Aan de slag voor Utrecht” 2023 – 2027, die ook op het terrein van preventieve methode de noodzaak versterkt
tot uitwerking van de Omgevingsvisie in dit programma. In het coalitieakkoord staat
het volgende:
We gaan met Provinciale Staten en betrokken organisaties in gesprek over manieren om tot goed faunabeleid te komen. Een beleid dat schade voorkomt, soorten in stand houdt en waarbij ieder zijn rol pakt. Alternatieve methoden (zoals inrichtingsmaatregelen) en preventieve methoden (zoals verjaging) hebben de voorkeur om schade te voorkomen. Alleen als deze methoden schade onvoldoende voorkomen, is populatiebeheer mogelijk. We stimuleren onderzoek naar diervriendelijke alternatieven.
We ondersteunen een goed werkende keten van dierenambulances en wilde dierenopvang in de provincie.
We zetten in op natuureducatie ter verbreding van het draagvlak bij dit onderwerp.
Invasieve exoten vormen een bedreiging voor de biodiversiteit. De provincie beschermt de Utrechtse flora en fauna onder meer door het bestrijden van invasieve exoten.
Voor de aanpak van invasieve exoten (voornemen 4) hebben we eerder het Uitvoeringsprogramma invasieve exoten 2022 – 2026 vastgesteld. Sommige van deze soorten worden desalniettemin in dit programma aangehaald,
zodat de Faunabeheereenheid daarop gecoördineerd kan handelen.
Het Omgevingsprogramma Faunabeleid en Monitoring is de nadere beleidsmatige uitwerking
van de onderdelen uit het natuurbeleid, faunabeleid en monitoring die we aan de hand
van de hiervoor genoemde uitgangspunten vernieuwen. Dit mede op verzoek van het bestuur
van de Faunabeheereenheid (brief d.d. 22 juni 2022). We beginnen niet bij nul, ook
niet voor deze twee onderwerpen. Alleen daar waar er knelpunten zijn in relatie tot
de huidige Natuurvisie, het Beleidskader Wet natuurbescherming en het supplement Monitoring
passen we de nadere uitwerking van het beleid met dit programma aan. Dit gebeurt in
lijn met de Omgevingsvisie en met de ambitie om hiermee een kwaliteits en efficiencyslag
in het faunabeheer en de monitoring te maken.
We zien vooral knelpunten voor faunabeheer met dodende maatregelen. Voor houdbare
toestemmingsbesluiten zal meer en beter inzicht nodig zijn in de noodzaak (schadehistorie)
en het nut (het effect) van het beheer. Voor dit inzicht is ook een betere registratie
van preventieve methoden nodig: welke stappen zijn gezet om schade te voorkomen door
andere methoden dan doden. Om beheer te kunnen toestaan is het wettelijk vereist om
te weten wat de staat van instandhouding van de soort is. Hiervoor is betere monitoring
nodig en voor soorten zullen de populatietrends moeten worden gevolgd. We wegen af
in welke mate de benodigde (financiële) inspanningen voor de onderbouwing van toestemmingsbesluiten
in het FBP voor het doden van dieren in verhouding staat tot de schade die door deze
dieren veroorzaken.
Het Omgevingsprogramma Faunabeleid en Monitoring geeft nader beleid voor een toekomstbestendig
faunabeheer, waarbij ieder zijn mogelijk gewijzigde rol uitvoert en effectieve preventieve
methoden worden ingezet om in het geval van schadebestrijding het doden van dieren
zoveel mogelijk te voorkomen.
1.3 Besluitvorming
Het Omgevingsprogramma Faunabeleid en Monitoring vervangt een deel van het Beleidskader Wet natuurbescherming (2017) te weten:
de paragrafen 3.2.6 (vergunningverlening voor de opvang van dieren), 3.3 (Faunabeheer), 3.4 (Faunaschadebeleid), 3.5 (Overig)
de hoofdstukken 6 (Monitoring, informatievoorziening en onderzoek), 8 (Communicatie), 9 (Financiën) en
supplement C (beleidsregels schadebestrijding per diersoort).
Participatie en communicatie
Provinciale Staten hebben kaders vastgesteld die leidend zijn voor de inhoud van het
Omgevingsprogramma Faunabeleid en Monitoring. Deze kaders staan in de Omgevingsvisie
en de Programmabegroting. Daarnaast vormen de wet en regelgeving en daarop gebaseerde
jurisprudentie kaders. Ook houden we rekening met interprovinciale afspraken.
Het Omgevingsprogramma Faunabeleid en Monitoring moet met deze kaders en afspraken
in overeenstemming zijn. Maar er is ook nog ruimte voor het maken van keuzes bij de
nadere invulling van het beleid. In april 2023 zijn voor de participatiebijeenkomst
ongeveer 60 betrokken partners uitgenodigd om hun overwegingen te delen. Bij de bijeenkomst
waren ongeveer 35 personen aanwezig, vanuit een breed scala aan organisaties. In een
‘world caféopzet’ is met name gesproken over de onderwerpen schade en preventie,
ganzen, hoefdieren en monitoring. Dit resulteerde in een groot aantal aandachts,
knel en zorgpunten. Deze inbreng is meegenomen in de verdere invulling van het Omgevingsprogramma
Faunabeleid en Monitoring.
Een conceptversie van het Omgevingsprogramma Faunabeleid en Monitoring is voor een
schriftelijke reactie in de periode van 20 juni 2023 tot 17 juli 2023 voorgelegd aan
de stakeholders. Hierop hebben we 13 reacties ontvangen, met bijna 140 opmerkingen.
Deze zijn beantwoord in het document "Beantwoording reacties conceptversie OFM”. In
dit document is ook aangegeven waar dit tot bijsturing van het ontwerp heeft geleid.
Dit document is als een separate bijlage bij de ontwerpversie van het Omgevingsprogramma
Faunabeleid en Monitoring ter inzage gelegd. De reacties hebben geleid tot waardevolle
aanvullingen van de ontwerpversie van het Omgevingsprogramma Faunabeleid en Monitoring.
Vaststellen van het programma
Het Omgevingsprogramma Faunabeleid en Monitoring is een programma als bedoeld in de
Omgevingswet. In artikel 3.4 van de Omgevingswet is bepaald dat Gedeputeerde Staten
een programma vaststellen. Voordat het programma definitief is vastgesteld, is een
ontwerpversie van 7 november tot en met 18 december 2023 ter inzage gelegd. Tijdens
deze periode kon iedereen reageren door een zienswijze in te dienen. We hebben van
168 partijen een reactie gekregen op de ontwerpversie van het Omgevingsprogramma Faunabeleid
en Monitoring. Deze zienswijzen zijn opgenomen in de Nota van Beantwoording, met in
de bijlage de vragen die zijn gesteld tijdens de bespreking van het ontwerp in de
Statencommissie RGW van 29 november 2023 en onze reactie daarop. Hierin is te lezen
welke aanpassingen naar aanleiding van de ingediende zienswijzen zijn opgenomen in
de definitieve versie van het Omgevingsprogramma Faunabeleid en Monitoring.
Milieueffectrapportage
Een milieueffectrapportage (MER) is niet nodig voor het kunnen vaststellen van het
Omgevingsprogramma Faunabeleid en Monitoring omdat het Omgevingsprogramma Faunabeleid
en Monitoring onder het MER valt dat is opgesteld voor de Omgevingsvisie.
1.4 Leeswijzer
Van visie naar programma
We geven uitwerking aan onze ambities voor de fysieke leefomgeving met de kerninstrumenten
uit de Omgevingswet: de omgevingsvisie en verordening en programma’s. Deze vormen
een samenhangend geheel en vullen elkaar aan (zie figuur 1).
De omgevingsvisie beschrijft de ambities en het strategisch beleid voor de fysieke
leefomgeving en is alleen bindend voor de provincie. Het is een integrale visie. Het
beleid van de omgevingsvisie krijgt uitwerking via de omgevingsverordening en programma’s.
Als het beleid uit een omgevingsvisie verder uitgewerkt moet worden, kan dat volgens
de Omgevingswet in een programma. In programma’s kunnen overheden maatregelen formuleren
die leiden tot de gewenste kwaliteit van de fysieke leefomgeving. Programma’s zijn
niet integraal maar (multi)sectoraal en ingezet op samenhang, zowel qua proces als
inhoud. Een programma is zelfbindend, voor het orgaan dat het programma vaststelt.
Mocht de uitwerking in het Omgevingsprogramma Faunabeleid en Monitoring aanleiding
geven tot bijstelling van onze Omgevingsvisie, dan verwerken wij dat bij de eerstvolgende
bijstelling daarvan (in beginsel iedere vier jaar).
Als het Omgevingsprogramma Faunabeleid en Monitoring aanleiding geeft onze Omgevingsverordening
aan te passen, dan gebeurt dit bij de jaarlijkse bijstelling daarvan. Wijzigingen
of intrekken van beleidsregels, zoals de Beleidsregels natuur en landschap, volgen
gelijk of zo spoedig mogelijk na vaststelling van het Omgevingsprogramma Faunabeleid
en Monitoring, of nadat de uitwerking van een actiepunt uit het Omgevingsprogramma
Faunabeleid en Monitoring daartoe aanleiding geeft. Het Omgevingsprogramma Faunabeleid
en Monitoring is een onderdeel van de provinciale beleidsdocumenten die zijn gemaakt
in het kader van de Omgevingswet. Vanaf 1 januari 2024 zijn de regels van de Wet natuurbescherming
onderdeel van de Omgevingswet.
In dit stuk wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de terminologie uit de Omgevingswet.
Dit betekent dat waar voorheen van een vrijstelling werd gesproken, nu de term “vergunningvrij
geval” wordt gebruikt. Ook de term ontheffing wordt niet meer gebruikt, dit valt onder
een omgevingsvergunning (kortweg; vergunning). Voor flora en faunaactiviteiten in
onze Omgevingsverordening wordt de term vrijstelling nog gebruikt. Daarmee worden
activiteiten bedoeld die kunnen worden aangewezen als vergunningvrij en worden in
dit programma aangehaald als “vergunningvrij geval”.
De omgevingsverordening bevat regels die deels alleen gelden voor gemeenten, waterschappen
en uitvoeringsdiensten, en deels voor iedereen.
![afbeelding binnen de regeling](https://repository.officiele-overheidspublicaties.nl/CVDR/CVDR735300/1/xml/jpg_dd8a5fb5-d185-4efc-844a-09dfda6b47c4.jpg)
Figuur 1: Samenhangend pakket aan instrumenten (bron: Omgevingsvisie)
Actiepunten
1. Na vaststelling van het Omgevingsprogramma Faunabeleid en Monitoring het nader
ingevulde beleid, waar nodig, verwerken in Omgevingsvisie bij de eerstvolgende wijziging.
2. Na vaststelling van het Omgevingsprogramma Faunabeleid en Monitoring de regels
verwerken in Omgevingsverordening en Beleidsregels natuur en landschap.
3. Regels in de Omgevingsverordening en Beleidsregels natuur en landschap aanpassen
gedurende de looptijd van het Omgevingsprogramma Faunabeleid en Monitoring, als uitwerking
van bepaalde actiepunten in het Omgevingsprogramma Faunabeleid en Monitoring daartoe
aanleiding geeft.
Hoofdstuk 2: Over het programma faunabeleid en monitoring
In Hoofdstuk 2 Over het programma faunabeleid en monitoring wordt toegelicht hoe het Omgevingsprogramma Faunabeleid en Monitoring voortkomt uit
de kaders van de Omgevingsvisie en de provinciale beleids en meerjarendoelen en wat
de relatie is met andere beleidsthema’s en het overige natuurbeleid.
Hoofdstuk 3: Faunabeleid
Hier gaan we in op de nadere uitwerking van het nieuwe faunabeleid. We gaan in op
de grondgebruiker, de Faunabeheereenheid en de wildbeheereenheden die een belangrijke
rol hebben in de uitvoering. Hoofdstuk 3 Faunabeleid, noodzaak tot herziening en uitvoering geeft onze aanpak per soort weer en vormt een belangrijke basis voor de totstandkoming
van het nieuwe faunabeheerplan. Ook gaan we in op de tegemoetkoming in schade op het
moment dat beheer onvoldoende werkt om schade te beperken.
Hoofdstuk 4: Monitoring
In Hoofdstuk 4 Monitoring faunasoorten beschrijven we wat nodig is en welke acties we ondernemen om beter inzicht te krijgen
in de staat van instandhouding van beschermde soorten en om in de ogen van de rechtspraak
te kunnen voldoen aan de eisen om waar nodig faunabeheer te kunnen toepassen. Voor
houdbare besluiten moet dit inzicht worden verbeterd. Dit hoofdstuk heeft betrekking
op alle beschermde faunasoorten waarop Gedeputeerde Staten moet besluiten om wel of
niet af te wijken van de bescherming.
Dit gaat dus om besluiten in het kader van faunabeheer maar ook ruimtelijke ontwikkeling.
Ook heeft dit hoofdstuk in zekere mate betrekking op de monitoring van faunasoorten
die in hun voortbestaan worden bedreigd (rode lijst, icoon en aandachtsoorten, zie
paragraaf 2.3 Relatie met overig natuurbeleid).
In Hoofdstuk 5 Communicatieafspraken over het faunabeleid en monitoring tot en met Hoofdstuk 8 Financien worden communicatie, samenwerking, toezicht en handhaving en financiering over de
nadere uitwerking van het beleid beschreven.
In de bijlagen wordt de nodige achtergrondinformatie gegeven, zoals Bijlage 1 Wettelijk kader, Bijlage 2 Rollen, taken en verantwoordelijkheden voor aanpak faunaschade, Bijlage 3 Overzichtstabel programmaopgaves per soort en onderwerp en Bijlage 4 Bouwstenen.
Hoofdstuk 2 Over het programma faunabeleid en monitoring
2.1 Het belangrijkste beleid voor faunabeheer en monitoring in de Omgevingsvisie en de Programmabegroting
In de Omgevingsvisie en de Programmabegroting hebben Provinciale Staten de kaders
vastgelegd. De voor het Omgevingsprogramma Faunabeleid en Monitoring belangrijkste
kaders worden hierna genoemd.
Provinciaal belang
De Omgevingsvisie beschrijft de provinciale belangen. Voor onderwerpen waar er een
provinciaal belang is, maakt de provincie omgevingsbeleid. Dat beleid wordt waar nodig
nader uitgewerkt in omgevingsprogramma’s.
Voor het Omgevingsprogramma Faunabeleid en Monitoring zijn, met name, twee provinciale
belangen relevant:
Behouden en versterken van de biodiversiteit.
Bevorderen van een duurzame en economisch rendabele landbouw.
Het beleid in de Omgevingsvisie is opgehangen aan zeven samenhangende beleidsthema’s. Faunabeleid en monitoring is onderdeel van het beleidsthema Toekomstbestendige natuur en landbouw.
![afbeelding binnen de regeling](https://repository.officiele-overheidspublicaties.nl/CVDR/CVDR735300/1/xml/jpg_892ce19a-45b2-4516-b3bf-f1900eef1151.jpg)
Figuur 2: de zeven beleidsthema's uit de Omgevingsvisie
Sturingsfilosofie en rollen Omgevingsvisie
Wij volgen de sturingsfilosofie uit de Omgevingsvisie: We bieden ruimte voor ontwikkelingen
die passen bij de Utrechtse kwaliteiten, met het principe ‘lokaal wat kan, provinciaal
wat moet’ als basis en met de nadrukkelijke wens de doelen in samenwerking te halen.
In de Omgevingsvisie zijn de rollen toegelicht die wij kunnen vervullen. Het gaat
om de volgende vier rollen, waarvoor in de praktijk een mix van deze rollen geldt
in samenwerking met andere partijen:
Stimuleren: facilitator, aanleveren van expertise en capaciteit, subsidieverstrekker, motivator etc.. In deze rol ondersteunen we andere partijen bij hun samenwerking en het uitvoeren van projecten.
Participeren: coördinator, ontwikkelaar, partner, netwerker, samenwerker, deelnemer etc.. In deze rol werken we samen met vooral andere overheden en maatschappelijke organisaties aan onze eigen opgaven of aan opgaven van de andere partijen, bijvoorbeeld in gebiedsontwikkelingen.
Realiseren: opdrachtgever, trekker, regisseur etc. In deze rol zijn we leidend, ondernemend, aansturend, maken we prestatieafspraken, zorgen we voor regionaal programmeren, voeren we regie.
Reguleren: regelstellend ten behoeve van het provinciaal belang en de provinciale wettelijke taken. In deze rol stellen we in de Omgevingsverordening, als dit doelmatig en doeltreffend is, (instructie)regels over het omgevingsplan en de waterschapsverordening.
Rollen, taken en verantwoordelijkheden van actoren die samenwerken binnen het faunabeleid
en beheer.
In afwijking van de sturingsfilosofie en rollen in de Omgevingsvisie zijn in het faunabeleid
en het faunabeheer alle rollen al grotendeels wettelijk gegeven vanuit de Omgevingswet.
In Bijlage 2 Rollen, taken en verantwoordelijkheden voor aanpak faunaschade zijn alle actoren met een rol beschreven.
![afbeelding binnen de regeling](https://repository.officiele-overheidspublicaties.nl/CVDR/CVDR735300/1/xml/jpg_5a5129e3-b691-4c4f-8f57-7251b46e6551.jpg)
Figuur 3: de vier rollen van de provincie Utrecht
De hoofdlijn is dat dat de schadebestrijding voor het grootste deel geen taak is van de provincie. De grondgebruikers, die zijn verenigd in het Faunabeheereenheidbestuur, zijn zelf verantwoordelijk voor de uitvoering van beheer en schadebestrijding. Het uitgangspunt van de wetgever is dat diegene die schade dreigt te lijden deze zelf zoveel mogelijk probeert te voorkomen. Veelal is dat dus de grondgebruiker. Dat kan de agrarisch bedrijfsmatige grondgebruiker zijn, maar ook bijvoorbeeld terreinbeherende natuurorganisaties, landgoedeigenaren, waterschappen, provincie en gemeentes. De grondgebruiker dient in veel gevallen preventieve middelen in te zetten om schade te voorkomen of beperken. Indien hiermee de schade onvoldoende kan worden beperkt dan kan, op basis van een aanwijzing als vergunningvrij geval of een vergunning, zonodig dodelijk beheer plaatsvinden door (veelal) houders van een omgevingsvergunning voor een jachtgeweeractiviteit.
Het stelsel werkt kort samengevat als volgt: Provinciale Staten geven in de Omgevingsverordening
eisen mee voor de inhoud van het Faunabeheerplan voor de Faunabeheereenheid. Naast
het Omgevingsprogramma Faunabeleid en Monitoring, geeft dit een nadere invulling voor
de Faunabeheereenheid. Als de Faunabeheereenheid het Faunabeheerplan heeft vastgesteld,
dan krijgen Gedeputeerde Staten dat voorgelegd ter goedkeuring. Gedeputeerde Staten
toetsen onder andere of in voldoende mate rekening is gehouden aan de door Provinciale
Staten gestelde eisen met betrekking tot preventieve methoden, beheer, schadebestrijding
en jacht. Als Gedeputeerde Staten het plan goedkeuren, kan de Faunabeheereenheid op
basis daarvan vergunningsaanvragen indienen die worden gemotiveerd met de gegevens
uit het Faunabeheerplan. Vervolgens beslissen Gedepteerde Staten op de aanvraag. Als
de vergunning aan de Faunabeheereenheid wordt verleend, dan schrijft de Faunabeheereenheid
de vergunning door aan de wildbeheereenheden (WBE's) die hier vervolgens gebruik van
mogen maken. Daar waar er sprake is van het gebruik van vang en dodingsmiddelen verzorgen
zij in hoofdzaak de uitvoering van het faunabeheer zoals dat is opgenomen in het Faunabeheerplan.
De Regionale uitvoeringsdienst Utrecht (RUD) ziet namens Gedeputeerde Staten toe op
de naleving van de voorschriften verbonden aan de vergunning en andere vereisten vanuit
de wet. Als schade onvoldoende kan worden voorkomen na de inzet van preventieve methoden
en/of afschot, kan de grondgebruiker een tegemoetkoming aanvragen voor de schade via
de provinciale uitvoeringsorganisatie BIJ12. De aanvraag wordt mede beoordeeld op
basis van de faunaschade tegemoetkoming beleidsregels in de Beleidsregels natuur en
landschap.
Hoewel wettelijk de rollen en taken duidelijk zijn gedefinieerd, moet het stelsel
in samenhang worden gezien. Samenwerking is in het stelsel onontbeerlijk. Zeker met
oog op de benoemde uitdagingen in dit omgevingsprogramma.
Faunabeleid en faunabeheer
In onderstaand schema is in hoofdlijn weergegeven hoe het faunabeleid en beheer is
georganiseerd. Dit is in de Omgevingswet geregeld en beschreven.
![afbeelding binnen de regeling](https://repository.officiele-overheidspublicaties.nl/CVDR/CVDR735300/1/xml/jpg_86804da4-86b7-4597-83eb-e7471006419f.jpg)
Figuur 4: In dit scherma wordt weergegeven hoe het faunabeleid en faunabeheer is georganiseerd.
De provinciale ambities voor natuur (Omgevingsvisie)
2050: binnen en buiten het NatuurNetwerk Nederland (NNN), in zowel het landelijk als het stedelijk gebied, is er in 2050 een gunstige staat van instandhouding van beschermde en bedreigde flora en fauna en is de biodiversiteit toegenomen ten opzichte van 1990.
2050: de natuur heeft een hoge belevingswaarde en er is een grote maatschappelijke betrokkenheid bij natuur.
De provinciale beleids- en meerjarendoelen voor deze ambities (Programmabegroting)
Beleidsdoel 2.2:
De kwaliteit van de natuur is goed/divers en veerkrachtig
Daarop betrekking hebbend meerjarendoel 2.2.3:
Het hiervoor vastgestelde omgevingsbeleid (Omgevingsvisie)
1. Kern van ons natuurbeleid
Centraal staat het beschermen en ontwikkelen van beleefbare natuur en het behouden en herstellen van de biologische diversiteit.
Doel van het provinciale beleid is het bereiken van een gunstige staat van instandhouding van alle van nature voorkomende beschermde en bedreigde flora en fauna. Ons streven is minder soorten op de Rode Lijst en minder soorten in de meest bedreigde categorieën. Om dit te bereiken is er een robuust netwerk (Natuur Netwerk Nederland, NNN) met aaneengesloten gebieden die van hoge kwaliteit zijn aangewezen. Het robuuste netwerk dat de provincie heeft aangewezen, vormt de basis van het behoud en herstel van de biodiversiteit in de fysieke leefomgeving van alle van nature in Nederland voorkomende soorten (30.000 ha). Onderdeel van dit netwerk zijn de bij Europa aangemelde Natura 2000 (N2000) gebieden en de Groene contour gebieden.
2. Bescherming en ontwikkeling leefgebieden van bedreigde flora en fauna
In de agrarische weidevogelkerngebieden stimuleren we de verbetering van de kwaliteit ervan via agrarisch natuurbeheer. We monitoren de stand van de weidevogels en nemen zo nodig extra maatregelen voor de bescherming van deze gebieden.
In ganzenrustgebieden geven wij ruimte voor overwinterende ganzen. In deze gebieden geldt dat ganzen in bepaalde periodes niet verontrust en geschoten mogen worden.
3. Goede balans tussen natuurbescherming en andere ontwikkelingen
We beschermen onze wilde flora en fauna door zorgvuldige vergunningverlening en actieve handhaving van de Omgevingswet. We stimuleren dat initiatiefnemers in een vroeg stadium rekening houden met de natuurwetgeving bij nieuwe ontwikkelingen.
Samen met de Faunabeheereenheid willen we meer inzetten op het voorkomen van schade veroorzaakt door wilde dieren en het voorkomen van aanrijdingen met wilde hoefdieren. Indien bestrijding van wilde dieren onafwendbaar is dan zetten wij in op de diervriendelijkste methode. We intensiveren het onderzoek naar alternatieve beheermethoden.
2.2 Relatie met andere provinciale beleidsthema's
De Omgevingsvisie bevat de integrale visie op het omgevingsbeleid van de provincie Utrecht. In 2.1 Het belangrijkste beleid voor faunabeheer en monitoring in de Omgevingsvisie en de Programmabegroting is al aangegeven dat het beleid in de Omgevingsvisie is opgehangen aan zeven samenhangende beleidsthema’s (figuur 2). Daarnaast zijn er overkoepelde thema’s zoals circulariteit. Bij het opstellen van het Omgevingsprogramma Faunabeleid en Monitoring hebben we gekeken naar samenhang met andere provinciale belangen en programma’s. Feitelijk is door de tamelijk sectorale begrenzing van de onderwerpen in het Omgevingsprogramma Faunabeleid en Monitoring de samenhang met de meeste andere programma’s niet wezenlijk aanwezig. Uitzondering hierop zijn het programma Mobiliteit en het nog vast te stellen Utrechts Programma Landelijk Gebied (UPLG). Bij raakvlakken met toekomstige programma’s kijken we hoe rekening kan worden gehouden met het Omgevingsprogramma Faunabeleid en Monitoring.
![afbeelding binnen de regeling](https://repository.officiele-overheidspublicaties.nl/CVDR/CVDR735300/1/xml/jpg_46bccf8e-1970-442c-99d0-db8773e3d6d3.jpg)
Figuur 5: beleidsthema's en programma's
Programma Mobiliteit 2019 – 2023
In het Mobiliteitsprogramma is opgenomen dat de provincie negatieve effecten van mobiliteit
op de leefomgeving wil voorkomen om daarmee de kwaliteit te waarborgen. Een van de
onderdelen is het verbeteren van de oversteekbaarheid door fauna. De uitvoering levert
een bijdrage aan het behoud van de kwaliteit van de leefomgeving, in dit geval natuur.
Het doel is het aantal aanrijdingen met dieren terug te dringen en daarmee een bijdrage
te leveren aan de verkeersveiligheid en de biodiversiteit. Op het moment van schrijven
wordt de laatste hand gelegd aan het Bereikbaarheidsprogramma 2024 – 2029. Dit wordt de opvolger van het Mobiliteitsprogramma, waarin een meer programmatische
aanpak wordt nagestreefd.
Om concreet invulling te geven aan de ambitie ligt de focus voor 2024 op het opstellen
van een breed ingestoken programmering van maatregelen om de oversteekbaarheid door
fauna te verbeteren. Voor elke maatregel in deze programmering wordt een afweging
gemaakt tussen het effect en de geschatte kosten. Daarnaast wordt bij de prioritering
van de maatregelen gekeken naar de haalbaarheid en de mogelijkheid om verschillende
werkzaamheden op één stuk weg te combineren. Naar verwachting start vanaf 2025 de
voorbereiding en realisatie van de maatregelen. In 2024 worden reeds ingezette trajecten
uitgevoerd.
2.3 Relatie met overig natuurbeleid
Actieve soortenbescherming: maatregelen voor aandacht en rode lijstsoorten
De provincie Utrecht streeft naar robuuste vitale natuur (Natuurvisie 2017). Om dat doel te bereiken worden op elkaar aangesloten natuurgebieden aangewezen
en beschermt via het NatuurNetwerkNederland (NNN), waarbinnen ook Natura 2000-gebieden
en de Groene Contour vallen. Daarbuiten zijn ook maatregelen van kracht om bijvoorbeeld
Vogel en Habitatrichtlijnsoorten te behouden en herstellen. Dit verloopt onder andere
via het supplement Biodiversiteit, waarin de icoon, aandacht en Rode lijstsoorten voor de provincie Utrecht benoemd zijn. Voor deze soorten geldt dat de provincie
Utrecht belangrijk is omdat het zwaartepunt van hun habitat en leefgebied in onze
provincie gelegen is. Ook is er een weidevogelvisie uit 2012 en een visie agrarisch natuurbeheer uit 2022. De uitvoering is er onder andere op gericht soorten te behouden en te beschermen.
Het accent voor soortenmonitoring ligt tot op heden vooral in en nabij Natura 2000-gebieden.
Op dit moment is er geen goed beeld van de ontwikkeling van de leefgebieden van icoon,
aandacht en Rode lijstsoorten binnen de gehele provincie Utrecht. Trendbepalingen
voor relatief zeldzame soorten zijn arbeidsintensief en dus kostbaar. Toch willen
we hier in de komende jaren een verbeterslag maken. Daarvoor stellen we een monitoringsplan
op dat uitvoerbaar en betaalbaar is, maar tegelijk voldoende inzicht geeft in de status
van het merendeel van deze soorten. Zie Hoofdstuk 4 Monitoring faunasoorten.
Passieve soortenbescherming: ruimtelijke ingrepen en staat van instandhouding
Overal in de provincie Utrecht zullen regelmatig ruimtelijke ingrepen plaatsvinden
die beschermde soorten (al dan niet tijdelijk) benadelen. Om te kunnen beoordelen
of mitigerende en/of compenserende maatregelen nodig zijn voor de soortenbescherming,
hanteren wij een aantal criteria (zie Beleidskader wet natuurbescherming 2017). Daarnaast is het nieuwe instrument Soortenmanagementplan (SMP) geïntroduceerd.
Hiermee kunnen gemeenten in één keer voor een hele gemeente ecologisch onderzoek laten
doen en maatregelen nemen op gebiedsniveau. Zo’n plan vormt de basis voor een gebiedsgerichte
vergunning. Effectmonitoring moet helder maken of deze aanpak goed werkt om gebouwbewonende
soorten zoals bijvoorbeeld huismussen, gierzwaluwen en vleermuizen te behouden en/of
te versterken in stedelijk gebied.
In alle (toestemmings)besluiten waar beschermde flora en fauna in het geding zijn,
zal moeten worden getoetst op de staat van instandhouding (SvI) van soorten die door
een activiteit worden getroffen. Flora en/of fauna is een in gunstige SvI als wordt
voldaan aan de volgende voorwaarden:
Uit populatiedynamische gegevens blijkt dat de betrokken soort nog steeds een levensvatbare component is van de natuurlijke habitat waarin hij voorkomt en dat vermoedelijk op lange termijn zal blijven;
Het natuurlijke verspreidingsgebied van die soort niet kleiner wordt of binnen afzienbare tijd lijkt te zullen worden;
Er een voldoende grote habitat bestaat en waarschijnlijk zal blijven bestaan om de populaties van die soort op lange termijn in stand te houden.
Bovenstaande punten zijn zowel ‘nu’ als in ‘toekomstperspectief’ gewaarborgd. Met
het oog op gerechtelijke uitspraken zal de monitoring moeten worden geïntensiveerd
om dit inzicht te verbeteren. In die gevallen waarbij een vergunning met compenserende
maatregelen kon worden verleend, zal de handhaving op de registratie van de genomen
mitigerende en compenserende maatregelen (opgenomen in de vergunningsvoorwaarden)
verder worden verbeterd om ook bij te dragen aan de kennis omtrent de SvI van een
bepaalde soort. Ook voor het Faunabeheerplan is de SvI essentieel. Zie Hoofdstuk 4 Monitoring faunasoorten.
Natura 2000 gebiedsbescherming en faunabeheer
Bij beheer en schadebestrijding in en direct grenzend aan Natura 2000-gebieden worden
twee afwegingen gemaakt: één voor de regels die gelden voor het beschermen van de
gebieden en één voor de bepalingen voor de bescherming van soorten. Het kan voorkomen
dat een handeling bij gebiedsbescherming wel is toegestaan, maar bij soortenbescherming niet of andersom. Voor de uitvoering
van de betreffende handelingen moet op beide aanvragen positief zijn beschikt. Dit
geldt ook voor beschermde soorten die elkaar beconcurreren of overheersen en waar
vanuit ecologische perspectief moet worden ingegrepen.
Uit een in 2022 extern uitgevoerde analyse blijkt dat in alle Natura 2000-gebieden
binnen de provincie (met inbegrip van de 600m randzone), faunabeheerhandelingen (jacht,
schadebestrijding en beheer) plaatsvinden die niet getoetst zijn op hun impact op
natuurdoelen. In 2023 en 2024 vinden deze toetsen alsnog plaats in de vorm van passende
beoordelingen. Deze worden in opdracht van de Faunabeheereenheid uitgevoerd. De provincie
reguleert en stimuleert hierin. Dit proces loopt gelijk op met de te actualiseren
Natura 2000-beheerplannen. Op basis van deze beoordelingen kunnen via het Natura
2000beheerplan bepaalde handelingen vergunningvrij worden uitgevoerd, zoals het vangen
of doden van dieren. Als er significante effecten te verwachten zijn die niet gemitigeerd
kunnen worden, dan moet de Faunabeheereenheid voor de handelingen een vergunning aanvragen.
Deze procedure is voor de Oostelijke Vechtplassen gestart, waar passende beoordeling
is afgerond en vergunning recent is aangevraagd. De overige gebieden volgen.
Actiepunt
1. Op laten stellen van passende beoordelingen voor jacht schadebestrijding en beheer in en rondom Natura 2000-gebieden en bijbehorende vergunningen regelen.
Provinciaal Uitvoeringsprogramma invasieve exoten 2022 – 2026
Dit programma draagt bij aan onze verantwoordelijkheid en ambitie neergelegd in de
provinciale Natuurvisie en Omgevingsvisie ter bescherming en behoud van inheemse flora
en fauna en behoud van biodiversiteitsdoelstellingen. Het uitvoeringsprogramma geeft invulling aan onze wettelijke taak voor uitroeiing en beheersing van invasieve
exoten en herstel van inheemse flora en fauna. Dit programma vormt het provinciale
uitvoeringskader. De aanpak van sommige soorten zijn ook opgenomen in het Omgevingsprogramma
Faunabeleid en Monitoring. Het voorkomen van soorten in de provincie is inzichtelijk
gemaakt in factsheets per soort.
Voor de soorten opgenomen in een Faunabeheerplan geldt de algemene verplichting uit
het eerste lid van artikel 11.63 Besluit activiteiten leefomgeving: voor eenieder
die bij het vangen of doden van dieren in het kader van schadebestrijding, populatiebeheer
of jacht is betrokken, geldt om daarbij te handelen overeenkomstig het Faunabeheerplan.
Vanwege de gewenste flexibiliteit geldt deze verplichting niet voor de bestrijding
van invasieve exoten of van verwilderde dieren die in het Uitvoeringsprogramma invasieve
exoten zijn opgenomen of worden opgenomen. Voor zover deze soorten met het geweer
bestreden worden loopt dit via een vergunning op basis van de Omgevingswet (voorheen
een opdracht op basis van de Wet natuurbescherming).
Aangereden wilde dieren (valwild)
Het reguleren van de zorg voor aangereden en gevonden in het wild levende dieren is
van groot belang vanwege de verkeersveiligheid (snel verwijderen van aangereden dieren)
en om onnodig lijden van de dieren te voorkomen. Het betreft landelijk vooral reeën,
maar ook edel en damherten en wilde zwijnen. Voor deze diersoorten is opvang en herstel
zelden mogelijk. In de provincie komen jaarlijks tussen de 310 en 350 officiële meldingen
binnen van aanrijdingen met reeën en incidenteel met damherten. Daarnaast zijn er
ook aanrijdingen die niet gemeld worden.
De afhandeling en registratie van valwild vindt plaats door de zelfstandige Stichting Valwild, opgericht in 2006. De stichting krijgt zijn bevoegdheden via een vergunning (toestemmingsbesluit) volgens de Omgevingswet (zie hoofdstuk 3.4.3 onder het kopje schade beperken via een vergunning voor populatiebeheer). De stichting Valwild mag ingrijpen (doden, onder zich hebben en vervoeren) bij aanrijdingen of anderszins gedode of gewond geraakte damherten, edelherten, reeën, wilde zwijnen en overige beschermde en onbeschermde diersoorten. Gelijktijdig registreert de stichting verschillende kenmerken van de soorten valwild en de locatie daarvan. De Stichting Valwild heeft met de Faunabeheereenheid en de provincie afspraken vastgelegd over de beschikbaarheid van de Utrechtse valwilddata van de Stichting Valwild Utrecht in 2023. Ook zijn afspraken vastgelegd over een jaarlijkse bijdragen in de beheerkosten, zoals licenties. Vanwege het belang van de verkeersveiligheid (snel verwijderen van aangereden dieren) hebben ook de wegbeheerders overeenkomsten met de stichting gesloten. Die vergoeden de onkosten die de stichting hiervoor maakt (gemeente, provincie (mobiliteit), Rijkswaterstaat).
Keten opvang en transport van in het wild levende dieren
Voor het onderwerp opvang en transport van in het wild levende inheemse dieren ligt
er, vanuit de Omgevingswet, alleen een wettelijke provinciale taak ten aanzien van
de opvangcentra. Het gaat hier om de vergunning van de wettelijke verboden voor het
mogen vangen van wettelijk beschermde gewonde dieren, het onder zich hebben van deze
dieren, het gebruik van vangmiddelen en het terugzetten. De provincie verleent deze
vergunningen aan opvangcentra die voldoen aan de Beleidsregels natuur en landschap.
Om kwaliteit te borgen is daarin opgenomen dat opvangcentra moeten voldoen aan de
landelijke Beleidsregels kwaliteit opvang diersoorten. Het ministerie van Landbouw,
Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) werkt aan een wijziging. Als deze definitief is,
zal deze in de Beleidsregels natuur en landschap worden verwerkt. Wettelijke gezien
zijn er geen financiële verplichtingen jegens de opvangcentra. Toch ondersteunt de
provincie (op basis van het coalitieakkoord en moties) structureel de keten voor opvang
en transport van beschermde in het wild levende dieren financieel met 50.000 euro
per jaar. De huidige inzet van deze middelen via een vouchersystematiek loopt nog
tot en met 2024. Wij gaan daarom dit jaar aan de slag met het uitdenken van een nieuw
plan van aanpak. Verder blijven we de Vogelopvang Utrecht ondersteunen met structureel
ca. 11.000 euro per jaar.
Actiepunt
2. Uitdenken nieuw plan van aanpak voor de ondersteuning van de keten opvang en transport
van in het wild levende dieren.
2.4 Relatie met plannen van medeoverheden
Op het gebied van soortenbescherming en schadebestrijding werken Rijk en de gezamenlijke
provincies nauw samen. Het spreekt voor zich dat we de afspraken naleven die we hierover
met de medeoverheden hebben gemaakt. Alleen op die manier is een gezamenlijk doelbereik
voor soortenbescherming en schadebestrijding te realiseren.
Hoofdstuk 3 Faunabeleid, noodzaak tot herziening en uitvoering
3.1 Achtergrondinformatie
Faunabeleid, onderdeel van het natuurbeleid
Het provinciaal faunabeleid is onderdeel van het natuurbeleid en is gericht op een
balans tussen het behoud van soorten en hun leefgebieden enerzijds en het beperken
van schade anderzijds. Het faunabeleid en beheer is onderdeel van het integrale natuurbeleid
en beheer en versterkt de beleidsvelden ‘biodiversiteit verhogen en behouden’ en
‘het realiseren van en robuust natuurnetwerk’.
Daar vloeit uitvoering uit voort: het faunabeheer, ofwel het planmatig en gecoördineerd
beheer van soorten. Daarbij worden soorten die potentieel schade kunnen veroorzaken
verjaagd, geweerd (al dan niet met natuurlijke habitatmaatregelen), verstoord of gedood.
Het kan gaan over soorten zoals ganzen, bevers, wilde zwijnen, knobbelzwanen, wolven
en spreeuwen.
In Bijlage 3 Overzichtstabel programmaopgaves per soort en onderwerp is een overzicht bijgevoegd van de faunabeheersoorten, maar ook soorten waarop we
de monitoring willen verbeteren voor passieve en actieve soortenbescherming. De Faunabeheereenheid
heeft voor de faunabeheersoorten, al dan niet, een planmatig gecoördineerd beheer
opgesteld in hun geldende FBP 2019 – 2025 met onderbouwing voor toestemmingsbesluiten. Onder kopje 3.5 Faunabeheer geven wij een nadere uitwerking van het beleid dat voor alle soorten geldt en het
beleid specifiek voor enkele soorten. De bijlage geeft ook inzicht onder welke regeling
soorten vallen. In deze bijlage hebben we ook in grote lijnen de andere opgaven opgenomen
die wij in dit programma benoemen op het gebied van faunabeheer en monitoring.
Hieronder besteden we ten eerste aandacht aan de wettelijke grondslag in de Omgevingswet
voor het faunabeheer en de verdeling van taken en verantwoordelijkheden.
Grondslag in de Omgevingswet
De wettelijke grondslag voor het faunabeheer en de monitoring is geregeld in de Omgevingswet.
De Natuurvisie en het Beleidskader zijn nog gebaseerd op de Wnb. Dit betekent een
aanpassing naar de juiste regels onder de Omgevingswet en bijbehorende AMvB’s. In
Bijlage 1 Wettelijk kader is verwoord wat dit betekent voor het faunabeheer, de zorgplicht en vergunningplicht.
Wie staat waarvoor aan de lat?
Onder 2.1 Het belangrijkste beleid voor faunabeheer en monitoring in de Omgevingsvisie en
de Programmabegroting zijn de taken en verantwoordelijkheden al nader geschetst met een verwijzing naar
Bijlage 2 Rollen, taken en verantwoordelijkheden voor aanpak faunaschade. In dit verband nog kort het volgende: naast de regels uit de Omgevingsverordening
geeft het OFM nader beleid voor de uitvoering van het faunabeleid. In de Omgevingsverordening
staat al dat in een Faunabeheerplan moet worden opgenomen welke handelingen zijn verricht
om schade te voorkomen en wat de effectiviteit hiervan is. Hierbij gaat het om alle
handelingen, niet alleen over afschot. Dit is de basis voor de Faunabeheereenheid
voor het Faunabeheerplan. Wij zullen bij de goedkeuring van de komende Faunabeheerplannen
meer aandacht hebben voor de inzet van preventieve methoden.
3.2 Grondgebruiker
Binnen het faunabeheer speelt de grondgebruiker een belangrijke rol. De verantwoordelijkheid
om schade te voorkomen en te beperken ligt in eerste instantie bij de grondgebruiker.
Dit zien we ook terug in de wetsgeschiedenis en jurisprudentie: “Uitgangspunt van
het beleid is dat de bescherming van eigendommen tegen schade door dieren primair
de verantwoordelijkheid van de burger zelf is. Deze moet waar mogelijk – volgens de
jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak «naar eisen van redelijkheid en
billijkheid» – maatregelen nemen en inspanningen verrichten om schade aan zijn eigendommen
te voorkomen. Als preventiemaatregelen tekortschieten, kunnen maatregelen in het kader
van schadebestrijding en populatiebeheer uitkomst bieden.” (Aanvullingswet natuur,
MvT, p. 88, voorheen: MvT van de Wnb p. 286).
De grondgebruiker probeert allereerst te kijken welke preventieve maatregelen het
beste ingezet kunnen worden. Waar preventie niet afdoende werkt of niet van toepassing
is, kan de grondgebruiker overeenkomstig het Faunabeheerplan gebruik maken van de
vrijwillige inzet van jagers via de wildbeheereenheden.
3.3 Faunabeheereenheid Utrecht
Een Faunabeheereenheid zet zich in voor een maatschappelijk verantwoorde, transparante,
deskundige, gecoördineerde en planmatige uitoefening van jacht, populatiebeheer en
bestrijding van dieren die schade veroorzaken. Iedere Faunabeheereenheid moet voor
haar werkgebied een Faunabeheerplan opstellen om daartoe te komen.
Het werkgebied van de Faunabeheereenheid Utrecht, de samenstelling van het bestuur
en de eisen voor de inhoud van het Faunabeheerplan staat beschreven in paragraaf 6.3
Faunabeheer en wildbeheer van de Omgevingsverordening. De Faunabeheereenheid houdt
zich bezig met faunabeheer binnen het grondgebied van de gehele provincie Utrecht.
Het bestuur van de Faunabeheereenheid wordt vertegenwoordigd door Utrechts Particulier
Grondbezit, Staatsbosbeheer, Koninklijke Nederlandse Jagersvereniging, Nederlandse
Organisatie voor Jacht en Grondbeheer, LTO Noord, het Utrechts Landschap, Natuurmonumenten,
Zuid-Hollands Landschap en de Dierenbescherming. De voorzitter is onafhankelijk.
De Faunabeheereenheid zorgt voor jaarlijks verslag aan ons van de volgende rapportages
(artikel 6.33 Ov):
cijfermatige rapportages over de uitvoering van faunabeheer, schadebestrijding en de uitvoering van de jacht, waarin opgenomen de aantallen gedode dieren en geraapte of onklaar gemaakte eieren, onderverdeeld naar diersoort en naar wildbeheereenheid;
rapportages van het gebruik van preventieve en alternatieve middelen voor het voorkomen van schade;
cijfermatige rapportages over de uitvoering van de jacht, waarin opgenomen het aantal gedode dieren, onderverdeeld naar wildsoort.
Faunabeheerplan
Uitgangpunt van het Faunabeheerplan is integraal faunabeheer voor schadebestrijding,
beheer en jacht gedurende een langere periode om onder andere (gewas)schade te voorkomen.
Het plan dient minimaal te voldoen aan de eisen en voorwaarden die in de Omgevingswet
en de Omgevingsverordening zijn genoemd. Het plan heeft een maximale looptijd van
6 jaar, waarbij de Faunabeheereenheid het plan tussentijds kan bijstellen met goedkeuring
van Gedeputeerde Staten. Op verzoek van de Faunabeheereenheid kunnen Gedeputeerde
Staten besluiten om de geldigheidsduur van het Faunabeheerplan eenmaal met maximaal
één jaar verlengen (artikel 6.34 Ov). Het huidige Faunabeheerplan loopt eind 2025
af. Een nieuw plan voor de periode 2026 – 2031 moet rond halverwege 2025 gereed zijn,
zodat de Faunabeheereenheid tijdig de daaraan verbonden vergunningen kan aanvragen
(voor eind 2025) en de provincie tussen eind 2025 en begin 2026 kan besluiten op de
aangevraagde vergunningen.
Het Faunabeheerplan geeft inzicht in middelen en methoden die worden ingezet bij het
faunabeheer. Verder bevat het een onderbouwing met trendtellingen van de populaties
van in het wild levende dieren in het gebied waarover het plan gaat (artikel 6.2,
lid 2 Omgevingsbesluit). Deze informatie is ook nodig om een oordeel te kunnen vellen
over de staat van instandhouding van de betreffende diersoorten. Dit is één van de
toetsingscriteria bij een afwijking van de algemene beschermingsbepalingen bij beschermde
diersoorten. Het Faunabeheerplan vormt mede de onderbouwing voor de flora en faunaactiviteiten
die in paragraaf 6.4.1 van de Omgevingsverordening als vergunningvrij zijn aangewezen.
Dit zijn bepalingen ten aanzien van soorten die landelijk en/of provinciaal als vergunningvrij
zijn aangewezen of waarvoor een vergunning voor schadebestrijding kan worden aangevraagd.
In artikel 11.63, lid 1 Bal staat dat de uitoefening van de jacht wordt uitgevoerd
volgens het Faunabeheerplan. Dit betekent dat hiervoor een regeling in het Faunabeheerplan
moet staan. Provinciale Staten hebben er voor gekozen om geen specifieke voorschriften
op te nemen over de wijze waarop de jacht moet plaatsvinden. Dit wordt overgelaten
aan de Faunabeheereenheid. Wel wordt verlangd dat in het Faunabeheerplan de samenhang
duidelijk wordt gemaakt tussen jacht, het gebruik van landelijke en provinciale aanwijzingen
van vergunningvrije gevallen en vergunningen in relatie tot de effecten op de populatie
van deze toestemmingen. In het Faunabeheerplan zal onderbouwd moeten worden dat er
sprake is van een redelijke wildstand en op welke wijze deze is geborgd.
Op basis van het Faunabeheerplan kan de Faunabeheereenheid vervolgens bij de provincie
omgevingsvergunningen aanvragen voor flora en faunaactiviteiten. De aanvraag voor
een omgevingsvergunning loopt meestal via het Digitaal Stelsel Omgevingswet (DSO).
Soms loopt de aanvraag via de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO), het Digitaal
Stelsel Omgevingswet geeft dat dan aan.
Loketfunctie
Afspraak tussen provincie en Faunabeheereenheid is dat alle aanvragen voor faunabeheer
worden ingediend bij het faunaloket van de Faunabeheereenheid. De provincie verleent
vergunningen primair aan de Faunabeheereenheid gebaseerd op haar Faunabeheerplan en
passend binnen het Omgevingsprogramma Faunabeleid en Monitoring.
Van deze vergunningen kan zij machtigingen doorschrijven aan uitvoerders van de vergunningen.
De wet stelt dat vergunningen in beginsel worden verleend aan een Faunabeheereenheid
op basis van een goedgekeurd Faunabeheerplan. In gevallen waarin de noodzaak van tussenkomst
van de Faunabeheereenheid voor het verrichten van de activiteit ontbreekt, wordt de
aanvraag wel via het faunaloket van Faunabeheereenheid ingediend, maar kan de provincie
de vergunning direct afgeven aan de aanvrager. Gelet op de afspraak over één loketfunctie
met de Faunabeheereenheid verwachten wij dat aanvragen via de Faunabeheereenheid worden
ingediend. Voor deze vergunninghouders gelden dezelfde verplichtingen met betrekking
tot registratie van afschot en dergelijke. Zo nodig registreert de Faunabeheereenheid
de vereiste gegevens in het geautomatiseerde systeem.
Tot slot heeft de Faunabeheereenheid ook de kerntaak om ervoor te zorgen dat de doelstellingen,
de rechten en plichten voor het gebruik van de provinciale vergunningen en vergunningvrije
gevallen, goed worden gecommuniceerd met de achterbannen van de bestuursleden en het
maatschappelijke veld ter verbetering van het maatschappelijk draagvlak.
Actiepunt
1. Faunabeheerplan opstellen voor de periode 2026 – 2031 en de daaraan gekoppelde
vergunningen aanvragen bij provincie.
3.4 Wildbeheereenheden Utrecht
Wildbeheereenheden (WBE) spelen een belangrijke rol bij de uitvoering van het faunabeheer
en op het gebied van tellingen. Het is een vereniging van jachthouders, waar houders
van een vergunning voor een jachtgeweeractiviteit en waarvan het jachtveld zich bevindt
in het werkgebied van de Wildbeheereenheden, zich verplicht bij moeten aansluiten.
In onze Omgevingsverordening is een uitzondering gemaakt voor medewerkers van terreinbeherende
organisaties om te voorkomen dat ze zich bij vele wildbeheereenheden moeten aansluiten,
omdat hun terreinen verspreid over de provincie liggen. De primaire taak van de wildbeheereenheden
is het planmatig en gecoördineerd uitvoeren van het Faunabeheerplan van de Faunabeheereenheid.
De uitvoering van het duurzaam beheer van populaties van in het wild levende dieren,
de bestrijding van schadeveroorzakende dieren en de jacht doen de wildbeheereenheden
in samenwerking en ten dienste van grondgebruikers (waaronder particuliere grondgebruikers
al dan niet verenigd in het Utrechts Particulier Grondbezit, UPG) of terreinbeheerders.
Vanuit de optiek dat de wildbeheereenheden een centrale rol hebben bij de uitvoering
van het faunabeheer is in 2017 in de verordening opgenomen (artikel 6.38 Ov) dat de
wildbeheereenheden moeten opschalen naar een omvang van minimaal 5000 ha en geheel
binnen de provinciegrens moeten liggen uit oogpunt van doelmatigheid. Dit is uitgevoerd
en in het werkgebied van de Faunabeheereenheid Utrecht zijn nu negen wildbeheereenheden
actief.
Bij opstelling van het Faunabeheerplan worden de wildbeheereenheden door de Faunabeheereenheid
gehoord over het ontwerp Faunabeheerplan (artikel 6.3, lid 1 Omgevingsbesluit). Daarbij
kunnen de wildbeheereenheden hun deskundigheid inbrengen en bevorderen om samen met
de grondgebruiker tot een efficiënt beheer te komen ter voorkoming van (landbouw)
schade. Waar het gaat om afschot blijven de wildbeheereenheden binnen dit programma
een belangrijk rol spelen vooral gericht op schadebestrijding, als de preventieve
nietdodelijke maatregelen geen effect hebben gehad en bij het populatiebeheer op
soorten waar aantallen moeten worden teruggedrongen.
3.5 Faunabeheer
Faunabeheer is het planmatig en gecoördineerd beheer van diersoorten, dit kan door
het nemen van nietdodelijke maatregelen zoals verjaging, het plaatsen van werende
middelen, maar ook bijv. het verwijderen van opgaande begroeiing en
schuilmogelijkheden door aanpassing van de landschappelijke inrichting en dodelijke
maatregelen. In principe is dit bij beschermde soorten verboden, maar ingeval van
enkele in de wet genoemde belangen kan de overheid faunabeheer toestaan.
Het kan daarbij gaan om het voorkomen van onevenredige schade of overlast of om het
bevorderen van de openbare veiligheid, bijvoorbeeld in het verkeer. Grondgebruikers
hebben zelf een belangrijke verantwoordelijkheid als het gaat om het voorkomen van
schade door soorten. Het is in beginsel geen provinciale taak of verantwoordelijkheid
(zie 2.1 Het belangrijkste beleid voor faunabeheer en monitoring in de Omgevingsvisie en
de Programmabegroting en Bijlage 2 Rollen, taken en verantwoordelijkheden voor aanpak faunaschade).
3.5.1 Het voorkomen, accepteren en beperken en van schade in opeenvolgende stappen
Gelet op de uitgangspunten van de Omgevingswet, waar beschermen het uitgangspunt is en daarvan enkel afgeweken kan worden als daarbij een wettelijk belang gediend is en dodende maatregelen pas ingezet kunnen worden als niet-dodende middelen niet afdoende werken, volgen we de volgende stappen voor het faunabeheer:
Landbouwschade accepteren die provinciaal beperkt is in omvang. Een tegemoetkoming in schade wordt verleend als aangetoond kan worden dat de inzet van nietdodende maatregelen om schade te voorkomen niet het gewenste effect heeft opgeleverd. Een vergunning voor het doden van deze soorten wordt niet afgegeven zolang de schade onder de drempelwaarde blijft.
Stap 2: als schade niet goed genoeg voorkomen kan worden met nietdodende maatregelen, en het gaat om landbouwschade die boven de drempelwaarde stijgt, dan kan schade beperkt worden middels verjaging met ondersteunend afschot.
Stap 3: als verjaging met ondersteunend afschot niet voldoende effect sorteert, dan kan schade beperkt worden via populatiebeheer. Daarbij moet de relatie tussen aantallen en schade duidelijk zijn en moet onderbouwd kunnen worden dat het populatiebeheer via afschot bijdraagt aan een lagere populatie en daarmee aan de schade.
Hierna worden deze stappen verder toegelicht. Voor de provinciale vergunningvrije
gevallen en vergunningen en de landelijke vergunningvrije gevallen en jacht, geldt
dat voor die soorten in het verleden vastgesteld is dat het doden van die dieren onder
bepaalde voorwaarden noodzakelijk is. De provinciale vergunningvrije gevallen kunnen
gedurende de looptijd van het programma door de provincie worden gewijzigd, als evaluaties
daartoe aanleiding geven. De landelijke regels rondom de vergunningvrije gevallen
en jacht kunnen gedurende de looptijd van het programma gewijzigd worden door het
ministerie van LNV.
Stap 1 in Faunabeheer:
Schade beperken met niet-dodende maatregelen
Het uitgangspunt van de Omgevingswet is dat schade door inheemse beschermde dieren
zo goed mogelijk voorkomen moet worden met habitatmaatregelen, zoals het aantrekkelijk
of juist onaantrekkelijk maken van gebieden, werende maatregelen (rasters, permanente
laser) en verjagende niet-dodende maatregelen (drones, en vaste vogelverschrikkers
zoals de Birdalert). Dit geldt voor alle in de wet genoemde belangen, te weten:
Volksgezondheid en of openbare veiligheid;
Veiligheid van het luchtverkeer;
Voorkomen van belangrijke schade aan gewassen, vee, bossen, visserij of wateren;
Bescherming van flora en fauna.
Alleen als er geen andere bevredigende oplossingen zijn, kan er mogelijk afgeweken
worden van de wettelijke bescherming en de Utrechtse beleidslijn die ook eerst uitgaat
van de inzet van preventieve nietdodende maatregelen.
Uit gerechtelijke uitspraken blijkt dat andere bevredigende oplossingen onvoldoende
zijn verankerd in beleid en uitvoering. Specifieke uitwerking is nodig op de volgende
onderdelen:
- a.
De inzet van habitatmaatregelen en maatregelen zoals wering en verjaging worden niet goed geregistreerd. Dit geldt voor zowel de inzet van middelen om gewassen en flora en fauna te beschermen, als de inzet voor de borging van de verkeersveiligheid en waterveiligheid.
- b.
De inzet van habitatmaatregelen kunnen beter worden benut, zoals het onaantrekkelijk maken van de omgeving voor overlastgevende dieren en de wering en verjagingsmogelijkheden. De inzet van niet-dodende maatregelen ter voorkoming van schade wordt slechts beperkt gestimuleerd;
- c.
Het inzicht in de kosten en effecten van de inzet van niet-dodende maatregelen is te beperkt zodat er geen goede kosten/batenanalyse gemaakt kan worden. De komende periode zetten we in op verbeterde inzet en registratie van preventieve nietdodende maatregelen en het inzichtelijk maken van de kosten en baten. De provincie maakt hierbij gebruik van alle vier de sturingsrollen: stimuleren, participeren, realiseren en reguleren.
De komende periode zetten we in op verbeterde inzet en registratie van preventieve
nietdodende maatregelen en het inzichtelijk maken van de kosten en baten. De provincie
maakt hierbij gebruik van alle vier de sturingsrollen: stimuleren,
participeren, realiseren en reguleren.
Actiepunten
1. De inzet van preventieve nietdodende maatregelen primair vanuit ons natuurbelang
stimuleren, daarbij in ogenschouw nemen dat dit in lijn moet liggen met de geldende
staatssteunregels. De preventieve maatregelen kunnen betrekking hebben op:
a. het beschermen van vee tegen wolven in de eerste drie jaar na vestiging via een
rastersubsidie.
b. de gebiedsgerichte aanpak van winterganzen, waarbij verjaging in combinatie met ganzenrustgebieden ter voorkoming van voorjaarsschade aan gras centraal staat, zie Kader Eemland dat hiervoor als voorbeeld kan dienen en verder onder 3.6.1 Inheemse ganzen en 3.7 Beleid tegemoetkomingen in schade.
Trekker: Faunabeheereenheid
Betrokken partners: LTO, BIJ12, weidevogelcollectieven, Wildbeheereenheden
c. rasters ter preventie van (vossen)predatie voor weidevogelbescherming via Agrarische Natuur en Landschapsbeheer (ANLb)subsidies.
d. rasters ter preventie van schade door ganzen aan rietvegetatie in NNN gebieden voor de rietvogeldoelstellingen.
N.B. Alle overige preventieve maatregelen die genomen kunnen en moeten worden vallen onder de verantwoordelijkheid van de grondgebruiker zoals bijvoorbeeld het plaatsen van rasters rondom fruitboomgaarden tegen hazenschade en het daswerend inrichten van taluds van spoorwegen.
2. Advisering op het gebied van preventieve nietdodende maatregelen ter borging van de veiligheid van (regionale) waterkeringen en natte en droge infrastructuur ten behoeve van de waterveiligheid.
3. In overleg met BIJ12 toetsing verbeteren van de tegemoetkomingsregels en de daarbij behorende registratie van maatregelen ter voorkoming van schade. In geval er sprake is van populatiebeheer, gaat het om adequaat gebruik van de vergunningen/vrijstellingen. In geval er geen vergunningen voor doden van dieren aanwezig zijn en/of er sprake is van verjaging met ondersteunend afschot, dan moeten eerst ten minste twee preventieve maatregelen aantoonbaar zijn toegepast om in aanmerking te komen voor een tegemoetkoming in schade. Ook in geval van overjarig grasland moet aantoonbaar ingezet zijn op het voorkomen van schade (verjaging door menselijke aanwezigheid, en/of akoestische en visuele middelen). De registratie moet eenvoudig zijn voor de agrariër en controleerbaar door BIJ12.
4. Bij vergunningverlening of vrijstellingen voor verjaging met ondersteunend afschot, altijd de inzet van twee preventieve maatregelen vereisen, dus ook op overjarig grasland. Deze voorwaarde en de registratie daarvan opnemen in vergunningen of vergunningvrije gevallen voor ondersteunend afschot (let op: dit geldt niet voor vergunningen die worden verleend voor populatiebeheer). Toezicht en handhaving hierop borgen via opdrachtverlening aan de RUD. De provincie neemt dit op in het Uitvoeringsprogramma VTH (Vergunningverlening, Toezicht en Handhaving).
Trekker: Provincie Utrecht
Betrokken partners: RUD, Faunabeheereenheid, wildbeheereenheden, Jagersvereniging, NOJG
5. Duidelijke communicatieboodschap voor grondgebruikers opstellen over de wijzigingen genoemd hierboven onder punt 3 en 4 en ook communicatie over de t.z.t. nieuwe preventiekit opgesteld door BIJ12 in opdracht van provincies hierbij betrekken.
Trekker: Provincie
Betrokken partners: Faunabeheereenheid, wildbeheereenheden, Jagersvereniging, NOJG, LTO, BIJ12
6. Een registratiesysteem preventieve nietdodende maatregelen ter voorkoming van gewasschade en andere schades (watersysteem en keringen b.v.) uitwerken, bij voorkeur via uitbreiding van bestaande registratiesystemen, zodat deze informatie gebruikt kan worden als motivering van besluiten, bij het al dan niet toekennen van tegemoetkomingen en bij het handhaving van vergunningen voor het doden van dieren.
Trekker: Faunabeheereenheid of Waterschappen (in geval van watersystemen en keringen)
Betrokken partners: BIJ12, LTO, Wildbeheereenheden, RUD
7. Meedenken met de herziening van de door BIJ12 opgestelde FaunaPreventieKit.
8. In Interprovinciaal verband de noodzaak tot het beter in beeld brengen van de inzet (digitale registratie), kosten en effecten (zowel positief als negatief) van preventieve nietdodende maatregelen agenderen en laten onderzoeken. Dit om eenduidig te kunnen beoordelen of deze maatregelen effectief en redelijk en billijk zijn en zo nee, om dit te kunnen beargumenteren bij vergunningverlening en gerechtelijke procedures.
9. Onderzoek voortzetten naar kansrijke nietdodende methoden, waaronder habitatmaatregelen, om zo de koffer met instrumenten verder te kunnen uitbreiden. Dit bij voorkeur via de onderzoeksagenda van IPO/BIJ12.
10. Adviseren over habitat, wering en verjagingsmaatregelen in aanpalende omgevings en uitvoeringsprogramma’s met het oog op het aan de voorkant voorkomen van schade en het optimaal gebruik maken van beschikbare data. Voorbeelden waarin advisering aan de orde is, zijn gebiedsprocessen, zoals bijvoorbeeld het Utrechts uitvoeringsprogramma landelijk gebied (UPLG), maar ook bij het door de Faunabeheereenheid op te stellen Faunabeheerplan. Hiervoor een systematiek uitwerken voor het aanleveren van informatie over bekende en uitgevoerde habitat, wering en verjagingsmaatregelen.
Trekker: Provincie Utrecht
Betrokken partners: Faunabeheereenheid, Wildbeheereenheden, LTO, Jagersvereniging, NOJG, weidevogelcollectieven, Terreinbeherende organisaties, UPG, Waterschappen, gemeentes, Rijkswaterstaat, Rijksvastgoedbedrijf
Landbouwschade accepteren die beperkt is in omvang
Als de landbouwschade beperkt is in omvang zijn wij van mening dat het ethisch niet
te verantwoorden is om doden van de betreffende (beschermde) diersoort toe te staan.
Hierbij wegen ook de benodigde administratieve inspanningen in het vergunningentraject
mee. De kosten wegen niet op tegen de baten. Gelet hierop zullen wij in beginsel geen
vergunning verlenen om een soort te mogen doden als de gemiddelde uitgekeerde tegemoetkomingen
in Utrecht per gewas over de afgelopen beheerplanperiode jaarlijks lager was dan 20.000
euro. In de huidige situatie betekent dit dat nieuwe vergunningsaanvragen voor afschot
van Vlaamse gaai, ekster en meerkoet niet ingewilligd worden. Dit betekent overigens
niet dat bij een hoger bedrag wel een vergunning zal worden verleend. Er zal, naast
de andere wettelijke criteria, ook nog altijd voldaan moeten worden aan het criterium
van belangrijke schade. Op dit moment is dat 250 euro per bedrijf per diersoort per
gewas per jaar. Dit criterium ligt ter beoordeling voor bij de rechter en zal in de
toekomst mogelijk moeten worden aangepast.
Om in aanmerking te komen voor een tegemoetkoming in de schade geldt ook in deze stap
dat eerst aantoonbaar preventieve maatregelen ter voorkoming van schade moeten zijn
ingezet en voldaan moet zijn aan de Beleidsregels natuur en landschap. Indien middels schadetaxaties door een onafhankelijk bureau blijkt dat de jaarlijkse
schade per individuele gedupeerde per diersoort hoog uitkomt (meer dan 20.000 euro
per geval), kan voor deze gedupeerden door de Faunabeheereenheid in incidentele gevallen
wel een vergunning voor het doden van dieren worden aangevraagd, en mogelijk door
provincie verleend (mits voldaan aan de wettelijke vereisten). Taxaties lopen dan
via door BIJ12 vastgestelde taxatierichtlijnen, net als het uitkeren van tegemoetkomingen
in schade. De provincie kan in bepaalde gevallen aan de lat staan voor het verlenen
van tegemoetkomingen, als aan alle wettelijke criteria is voldaan. Daar waar dit niet
het geval is, is de schade ten laste van de grondgebruiker.
Actiepunt
1. Wijzigen van de Beleidsregels natuur en landschap zodat er een schadedrempel is voor het toekennen van provincie brede vergunningen voor schadebestrijding en beheer.
Pilot Eemland – intensief gecoördineerd ver- en bejagen van winterganzen ter beperking van voorjaarsschade
Waar uitgevoerd?: Deel polder Eemland, begrenzing: Bunschoten/Spakenburg, Eemnes, A1 en A27 en het Veluwemeer. Grootte: ca. 3000 ha
Samenwerking tussen: Provincie Utrecht, Faunabeheereenheid Utrecht, Collectief Eemland, Wildbeheereenheid De Eem, LTO afdeling Eemland, ganzencluster Eemland
Hoe? Met en dankzij zowel een ingehuurde verjager als vrijwillige verjagers en gebruikmakend van met name lasers en drones
Wanneer vond de verjaging plaats?: ca. 15 januari tot 1 april 2023
Inzet: circa 1.100 uren
Kilometers: circa 13.000 km
Gereden gedurende circa 6 weken verjagen door het hoofd verjaging, de ganzencoördinator en de vrijwilligers van Wildbeheereenheid de Eem en Collectief Eemland).
Uitgaven (organisatie, materiaal en kilometers): circa. 112.000 euro
Resultaat: Schadereductie binnen het pilot gebied circa. 400.000 euro. Kilogram droge stofverlies is in 2023 gedaald met 52 procent ten opzichte van 2022.
Dit wil zeggen dat er veel minder gras voor de koeien verloren is gegaan. Droge stof is de maat die daarvoor wordt gehanteerd.
Effect op weidevogels: Verjaging met laser veroorzaakt geen verstoring bij weidevogels.
Daling van het aantal ganzen lijkt een verbeterd vestigingsklimaat op te leveren voor weidevogels.
Ervaring voorzitter ganzencluster: Een grote inspanning van iedereen die zich voor deze pilot heeft ingezet met als resultaat waardevolle informatie.
Eindrapport: RapportPilotEemlandEffectenvanhetgecoordineerdverjagenvanganzenopdegewasschadecijfersenweidevogelsProvincieUtrecht.pdf
Stap 2 in Faunabeheer:
Schade beperken via dodende maatregelen in/op schadegebieden
In sommige gevallen is het voor de effectiviteit van schadebestrijding nodig dat,
ter ondersteuning van verjaagacties, ook dieren kunnen worden gedood. Hier worden
op verzoek van de Faunabeheereenheid vergunningen voor verleend. De grauwe gans, kolgans
en brandgans zijn in de provincie de enige aangewezen provinciale vergunningvrije
ganzensoorten waarbij (onder voorwaarden) ondersteunend afschot mogelijk is. In Internationaal
verband (AEWA: Agreement on the Conservation of AfricanEurasian Migratory Waterbirds)
is afgesproken dat het aandeel ganzen dat wordt aangeschoten en daardoor lijden, beperkt
dient te worden. Het is van belang om te onderzoeken of hier in Utrecht sprake van
is en of het noodzakelijk en mogelijk is om de uitvoering aan te passen. Provincie
heeft hier de rol van stimulator.
Actiepunt
1. Onderzoeken of het noodzakelijk en mogelijk is om de uitvoering van ondersteunend afschot van ganzen aan te passen ter verkleining van het aandeel aangeschoten ganzen.
Stap 3 in Faunabeheer:
Schade beperken via populatiebeheer
Als onderdeel van adaptief beheer (zie stappen in het adaptief beheer onder het kopje:
ree) staat de provincie voor een aantal soorten populatiebeheer/nulstand toe. Namelijk
voor die soorten waarvan aangetoond kan worden dat het terugdringen
in aantal nodig is vanwege ecologische en/of maatschappelijke belangen c.q. doelen.
Behalve voor exoten en verwilderde dieren geldt dit voor overzomerende grauwe ganzen,
reeën, damherten en ook voor edelherten, als deze zich in de toekomst wellicht vestigen
en het aantal stijgt. Voor het wilde zwijn geldt een nulstand. In delen van Utrecht
geldt ook een nulstand voor damherten. Of dit voor het wilde zwijn zo blijft, zal
afhangen van het oordeel van de Raad van State. Ook voor het damhert en edelhert is
onzeker of de nulstand in delen van Utrecht gehandhaafd kan worden, hoewel het vanuit
schade geredeneerd logisch is om buiten geschikte leefgebieden beheermaatregelen te
nemen. Daarom geldt voor alle soorten dat de noodzaak en haalbaarheid van populatiereductie/nulstand
goed onderbouwd moet zijn in het Faunebeheerplan.
Het is denkbaar dat populatiebeheer voor een bepaalde soort alleen wordt ingezet op
en rondom hotspotlocaties en de uitvoering van afschot in dat gebied geïntensiveerd.
Terwijl deze maatregel niet ingezet hoeft te worden in delen van Utrecht waar problemen
op andere manieren beheersbaar kunnen blijven of niet aanwezig zijn. Die afweging
zal voortvloeien uit het zogenaamde adaptief beheer. Dit is een jaarlijkse cyclus
waarin op basis van trendtellingen, beheermaatregelen en resultaatmetingen per gebied
in overleg met de belanghebbenden de passende maatregelen voor het jaar daarop worden
bepaald.
Mochten onderzoeken en gerechtelijke uitspraken in de loop van het programma daartoe
aanleiding geven, zullen we bijstellen en verwijderen of voegen we wellicht extra
soorten toe.
3.5.2 Schade beperken via provinciale vergunningvrije gevallen
In dit verband zijn er twee provinciale vergunningvrije gevallen. Na inzet van twee
preventieve nietdodende maatregelen kan buiten ganzenrustgebieden de winterschade
(tussen 1 november tot 1 maart) door grauwe, brand en kolganzen op kwetsbare gewassen
worden voorkomen, zie ook stap 2 in het faunabeheer. Dit kan via de aanwijzing voor
vergunningvrije gevallen voor afschot die is opgenomen in de Omgevingsverordening
(artikel 6.43). Het registreren van de inzet van preventieve maatregelen is nog niet
goed geborgd en moet verbeterd worden, zie actiepunt onder stap 1 in het faunabeheer.
Naast een aantal ganzensoorten zijn ook veldmuizen via de Omgevingsverordening vrijgesteld
en mogen onder bepaalde omstandigheden gedood worden (artikel 6.49).
Indien er nieuwe informatie beschikbaar komt die relevant is voor de aanwijzing als
vergunningsvrij geval, dan bekijken we of er aanpassingen nodig zijn. Hierbij kan
gedacht worden aan nieuwe informatie over de staat van instandhouding of relevante
ontwikkelingen in de jurisprudentie. Verder zullen wij beoordelen op basis van de
gegevens uit een nieuw of gewijzigd FBP of een dergelijke aanpassing aan de orde is.
3.5.3 Schade beperken van onder andere invasieve exoten en verwilderde dieren via een vergunning voor populatiebeheer (voorheen provinciale opdracht/aanwijzing)
Voor het gebruik van bepaalde vangmiddelen en het gebruik van het geweer om enkele nietbeschermde schadesoorten, invasieve exoten en verwilderde dieren te kunnen vangen en doden is onder de Omgevingswet een omgevingsvergunning nodig. Daarmee kunnen waterschappen muskusratten en beverratten doden. Daarnaast kunnen houders met vergunning voor een jachtgeweeractiviteit nijlganzen, wasberen, wasbeerhonden, muntjaks, rosse stekelstaarten (allen invasieve exoot), verwilderde duiven, verwilderde gedomesticeerde ganzen en halsbandparkieten doden. Gedeputeerde Staten kunnen (groepen van) personen aanwijzen die toegang hebben tot gronden waar deze dieren aanwezig zijn. De rechthebbende van die gronden is verplicht de aanwezigheid van deze personen te gedogen.
3.5.4 Schade beperken via landelijke vergunningvrije gevallen en jacht
Achtergrond en huidige situatie
Voor faunabeheer liggen er in de Omgevingswet ook bevoegdheden bij de minister van
LNV voor zowel de jacht op haas, konijn, fazant, wilde eend, houtduif (artikel 8.3,
lid 4, Ow) als de landelijk vergunningvrije gevallen voor konijn, vos, Canadese gans,
houtduif, kauw en kraai (artikel 4.18 en 4.27 van de Omgevingsregeling). Beide instrumenten
zijn bedoeld om schade te beperken aan in de wet genoemde belangen. Jacht heeft daarnaast
ook benutting als doel. Bij landelijk vergunningvrije gevallen gaat het om soorten
die in het gehele land schade aanrichten. Deze zijn aangewezen door de minister van
LNV. Deze soorten mogen worden bestreden met de middelen en conform de voorwaarden
die in de Omgevingsregeling worden gesteld.
De jacht en de landelijk vergunningvrije gevallen staan beide onder druk. Dit komt
omdat de SvI van een aantal soorten niet gunstig is (haas, konijn, houtduif, wilde
eend, fazant en kauw) en omdat de landelijke vrijstelling (nu de landelijke vergunningvrije
gevallen) onder de Wnb volgens de Raad van State voor vrijwel alle soorten niet voldoende
is onderbouwd (houtduif, zwarte kraai, kauw, konijn en vos). Op 19 april 2023 oordeelde
de Raad van State dat voor de geldende landelijke vrijstellingen onvoldoende onderbouwd
is dat voldaan is aan de eisen uit de Wnb (art. 3.3, vierde lid).
Samengevat:
De besluitvorming wat betreft de landelijke vrijstellingen berust niet op een deugdelijke motivering (in strijd met art. 7:12 Awb) en is onzorgvuldig (in strijd met art. 3:2 Awb);
De door deze diersoorten veroorzaakte schade is onvoldoende met bedragen en soorten schade onderbouwd, of van bronnen voorzien voor de conclusie dat deze soorten belangrijke of ernstige schade veroorzaken;
Het antwoord op de vraag of er andere bevredigende oplossingen zijn bij de landelijk vrijgestelde diersoorten houtduif, konijn, vos, zwarte kraai en kauw is onvoldoende onderbouwd;
Dat er sprake is van stabiele en/of groeiende populaties (gunstige SvI) die niet in hun voortbestaan worden bedreigd en dat gevaar ook niet lopen, is niet onderbouwd.
De landelijk vergunningvrije gevallen voor Canadese gans, houtduif, zwarte kraai,
kauw, konijn en vos zijn volgens de Raad van State op alle drie de wettelijke vereisten
onvoldoende onderbouwd. Dit betekent dat Faunabeheereenheden in nieuwe Faunabeheerplannen
niet meer kunnen uitgaan van de huidige onderbouwing voor de landelijk vergunningvrije
gevallen. Als zij denken dat het doden van dieren noodzakelijk is om schade te beperken
en voorkomen, dan zullen zij voor hun eigen provincie ook voor deze soorten moeten
kunnen onderbouwen dat aan de wettelijke criteria is voldaan.
In april 2022 is door de minister van LNV besloten om de jacht op konijn in alle provincies
en op haas in de provincies Groningen, Limburg en Utrecht te sluiten voor het jachtseizoen
’22/’23. Dat besluit heeft de minister verlengd voor het seizoen ’23/’24. Voor de
jacht geldt dat dit geschiedt overeenkomstig een Faunabeheerplan. Daarnaast kunnen
Provinciale Staten nadere regels stellen aan een Faunabeheerplan. In de provincie
Utrecht is dit in de Omgevingsverordening gebeurd. Onder andere stellen zij dat in
een Faunabeheerplan een omschrijving aanwezig is, van de wijze waarop geborgd wordt
dat de te treffen maatregelen in het plan de gunstige staat van instandhouding van
de soorten niet negatief beïnvloed. Nu blijkt dat de landelijke staat van instandhouding
van alle vijf de jachtsoorten niet gunstig is, zal het voor de Faunabeheereenheid
een hele opgave zijn om aan die eis van de Provinciale Staten aan het Faunabeheerplan
te voldoen.
3.5.5 Toekomstig schets komende FBP vergunningvrije soorten (t/m 2030)
Op dit moment kan er in Utrecht op basis van het huidige Faunabeheerplan nog gebruik
gemaakt worden van de landelijke vrijstelling (vergunningvrije gevallen) en jacht
op de soorten wilde eend, fazant en houtduif. In het nieuwe Faunabeheerplan voor de
periode 2025 – 2031 zal het doden van landelijk vrijgestelde soorten alleen goedkeuring
van ons kunnen krijgen als wordt voldaan aan de wettelijke eisen: SvI gunstig en/of
doden zal de SvI niet verslechteren, er is aantoonbaar sprake van schade en andere
bevredigende oplossingen zijn niet voorhanden. Voor jachtsoorten geldt dat de SvI
gunstig moet zijn en/of aangetoond worden dat de SvI door de voorgestelde maatregelen
niet zal verslechteren en dat de jacht gebeurt in samenhang met het voorkomen van
schade.
Zoals hierboven geschetst, is het op dit moment niet mogelijk om te kunnen aantonen
dat de SvI gunstig is voor de soorten haas, konijn, houtduif, wilde eend, fazant en
kauw. Voor deze soorten kan dan alleen afgeweken worden van de bescherming als aangetoond
wordt door de Faunabeheereenheid in het Faunabeheerplan dat de voorgestelde beheermaatregelen
de SvI niet verslechteren.
Naar verwachting kan voor landbouwschadesoorten aan de wettelijke eis dat er aantoonbaar
sprake is van belangrijke schade alleen worden voldaan voor de Canadese gans (zie
ook onder 3.6.1 Inheemse ganzen). Voor alle andere vergunningvrije soorten (konijn, kauw, kraai, houtduif, vos) geldt
dat schadedata veelal ontbreken, omdat grondgebruikers niet in aanmerking komen voor
een tegemoetkoming. BIJ12 zal in 2024 met een voorstel komen hoe landbouwschades voor
(een aantal van) deze soorten inzichtelijk gemaakt kan worden. De uitwerking van dit
voorstel en het opbouwen van schadedossiers vergt meerdere jaren. De consequentie
is dat op het moment dat het Faunabeheerplan gemaakt wordt (2024/2025) deze data nog
niet beschikbaar zijn. In de nieuwe Faunabeheerplanperiode 2026 – 2031 zal de schade
voor de meeste soorten, als deze al aanwezig is, waarschijnlijk alleen voorkomen kunnen
worden door inzet van nietdodende maatregelen.
Voor een aantal soorten die landelijk vergunningvrij zijn aangewezen, verwacht men
dat zij naast landbouwschade ook natuurschade kunnen veroorzaken (vos, kraai en mogelijk
kauw). Het zal voor de Faunabeheereenheid ook een uitdaging zijn om aan te kunnen
tonen dat aan de wettelijke eis is voldaan, dat er sprake is van belangrijke schade.
Daarbij zal gebruik gemaakt moeten worden van data uit de praktijk en literatuur.
Voor de landelijk vrijgestelde soorten zal tevens aangetoond moeten worden dat alternatieven
voor het doden van dieren niet voorhanden zijn en/of niet afdoende werken om schade
te voorkomen. Dossieropbouw in de komende planperiode is daarvoor van belang, onder
andere via betere registratie en het verbinden van informatie (zie o.a. actiepunten
onder 3.5.1 Het voorkomen, accepteren en beperken en van schade in opeenvolgende stappen en Hoofdstuk 4 Monitoring faunasoorten).
De landelijke ontwikkelingen zijn gedurende deze periode ook belangrijk. Alle provincies
en alle Faunabeheereenheden zijn betrokken bij het door de minister van LNV in gang
gezette landelijke proces om te komen tot een stelselwijziging in het faunabeheer.
Onderdelen zijn: telprotocollen, de impact van sluiten van de jacht op faunabeheer,
de soorten en schade.
3.5.6 Overig
Het onderdeel verhuur van jachtrecht op provinciale gronden blijft ongewijzigd van
kracht (Beleidskader 2017 paragraaf 3.3.6.2 en het draaiboek bijzondere weersomstandigheden, voor het sluiten
van de jacht, beheer en schadebestrijding blijven ongewijzigd (Beleidskader 2017 Bijlage 2). Wel kondigen we aan het draaiboek binnen een jaar na vaststelling te
actualiseren.
Met betrekking tot de voorheen landelijk vrijgestelde en jachtsoorten heeft de provincie
vooral een stimulerende rol. Bij het goedkeuren van het Faunabeheerplan, de regels
die Provinciale Staten daaraan stelt en het kunnen sluiten van de jacht onder bijzondere
weersomstandigheden, heeft de provincie een regulerende rol.
Actiepunten met betrekking tot voorheen landelijk vrijgestelde soorten en jachtsoorten
1. Aangesloten blijven en input leveren op het voorstel en de uitwerking van het in kaart brengen van schades. Dossieropbouw via het laten taxeren van schades door vrijgestelde en/of jachtsoorten is hier onderdeel van.
2. Opstellen van een advies over hoe trends ten aanzien van de betreffende diersoorten, de door deze aangerichte schade en de effecten van dodende en nietdodende maatregelen kunnen worden bepaald.
3. Aangesloten blijven, en input leveren op de trajecten die lopen tussen IPO/BIJ12 en het ministerie van LNV betreffende de effecten van het sluiten van de jacht en stelselwijzigingen in het faunabeheer.
Trekker: ministerie van LNV
Betrokken partners: IPO, BIJ12, Faunabeheereenheid en de daarin vertegenwoordigde stakeholders
4. Via het nieuwe Faunabeheerplan, onderdeel jacht, concrete criteria opstellen voor de jachtsoorten waaraan de term ‘de redelijke wildstand’ getoetst kan worden en waaruit moet blijken dat de voorgestelde maatregelen in een Faunabeheerplan de (gunstige) staat van instandhouding niet verder negatief beïnvloedt.
5. Het draaiboek bijzondere weersomstandigheden in 2027 actualiseren.
3.5.7 Bestemming (ge)dode dieren
We maken hier een onderscheid tussen kadavers in natuurgebieden en daarbuiten.
Binnen natuurgebieden
Dode dieren (van klein tot groot) in de natuur zijn van waarde voor andere dieren
en andere organismen in die natuur. Zij dienen als voedselbron voor tal van soorten
van zoogdieren, vogels, insecten en andere organismen. Zo kan een groot kadaver 150
– 200 keversoorten aantrekken. Rondom kadavers komen ook veel paddenstoelsoorten voor,
waaronder door ons aangewezen aandachtsoorten zoals de brandplekinktzwam en de dwergvaalhoed.
Ook biedt het achterlaten van kadavers de ruimte om de nutriënten die een dier gedurende
zijn leven ‘verzamelt’ terug te geven aan de natuur.
Onze eerste voorkeur is dan ook om de bij schadebestrijding en/of populatiebeheer
in natuurgebieden gedode dieren daar achter te laten (‘terug te geven aan de natuur’).
De terreinbeheerder bepaalt of hier ruimte voor is en of dit past binnen eigen beleid.
Als tweede geven wij voorkeur aan menselijke consumptie en handel van bij de schadebestrijding
gedode dieren. De laatste optie is dat gedode dieren in geëigende afvalverwerkingskanalen
terechtkomen.
Uiteraard is dit niet altijd zo zwartwit, bij twijfel over de gezondheid van het
dier is alleen de laatste optie mogelijk. Het achterlaten van gedode dieren in de
natuur is altijd maatwerk, waarbij rekening moeten worden gehouden met gezondheidsrisico’s
voor mens en dier.
Buiten natuurgebieden
Buiten natuurgebieden is onze voorkeur dat gedode dieren voor menselijke consumptie
worden aangeboden of in geval dieren niet gezond zijn, het afvalverwerkingskanaal
aan te spreken. In voorkomende gevallen zal de Faunabeheereenheid de verwerking via
een afvalverwerkingskanaal moeten organiseren.
3.6 Diersoorten en -groepen
3.6.1 Inheemse ganzen
Achtergrond en huidige situatie
In de provincie komen in hoofdzaak grauwe ganzen, brandganzen, kolganzen en grote
Canadese ganzen voor. Er wordt (beleids)onderscheid gemaakt in trek en standganzen.
Het grootste deel van de kol en brandganzen en een kleiner deel grauwe en Canadese
ganzen zijn trekganzen en vertrekken vanaf eind maart richting onder andere de noordelijker
gelegen broedgronden. In de zomerperiode verblijven met name grauwe ganzen in de provincie
Utrecht. Daarnaast broeden hier ook brand en Canadese ganzen. Deze laatste categorieën
vallen onder de standganzen. De populaties trekganzen (kol, branden grauwe gans)
groeiden sinds de begin jaren ’90 sterk, maar sinds 2009 zijn de kolgans en de brandgans gestabiliseerd en sinds 2014 geldt dat ook voor de grauwe gans. Alleen de populatie Canadese ganzen neemt in de winter nog gestaag toe, maar betreft
nog steeds veel lagere aantallen dan de andere soorten. De stabilisatie in de winter
kan verklaard worden doordat de populaties de maximale omvang hebben bereikt. Het
is niet bekend of die omvang op dit moment bepaald wordt door limiterende factoren
in het broedgebied/de broedperiode of doordat het wintergebied niet meer ruimte biedt.
Wat we wel weten is dat afschot in de winter veel beperkter plaatsvindt dan in het
voorjaar, de zomer en herfst. Het is dan ook onwaarschijnlijk dat afschot in die periode
in Nederland de limiterende factor is.
Voor de grauwe, brand en Canadese gans is in 2014 het ‘Utrechtse ganzenakkoord’ ingevoerd.
Dit is gericht op het reduceren van de stand van deze ganzenpopulaties, met als doel
grasschade te verminderen en behoudt van winterrust voor trekganzen. Sindsdien zijn
deze stand populaties stabiel of zelfs licht dalend (zie ook de verwijzingen hierboven
naar de Sovon data). In de periode daarvoor groeiden ze. Kolganzen verblijven nauwelijks
in Utrecht in de zomerperiode. Via het akkoord zijn maatregelen als intensief afschot,
ruivangsten en nestbeheer flink opgeschroefd. De gebiedsgerichte uitvoering loopt
via 4 ganzenclusters. De focus bij de uitvoering ligt op grauwe ganzen, maar ook brand
en Canadese ganzen zijn onderdeel van de intensivering.
Ondanks dat er sprake is van stabilisatie in aantallen (en trend) van trek en standganzen
zijn de doelen uit het akkoord van 2014 niet bereikt. Deze doelen waren: terug naar
het schadeniveau uit 2005 voor grauwe gans (57.855 euro voorjaarsnede en 7.729 euro
zomersnede) en terug naar het schadeniveau uit 2011 voor brandgans (2.278 euro). De
hoogte van de tegemoetkomingen in schade loopt echter elk jaar verder op voor zowel
de voorjaarschade, dat in 2022 was opgelopen naar 2,3 miljoen euro (veroorzaakt door
trek en standganzen, waarvan 1,7 miljoen door grauwe ganzen, en het overige bedrag
verdeeld over brand en kolganzen). De zomerschade was in 2022 opgelopen naar 600.000
euro (standganzen, in hoofdzaak grauwe ganzen). Zie verder ook 3.7 Beleid tegemoetkomingen in schade. Deze verhoging is voor een groot deel te verklaren door hogere gewasprijzen, door
een toename in aanvragen dankzij vereenvoudiging van de aanvraagprocedure (loket BIJ12),
door automatische taxaties in ganzenrustgebieden en door gunstigere klimaatomstandigheden
voor gras, waardoor de totaalopbrengst van gras (en dus ook de bijkomende schade)
groter is geworden in de loop der jaren.
De afspraak uit 2014 om intensief standganzen te beheren via dodelijke maatregelen gingen hand-in-hand met stevige bescherming van trekganzen. Zo is het niet toegestaan om ganzen op overjarig grasland middels ondersteunend afschot te verjagen en zijn er drie ganzenrustgebieden aangewezen waarin ganzen in de winter met rust gelaten worden en zij kunnen foerageren (zie verder hieronder).
Komende beheerperiode
Zowel agrariërs als natuurterreinbeheerders ervaren met het huidige beheer nog steeds
veel schade als gevolg van ganzen. In 2022 is de werkgroep ‘Toekomstbestendig ganzenbeheer’
(met daarin vertegenwoordigd: de landbouw, jacht, natuur en de provincie) met de
problematiek aan de slag gegaan en heeft advies uitgebracht. Daarnaast ligt er een
juridisch advies uit 2022 (Boerema en Van den Brink) voor de provincie. Naast adviezen
liggen er internationale AEWA (Agreement on the Conservation of African-Eurasian Migratory
Waterbirds) afspraken, in de vorm van managementplannen voor grauwe en brandganzen.
Deze drie documenten hebben we betrokken bij het opstellen van onze koerswijziging
voor het beheer van de grauwe gans en de brandgans.
Standganzen
Mits de noodzaak hiervan in het Faunabeheerplan voldoende is onderbouwd, blijven wij
ruimte geven om de omvang van de standganzen-populaties van grauwe, brand- en Canadese
ganzen te reduceren naar een acceptabel maatschappelijk en ecologisch niveau. Voor
het bieden van ruimte moet er in elk geval een duidelijke relatie zijn tussen de populatietrend
van ganzen en omvang van de schade (minder ganzen, minder schade). Conform het ganzenadvies
van de Werkgroep ‘toekomstbestendig ganzenbeheer’, stellen we het doel om zomerschade
terug te dringen met 5-10 procent per jaar, met in 2030 een totaalreductie ten opzichte
van het startjaar in 2025 van 30-60 procent op de referentiepercelen, die we in overleg
met BIJ12 aanwijzen en elk jaar getaxeerd worden om de effecten van populatiereductie
op schade gestandaardiseerd te kunnen meten. Het is aan de Faunabeheereenheid om de
nut en noodzaak voor populatiebeheer/reductie te onderbouwen en de doelstellingen
te formuleren, inclusief aantallen te doden dieren om de schadereductie te bewerkstelligen.
Daarbij zijn de AEWA-afspraken voor de broedpopulaties van de grauwe en brandgans
leidend (IPO afspraken). Daarin staan totale ondergrenzen over de gehele flyway genoemd
die benodigd zijn om de gunstige Staat van Instandhouding te borgen. Deze zijn vervolgens
weer door Sovon doorgerekend zodat de ondergrens per provincie bekend is. De beheermaatregelen
moeten zo zijn ingericht dat de aantallen daar in elk geval niet onder komen te liggen.
Het doel is niet om deze ondergrens te bereiken maar om schade te reduceren. Als dat
doel bereikt kan worden met aantallen die gelegen zijn boven de ondergrens, kunnen
hogere aantallen ganzen in de provincie Utrecht voorkomen.
Op dit moment geldt dat de aantallen overzomerende brandganzen, zoals blijkt uit de door de Faunabeheereenheid gecoördineerde zomerganstellingen, onder de AEWA ondergrens ligt (aantal geteld ligt net boven de 2.000, de ondergrens ligt op 5.130). Populatiereductie van overzomerende brandganzen kan op dit moment niet plaatsvinden. Wel kan het nodig zijn om deze reductie mogelijk te maken zodra de aantallen weer boven de ondergrens komen te liggen. Voor grauwe ganzen is de SvI niet in gevaar (aantal geteld ligt rond de 30.000, de ondergrens ligt op 4.950). Daarom zou het mogelijk zijn om populatiereductie toe te staan, als uit de onderbouwing in het Faunabeheerplan onderdeel ganzen blijkt dat dit een noodzakelijke en (potentieel) effectieve wijze is om schade volgens de doelstelling te reduceren. In de nabije toekomst zal de landelijke aanwijzing als vergunningvrij geval voor de (grote) Canadese gans mogelijk komen te vervallen. In dat geval zullen we voor deze soort ook een populatie ondergrens in moeten stellen. De kolganzen populatie in de zomerperiode is de afgelopen jaren op natuurlijke wijze zeer klein gebleven. Maatregelen zijn voor die soort niet nodig.
De populatie-reductieperiode blijft gelijk als voorgaande jaren. Wel is er ten opzichte van de voorgaande beheerperiode, in de winterperiode, buiten de ganzenrustgebieden en Natura 2000-gebieden, na inzet van twee niet-dodende verjaagmiddelen, ruimte om te verjagen door ondersteunend afschot. De maatregelen worden hieronder toegelicht.
Trekganzen
Voor de trekganzen zien we dat de winterrust, inclusief de extra bescherming in de
ganzenrustgebieden, niet tot verandering in aantallen heeft geleid. De stabilisatie
heeft al daarvoor plaatsgevonden. Op basis van eerdere onderzoeken en voorzichtige
eerste conclusies vanuit onze lopende pilot in Eemland, kunnen we stellen dat trekganzen
via gecoördineerde intensieve verjaging vanaf half januari met ondersteunend afschot
vanaf februari, naar ganzenrustgebieden zijn te sturen. Om te voorkomen dat het verstoringsverbod
uit de wet wordt overtreden, moet in de nabijheid wel een geschikt ganzenrustgebied
liggen. Deze verjaging is mogelijk het meest zinvol net voor het groeiseizoen. Het
gras dat ganzen eten gedurende de koude periode krijgt zo voldoende gelegenheid om
weer bij te groeien tot de oogsttijd. Wij geven de Faunabeheereenheid ruimte om, in
combinatie met een gecoördineerde gebiedsgerichte niet-dodende verjaging, ondersteunend
afschot toe te passen, mits uit de onderbouwing in het Faunabeheerplan blijkt dat
dit een zinvolle maatregel is om schade te reduceren. Zij zullen tevens de periode
moeten aangeven waarvoor zij dit effectief achten en onderbouwen in het Faunabeheerplan.
De ruimte is er alleen:
- a.
na inzet van preventieve niet-dodende maatregelen;
- b.
buiten de ganzenrustgebieden;
- c.
buiten de voor ganzen aangewezen Natura 2000-gebieden (met daar waar ganzen aanwezen zijn als doelsoort, inachtneming van een 600m bufferzone).
Het is hierbij noodzakelijk ganzenrustgebieden te hebben die goed gelegen en van voldoende
omvang zijn (zie hieronder taxaties grasschade). Dit vanwege de borging van internationale
verplichtingen met betrekking tot de SvI. Binnen deze gebieden moet voldoende ruimte
zijn om te voorzien in de minimale opgaves uit de die wij hebben voor trekkende kol-,
brand- en grauwe ganzen. Deze minimale opgaves (Gunstige referentiewaarden) zijn uitgewerkt
per provincie. Ook voor Canadese ganzen zullen we een minimale opgave moeten gaan
vaststellen, als de landelijke aanwijzing als vergunningvrij geval komt te vervallen.
Het doel van verjagen van trekganzen is om de schade aan voorjaarsgras, buiten de
ganzenrustgebieden terug te dringen met 5-10 procent per jaar, met in 2030 een totaalreductie
van 30-60 procent op de referentiepercelen, conform het Utrechtse ganzenadvies uit
de werkgroep ‘Toekomstbestendig ganzenbeheer’.
Taxaties grasschade
Het vaststellen van schade aan grasland gebeurt volgens een door BIJ12 vastgestelde
taxatierichtlijn. Deze wordt in de komende twee jaar herzien, op basis van nieuwe
gegevens en nieuwe technieken. Uiteraard zal de provincie Utrecht, als eenmaal een nieuwe richtlijn beschikbaar
is, BIJ12 het mandaat liggen om volgens deze richtlijn te werken.
In de provincie Utrecht zijn drie ganzenrustgebieden aangewezen. Ze maken deel uit van het totaalpakket van de Utrechtse ganzenafspraken
sinds 2014. De gebieden zijn in 2015 door ons aangewezen en sindsdien niet gewijzigd.
In de Omgevingsverordening is opgenomen dat in deze gebieden tussen 1 november en
1 april (Lopikerwaard: 952 hectare, waarvan 728 hectare grasland, Oostelijke Vechtplassen:
4.301 hectare, waarvan 2.012 hectare grasland) of tussen 1 november en 1 mei (Nederrijn:
1.019 hectare, waarvan 334 hectare grasland) beschermde trekganzen (met name kol-,
brand- en grauwe ganzen) niet verstoord en gedood mogen worden. Ook is opgenomen dat
normaal agrarisch gebruik, jacht en schadebestrijding binnen de in de Omgevingsverordening
gestelde voorwaarden in deze gebieden mogelijk blijft. Later is in de Omgevingsverordening
bepaald dat zonneweiden en windmolens in de ganzenrustgebieden zijn uitgesloten, net
zoals andere activiteiten en handelingen die de foerageerfunctie voor ganzen doen
afnemen.
Uit de recent afgeronde evaluatie zijn een aantal knelpunten geïdentificeerd. Het
oppervlak betreft 6,5 procent van het oppervlak dat potentieel geschikt is voor ganzen
binnen de provincie Utrecht. Afgelopen jaar verbleef naar schatting 14 procent van
de brand- en grauwe ganzen in de ganzenrustgebieden en 23 procent van de kolganzen.
Ganzen trekken dus wel iets meer naar de gebieden toe, maar verblijven er ook grotendeels
buiten. Het oppervlak is nu in totaal 6.272 ha. Om alle naar schatting aanwezige ganzen
te kunnen herbergen, zou het oppervlak 3,96 keer zo groot moeten zijn (24.837 ha).
Geredeneerd vanuit de gunstige referentiewaarden voor trekganzen, lijkt het erop dat
de oppervlakte die nu is vastgelegd echter wel voldoende zou moeten zijn. Het is wenselijk
om te kijken naar mogelijkheden voor herbegrenzing, uitbreiding en het flexibeler
opstellen van de regels in de Omgevingsverordening om compensatie mogelijk te maken.
Dit vanwege de spreiding van ganzen, de ligging en eigenschappen van de gebieden en
de wensen in delen van de huidige gebieden om meer hoogwaardige natuur te ontwikkelen
of andere activiteiten van groot openbaar belang plaats te kunnen laten vinden. In
deze samenhang willen we de gebieden in omvang en locatie opnieuw bepalen en de regels
in de Omgevingsverordening op bovenstaande afstemmen.
Grondgebruikers in deze gebieden komen in aanmerking voor een automatische taxatie
van schade en de tegemoetkomingen in schade zijn hoger dan daarbuiten. De tegemoetkoming
is 100 procent(i.p.v. 95 procent), plus 50 euro per hectare met schade en daar bovenop
nog eens 16,67 euro per hectare met schade die na 1 april is ontstaan in het Nederrijngebied
(hiervoor moet wel voldaan worden aan de de-minimisverordening). Dit is voor brandganzenopvang
ingesteld tot 1 mei, omdat brandganzen langer in Nederland blijven om te overwinteren
dan grauwe en kolganzen. Er is nog steeds draagvlak onder agrariërs binnen de bestaande
ganzenrustgebieden, hoewel er wel enkele uitdagingen zijn. De aantallen ganzen mogen
niet te hoog worden, zodat verslemping niet ontstaat en gras na de winter weer kan
herstellen. Ook geeft men aan dat de taxatiemethoden soms niet toereikend zijn (geen
referentieperceel aanwezig waar ganzen niet geweest zijn). We zullen dit aandachtspunt
mee laten nemen bij de nieuw op te stellen taxatierichtlijn door BIJ12.
Werkplannen
Om te borgen dat de SvI niet in het geding komt en om concrete gebiedsgerichte beheerafspraken
(niet-dodelijk en dodelijk) te maken, stellen de vier ganzenclusters ondersteund door
een ganzencoördinator, jaarlijks in september werkplannen op voor de periode 1 november
– 30 oktober. Dit gebeurt mogelijk via het principe van adaptief beheer (zie uitleg
over dit principe onder de paragraaf over het ree). Het principe dat gehanteerd wordt
is vergelijkbaar met de reewildbeheerplannen. Daarin wordt in elk geval meegenomen
of op basis van zomertellingen (Faunabeheereenheid) en watervogeltellingen (Sovon)
en vervolgens via vastgestelde rekenmethode het doden van dieren in de aankomende
beheerperiode van een jaar mogelijk blijft. Een dergelijk controlesysteem wordt ook
ingebouwd in de vergunningen/ toestemmingsbesluiten. In geval populaties onder de
gunstige referentiewaarden liggen, is provincie het bevoegd gezag om te besluiten
dat (bepaalde onderdelen van) een vergunning in elk geval tijdelijk opgeschort is.
De werkplannen worden door een ganzencommissie beoordeeld, verbeterd en vastgesteld. De commissie bestaat uit tenminste provincie en de werkorganisatie van de Faunabeheereenheid. In de werkplannen willen we als provincie de volgende onderdelen tenminste terug zien:
- a.
Een benadering van het ecologische systeem in zijn geheel en beheermaatregelen die breder zijn dan het doden van dieren. Denk aan gebruik maken van natuurlijke predatoren, andere habitatinrichting, andere gewasteelt en inzet van innovatieve verjagende middelen tijdens de winterperiode 1 nov. – 1 mei;
- b.
Een grotere inzet op het afschot van paarvormende en beginnende broedende grauwe ganzenparen;
- c.
Intensivering van de inzet op nestbeheer in overzichtelijke gebieden;
- d.
Waar mogelijk blijvende inzet ruivangsten;
- e.
De hotspotbenadering voortzetten, dus de focus leggen op daar waar veel ganzen zitten en schade aanwezig is.
Innovatieve niet-dodende maatregelen verankeren in de uitvoering
Via de Faunabeheereenheid zal de provincie de clusters intensiever stimuleren tot
het inzetten van preventieve maatregelen en deze op te nemen in de werkplannen. Hiermee
is ervaring opgedaan in verschillende pilots. Uitwerking kan bijvoorbeeld op basis
van de gebiedsgerichte aanpak zoals uitgewerkt in het innovatieonderzoek (Innovaties in Faunabeheer – De Natuurverdubbelaars), op basis van de aanpak pilot Eemland en met gebruikmaking van drones (Gebiedsgerichte ganzenaanpak (provincie-utrecht.nl)). Bij het ganzenbeheer en voor de onderbouwing van de werkplannen is ook behulpzaam
dat de registratie van dodende en niet-dodende maatregelen en de tellingen worden
verbeterd (zie ook 3.5.1 Het voorkomen, accepteren en beperken en van schade in opeenvolgende stappen en Hoofdstuk 4 Monitoring faunasoorten).
Zoals beschreven in 3.7 Beleid tegemoetkomingen in schade nemen de tegemoetkomingen in de schade steeds verder toe. Daarnaast constateren we dat uitkering van tegemoetkoming in schade onvoldoende als stimulans werkt om schade te voorkomen met het geweer of om gezamenlijk (innovatief) te werk te gaan met het verjagen van ganzen ter voorkoming van de schade. Daarom intensiveren we het stimuleren van het verjagen van ganzen in de winter naar ganzenrustgebieden. Onder andere door ondersteunend afschot pas toe te staan na (geregistreerde) inzet van preventieve maatregelen en via de inzet van gebiedsgerichte ondersteuning bij gecoördineerde ver- en bejaging. Bovendien zetten we in op het herbegrenzen en waar nodig en mogelijk, het uitbreiden van de ganzenrustgebieden. Daarnaast passen we de regels aan, zodat in speciale situaties (al dan niet tijdelijk) compensatie mogelijk is voor het omvormen van gras in ganzenrustgebieden naar natuur en/of baggerdepots. Op die manier kunnen ganzenrustgebieden verschuiven qua ligging in de tijd, afhankelijk van de behoeftes in het gebied, maar ook op basis van de ecologische behoeftes van ganzen en de minimale ruimte die nodig is om de gunstige SvI’s te waarborgen.
De ruimere mogelijkheden, namelijk ondersteunend afschot buiten de ganzenrustgebieden in de winterperiode, flexibelere regels rondom ganzenrustgebieden en de mogelijke financiering van gebiedsgerichte innovatieve aanpakken gaan hand in hand met het verlagen van de tegemoetkomingen in schade. In eerste instantie voor zomerschade en voorjaarschade buiten ganzenrustgebied. Daar verlagen we in fases de tegemoetkoming van 95 procent naar 80 procent (zie 3.7 Beleid tegemoetkomingen in schade). In ganzenrustgebied blijft de huidige regeling van kracht (100 procent plus 50 euro per schadehectare plus 16,67 euro per schadehectare voor elke maand waarin na 1 april winterrust geldt en schade is vastgesteld (brandganzen opvanggebied)). De Afdeling Rechtspraak van de Raad van State heeft geoordeeld dat het verhogen van het eigen risico, zelfs naar 20% in geval van ganzenschade, redelijk en billijk is.
Op dit moment wordt een analyse uitgevoerd door de Faunabeheereenheid Noord-Holland,
ten behoeve van het ganzenbeheerplan voor de vijf provincies Noord-Holland, Zuid-Holland,
Zeeland, Flevoland en Utrecht. Wij verwachten dat die analyse leidt tot een effectief
pakket aan maatregelen die aansluit op de maatregelen zoals hierboven genoemd. Mochten
effectieve maatregelen om schade te voorkomen naar voren komen die juridisch houdbaar
zijn, maar hier nog niet zijn benoemd, kunnen die toegevoegd worden door de Faunabeheereenheid
aan het Faunabeheerplan. Mogelijk volgt uit de analyse ook een noodzaak om het beleid
bij te stellen. Hoewel wij dit niet verwachten, hebben wij deze optie wel opgenomen
als mogelijk actiepunt.
Ganzenbeheer anders dan ter beperking van gewasschade
Het ganzenbeheer vindt vooral plaats om gewasschade te beperken, maar is er ook ter
verbetering van de vliegveiligheid. Een klein deel van de Schiphol-20km-zone ligt
in de provincie Utrecht. De provincie Noord-Holland en de Faunabeheereenheid Noord-Holland
zijn de voortrekkers en de provincies en Faunabeheereenheden van Utrecht en Zuid-Holland
sluiten aan op het beheer van ganzen rondom Schiphol. Het uitgangspunt is het Schipholconvenant
waar het ministerie van I&W de trekker is. Daarnaast zijn er ook diverse claims binnen
Natura 2000-beheerplannen en vanuit de Kader Richtlijn Water plannen om het aantal
(grauwe) ganzen te reduceren en om natuur- en waterkwaliteitsdoelen te kunnen halen.
De onderbouwing hiervoor ontbreekt in het huidige Faunabeheerplan en deze belangen
zijn ook niet opgenomen in de toestemmingsbesluiten. In de komende beheerperiode bepalen
we met de betrokken partners, onder andere ook Faunabeheereenheid Noord-Holland, als
penvoerder van het ganzenbeheerplan voor de vijf provincies, of er voldoende aantoonbare
redenen zijn om ook op basis van die gronden ganzen te beheren en zo ja, hoe. Het
is ook mogelijk dat er nader onderzoek nodig is om te bepalen of ganzen een knelpunt
vormen in het behalen van de doelstellingen (zie ook 3.5.5 Toekomstig schets komende FBP vergunningvrije soorten (t/m 2030) en Hoofdstuk 4 Monitoring faunasoorten).
Vergunningen en toestemmingsbesluiten
Voor ganzenbeheer zijn er 19 verschillende omgevingsvergunningen. Uit het veld komen
geluiden dat dit als ingewikkeld wordt ervaren en dat men regelmatig bang is onbewust
de regels te overtreden met mogelijk grote consequenties (verlies vergunning voor
een jachtgeweeractiviteit). Ook de verschillen in regels tussen provincies vindt men
lastig. Voor de komende beheerperiode streven we naar overzichtelijkere en minder
toestemmingsbesluiten. Dit zal gebeuren op basis van het Faunabeheerplan voor de 5
provincies, opgesteld door de 5 Faunabeheereenheden.
De provincie heeft hier een stimulerende, participerende, realiserende en regulerende rol.
Actiepunten
1. Blijvend op toezien dat monitoring waar nodig verbetert op het gebied van aantallen, trends en schade.
Trekker: Provincie Utrecht
Betrokken partners: IPO (taakgroep ganzen), BIJ12, Faunabeheereenheid, WBE’s, Sovon
2. Opdracht geven om nader te bepalen referentiepunten jaarlijks te laten taxeren om effecten van beheermaatregelen beter te kunnen bepalen.
3. Samen met de betrokken partners bepalen of er aantoonbare redenen zijn ganzenbeheer uit te voeren in het belang van Natura 2000- en Kader Richtlijn Water-doelstellingen.
Trekker: Provincie Utrecht
Betrokken partners: Faunabeheereenheid, terreinbeheerders, waterschappen, UPG, Particuliere Gegevens Organisaties (PGO’s), Vogelbescherming
4. Voor het Faunabeheerplan-onderdeel ganzen is de Faunabeheereenheid Utrecht gevraagd aan te sluiten bij het Faunabeheerplan ganzen voor de vijf provincies. Daar komen de diverse belangen aan bod, zo ook natuur en waterkwaliteit die mogelijk geschaad worden door ganzen. Op basis van het Faunabeheerplan vraagt de Faunabeheereenheid toestemmingsbesluiten aan voor het beheer.
5. Als uit de analyses die uitgevoerd worden in het kader van het op te stellen Faunabeheerplan ganzen voor de vijf provincies blijkt dat beleidswijzigingen nodig zijn om het beheer effectiever te laten verlopen, dan gaan wij die wijzigingen bespreken met Gedeputeerde Staten en eventueel doorvoeren.
6. Beter inzicht zien te krijgen in het verband tussen de inzet van afschot/doden in relatie tot schadereductie in de landbouw, dit ten opzichte van de inzet van niet-dodende en verjagende maatregelen en schadereductie in de landbouw.
Trekker: Provincie Utrecht
Betrokken partners: IPO, BIJ12, Faunabeheereenheid en de daarin vertegenwoordigde partijen
7. Stimuleren van collectief en gecoördineerd ver en bejagen met ondersteunend afschot eventueel in combinatie met uitvoering via loonwerker.
Trekker: Faunabeheereenheid
Betrokken partners: Weidevogelcollectief, groepen boeren, ganzenclusters, Wildbeheereenheden, LTO, BIJ12
8. Nut en noodzaak van maatregelen zoals koppelafschot nadrukkelijker communiceren en nadrukkelijker deel uit laten maken van de werkplannen van de ganzenclusters.
9. In de relevante regels (hetzij de Omgevingsverordening, hetzij de vergunningen), altijd de inzet van preventieve middelen en de registratie daarvan voorafgaand aan ondersteunend afschot opnemen (dus niet als het populatiebeheer betreft).
10. Toestemmingsbesluiten waar mogelijk samenvoegen, verduidelijken en vereenvoudigen.
11. Via de IPO taakgroep ganzen afstemming over het ganzenbeheer tussen provincies.
12. In het totaalpakket van de ganzenafspraken en de hiervoor aangegeven samenhang van ontwikkelingen, willen we de ganzenrustgebieden opnieuw in omvang en locatie bepalen en vervolgens via de Omgevingsverordening aanwijzen en de regels op de genoemde gewenste ontwikkelingen af te stemmen voor zover ecologisch toelaatbaar.
13. In overleg blijven (zowel provincie als Faunabeheereenheid) met in elk geval de buurprovincies om beleid en toestemmingsbesluiten met elkaar af te stemmen en waar mogelijk te uniformeren. Instappen in het gezamenlijke Faunabeheerplan ganzen van vijf provincies.
3.6.2 Beschermde inheemse hoefdieren
Hoefdieren zijn een verrijking van de natuur. Tegelijk kan bij hoge dichtheden sprake zijn van overbegrazing, gewasschade, verkeersschade en/of ziektes die overgedragen kunnen worden aan gehouden dieren. Ons beleid is erop gericht om voor alle mogelijk voorkomende inheemse hoefdieren populaties te beheren (met niet-dodende en dodende maatregelen) en/of niet toe te staan in bepaalde gebieden. Daar waar inheemse hoefdieren zeker voorkomen, bepalen we het beleid en beheer samen met de belanghebbenden. Dit kan zijn de inzet van preventieve maatregelen, zoals rasters voor de verkeersveiligheid, rustgebieden creëren en afspraken maken over het te realiseren afschot. Onderstaand beleid is onder andere gebaseerd op het Hoefdieradvies opgesteld door de Zoogdiervereniging begin 2022.
Ree
Achtergrond en huidige situatie
Het aantal getelde reeën in Utrecht ligt rond de 3.000 stuks (werkelijke aantallen
liggen hoger). Daarvan worden er jaarlijks zo’n 500 geschoten ten behoeve van verkeersveiligheid.
Uit cijfers van de Stichting Valwild Utrecht komt naar voren dat het aantal aanrijdingen
met reeën sinds 2009 schommelt tussen de 260-360 per jaar. In de afgelopen periode
is in het beleid en het FBP als doel gesteld om het aantal aanrijdingen te stabiliseren
en liever nog terug te dringen.
Om inzage te krijgen in de achterliggende factoren en problematiek rond aanrijdingen is in 2011 onderzoek gedaan. Dat onderzoek gaf zicht op de hotspots, plekken waar verhoudingsgewijs vaker aanrijdingen plaatsvinden dan elders. Het onderzoek gaf ook aanbevelingen om het aantal aanrijdingen terug te dringen. Dit kan niet overal en zal afhangen of het om incidentele (maatregelen nauwelijks mogelijk), structurele (diverse maatregelen mogelijk) of tijdelijke hotspot (achterhalen reden belangrijk om vervolgens maatregelen op toe te passen waar mogelijk) aanrijdingen gaat. De aanbevelingen zijn waar mogelijk verwerkt in het Programma Oversteekbaarheid fauna (dat vanaf 2024 een vervolg krijgt via het bereikbaarheidsprogramma, zie 2.2 Relatie met andere provinciale beleidsthema's). Hierin staan verkeers- en wegmaatregelen genoemd die aanrijdingen met reeën en andere fauna kunnen verminderen. Sinds 2015 zijn brede reeënbeheercommissies van kracht (één per WBE), bestaande uit de sectoren: jacht en wildbeheer, landbouw, bosbouw, natuurbescherming en wegbeheerders. Deze reeënbeheercommissies stellen jaarlijks op basis van dit programma werkplannen op. In de werkplannen dient een combinatie van maatregelen terug te komen: bermbeheer, infrastructurele voorzieningen, wegsnelheid, impact van recreatie verminderen, afschot, tezamen resulterend in een vermindering van het aantal aanrijdingen. De Faunabeheereenheid coördineert de uitvoering van het reeënbeheer en ondersteunt de reeënbeheercommissies. De jaarlijkse werkplannen worden door een aparte commissie beoordeeld en vastgesteld (samenstelling: Faunabeheereenheid, UPG, Jagersvereniging, SBB en provincie).
Komende beheerperiode
We vragen de Faunabeheereenheid om in de komende beheerperiode, via o.a. een onafhankelijke
procesbegeleiding, de inzet van de brede reeënbeheercommissies, de beoordelingscommissie
en aanvullend een ge-update populatiemodel en de onafhankelijke toetsing van de werkplannen
uit te voeren. Dit proces moet in het Faunabeheerplan beschreven zijn, bij de vergunningaanvraag
meegenomen worden en zal door de provincie in een eventueel toestemmingsbesluit voor
het doden van reeën als uitgangspunt dienen voor de onderbouwing dat een zorgvuldige,
probleemgerichte aanpak, de basis is van het beheer. Deze werkwijze sluit aan op voorgaande
jaren, maar zal aangevuld worden met een pilot volgens het adaptief impact management
(AIM), ofwel adaptief beheer model. Dit model is een aanpak dat uit verschillende
stappen bestaat en dat onafhankelijk begeleid wordt:
- a.
Betrek de juiste belanghebbenden bij het probleem (wie kan bijdragen aan minder aanrijdingen?) en stel met hen samen een werkplan op, welke bestaat uit onderstaande onderdelen 2 t/m 6.
- b.
Voer een situatieanalyse uit (waar vinden aanrijdingen plaats, waar vindt afschot plaats, wat is de reeënstand, welke niet-dodende maatregelen zijn waar aanwezig?)
- c.
Stel gezamenlijk doelen op (hoeveel minder aanrijdingen?)
- d.
Identificeer welke en waar niet-dodende maatregelen nog gerealiseerd zouden kunnen worden om het doel te behalen
- e.
Ontwikkel een “model” op basis van hypotheses en de huidige kennis die we hebben (daarin meenemende, als het kan, zowel niet-dodende als dodende maatregelen), en bepaal aan de hand daarvan of en zo ja hoeveel, afschot nodig is om het doel te behalen
- f.
Neem in het werkplan een monitoringsparagraaf op waarin beschreven wordt hoe alle genomen maatregelen (dodelijk en niet-dodelijk), het aantal aanrijdingen en de dichtheidsbepaling gedurende de planperiode in beeld worden gebracht.
- g.
Laat het werkplan toetsen door een wetenschappelijke instantie
- h.
Implementeer beheer
- i.
Monitor de response van het systeem op het gevoerde beheer
- j.
Voer jaarlijks, waar nodig, aanpassingen in het werkplan en model door op basis van de monitoringsresultaten en stel nieuwe beheermaatregelen voor
- k.
Laat dit aangepaste werkplan toetsen door een wetenschappelijke instantie
- l.
Voer het beheer uit, eventueel met de benodigde aanpassingen zoals geïdentificeerd onder 9
Met deze aanpak beogen wij een effectievere uitvoering van alle beheermaatregelen, waardoor het aantal aanrijdingen met reeën binnen de provincie Utrecht afneemt. Bovendien kan deze aanpak zorgen voor een betere onderbouwing van de relatie tussen reeënafschot, verlaging van de stand en daarmee een hogere verkeersveiligheid. Dit kan mogelijk weer bijdragen aan toekomstige toestemmingsbesluiten vanuit de provincie voor het reeënbeheer.
Van belang is dat in 2024 een nieuw provinciaal bereikbaarheidsprogramma komt waarin in elk geval de maatregelen voor 20 provinciale wegtracés nader aan bod komen. De keuze voor deze trajecten is mede gebaseerd op het voorkomen van aanrijdingen met reeën. Dit programma loopt parallel aan het Netwerkperspectief provinciale wegen 2040, waarin op een aantal provinciale wegen tot en met 2040 de maximumsnelheid verlaagd wordt. Dit zal niet alle aanrijdingen kunnen voorkomen, want bij een hoge intensiteit van verkeer vinden ook bij lage snelheden aanrijdingen met reeën plaats. Na de inrichting en afwaardering van wegen naar 60 km/h (N415 en delen van de N224 en N225) kan de politie handhaven op snelheid.
We vragen de Faunabeheereenheid de kennis en expertise binnen de huidige reeënbeheercommissies te benutten. het bestaan hiervan beter onder de aandacht, zodat ook gemeenten en andere belanghebbenden, die erdoor worden getroffen of die invloed op het probleem kunnen uitoefenen (conform het AIM), de kans krijgen om aan te sluiten. Het format van de werkplannen is regelmatig onderhavig aan verbetering en zal ook in de lopende planperiode waar nodig verbeterd worden, zodanig dat inzichtelijk wordt dat de concentratie aan maatregelen (dodend en niet-dodend) daar plaatsvindt waar ook de meeste aanrijdingen zijn. Daarnaast vragen we de Faunabeheereenheid de jaarlijkse werkplannen onafhankelijk te laten toetsen door een wetenschappelijke instantie, zodat deze onafhankelijk gevalideerd en geoptimaliseerd worden.
De reewildtellingen behouden we en verbeteren we als onderdeel van de input van de werkplannen. De Faunabeheereenheid coördineert dit, de Wildbeheereenhedenvoeren de tellingen uit. De tellingen zijn opgenomen in de Omgevingsverordening als een van de verplichte werkzaamheden van de Wildbeheereenheden. Tellingen geven inzicht in de trend over de jaren en kunnen mits gestandaardiseerd uitgevoerd ook bijdragen aan dichtheidsberekeningen, maar geven geen zicht op exacte aantallen. Bijsturen van het afschot wordt gebaseerd op tellingen, maar ook op het waargenomen valwild binnen een Wildbeheereenheid. Neemt die op een bepaalde locatie toe, dan zal naast de inzet van niet-dodende maatregelen het toegekende afschot op die locatie ook toenemen. Om dit goed te kunnen uitvoeren is het noodzakelijk ook die registratie van data te verbeteren ten behoeve van analyses en nieuwe werkplannen. Er zijn diverse al bestaande apps die, wellicht met enige aanpassing, toegepast kunnen worden. De provincie vraagt de Faunabeheereenheid om te onderzoeken welke bestaande telapps gebruikt zouden kunnen worden. Zij zal op haar beurt weer met de Wildbeheereenheden moeten bezien welke tool hiervoor in de toekomstige beheerperiode het beste toegepast kan worden.
De provincie laat, uiteraard in samenspraak met de Faunabeheereenheid en daaronder vallende belanghebbenden, een populatiemodel maken die een mix is van ecologische aspecten als leefwijze, dichtheid en gedrag van het ree, dichtheid in relatie tot behoud van biodiversiteit en maatschappelijke aspecten (aanrijdingen). In dit model moet ook de factor predatie meegenomen worden, zodat hierin de effecten van vestiging van de wolf op de populatieontwikkeling van het ree verwerkt kan worden. Dit model dient als basis voor de jaarlijks op te stellen werkplannen en bepaalt of en zo ja waar afschot nodig is. Het model kan geoptimaliseerd worden naarmate meer data beschikbaar komt door jaarlijkse input uit de werkplannen en verdiepende onderzoeken naar de effecten van afschot en/of komst van de wolf op het aantal aanrijdingen en biodiversiteit.
Er is nog weinig zicht op de relatie tussen de dichtheid van reeën en effect op biodiversiteit. In het strategisch bosbeleid wordt dit voor de Utrechtse Heuvelrug als mogelijk knelpunt genoemd, omdat hoge dichtheden bosverjonging tegen kunnen gaan. Dit kan weer een negatief effect hebben op de biodiversiteit. Op dit moment is het met de huidige manier van aanlevering van teldata niet mogelijk om dichtheden van reeën op de Utrechtse Heuvelrug te bepalen. Het schaalniveau waarop data wordt aangeleverd is te groot (WBE-niveau) en het aantal hectares dat geteld is per telronde is niet inzichtelijk. Dit is wel nodig om het effect van reeëndichtheid op biodiversiteit te kunnen bepalen. De verwachting is dat de uitvoering en aanlevering van teldata door WBE’s wel te verbeteren is (zie ook hierboven, via bijvoorbeeld gebruikmaking van een bestaande telapp). Immers, op de Veluwe kunnen dergelijke gegevens wel verkregen worden. Als de uitvoering en aanlevering van teldata onder coördinatie van de Faunabeheereenheid verbeterd wordt door de Wildbeheereenheden, kan een indicatie van de dichtheid van reeën bepaald worden. Zo kunnen we laten onderzoeken wat het effect van reeën is op de biodiversiteit. Dit bij voorkeur binnen een breder onderzoeksvoorstel onder het UPLG: ‘Gradiëntenonderzoek als kennisbasis systeemherstel Utrechtse Heuvelrug + flanken’. De uitkomsten kunnen het populatiemodel verder te optimaliseren.
De provincie is hier stimulerend, participerend, realiserend en regulerend.
Actiepunten
1. We laten een populatiemodel maken waarin diverse factoren, zowel ecologische als
maatschappelijke factoren zijn meegenomen en waarmee het beheer jaarlijks kan worden
bijgestuurd per WBE gebied.
Trekker: Provincie Utrecht
Betrokken partners: FBE, Wildbeheereenheden, Vereniging het Ree, Zoogdiervereniging
2. Als onderdeel van een pilot, vragen we de betrokken partners het format van de werkplannen en de aanpak waarmee die plannen tot stand komen zo goed mogelijk te laten aansluiten bij het AIM model.
3. We communiceren over het belang van breed samengestelde reewildcommissies die het werkplan opstellen met de partijen die aangesloten zouden moeten zijn (zoals gemeentes).
Trekker: Provincie Utrecht
Betrokken partners: Faunabeheereenheid en de daarin vertegenwoordigde partijen, reewildcommissies
4. We vragen de Faunabeheereenheid om de jaarlijkse werkplannen te laten toetsen door een onafhankelijke wetenschappelijke instelling.
5. We vragen de Faunabeheereenheid het telprotocol reewildtellingen te verbeteren om trends en dichtheden te kunnen bepalen, conform de Omgevingsverordening, zodat de resultaten gebruikt kunnen worden in het monitoren van het effect van reeën op bosverjonging en biodiversiteit. Eventueel met gebruikmaking van bestaande telapps.
6. Als de tellingen qua uitvoering en aanlevering van gegevens op lager detailniveau en met inzicht in het aantal hectares geteld is gerealiseerd via de Faunabeheereenheid door de WBE’s, zodat dichtheden bepaald kunnen worden, dan kunnen we de monitoring van het effect van reeën op natuurlijke bosverjonging en biodiversiteit oppakken.
Trekker: Provincie Utrecht
Betrokken partners: Faunabeheereenheid, TBO’s Nationaal Park Utrechtse Heuvelrug, Wildbeheereenheden, UPG
Edelhert
Achtergrond en huidige situatie
Al sinds 2012 hanteren we het beleid dat 150 edelherten welkom zijn op de Utrechtse
Heuvelrug en de hieraan grenzende uiterwaarden. Lage dichtheden edelherten dragen
bij aan de biodiversiteit. De Gelderse Vallei wordt beschouwd als doortrekgebied.
Als edelherten op natuurlijke wijze in deze gebieden verschijnen, zullen ze gemonitord
gaan worden en worden door middel van flankerend beleid knelpunten weggenomen. Als
er sprake is van vestiging, dan zal in het Edelhertenbeheerplan opgenomen moeten worden
dat er jaarlijks uitvoeringsplannen worden opgesteld. De omvang van de populatie moet
beperkt blijven. Voor het vestigingsgebied geldt als richtgetal een dichtheid van
2 edelherten per 100 ha en een dichtheid van 1 edelhert per 100 ha voor het doortrekgebied.
Het gaat hier om richtgetallen, het aantal mogelijke edelherten is sterk afhankelijk
van de plaatselijke situatie. Buiten de potentiële leefgebieden (Gelderse Vallei,
Utrechtse Heuvelrug en aangrenzende uiterwaarden) zal een nulstand nagestreefd worden,
zodra de herten arriveren (mits nulstand juridisch overeind blijft).
Op dit moment ontbreekt een goed functionerende verbinding voor edelherten tussen de Veluwe (ca. 90.000 ha) en de Utrechtse Heuvelrug (ca. 15.000 ha). Daarom worden er nu nauwelijks edelherten waargenomen. De edelherten die worden waargenomen, verdwijnen ook weer spontaan of blijken doodgereden. We zouden graag actief aan de slag gaan met het realiseren van die verbinding. Provincie Gelderland heeft op dit moment geen ambitie om die verbinding met de Utrechtse Heuvelrug te realiseren. Totdat ook bij provincie Gelderland de behoefte is om beide gebieden te verbinden, blijft dit dossier stil liggen.
Komende beheerperiode
Ook de komende periode hanteren we voor edelherten de Utrechtse Heuvelrug en de hieraan
grenzende uiterwaarden als leefgebied. De Gelderse Vallei blijven we beschouwen als
doortrekgebied. In overleg met de betreffende stakeholders stellen we een draaiboek
op waarin we afspraken maken over het toekomstig beheer van het edelhert. Adaptief
beheer kan daarin als maatwerkaanpak opgenomen worden. In het draaiboek moeten aspecten
als verkeersveiligheid en gewasschade gewogen worden met de omvang van de groep edelherten
en daarin moeten afspraken terugkomen over beheer en schadebestrijding. Ook monitoring
maakt een belangrijk deel uit van het draaiboek, niet alleen van de aantallen, maar
ook de aanwezigheid van ziekte-overdragers in de populatie. Evaluatiemomenten moeten
ook worden vastgesteld. Mochten edelherten zich gaan vestigen, dan zullen er concrete
doelen worden geformuleerd. Bij het bepalen van de maatregelen die nodig zijn om die
doelen te halen zal rekening gehouden moeten worden met twee scenario’s: een zonder
aanwezigheid van wolven en een met aanwezigheid van een aantal wolven.
De provincie heeft hierin een realiserende rol.
Actiepunt
1. Draaiboek opstellen waarin aangegeven staat welke stappen er genomen moeten worden
indien de eerste edelherten de provincie bereiken.
Trekker: Provincie Utrecht
Betrokken partners: Faunabeheereenheid, LTO, Wildbeheereenheden, terreinbeherende organisaties, UPG, Vereniging het Edelhert, Stichting Valwild
Damhert
Achtergrond en huidige situatie
Er leeft een populatie damherten van rond de 100 dieren op de Plantage Willem III
en Remmerdense Heide. De aansluitende Elster Buitenwaard is ook toegankelijk voor
damherten. De eerste meldingen komen uit 2000. Tot en met 2012 is de populatie gestaag
gegroeid. Vanaf 2013 vindt afschot plaats om de populatie op een beheersbaar niveau
te houden. Dit geschiedt via het FBP, de daaraan gekoppelde afschotvergunning en een
jaarlijks opgesteld werkplan. De dichtheid is zo gekozen dat geen overbegrazing plaatsvindt
en de damherten bijdragen aan de lokale biodiversiteit. Ook is bij deze dichtheid
het aantal aanrijdingen zeer beperkt. Het huidige beleidskader ondersteunt het voor
komen van 80 dieren op de Plantage Willem III en Remmerdense Heide. Daarbuiten hanteren
we een nulstand. De aanwezigheid van damherten verkleint namelijk de kans op vestiging
van edelherten. Edelherten hebben de voorkeur vanwege lagere risico’s ten aanzien
van het beheer en de verkeersveiligheid. Uit het hoefdieradvies dat de provincie Utrecht
eind 2022 heeft laten opstellen blijkt dat de eerder gemaakte beleidskeuzes nog steeds
valide zijn. Wel voegt men de Elster Buitenwaard als leefgebied toe. De dieren leven
hier immers al en er is weinig risico dat damherten zich van daaruit elders in de
provincie vestigen, omdat het gebied redelijk begrensd is door wegen en water.
Komende beheerperiode
Komende beheerperiode geen wijzigingen, tenzij Utrechts Landschap hiertoe met een
onderbouwd verzoek komt. Dan wordt bepaald of het beheer herzien moet worden. Een
doorgroei naar 100 damherten vanwege de uitbreiding van het leefgebied met de Elster
Buitenwaard behoort tot de mogelijkheden. Als de uitspraak van de Raad van State
inzake wild zwijn hier aanleiding toe geeft, zou dit kunnen betekenen dat het damhertenbeleid
ook moet worden aangepast.
De provincie heeft hier een stimulerende en regulerende rol.
Actiepunten
1. In overleg met terreinbeheerder het format voor het jaarlijkse werkplan aanpassen,
vergelijkbaar met reeënwerkplan.
2. Gegevens blijven verzamelen, zodat voor zowel het populatiebeheer in het leefgebied, als voor de nulstand daarbuiten een gedegen grondslag is. Het hoefdieradvies provincie Utrecht 2022 kan hiervoor als basis dienen.
Wild zwijn
Achtergrond en huidige situatie
Het huidige beleid is erop gericht te voorkomen dat er in de provincie vrij levende
groepen wilde zwijnen zullen komen. Dit omdat het merendeel van de grondgebruikers
de komst van wilde zwijnen te risicovol achten. De rechtbank Midden Nederland heeft
geoordeeld dat dit beleid onvoldoende is onderbouwd. Er is niet aannemelijk gemaakt
dat zelfs lage dichtheden wilde zwijnen niet beheersbaar zijn en zullen gaan zorgen
voor onacceptabele schade en risico’s. De provincie is hierop in hoger beroep gegaan
en is in afwachting van de uitspraak van de Raad van State. Dit kan nog zeker een
jaar op zich laten wachten.
De afgelopen jaren worden wilde zwijnen sporadisch waargenomen. Sinds 2012 zijn op basis van vergunningen 6 wilde zwijnen geschoten. Men vermoedt dat het in alle gevallen is gegaan om ontsnapte of vrijgelaten dieren.
Komende beheerperiode
Op dit moment mogen wilde zwijnen niet geschoten worden. Het is mogelijk dat wilde
zwijnen zich nu gaan vestigen. Het hangt af van de uitspraak van de Raad van State
of die populatie dan naar nul gereduceerd mag worden in de nieuwe beheerperiode.
Als de uitspraak van de Raad van State betekent dat de nulstand niet houdbaar is, dan zullen we lage dichtheden toestaan op de Utrechtse Heuvelrug en in de Gelderse Vallei. Bij lage dichtheden blijven gewasschade, verkeersschade en veterinaire risico’s beperkt. In geval van vestiging formuleren we concrete doelen. Bij het bepalen van de maatregelen die nodig zijn om doelen te halen, zal rekening gehouden moeten worden met twee scenario’s: een zonder aanwezigheid van wolven en een met aanwezigheid van een aantal wolven. Ook hiervoor zullen we een populatiemodel laten opstellen, waarmee jaarlijks bepaald kan worden hoeveel afschot nodig is (zie ook onder ree) en waarin de (mogelijke) effecten van predatie meegenomen zijn. In dit scenario zullen we ook voorbereid moeten zijn op een eventuele uitbraak van ziektes die een gevaar voor de varkenshouderijen met zich meebrengen. Het beperken van dierziekterisico’s in de veehouderij is primair een taak voor het ministerie van LNV. Dit ministerie heeft, met name gericht op een uitbraak van Afrikaanse varkenspest – AVP, hiervoor een overleg ingericht tussen het ministerie, provincies waar wilde zwijnen voorkomen, POV en terreinbeheerders (Taskforce preventie, Kamerbrief update Afrikaanse varkenspest en Diergezondheidsverordening | Kamerstuk | Rijksoverheid.nl). Als wilde zwijnen zich gaan vestigen binnen de provincie Utrecht dan sluiten wij aan bij dit overleg en volgen wij de daarin afgesproken acties op.
De provincie is hier: regulerend, realiserend, participerend en stimulerend.
Actiepunten
1. Eventueel het nulstandbeleid aanpassen mocht de Raad van State dit beleid niet
voldoende onderbouwd vinden
Trekker: Provincie Utrecht
Betrokken partners: Faunabeheereenheid Utrecht en de daarin vertegenwoordigde partijen, inclusief Wildbeheereenheden, Producentorganisatie Varkenshouderij (POV), Zoogdiervereniging, FBE Gelderland, provincie Gelderland
2. Als 1. het geval is en wilde zwijnen zich gaan vestigen in de provincie Utrecht, dan geven we de Faunabeheereenheid opdracht het beheer samen met de stakeholders vorm te gaan geven door in eerste instantie hierop een supplement voor het Faunabeheerplan op te stellen.
Trekker: Faunabeheereenheid Utrecht
Betrokken partners: LTO, POV, Wildbeheereenheden, terreinbeherende organisaties, UPG, Zoogdiervereniging, wetenschappelijke instantie
3. Als 1. het geval is en wilde zwijnen zich gaan vestigen in de provincie Utrecht, dan sluiten wij aan bij de door het ministerie van LNV opgerichte Taskforce preventie (om een uitbraak van AVP proberen te voorkomen).
3.6.3 Wolven
Achtergrond en huidige situatie
De wolf kwam van nature in Nederland voor, maar is door intensieve bejaging een tijd
lang verdwenen uit ons land. De strikte Europese bescherming heeft ervoor gezorgd
dat de soort zich heeft weten te herstellen. Dieren kunnen alleen onder zeer strikte
voorwaarden gedood worden. De grootste bedreiging voor de soort is op dit moment het
verkeer. Wolven hebben een toegevoegde waarde voor de natuur, zo jaagt een wolf vooral
op zieke en zwakke dieren en helpt daardoor de populaties van prooidieren gezond te
houden. De resten van een prooi bieden voedsel aan aaseters, zoals raaf en zeearend
maar ook allerlei insecten. Daarnaast kunnen wolven ook een indirecte invloed hebben
op bijvoorbeeld de bosverjonging. Door de aanwezigheid van een wolf kunnen hoefdieren
bepaalde gebieden mijden. Daar krijgen jonge boompjes, die anders worden weggegeten,
kans om op te groeien. Tegelijk leveren wolven ook veel zorgen op. Een toenemend aantal
doodgebeten dieren en ontmoetingen mens/wolf zorgen voor onrust bij dierhouders en
inwoners.
Onze uitgangspunten met betrekking tot de wolf zijn gebaseerd op het door provincies opgestelde wolvenplan uit 2019. Samenleven met wolven staat daarin centraal. In het provinciale plan staan maatregelen die provincies kunnen en/of moeten nemen, waarmee conflicten gemitigeerd kunnen worden. Dat zijn maatregelen zoals het tegemoetkomen van schade en het ondersteunen van de inzet van preventieve maatregelen (wolf-werende rasters). Monitoring van de verspreiding van de wolf en uitkering van schades door de wolf is ondergebracht bij BIJ12. De wolf wordt regelmatig waargenomen in de provincie Utrecht, er is (stand van zaken mei 2024) sprake van twee gevestigde wolven. De Utrechtse Heuvelrug, ruim begrensd, is aangewezen als leefgebied wolf. Het aantal slachtoffers onder vee neemt toe. We hebben nu een subsidieregeling wolf-werende rasters en sinds kort in elk geval tijdelijk een wolvenconsulent die onder andere advies kan geven over geschikte wolf-werende rasters en de juiste plaatsing van rasters. Tegemoetkoming in schade is opgenomen in de provinciale regels.
Komende beheerperiode
In april 2023 hebben de gezamenlijke provincies een addendum op het huidige wolvenplan vastgesteld. De planning is om dit jaar een nieuw interprovinciaal
wolvenplan vast te stellen. Deze actualisatie zal gepaard gaan met aanpassingen in
ons huidige uitvoeringskader.
Het huidige addendum zal dus eveneens geactualiseerd worden (opgenomen in het nieuwe interprovinciale wolvenplan). Op dit moment geeft dit addendum de ruimte voor het stimuleren van maatregelen die ingezet kunnen worden om vee te beschermen tegen wolven (permanente en verplaatsbare rasters). Dat hebben wij overgenomen. Geregistreerde bedrijfsmatige- en geregistreerde hobbymatige dierhouders kunnen subsidie aanvragen voor de aanschaf van wolf-werende rasters. De aan het verkrijgen van subsidie verbonden voorwaarden zijn opgesteld op basis van de IPO- en BIJ12-normen. Zo dient een raster te voldoen aan de BIJ12 Preventiekit Fauna, module wolven. In principe is dit een subsidieregeling voor drie jaar. Zo geven we dierhouders drie jaar de tijd om aan de situatie met de wolf te wennen. Een dierhouder is zelf wettelijk verantwoordelijk voor het beschermen van diens dieren tegen roofdieren (dit volgt uit het Besluit houders van dieren). De wolf is echter een heel nieuw element in het landelijk gebied, een wolf pakt grotere prooien ten opzichte van de bestaande roofdieren. Provincies ondersteunen daarom tijdelijk de houders van hoefdieren door hen tegemoet te komen in de kosten die gepaard gaan bij goede bescherming tegen roofdieren. Tevens hebben we vijf verplaatsbare noodrasters aangeschaft die onder voorwaarden worden uitgeleend en geplaatst. Deze zijn aan te vragen via de Faunabeheereenheid.
Tevens geeft het addendum ruimte voor tegemoetkomingen in schade aan hobby- en bedrijfsmatig gehouden hoefdieren en kuddebeschermingshonden en hoedhonden. Dit hebben wij in onze tegemoetkomingsregels sinds januari 2024 ook opgenomen (zie: Beleidsregels natuur en landschap 2024). Hierin is ook opgenomen dat schades veroorzaakt door de goudjakhals (een dier dat soms opduikt in Nederland) op eenzelfde manier afgehandeld zullen worden als voor wolven. Formeel moet het ministerie van LNV deze soort eerst toevoegen aan de soorten genoemd in artikel 11.54 Bal. Echter als vaststaat dat de schade is toe te wijzen aan een goudjakhals, kunnen we bij wijze van uitzondering in dergelijke individuele schadegevallen een tegemoetkoming in de kosten verstrekken.
Ook zullen de twee interventierichtlijnen die recent zijn geactualiseerd, opnieuw onder de loep worden genomen. Eén richt zich op probleemsituaties en probleemwolven (interacties mens-wolf en hond-wolf) en de andere op melding van een aangetroffen (aangereden) dode of gewonde wolf (of goudjakhals). De interventies die mogelijk zijn om conflicten tussen wolf en mens, wolf en vee en wolf en hond te mitigeren en die opgenomen zijn in het Interprovinciale wolvenplan zullen waar nodig in regels verankerd worden. Er is een protocol aangereden wolf / goudjakhals voor de Utrechtse situatie opgesteld, welke gedurende deze planperiode aangepast zal worden als de praktijk uitwijst dat dit nodig is.
Als daar behoefte aan is, kan de provincie een wolvencommissie in het leven roepen. Dit kan bijvoorbeeld nodig zijn als wolvenkwesties zich met regelmaat voordoen, omdat de wolf meer frequent aanwezig is. Deze commissie kan regionale problemen bespreken en mogelijk oplossen en kan gevraagd en ongevraagd advies geven aan de provincie. De wolvencommissie kan ook een rol vervullen om dierhouders te informeren over en te betrekken bij het inzetten van schadepreventiemiddelen. Vergelijkbare commissies zijn al aanwezig in acht andere provincies. Sinds kort hebben wij in elk geval een wolvenconsulent in de provincie. We stemmen met betrokken partners de eventuele behoefte, op termijn, aan een wolvencommissie af.
Om de komst van de wolf en het samenleven daarmee onder de aandacht te brengen zetten we intensieve communicatie in. Dit doen we bij voorkeur in IPO verband. We houden onze partnerorganisaties steeds op de hoogte en onze provinciale website actueel op dit punt. Publiekscommunicatie in relatie tot openbare veiligheid is de verantwoordelijkheid van de gemeenten (bevoegd gezag). Ook voor dit onderwerp intensiveren we de communicatie.
De provincie Utrecht is hierin stimulerend, participerend, realiserend en regulerend.
Actiepunten
1. Tegemoetkomingsregels actualiseren en financiële middelen ramen, zie 3.7 Beleid tegemoetkomingen in schade. Eventueel interventies in regels verankeren en proactief nader uitwerken;
2. Communicatie rond wolven in relatie tot natuurbescherming actueel houden.
Trekker: Provincie Utrecht, ministerie van LNV
Betrokken partners: ministerie van LNV, BIJ12, natuurorganisaties en terreinbeheerders, Zoogdierenvereniging
3. Op termijn een wolvencommissie instellen.
4. Ministerie van LNV aansporen de goudjakhals op te nemen in de wet, zodat tegemoetkomingen in schades gerealiseerd kunnen worden.
5. Communicatie en afspraken met gemeenten rond wolf en openbare veiligheid oppakken.
3.6.4 Predatoren: staat van instandhouding en bescherming van weidevogels en andere kwetsbare grond-broedende vogels
De provincie streeft in de basis naar een landelijk gebied waarin zowel prooien als predatoren kunnen overleven. Een robuust natuurlijk systeem bestaat uit beiden. Echter de praktijk is weerbarstig. Zowel in natuurgebieden als in agrarische gebieden aangewezen als weidevogelkerngebieden, blijkt dat predatie een negatief effect heeft op de beoogde doelen. Denk daarbij in natuurgebieden aan grondbroeders zoals de roerdomp, die kwetsbaar zijn voor predatie. Datzelfde geldt voor populaties weidevogels in weidevogelkerngebieden, waar het habitat voor hen geschikt gemaakt is, maar die desalniettemin vaak niet robuust genoeg zijn om bestand te zijn tegen predatie. Het gaat dan om predatie van met name de vos, kleine marterachtigen, de steenmarter, ooievaars, roofvogels, bruine ratten, egels en verwilderde katten. Hieronder bespreken wij de (on)mogelijkheid van predatiebeheer in relatie tot de bescherming van weidevogels en andere grond-broedende vogels. Met uitzondering van de verwilderde kat, die komt aan bod in 3.6.7 Niet beschermde soorten
Achtergrond en huidige situatie
Tot in de jaren ’60 mochten veel predatoren met allerlei middelen (gif, klemmen, afschot)
gedood worden. Daarna bleef bestrijding van onder andere de vos mogelijk, maar werden
toegestane middelen ingeperkt. Dit betekende een gestage opmars van de vos naar vrijwel
heel Nederland. De steenmarter laat een vergelijkbaar patroon zien. Maar niet alle
predatoren hebben hiervan geprofiteerd. Voor andere kleine marterachtigen (hermelijn,
bunzing, wezel) geldt een sterke achteruitgang. Hermelijn en bunzing zijn als kwetsbaar
en de wezel als gevoelig geklasseerd op de Rode Lijst. Ook egels gaan in aantal achteruit,
maar deze staat nog niet op de Rode Lijst.
Vossen zijn landelijk als vergunningvrij aangewezen en kunnen met aanvullende middelen via een provinciale vergunning afgeschoten worden met als doel weidevogels te beschermen. In februari 2022 heeft de rechtbank Midden-Nederland geoordeeld dat onvoldoende aantoonbaar is dat vossen schade veroorzaken en als dit wel aantoonbaar is, dat afschot van de vos bijdraagt aan de bescherming van weidevogels. Tegen deze uitspraak zijn we in hoger beroep gegaan. Onduidelijk is wanneer deze zaak door de Raad van State wordt behandeld. Gezien de looptijd van andere faunabeheerzaken (oplopend tot 5 jaar) kan de uitspraak nog wel een jaar of langer op zich laten wachten (proces loopt sinds 2020). Tussentijds hebben Gedeputeerde Staten een nieuwe beslissing op het eerdere bezwaar genomen, op basis van aanvullende data over het effect van predatie van de vos op Utrechtse weidevogelpopulaties. Met deze beslissing is een nieuwe vergunning van kracht voor het afschieten van de vos binnen weidevogelkerngebieden.
De meeste overige potentiële predatoren van weidevogels en kwetsbare grond-broedende vogels zijn beschermd in de provincie Utrecht (uitzondering is de bruine rat, grondgebruikers mogen deze dieren op eigen grond vangen en doden, mits gebruik gemaakt van toegestane middelen en rekening houdend met de algemene zorgplicht om onnodig lijden te voorkomen). Vanwege onvoldoende data is de trend voor een deel van die soorten onzeker. Het gaat dan in elk geval om de egel, wezel, hermelijn, bunzing en steenmarter. Deze soorten komen terug in Hoofdstuk 4 Monitoring faunasoorten: monitoring voor actieve en passieve soortenbescherming.
Komende beheerperiode
In de komende periode streven we ernaar habitatbeheer en onderzoek en uitvoering op
het gebied van weidevogelbeheer beter te verbinden met het faunabeheer, zodat de FBE
zo goed mogelijk gebruik kan maken van beschikbare data voor haar Faunabeheerplan,
onderdeel predatiebeheer. We hebben hierbij speciale aandacht voor de vos en marterachtigen,
wegens de risico’s die deze soorten vormen voor weidevogelpopulaties in andere provincies.
Ook willen we beter zicht krijgen op de provinciale trend van een aantal potentiële
predatoren. Als predatoren zelf in ongunstige staat van instandhouding verkeren en
kwetsbare grondbroeders (inclusief weidevogels) opeten, dan is er een dilemma. In
beginsel is het niet mogelijk vergunning te verlenen voor het doden van predatoren,
die zelf in een ongunstige SvI verkeren.
Via bestaande monitoringsprogramma’s (vanuit de weidevogelcollectieven, Sovon e.a., zie ook Hoofdstuk 4 Monitoring faunasoorten) zullen in de komende periode de weidevogels, andere kwetsbare grond-broeders en hun broedsucces worden gemonitord. Ook het effect van predatoren op weidevogelbroedsucces zal op diverse plekken beperkt worden gemonitord. Waar mogelijk, zal ook onderzoek naar het effect van predatiebeheer op de bescherming van weidevogels beter in beeld worden gebracht.
Binnen de provincie zijn weidevogelkerngebieden aangewezen en is het Aanvalsplan Grutto omarmd. Binnen weidevogelkerngebieden wordt via het subsidiestelsel Agrarisch Natuur- en Landschapsbeheer (ANLb) ingezet op de verdere verbetering van het habitat voor weidevogels. De agrarische collectieven maken hier gebruik van om het habitat voor weidevogels te optimaliseren. Plaatselijk zullen, net als de afgelopen periode, niet-dodende maatregelen (zoals elektrische rasters) worden ingezet om weidevogels te beschermen tegen grondpredatoren. Ook andere niet-productieve investeringen (zoals plasdras-pompen) zullen worden ingezet om het habitat voor weidevogels te verbeteren. Agrarische collectieven kunnen deze via een subsidieregeling aanschaffen. We bezien of de inzet van vossenrasters en andere niet-productieve investeringen uitgebreid kan worden in weidevogelkerngebieden.
Wij brengen partijen die binnen de provincie betrokken zijn bij het weidevogelbeheer en beheer van kwetsbare andere grond-broedende vogels en het faunabeheer dichter bij elkaar voor gegevensuitwisseling en voor het oplossen van kennisgaten. Daarbij kan gebruik gemaakt worden van de al aanwezige kennis. Ook gaan we in gesprek met betrokken partijen over het monitoren van predatoren. Allereerst om beter inzicht te krijgen in de staat van instandhouding, maar ook om effecten van predatoren op weidevogelpopulaties en andere kwetsbare grond-broedende vogels inzichtelijk te maken. Overigens zal daarbij ook altijd de positieve effecten van predatie in meegenomen worden. Zo is bekend dat vossen ook graag ganzeneieren opeten en tevens in staat zijn om ganzen op het nest te doden. In die zin kunnen vossen ook een positieve bijdrage leveren aan het in balans houden van de populatie ganzen. Iets waar in delen van de provincie Utrecht ook sterke behoefte is.
In IPO-verband blijven we nauw betrokken bij landelijke ontwikkelingen op het gebied van predatiebeheer, weidevogelbescherming en de potentiële stelselwijziging van de landelijke aangewezen vergunningvrije gevallen.
De provincie stimuleert, participeert en realiseert.
Actiepunten
1. We nemen het initiatief om habitatbeheer en onderzoek en uitvoering op het gebied van kwetsbare grondbroedende vogels (inclusief weidevogels) beter te verbinden met het faunabeheer.
2. We laten de trend, waar mogelijk, bepalen van kleine marterachtigen, vos, steenmarter en egel en versterken de monitoring waar mogelijk en nodig.
3. We verkennen de behoefte aan, en mogelijkheid tot, uitbreiding van vossenrasters en andere nietproductieve investeringen in weidevogelkerngebieden.
3.6.5 Bevers
Achtergrond en huidige situatie
Al sinds 1999 verblijft de bever in steeds grotere aantallen in de provincie Utrecht.
Kolonisatie startte in de Blauwe Kamer. De verwachting is dat de groei binnen de provincie
nog doorgaat tot zeker 2030. Voor de bever is er geen beleid. Met dit programma formaliseren
we wel recente stappen die genomen zijn in de uitvoering. De bever speelt een sleutelrol
in natuurlijke processen. Op aandringen van de waterschappen is wel een en ander in
gang gezet aan beheermaatregelen, omdat de toename van de aantallen bevers ook gepaard
gaat met problemen. Bevers graven gangen en holen in waterkeringen en onder wegen
(incl. onderhoudspaden langs watergangen) en dit kan grote en ernstige gevolgen hebben
voor de openbare veiligheid. De aangelegde dammen van bevers kunnen schade veroorzaken
aan de flora en fauna.
De problemen zijn onderkend en daarom is de bever in het Faunabeheerplan 2019-2025 opgenomen. In 2020 is het daarbij behorende beverprotocol vastgesteld, waarin de rollen en taakverdeling en maatregelen zijn opgenomen. Op basis daarvan is in 2021 een vergunning afgegeven waarmee, na het doorlopen van een escalatieladder, beverburchten mogen worden verstoord bij herstelwerkzaamheden aan waterkeringen in het kader van waterveiligheid. Bij gebruik van de vergunning is melding daarvan bij de Faunabeheereenheid (in het FaunaRegistratieSysteem) vereist. Tot op heden zijn er enkele meldingen vanuit de waterschappen geweest.
Uit gesprekken met waterschappen blijkt dat schade veroorzaakt door bevers niet structureel wordt geregistreerd en zijn de kosten die daarmee gemoeid zijn niet inzichtelijk. Via de Unie van Waterschappen wordt hier landelijk wel naar gestreefd. Ook vindt er geen monitoring plaats van bevers. Er is dus geen goed schadedossier en dit kan het afgeven van vergunningen in de weg zitten.
In de afgelopen periode is er geen beverschade aan gewassen waargenomen. Mocht er sprake van gewasschade door bevers, dan gelden de bestaande (en toekomstige) beleidsregels voor tegemoetkomingen.
Kennisdeling vindt nu landelijk plaats via het Kenniscentrum Bever, een initiatief van het STOWA, Rijkswaterstaat, ProRail, Unie van Waterschappen, Interprovinciaal Overleg en de Zoogdiervereniging. Naast dit landelijke platform, wordt via de IPO-werkgroep natuurwetgeving en in samenwerking met het ministerie van LNV (trekker), gewerkt aan landelijke uitgangspunten voor het beheer van bevers (en ook dassen). Daarbij zijn ook belangrijke landelijke stakeholders betrokken, zoals ProRail.
Komende beheerperiode
De bever heeft een sleutelrol in de natuur en kunnen bijdragen aan het natuurlijk
onderhoud van oevers, bijvoorbeeld door het in toom houden van boomgroei (daar waar
dit gewenst is). Desalniettemin kunnen bevers daarnaast ook serieuze schade veroorzaken
aan waterkeringen en de infrastructuur en daarmee de openbare veiligheid in het geding
brengen. Waterschappen moeten zorgdragen voor een goede dossier opbouw. Dit is nodig
om op basis van het beverprotocol opnieuw een vergunning te kunnen verlenen aan de
FBE om bevers te verjagen en verblijfs- en voortplantingsplaatsen te verwijderen of
in acute noodgevallen bevers vangen en verplaatsen of doden. We nemen dan ook de regie
in het organiseren van een overlegstructuur. Inhoudelijk deskundigen en betrokken
partijen kunnen dan met elkaar in gesprek gaan en afspraken maken over de aanpak en
monitoring (bevers, beverschade, risico’s en schade). Als er signalen komen over schade
door bevers aan de natuur, dan moeten op dat moment ook de natuurterreinbeheerders
worden betrokken.
Het beverprotocol en de daarbij behorende vergunning ziet toe op situaties waar waterschappen verantwoordelijk voor zijn. Het verstoren van voortplantings- of rustplaatsen van de bever kan nodig zijn in het belang van infrastructurele veiligheid. Daarvoor kunnen dezelfde uitgangspunten gehanteerd worden als voor het ingrijpen in het belang van waterveiligheid.
In IPO verband zijn we betrokken bij het proces waarin landelijke uitgangspunten voor het bever- en later ook dassenbeheer worden vastgelegd, inclusief afspraken over de rolverdeling.
De rol van de provincie is hier stimuleren, participeren en reguleren.
Actiepunten (voor zover eerder niet genoemd)
1. We nemen de regie in het organiseren van een overlegstructuur bevers.
Trekker: Provincie Utrecht
Betrokken partners: waterschappen, Rijkswaterstaat, Zoogdiervereniging, ProRail
2. Beoordelen we of het via vergunningen kunnen verstoren van voortplantings en rustverblijven uitgebreid moet/kan worden naar weg en railinfrastructuur. Dit is onderdeel van het nieuw op te stellen Faunabeheerplan.
3.6.6 Dassen
Achtergrond en huidige situatie
Dassen komen veelvuldig voor in de provincie, maar hoe het er precies voor staat met
de populatie is niet bekend. Sinds de jaren ’80 is flink ingezet op de bescherming
van het dier met positief resultaat. Verkeer vormt de grootste bedreiging voor dassen.
Daarnaast komen dassen die in groepen rondom een burcht leven, in de knel bij ruimtelijke
ontwikkelingsprojecten. Dassen hebben een positief effect op de biodiversiteit en
wij blijven de das dan ook beschermen. Via het Programma Oversteekbaarheid fauna zien we aanrijdingen zoveel mogelijk te voorkomen. Bij ruimtelijke ontwikkeling zal
altijd gecompenseerd of gemitigeerd moeten worden als dassen in het gebied leven.
Om schade aan gewassen te mitigeren werken we met dassenovereenkomsten. Op dit moment
zijn er 10 overeenkomsten gesloten (t/m 2025). Agrariërs die geen overeenkomst afsluiten,
kunnen bij schade op de gebruikelijke manier een tegemoetkoming aanvragen. Recent
is gebleken dat dassen ook voor infrastructurele problemen kunnen zorgen langs kades,
het spoor en wegen.
Komende beheerperiode
We blijven inzetten op voorzieningen voor een veilige oversteekbaarheid voor dassen
en tegemoetkomingen in schades. In samenwerking met BIJ12 wordt aan de hand van evaluaties
bepaald of er gewerkt blijft worden met dassenovereenkomsten. Gezien de regels rondom
staatsteun, is het waarschijnlijk dat de overeenkomsten niet kunnen blijven bestaan
in de huidige vorm. Het is noodzakelijk om meer inzicht te verkrijgen in de verspreiding
en trend van dassen om toestemmingsbesluiten voor ruimtelijke ontwikkelingsprojecten
af te kunnen geven. Deze monitoring pakken we op (zie ook Hoofdstuk 4 Monitoring faunasoorten). Daarnaast inventariseren we met belanghebbenden in hoeverre een vergunning om dassen
te verstoren op voorhand nodig is om infrastructurele problemen langs waterwegen,
spoor en wegen doeltreffend en snel te kunnen aanpakken. Als daar behoefte aan is,
zal dit door de FBE meegenomen moeten worden in het Faunabeheerplan en in werking
gezet worden met een dassenprotocol (zoals bij de bever). Wij volgen het landelijke
proces dat (net zoals voor de bever) in gang is gezet. Wellicht dat de daar ontwikkelde
producten bruikbaar zijn voor de provincie Utrecht.
De provincie realiseert en reguleert.
Actiepunten
1. In 2025 de dassenovereenkomsten evalueren en stopzetten of continueren in aangepaste vorm (in lijn met staatssteunregels).
2. Dassenmonitoring verbeteren, SvI in kaart brengen.
3. Inventariseren bij belanghebbenden of een vergunning voor verstoring op voorhand nodig is om dassenschade aan infrastructuur snel en effectief te kunnen herstellen. Dit is onderdeel van het nieuw op te stellen Faunabeheerplan. Landelijke proces dat hiervoor in gang is gezet volgen.
3.6.7 Niet beschermde soorten
Onder niet beschermde dieren vallen (invasieve) exoten en verwilderde dieren. Deze dieren zijn weliswaar niet beschermd onder de Omgevingswet, maar dat wil niet zeggen dat deze dieren zonder meer gedood mogen worden. In iedere situatie geldt artikel 2.1 Wet dieren. In Bijlage 3 Overzichtstabel programmaopgaves per soort en onderwerp zijn regels voor exoten (nijlgans en rosse stekelstaart) en verwilderde dieren (boerengans, verwilderde duif en verwilderde kat) opgenomen. Hieronder gaan we dieper in op de nijlgans, boerengans en op de verwilderde kat.
Nijlgans en boerengans
Achtergrond en huidige situatie
Voor nijlgans (invasieve exoot) en boerengans (verwilderde diersoort) is ons huidige
doel een minimale stand. Allebei de soorten lijken stabiel (schommelingen tussen jaren,
maar geen significante daling). Er is geen goede schadehistorie, want er is geen sprake
van tegemoetkomingen. Afschot van de nijlgans in ganzenrustgebieden is problematisch,
omdat grote groepen zich vaak naast beschermde ganzen bevinden die niet verstoord
mogen worden.
Komende beheerperiode
Vanuit ons Uitvoeringsprogramma Invasieve exoten Utrecht 2022–2026 willen we sturen op de beheersing van deze soorten, waaronder de nijlgans. Dit kan
onder andere door het instellen van een professioneel Nijlganzenbeheerteam zo mogelijk
via de Faunabeheereenheid. Boerenganzen kunnen daarin mogelijk meegenomen worden.
Verwilderde kat
Achtergrond en huidige situatie
In het Beleidskader Wet natuurbescherming staat dat de verwilderde kat is opgenomen in een provinciale opdracht waarin aangewezen
personen of categorieën van personen het aantal verwilderde dieren mogen beperken
(via afschot). Op 11 november 2020 hebben Provinciale Staten een motie (105a) aangenomen
waarin opgeroepen wordt te stoppen met het afschieten van verwilderde katten. Dit
heeft geleid tot een besluit waardoor afschot sinds 2 april 2021 niet meer is toegestaan.
Inmiddels wordt een alternatieve werkwijze uitgevoerd via een driejarig project: TNR-C (Trap Neuter-Return/Relocate – Care). Dit project vormt een alternatief voor de voorheen gemiddeld 400 katten die per jaar werden afgeschoten. Het project lost niet de totale problematiek rond de verwilderde katten op. Het vangen en behandelen is gestart in mei 2022 en loopt door tot en met mei 2025. Aan het project zijn twee monitoringsonderzoeken verbonden die meer inzicht kunnen geven in de rol van de verwilderde kat als predator. De evaluatie van dit driejarige project en de monitoringsresultaten worden gebruikt om een eventuele toekomstige aanpak (na mei 2025) uit te denken.
Komende beheerperiode
De afschotmaatregelen uit het Beleidskader Wet natuurbescherming voor verwilderde katten komen te vervallen. De werkwijze voor de komende periode
zal afhangen van de resultaten uit het driejarige project, dat tot en met mei 2025
loopt. Begin 2025 komen we met een evaluatie en een voorstel voor de toekomst.
De provincie heeft hier de rol van realisator (plan van aanpak) en stimulator (subsidieverstrekker voor de uitvoering van het project door de Faunabeheereenheid).
Actiepunt
1. Op basis van de resultaten van het driejarige project (evaluatie in 2025) komen we met een voorstel voor de eventuele aanpak verwilderde kat na mei 2025.
3.7 Beleid tegemoetkomingen in schade
Achtergrond en huidige situatie
Op grond van artikel 15.53 van de Omgevingswet verlenen wij in voorkomende gevallen tegemoetkomingen in de schade aangericht door van nature in het wild levende beschermde inheemse soorten. Dit betreft vrijwel altijd landbouwschade, met uitzondering van schade door wolven aan hobbymatig gehouden dieren. De tegemoetkoming wordt naar billijkheid bepaald. De schade vloeit voort uit de beperkingen van de wet, die deze (schade toebrengende) soorten beschermt.
Sinds 1 januari 2012 zijn de provincies verantwoordelijk voor het voormalige faunafonds, dat onderdeel is van het Bestuursakkoord natuur tussen IPO en Rijk. De provincies hebben afgesproken om het faunaschadebeleid zoveel mogelijk af te stemmen, zodat binnen dit beleid uniformiteit en rechtsgelijkheid over heel Nederland wordt nagestreefd. Hierdoor is er geen volledige beleidsvrijheid. Dit om te voorkomen dat provincies in gerechtelijke procedures tegen elkaar worden uitgespeeld. Hiervoor zijn landelijk afgesproken model-beleidsregels opgesteld en door iedere provincie afzonderlijk vastgesteld bij de invoering van de Wet natuurbescherming op 1 januari 2017. Met de inwerkingtreding van de Omgevingswet op 1 januari 2024 zijn deze beleidsregels opnieuw aangepast en vastgesteld (Beleidsregels natuur en landschap). Beleidsdifferentiatie tussen de provincies is binnen grenzen wel mogelijk. Voorbeelden zijn het behandelbedrag (leges voor de afwikkeling van de aanvraag om schade en het de hoogte van het eigen risico (het deel van de schade dat voor rekening van de grondgebruiker blijft).
Uitgangspunt van het beleid is dat de bescherming van eigendommen tegen schade door in het wild levende dieren primair de verantwoordelijkheid van de grondgebruiker zelf is. De wet maakt alleen mogelijk om te compenseren voor schade die redelijkerwijs niet of niet geheel voor rekening van de grondgebruiker behoort te blijven. In de beleidsregels zijn bepaalde omstandigheden en situaties omschreven waarin geen beroep op een tegemoetkoming kan worden gedaan. Wij hanteren de hoofdregel dat de aanwezigheid van inheemse wilde diersoorten als een normale omgevingsfactor moet worden beschouwd. Hier moet de grondgebruiker rekening mee houden en is daarom ook primair verantwoordelijk voor de schade en de preventie.
Bij de overname van de zogenaamde openeinderegeling van het Faunafonds hebben de provincies maatregelen afgesproken om de schade-uitkeringen te kunnen beheersen. Een groot deel van de maatregelen zijn ondertussen door gerechtelijke uitspraken of politieke overwegingen teruggedraaid. Bijvoorbeeld het behandelbedrag van 300 euro is door een politieke keuze omgezet in een statiegeldregeling, waardoor gemiddeld jaarlijks 100.000 euro weer wordt teruggegeven aan de aanvragers. Daarnaast hadden provincies het voornemen om tegemoetkomingen in vogelschade aan zacht fruit en pit- en steenvruchten af te bouwen tot 0 euro. Die maatregel hield bij de Afdeling Rechtspraak van de Raad van State geen stand. Zij oordeelde dat 60% van de schade vergoeden redelijk en billijk is. Het eigen risico is daarmee landelijk voor schade door vogels aan zacht fruit verhoogd tot 40%.
De provincies hebben hun werkorganisatie BIJ12 gemandateerd om tegemoetkomingen in faunaschade te verlenen, inclusief het instellen van een bezwaarschriftencommissie faunaschade BIJ12, het mandaat om te beslissen op bezwaar en het heffen van de retributie en de uitvoering van de vergoedingsregeling ganzenrustgebieden provincie Utrecht 2017. De hoogte van de de-minumussteun moet in de regeling worden verhoogd. Een landelijke uitvoering met één loket en gebundelde kennis via BIJ12 is efficiënt en effectief.
De set model-beleidsregels die bij de invoering Wet natuurbescherming in 2017 door de provincies zijn vastgesteld is recent in IPO-verband geactualiseerd en doorgevoerd door de provincie Utrecht. Het is in hoofdzaak een beleidsneutrale omzetting, met enkele wijzigingen:
Bij schadebestrijding op overjarig grasland zal ook aangetoond (geregistreerd) moeten worden dat, in de periode dat afschot niet mogelijk is, preventieve maatregelen zijn ingezet om in aanmerking te komen voor een tegemoetkoming (verjaging door menselijke aanwezigheid, en/of akoestische en visuele middelen). Dit in lijn met de landbouwvrijstelling in relatie tot staatssteun en met het oog op het noodzakelijk registreren van de inzet van preventieve methoden in relatie tot toestemmingsbesluiten, zodat aantoonbaar wordt dat deze wel of niet, of enigszins afdoende werken.
De regels met betrekking tot wolven en goudjakhalsschade zijn aangepast. De acceptatieregeling met betrekking tot een mogelijke komst van het edelhert blijft ongewijzigd (artikel 4.5, lid 4 a en b van de geldende beleidsregels).
De laatste jaren is het landelijke beeld dat de schade-uitkeringen flink oplopen. Dit bedrag bestaat uit vergoedingen die grondgebruikers krijgen op basis van het provinciale faunaschadebeleid (tegemoetkomingen faunaschade, edelherten- en ganzenregeling en dassenovereenkomsten). Hieronder vallen ook de taxatiekosten, die worden gemaakt om de hoogte van de faunaschade vast te stellen. Net zoals de legesinkomsten en de teruggegeven leges (statiegeldregeling). De kosten zijn onder andere afhankelijk van het faunaschadebeleid, het aantal aanvragen, het aantal schadeveroorzakende dieren, de hoogte van de schade en de gewasprijs. De laatste jaren is vooral de gewasprijs in kilogram droge stof op de wereldmarkt de opstuwende factor van de schade-uitkeringen. Daar hebben de provincies weinig invloed op. Voor onze provincie is wel opvallend dat het aantal aanvragen jaarlijks nog behoorlijk toeneemt. Dit is waarschijnlijk door de nieuwe gebruikersvriendelijkere aanvraagapplicatie van BIJ12.
De top 5 van de meest schadeveroorzakende soorten (2022-2023) is met verreweg de grauwe gans, gevolgd door mees, knobbelzwaan, kolgans en brandgans. Van de in 2023 uitgekeerde schade aan gewassen en diersoorten in Utrecht van 4.271.580 euro betreft het voor 83% schade aan grasland met een piek in het voorjaarsgras, gevolgd door peer, appel, snijmais en schaap. Op de website van BIJ12 staan de totale gegevens van Nederland onderverdeeld naar de provincies over verschillende jaargangen. De laatste jaren zien we een flinke toename van de kosten bij deze top 5-soorten. Per jaar zijn de kosten in onze provincie met gemiddeld circa 650.000 euro per jaar gestegen.
Soorten zoals de knobbelzwaan dragen bij aan de oplopende schadeuitkeringen, doordat
vanwege de gerechtelijke procedures geen schadebestrijding mogelijk is (het voorkomen
van schade met behulp van ondersteunend afschot). Dit geldt ook voor de geweigerde
vergunningen voor het ondersteunend afschot van smient en meerkoet vanwege de ongunstige
staat van instandhouding. Wanneer ondersteunend afschot niet meer mogelijk is, dan
verwachten wij als voorwaarde voor een tegemoetkoming in schade van de grondgebruikers
dat preventieve methoden worden ingezet om schade te voorkomen.
De afgelopen jaren heeft BIJ12 namens de provincies en op advies van de Maatschappelijke
Adviesraad Faunaschade (MARF) uitgebreid onderzoek gedaan naar een nieuwe systematiek
voor schadetegemoetkomingen (Systematiek voor tegemoetkoming faunaschade wordt uitgebreid met omgevingsfactoren
BIJ12). Daaruit blijkt dat de tegemoetkomingensystematiek uitgebreid zou moeten worden
met omgevingsfactoren (saldo van het gewas, mogelijkheden om schade te voorkomen en
bestrijden, stand van de diersoort). BIJ12 zal op basis hiervan een nieuwe systematiek
uitwerken
![afbeelding binnen de regeling](https://repository.officiele-overheidspublicaties.nl/CVDR/CVDR735300/1/xml/jpg_3e0a01a8-712b-49cf-8c2c-013b29a325ee.jpg)
Figuur 6: De cijfers tegemoetkomingen in faunaschade in provincie Utrecht in het jaar 2023 (loopt van 1 november 2022 tot en met 31 oktober 2023).
![afbeelding binnen de regeling](https://repository.officiele-overheidspublicaties.nl/CVDR/CVDR735300/1/xml/jpg_13a5996c-b4d7-4c3f-bfd6-9286c9ddb1a0.jpg)
Figuur 7: Faunaschade per diersoort in Utrecht uitgedrukt in euro van schadejaren 2013 tot en met 2023.
Faunaschade per diersoort in Utrecht
Uitbetaalde faunaschade per diersoort in Utrecht
Soort |
2013 |
2014 |
2015 |
2016 |
2017 |
2018 |
2019 |
2020 |
2021 |
2022 |
2023 |
Grauwe gans |
€ 328.289 |
€ 349.060 |
€ 379.451 |
€ 468.011 |
€848.168 |
€ 676.352 |
€ 860.594 |
€ 1.227.516 |
€ 1.504.156 |
€ 2.254.474 |
€ 2.351.535 |
Mees |
€ 67.127 |
€ 37.440 |
€ 100.964 |
€ 30.587 |
€ 150.861 |
€ 57.080 |
€ 228.196 |
€ 271.540 |
€ 245.002 |
€ 369.826 |
€ 499.678 |
Kolgans |
€ 99.634 |
€ 106.865 |
€ 170.622 |
€ 174.041 |
€ 244.533 |
€ 223.274 |
€ 262.966 |
€ 288.629 |
€ 350.204 |
€ 342.401 |
€ 366.674 |
Brandgans |
€ 20.034 |
€ 32.919 |
€ 26.843 |
€ 48.616 |
€ 90.489 |
€ 104.759 |
€ 130.975 |
€ 160.441 |
€ 175.388 |
€ 310.441 |
€ 302.139 |
Knobbelzwaan |
€ 2.170 |
€ 1.751 |
€ 2.123 |
€ 4.460 |
€ 14.541 |
€ 20.865 |
€ 47.789 |
€ 84.503 |
€ 98.901 |
€ 221.939 |
€ 392.916 |
Smient |
€ 13.007 |
€ 10.525 |
€ 6.022 |
€ 9.930 |
€ 19.449 |
€ 15.472 |
€ 20.865 |
€ 88.484 |
€ 103.005 |
€ 111.096 |
€ 123.770 |
Overige diersoorten |
€ 7.065 |
€ 3.276 |
€ 2.124 |
€ 12.057 |
€6.190 |
€ 4.343 |
€ 14.557 |
€ 37.526 |
€ 64.198 |
€ 114.052 |
€ 119.972 |
Roek |
€ 0 |
€ 35 |
€ 0 |
€ 0 |
€ 0 |
€ 0 |
€ 0 |
€ 12.497 |
€ 17.699 |
€ 35.553 |
€ 31.899 |
Das |
€ 21.859 |
€ 7.803 |
€ 10.125 |
€ 671 |
€ 1.463 |
€ 6.974 |
€ 11.889 |
€ 5.457 |
€ 24.791 |
€ 12.660 |
€ 9.281 |
Wolf |
€ 0 |
€ 0 |
€ 0 |
€ 0 |
€ 0 |
€ 255 |
€ 0 |
€ 0 |
€ 0 |
€ 278 |
€ 10.992 |
Wild zwijn |
€ 0 |
€ 0 |
€ 0 |
€ 0 |
€ 0 |
€ 0 |
€ 0 |
€ 0 |
€ 0 |
€ 0 |
€ 0 |
Holenduif |
€ 0 |
€ 0 |
€ 0 |
€ 0 |
€ 0 |
€ 0 |
€ 0 |
€ 0 |
€ 450 |
€ 0 |
€ 19 |
Pimpelmees |
€ 0 |
€ 0 |
€ 0 |
€ 0 |
€ 0 |
€ 0 |
€ 0 |
€ 0 |
€ 0 |
€ 320 |
€ 32.646 |
Vink |
€ 0 |
€ 0 |
€ 0 |
€ 839 |
€ 1.977 |
€ 1.431 |
€ 5.133 |
€ 985 |
€ 5.975 |
€ 14.383 |
€ 30.646 |
Houtduif |
€ 0 |
€ 0 |
€ 0 |
€ 0 |
€ 0 |
€ 0 |
€ 0 |
€ 0 |
€ 0 |
€ 0 |
€ 0 |
Komende beheerperiode
Net als voorheen wordt in de ganzenrustgebieden automatisch schade getaxeerd en uitgekeerd,
ook op percelen met een natuurbestemming. Dit conform afspraken met de belanghebbenden
binnen de ganzenrustgebieden. Buiten de ganzenrustgebieden zal dit, net als voorheen,
niet het geval zijn. Echter, de toetsing daarop zal worden aangepast. Het systeem
wordt vereenvoudigd en verbeterd en we passen de beleidsregels hierop aan. Gronden
die primair een natuurfunctie hebben, zoals vastgelegd in het GISkaartensysteem van
de provincie Utrecht (ATLAS) en waarop subsidie verkregen kan worden voor natuurherstel,
onder het Subsidiestelsel Natuur en Landschap (SNL), komen niet meer in aanmerking
voor een tegemoetkoming in schade (tenzij deze gelegen zijn binnen ganzenfoerageergebieden
en het schade betreft die veroorzaakt is binnen de ganzenopvangperiode door ganzen).
Deze maatregel is in de beleidsregels al aanwezig, om een stapeling van vergoedingen
te voorkomen, maar zal dus enigszins gewijzigd worden om toetsing hierop te vereenvoudigen.
Uit de rechtspraak volgt dat de onderbouwing van een vergunning of de aanwijzing van
een vergunningvrij geval voor schadebestrijding een zeer nauwkeurige en specifieke
onderbouwing vergt. Hiervoor zijn met name cijfermatige gegevens over schade, schadeomvang
en schadebepaling nodig. Deze zijn dikwijls onvoldoende voorhanden en vergen forse
inspanningen. Zo is de landelijke aanwijzing van het Rijk om vergunningvrij de Canadese
gans, zwarte kraai, konijn, kauw, houtduif en vos te mogen doden ook onvoldoende onderbouwd
gebleken en door het ontbreken van de cijfermatige gegevens is die onderbouwing niet
direct te herstellen. Het Rijk zoekt nu oplossingen in samenwerking met de provincies.
In onze provincie gaat dat in elk geval spelen als wij het Faunabeheerplan 2026-2031
van de Faunabeheereenheid moeten goedkeuren. Daarin moet deze onderbouwing dan zijn
opgenomen. Voor een aantal soorten (kauw, houtduif en konijn) mogelijk al eerder,
gezien de ongunstige staat van instandhouding en de oproep vanuit de Tweede Kamer
om de vrijstelling op deze soorten per direct op te heffen (Kamerstuk 36410-XIV, nr. 9) en de reactie hierop vanuit het Ministerie van LNV. Waar het om de financiële aspecten gaat, zoals
inspanningen voor de onderbouwing van toestemmingsbesluiten en het mogelijk verstrekken
van schade-uitkeringen voor deze soorten (deze vallen nu onder een Rijksregeling),
stellen we vooralsnog dat het Rijk garant staat voor de extra kosten voor de provincies.
Het is niet wenselijk om nog een openeinderegeling erbij te krijgen voor deze soorten,
maar het blijft een financieel risico voor de provincies.
Op 19 juni 2024 hebben Provinciale Staten de motie 70 “Begeleide overgang eigen risico Faunaschade” aangenomen en dat betekent dat het eigen risico stapsgewijs wordt verhoogd in een periode van 5 jaar. Na ingang van de nieuwe faunabeheerplanperiode (2026 t/m 2031) gaat het eigen risico voor ganzenschade stapsgewijs omhoog van 5% naar 20%, in die gevallen waar ruime mogelijkheden zijn om ganzenschade te voorkomen door niet-dodende verjaging en dodende maatregelen. Dat betekent dat in 2026 het eigen risico wordt verhoogd naar 10%. Afhankelijk van een tussenevaluatie waaruit het succes van preventie blijkt, zal het eigen risico in 2028 worden verhoogd naar 15% en in 2030 naar 20%. Op de evaluatiemomenten evalueren we of de inzet van de middelen, die zijn vrijgekomen door de verhoging van het eigen risico, daadwerkelijk zorgen voor een vermindering van de schade in de praktijk.
De Afdeling Rechtspraak van de Raad van State heeft geoordeeld dat het verhogen van het eigen risico redelijk en billijk is. Eerder is uitgesproken dat een eigen risico van 40% bij fruitschade ook redelijk en billijk is. We zien steeds vaker dat soorten niet meer kunnen worden beheerd, doordat de Faunabeheereenheid de vergunning (tijdelijk) niet meer gemotiveerd kan aanvragen om uiteenlopende redenen. De vrijgekomen middelen willen we gebruiken om de inzet van preventieve methoden te stimuleren.
De provincies hanteren over het algemeen in hun beleidsregels bij faunaschade een minimum aan belangrijke schade van 250 euro per bedrijf per diersoort per gewas per jaar. De Rechtbank Utrecht heeft recentelijk geoordeeld dat het risico dat voor de grondgebruiker moet blijven meer gerelateerd moet worden aan de bedrijfsomzet. Tegen deze uitspraak hebben wij hoger beroep ingesteld bij de Raad van State. Deze uitspraak kan gevolgen hebben voor het in IPO verband afgestemde landelijk faunaschadebeleid. Binnen dit programma kunnen we daarop niet vooruitlopen.
Tevens hebben Provinciale Staten in 2022 in een motie gevraagd om een regeling waarin een positieve extra inzet voor biodiversiteit rondom fruitboomgaarden wordt ondersteund door subsidie en de (naar verwachting toegenomen) schade geheel wordt vergoed. Er bestaat al een regeling om kleine landschapselementen aan te leggen. Of dergelijke biodiversiteit verhogende elementen rondom fruitboomgaarden daadwerkelijk zorgen voor meer schade en minder opbrengst zullen wij eerst moeten onderzoeken. Als blijkt dat dit het geval is, bekijken we vervolgens of het mogelijk is om daar waar deze biodiversiteitselementen zijn of zullen worden toegepast, het eigen risico te verlagen. Dit zal ook juridisch moeten worden getoetst vanwege de regels rondom staatssteun en de stapelingen van regelingen.
Zoals hierboven vermeld, werkt BIJ12 op basis van een uitgebreid vooronderzoek aan een nieuw voorstel voor de tegemoetkomingssystematiek. Wij volgen die ontwikkeling en passen die toe als de nieuwe systematiek, mits deze redelijk en billijk is voor alle partijen.
Actiepunten
1. De Beleidsregels natuur en landschap en de vergoedingsregeling ganzenrustgebieden
gaan wij na de vaststelling en in de loop van het Omgevingsprogramma Faunabeleid en
Monitoring aanpassen.
2. Als het Rijk de landelijk aangewezen vergunningvrije gevallen van schadesoorten wil overdragen aan de provincies nemen we deze pas over als het Rijk een garantie geeft op volledig financiële schadeloosstelling.
3. De opties voor de uitvoering van motie 88 “Knelpunten oplossen voor biodiversiteit”
nader laten onderzoeken.
• Trekker: Provincie Utrecht
4. Het overnemen van de nieuwe tegemoetkomingssystematiek in de Beleidsregels natuur
en landschap, voor alle partijen, zodra uitgewerkt en wij deze als redelijk en billijk
zien.
Hoofdstuk 4 Monitoring faunasoorten
4.1 Wie heeft welke (wettelijke) rol bij monitoring?
De monitoring richten we zo in dat we betrouwbare informatie krijgen over de Staat van Instandhouding (SvI) van diersoorten. Om uitspraken over de SvI te kunnen doen zijn representatieve gegevens nodig over de verspreiding, populatie, leefgebied en het toekomstperspectief van de desbetreffende soort. Ook draagt deze geïntensiveerde monitoring bij aan het beter kunnen leggen van verbanden tussen aantallen dieren, hun verspreiding en de aanwezige schade. Hiervoor sluiten we waar mogelijk aan bij het landelijk Netwerk Ecologische Monitoring (NEM) en zorgen we waar nodig voor een intensivering van dit meetnet. Daarnaast is het van belang om via goede evaluaties inzicht te krijgen in de effecten van het beheer op het bereiken van de gestelde doelen voor schade- en overlastreductie.
In het Besluit Kwaliteit Leefomgeving (BKL) staan de regels voor monitoring. Door monitoring wordt de SvI van soorten bewaakt en wordt de voortgang van de inspanningen voor het bereiken van de doelstellingen uit de Vogel- en Habitatrichtlijn bijgehouden.
Gedeputeerde Staten is gezamenlijk met de minister van LNV verantwoordelijk voor de monitoring van de voortgang van de inspanningen voor het bereiken van de doelstellingen uit de Vogel- en Habitatrichtlijn.
Provincie Utrecht
In het Omgevingsbesluit is opgenomen dat Gedeputeerde Staten gegevens verstrekken
aan de minister van LNV over de door Gedeputeerde Staten of Provinciale Staten genomen
besluiten of getroffen maatregelen ter uitvoering van de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn
en over de staat van instandhouding van soorten (10.36a Ob). De minister van LNV verstrekt
deze gegevens aan de Europese Commissie. Deze verplichtingen voor monitoring en verslaglegging
volgen uit de Vogel- en Habitatrichtlijn.
De provincies hebben de verplichting gegevens te verzamelen en daar regie op te voeren. Het eigenaarschap van de gegevens blijft bij de provincie, zodat wij daar verantwoording over kunnen afleggen.
Voor de monitoring van het natuurbeheer is door de gezamenlijke provincies in overleg met de natuurbeheerders een methodiek vastgesteld (Werkwijze Monitoring Beoordeling Natuurnetwerk – Natura 2000 - BIJ12). In de werkwijze is per beheertype beschreven welke monitoring noodzakelijk is en hoe deze moet worden uitgevoerd. Hiermee kan gestuurd worden op prestaties en inzet van middelen. Echter, om te bepalen of de ambities voor het NNN gehaald worden, is in de provincie Utrecht aanvullende monitoring noodzakelijk. Gecertificeerde natuurbeheerders hebben het recht om de monitoring zelf uit te (laten) voeren en krijgen daarvoor via de lumpsumovereenkomst een monitoringssubsidie. Deze is gebaseerd op de monitoringstarieven zoals vastgesteld in het openstellingsbesluit van de provincie. Als er geen subsidie voor monitoring van het natuurbeheer wordt aangevraagd, dan is de provincie verantwoordelijk voor het uitvoeren van de monitoring.
Voor het Agrarisch Natuur- en Landschapsbeheer (ANLb) kunnen twee typen monitoring plaatsvinden: beleidsmonitoring (hoe doen soorten het binnen en buiten ANLb gebieden) en beheermonitoring (aantal hectares habitat geschikt gemaakt voor weidevogels bijvoorbeeld). De beheer- en beleidsmonitoring worden op elkaar afgestemd voor een effectief en efficiënt agrarisch natuur- en landschapsbeheer. Dat vraagt een nauwe samenwerking en kennis- en gegevensuitwisseling tussen provincies, collectieven, waterschappen en vrijwilligers.
Binnen de provincie Utrecht worden in het agrarisch gebied vogels gemonitord via de jaarlijkse NEM-inventarisaties (Sovon). Daarnaast worden de weidevogels extra gevolgd via onze 3-jaarlijkse weidevogelinventarisatie. Daarnaast worden flora- en fauna via de 10-jaarlijkse flora- en faunakartering in beeld gebracht. Via de uitbreiding van het NEM dit jaar met 25 extra referentiegebieden hopen we daarnaast iets te kunnen gaan zeggen over de effectiviteit van ANLb-beheer voor vogels. Daarnaast vindt er een landelijke evaluatie plaats van de ecologische effectiviteit van het ANLb.
De provincies en soortenorganisaties bepalen samen waar de meetpunten moeten liggen in de provincie. De meetgegevens komen terecht in de Nationale Databank Flora en Fauna (NDFF) en worden gevalideerd. Vervolgens gaan ze naar het Centraal Bureau voor de Statistiek. Zij bewerken de data tot statistieken en komen jaarlijks met een kwaliteitsrapport over hoe het gaat met de getelde soorten.
De agrarische collectieven dragen zorg voor de beheermonitoring. De collectieven werken voor de beheermonitoring ook samen met vrijwilligers. Vrijwilligers moeten op een uniforme manier gegevens verzamelen en de collectieven regelmatig van recente informatie kunnen voorzien. Er zijn protocollen ontwikkeld voor de beheermonitoring van de leefgebieden. Bij het opstellen van deze protocollen zijn ook soortenorganisaties betrokken. Zij faciliteren ook waar nodig. De vergoeding voor de beheermonitoring is onderdeel van de vergoeding die de collectieven krijgen voor het beheer.
Faunabeheereenheid, WBE’s en grondgebruikers
Het opstellen van het faunabeleid is een bevoegdheid van de provincies. Volgens de
Omgevingswet en nader uitgewerkt in de omgevingsverordening is de Faunabeheereenheid
verantwoordelijk voor de coördinatie van de uitvoering van het door haar vastgestelde
Faunabeheerplan en het opstellen van telprotocollen voor trendtellingen. Dit doet
zij in elk geval voor die situaties waar het bestaande NEM onvoldoende gegevens oplevert
ter onderbouwing van het faunabeheer. De organisatie, waarborging van de kwaliteit
van de tellingen en validatie van de gegevens ligt in handen van het projectteam Faunatellingen.
Dit team is samengesteld uit de bij de Faunabeheereenheid betrokken stakeholders en
maatschappelijke organisaties, de provincie en een ecoloog van de Faunabeheereenheid
Utrecht.
Voor het opstellen van het Faunabeheerplan maakt de Faunabeheereenheid naast haar eigen gegevens ook gebruik van lopende monitoringprojecten binnen het NEM. Onder anderen de meetnetten ‘watervogels’, ‘broedvogels’ en ‘dagactieve zoogdieren’ van Sovon en Zoogdiervereniging worden geraadpleegd. Naast de meetnetten wordt informatie gebruikt uit de atlasprojecten van Sovon, NDFF en Zoogdiervereniging.
De WBE's coördineren voor hun werkgebied de trendtellingen van diersoorten voor het Faunabeheerplan en verstrekken aan de Faunabeheereenheid de resultaten van deze trendtellingen en een overzicht van gerealiseerde afschotgegevens, onderverdeeld naar diersoort.
Jaarlijks worden er drie soorten tellingen georganiseerd waarvan de resultaten mede bepalend zijn voor het beleid:
De voorjaarstelling begin april, waarbij zowel ganzen als alle overige diersoorten opgenomen in het Faunabeheerplan worden geteld;
De reeëntelling begin april;
Een ganzentelling in de zomer, waarmee duidelijk wordt hoeveel ganzen hier broeden en dus het hele jaar in het land verblijven.
De hierboven genoemde tellingen worden mede mogelijk gemaakt door de inzet van de WBE’s en vele vrijwilligers. De WBE’s verzamelen de telgegevens, die vervolgens gevalideerd worden door het projectteam Faunatellingen. De Faunabeheereenheid gebruikt deze gegevens onder andere voor het vaststellen van het beleid en tussentijdse monitoring.
De Faunabeheereenheid verzamelt zelf geen schadegegevens, maar maakt gebruik van databases van organisaties zoals BIJ12-Faunazaken.
Op grond van artikel 6.3, lid 4 van het Omgevingsbesluit zijn jachthouders verplicht om aan de Faunabeheereenheid gegevens te verstrekken over de aantallen dieren, onderscheiden naar soort, die zij hebben gedood. De vergunningen worden door de Faunabeheereenheid via een faunaregistratiesysteem beschikbaar gesteld aan de uitvoerders. Dit is nu de webapplicatie Fauna Registratiesysteem (FRS). De afschotdata voor vrijgestelde soorten en wildsoorten wordt verzameld op WBE niveau. De registratie van vergunningvrije gevallen, vergunningen voor populatiebeheer en jachtsoorten vindt vooralsnog eenmaal per jaar plaats en wordt tot op heden verzameld door de Jagersvereniging en daarna aangeboden aan de Faunabeheereenheid.
De inzet en uitvoering van preventieve maatregelen worden geïnventariseerd aan de hand van vrijwillig verstrekte gegevens door gebruikers in het FRS. De registratie hiervan is beperkt, omdat de inzet door grondgebruikers (anders dan jachthouders) niet structureel plaatsvindt.
BIJ12
BIJ12 voert het faunabeleid namens de provincies uit. Daarnaast ondersteunt BIJ12
de provincies met informatie, kennis en advies over faunaschade. BIJ12 verzamelt data
van faunaschade en monitoring van de wolf.
De unit Natuurinformatie en Natuurbeheer van BIJ12 coördineert de uitvoering van het SNL en zorgt ook voor de (proces)coördinatie van monitoring, dataopslag (o.a. via het NDFF), informatie, analyse en rapportages van natuurgegevens, met name voor de verantwoording richting Rijk en EU.
4.2 Trends
Achtergrond en huidige situatie
In de Omgevingswet is het begrip staat van instandhouding (SvI) erg belangrijk. Activiteiten
mogen geen negatief effect hebben op de SvI van beschermde soorten. De rechter toetst
onze besluiten hierop. Ook moet op grond van de wet door het Rijk en de provincies
soorten van de Vogel- en Habitatrichtlijn worden gemonitord om de SvI te bepalen.
Daarnaast wordt voor de door provincie opgestelde aandacht- en icoonsoorten aanvullend
monitoring onderzoek uitgevoerd wanneer er onvoldoende gegevens zijn over het voorkomen
en de verspreiding van deze soort. Dit is het geval voor een aantal soorten en betekent
dat onze natuurmonitoring moet worden geïntensiveerd om meer zicht te krijgen op de
trend van een aantal soorten binnen de provincie Utrecht. Hierdoor kunnen wij niet
altijd bereiken wat we met ons beleid feitelijk willen realiseren. Enkele voorbeelden:
Vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn volgt dat in het geval dat onvoldoende zeker is dat een beschermde soort door een besluit in zijn voortbestaan wordt bedreigd geen derogatie mogelijk is. Een voorbeeld hiervan is het door ons moeten weigeren van vergunningen voor smienten en meerkoeten in het kader van schadebestrijding;
Bij ruimtelijke ontwikkelingen is het ook nodig om duidelijk te maken wat de gevolgen zijn voor de staat van instandhouding van soorten die in het projectgebied voorkomen. Ook hier geldt het voornoemde uitgangspunt. Bijsturing van de monitoring is ook hier nodig om beoordelingen te onderbouwen voor dossiers gerelateerd aan ruimtelijke ontwikkeling.
De minister heeft de jacht voor haas en konijn in onze provincie tijdelijk opgeschort, op basis van een afnemende trend. Echter, in het geval van de haas lijkt dit in Utrecht tevens te komen door relatief weinig telgegevens in het landelijk gebied, waardoor de trend tussen jaren niet goed vast te stellen is omdat deze schommelt.
De provincies zijn tevens verantwoordelijk voor het behoud van de gunstige staat van instandhouding van soorten. Soorten waarmee het niet goed gaat, moeten we actief beschermen. Het doel van het actieve soortenbeleid is het duurzaam in stand houden van alle in Utrecht van nature voorkomende soorten planten en dieren. Het beleid richt zich daarbij op het behoud en herstel van de benodigde leefomstandigheden voor die soorten. Daarbij richten we ons in het bijzonder op een selectie van soorten van de Vogel- en Habitatrichtlijn die van nature in onze provincie voorkomen en een selectie van met uitroeiing bedreigde of speciaal gevaar lopende van nature in Utrecht in het wild voorkomende dier- en plantsoorten. Deze soorten noemen we aandachtsoorten. Binnen dit OFM richten wij ons wat betreft de actieve soortenbeschermingsmonitoring, enkel op de Vogelrichtlijnsoorten en een aantal zoogdieren. Ook voor deze groep dieren geldt dat onvoldoende monitoring plaatsvindt om trends te kunnen bepalen. Om die reden breiden wij de monitoring voor een aantal soorten uit.
Komende beheerperiode
Monitoring voor het bepalen van trends en vaststellen Gunstige Referentie Waarden
(GRW’s).
Wij lopen qua monitoring achter bij andere provincies. Het is dus dringend gewenst
om onze manier van monitoren te vernieuwen, in afstemming met BIJ12 en het Rijk/RVO.
Deze partijen werken ondertussen door aan verdere verbeteringen en afstemming op het
gebied van soortenmonitoring van de VHR. Hierbij moeten wij aanhaken.
De monitoring van Vogelrichtlijnsoorten in agrarisch-, bos-, heide-, stuifzand- en moerasgebied wordt uitgebreid via de broedvogelmonitoring (BMP), dat onderdeel is van het NEM. Ook een deel van de watervogels (ganzen, zwanen en smienten) zullen gedurende de winterperiode zullen volgens het NEM geteld gaan worden. De coördinatie van het BMP en de watervogeltellingen gebeurt door Sovon. Bij de BMP-monitoring worden ook dag-actieve zoogdieren meegenomen. Het gaat dan met name om haas en konijn, maar ook vos, egel en reeën worden regelmatig gezien en meegenomen in de tellingen. De prioriteit ligt bij het waarborgen van monitoring van deze soorten in prioritair aangewezen gebieden, zoals de Natura 2000, NNN en ANL-b gebieden. Maar daarnaast zullen ook referentiegebieden meegenomen zodat het beleidseffect van ANL-b subsidies in kaart kunnen worden gebracht. Deze monitoring draagt ook bij aan het bepaling van de landelijke SvI voor verschillende soorten, bijvoorbeeld voor weidevogels, watervogels (met inbegrip van ganzensoorten waarvan de SvI niet bekend is) en dag-actieve zoogdieren. Ook geeft het inzicht in de provinciale trends. Deze trends waren voor algemene soorten redelijk goed in beeld, maar door deze extra monitoring kunnen in de toekomst ook de trends voor minder algemene soorten berekend worden.
De monitoring die de Faunabeheereenheid uitvoert, zal op onderdelen verbeterd moeten worden. Zie voor reeën paragaaf 3.6.2 Beschermde inheemse hoefdieren en voor vergunningvrije en wildlijstsoorten paragraaf 3.5.4 Schade beperken via landelijke vergunningvrije gevallen en jacht en actiepunten onder paragraaf 3.5.6 Overig.
Trends worden voor diverse soortgroepen jaarlijks berekend, ook op provinciaal niveau, zoals voor vogels door SOVON. Dit is echter niet voor alle soortgroepen het geval. Daarom laten we de provinciale trends berekenen voor een aantal diersoorten. Dit zijn soorten waarvoor regelmatig vergunningen worden aangevraagd om af te wijken van de bescherming of waar we in het kader van actieve soortenbescherming meer informatie nodig hebben. Verwacht wordt dat dit voor een aantal soorten niet mogelijk is, omdat er voor een aantal soorten meer gerichte monitoring nodig is. Het kan dan bijvoorbeeld gaan om de das, bever, noordse woelmuis, waterspitsmuis, kleine marterachtigen, egel, grote modderkruiper, platte schijfhoren, verschillende amfibieën, reptielen en vleermuizen en vos. Voor die soorten zullen wij advies inwinnen bij de experts hoe de monitoring verbeterd kan worden en zullen we die adviezen waar haalbaar opvolgen.
Naast het bepalen van provinciale trends, is het ook belangrijk om te bepalen welke provinciale waarde minimaal nagestreefd moet worden. De zogenaamde Gunstige Referentie Waarde (GRW) van de populatie. Dit zullen we waar mogelijk laten bepalen voor verschillende soortgroepen, zoals zoogdieren, amfibieën, reptielen, vissen en een enkel weekdier waarvoor regelmatig vergunningen worden aangevraagd om af te wijken van de bescherming. Dit bij voorkeur in IPO/BIJ12-verband, zodat vanuit landelijke GRW’s provinciale GRW’s bepaald kunnen worden.
Gegevens NDFF openbaar toegankelijk
In 2020 stemden de provincies en het ministerie van LNV als financiers in met een
transitieplan voor de NDFF. Dit plan bestaat onder andere uit de volgende stappen:
De NDFF-organisatie wordt ondergebracht bij BIJ12.
De techniek achter de databank wordt vernieuwd.
Een gezamenlijke zoektocht naar duurzame borging van de databank en afspraken over de samenwerking in het netwerk van partners die betrokken zijn bij de NDFF.
De NDFF wordt omgebouwd naar een meer open toegankelijke datavoorziening.
De eerste stap – het onderbrengen van de NDFF-organisatie bij BIJ12 – is per 1 november 2021 gezet. Hiermee wordt de al bestaande nauwe samenwerking op natuurinformatie voor en door provincies nog verder versterkt. De informatie uit de NDFF wordt meer openbaar toegankelijk om de beschermwaardigheid van onze natuur te tonen.
Effect van soorten op overlast/schade en beheereffecten
Om beleid te maken om bij potentiële schade of overlast af te kunnen wijken van de
wettelijke bescherming van soorten die potentieel schade en of overlast veroorzaken,
moet goed in kaart worden gebracht wat de desbetreffende schade en overlast is. In
diverse gevallen is de omvang van de schade nog niet volledig bekend. Door in samenwerking
met verschillende partners voor de komende beheerperiode de monitoring van natuur-,
gewas- en infrastructuurschade en overlast van soorten te verbeteren, kan in kaart
worden gebracht welke en hoeveel schade wordt veroorzaakt.
Bekende faunaschade aan de natuur wordt onder andere veroorzaakt door ganzen, reeën, bevers en vossen. Begrazing van ganzen verhindert de ontwikkeling van riet. Door de hoge aantallen ganzen die verblijven in onze provincie kan de omvang van deze schade groot zijn. De hoge begrazingsdruk van reeën kan een mogelijk negatief effect hebben op de ontwikkeling van jong bos. Bevers graven rondom dijken en kades, onder infrastructuur of bouwen dammen en stuwen in sloten en kleinere rivieren. Deze schade brengt risico’s mee voor de waterveiligheid en infrastructuur. Vossen eten kwetsbare weidevogels, waarvoor het ministerie, samen met de provincie aan de lat staat en veel in investeren om deze te behouden. Om de omvang van deze schade beter in beeld te brengen, zijn wij voornemens om samen met verschillende partners de hoeveelheid schade beter te monitoren.
Naast het belemmeren van de ontwikkeling van riet, brengen ganzen ook andere schade met zich mee. De ontlasting van ganzen heeft een hoog nutriëntgehalte en komt vaak in de bodem en het oppervlaktewater terecht. Dit heeft nadelige effecten op de waterkwaliteit met de groei van blauwalg als gevolg. Hoe groot de schade is die wordt veroorzaakt door ganzen is nog niet duidelijk. Door samenwerking met verschillende partners hopen we vast te stellen hoe groot de schade is.
Voor soorten waarvoor nog geen tegemoetkoming is bij gewasschade, moet inzicht worden verkregen. Dit wordt in samenwerking met IPO/BIJ12 faunazaken uitgevoerd.
Bij projecten in het kader van ruimtelijke ontwikkeling is behoefte aan meer inzichten in de effecten van mitigerende en compenserende maatregelen. In breder (landelijk) verband wordt gekeken hoe dit beter gemonitord kan worden. De provincie Utrecht sluit daar waar mogelijk bij aan.
In het faunabeheer is een sterke behoefte aan meer inzicht in de effecten van de maatregelen (dodend en niet-dodend) op het behalen van de doelen. Of het nu gaat om het beperken van gewasschade, verkeersveiligheid verhogen of natuurschade beperken, in alle gevallen is nu beperkt inzichtelijk wat de effecten zijn van de maatregelen en welke kosten en baten daaraan verbonden zijn. Daarom zijn wij in de komende periode van plan daarop meer te sturen.
De provincie is realiserend, participerend, realiserend en stimulerend.
Actiepunten (Voor zover nog niet in eerdere hoofdstukken genoemd)
1. NDFF wordt meer openbaar toegankelijk via het proces dat bij BIJ12 in gang is gezet
2. Provinciale trend en Gunstige Referentie Waarden, waar mogelijk, laten bepalen voor diverse soorten waarvoor regelmatig vergunningen worden aangevraagd om af te wijken van de bescherming. Dit bij voorkeur in IPO/BIJ12 verband, zodat vanuit landelijke waarden, provinciale waarden bepaald kunnen worden
3. Trendmonitoring van diverse soorten samen met partners optimaliseren, o.a. via het NEM en WBE/FBEtellingen, en voor watergebonden soorten met waterschappen
Trekker: Provincie Utrecht (BMP, watervogeltellingen e.d.) of Faunabeheereenheid (WBEtellingen)
Betrokken partners: PGO’s, Wildbeheereenheden, weidevogelcollectieven, waterschappen
4. Ervoor zorgen dat alle verzamelde relevante gegevens worden opgeslagen in de NDFF (ook uit de monitoring hierboven genoemd) en dat de Provincie Utrecht erover geïnformeerd wordt
5. Monitoringsresultaten gebruiken om effecten van natuurherstelmaatregelen en faunabeheermaatregelen (proberen) vast te stellen en te evalueren.
Trekker: Provincie Utrecht
Betrokken partners: natuurbeheerders (zoals TBO’s, weidevogelcollectieven, UPG), Faunabeheereenheid en daarin vertegenwoordigde partijen
6. Registratie van de effecten van ruimtelijke ontwikkelingsprojecten en de daarin genomen mitigerende en compenserende maatregelen op beschermde soorten verbeteren. Nota bene: handhaving op de registratie van de genomen mitigerende en compenserende maatregelen (opgenomen in de vergunningsvoorwaarden) is een randvoorwaarde om dit te kunnen uitvoeren.
7. Waar nodig en mogelijk, liefst in interprovinciaal verband, de beleidsmatige vereisten tot inzet en de registratie van schade (natuur, gewas en infrastructuur) en de inzet van preventieve nietdodende en dodende maatregelen (waar en wanneer ingezet, kosten) verbeteren. Bij voorkeur gebruik maken van bestaande gebruikersvriendelijk digitaal systemen. Zodat meer inzicht verkregen wordt in de omvang van de schade, de inzet om dit te voorkomen en de effecten daarvan op het verminderen van schade.
Trekker: Provincie Utrecht
Betrokken partners: BIJ12, IPO, waterschappen, Stichting Valwild, Faunabeheereenheid en de daarin vertegenwoordigde partijen incl. Wildbeheereenheden
Bij bovenstaande moet wel de kanttekening gemaakt worden dat de monitorings en onderzoekskosten in verhouding moeten staan met de opbrengsten. Om te voorkomen dat het in kaart brengen van de schade en het effect van de diverse beheermaatregelen dusdanig hoog zijn, dat de provincie ervoor kiest om geen dossieropbouw te doen voor het aanvragen van vergunningen om dieren te doden.
Hoofdstuk 5 Communicatieafspraken over het faunabeleid en monitoring
Het belang van het beschermen van de natuur en de rol van de provincie hierin, uiten we aan iedereen. Dit gebeurt onder andere via de website en sociale media. Daarin komt ook het belang van fauna, het beleid en monitoring hierop aan bod en het feit dat afwijken van de bescherming van fauna enkel onder bepaalde voorwaarden is toegestaan onder de Omgevingswet en de Omgevingsverordening. De doelgroep is het algemene publiek en specifiek de inwoners van de provincie Utrecht.
We merken dat er voor diverse situaties meer behoefte is aan communicatie die doelgroepgericht en gebied-specifiek is. Denk daarbij bijvoorbeeld aan:
hoe om te gaan met honden in natuurgebieden waar wolven leven?
hoe aanvallen van vee door wolven in een gebied waar wolven leven te voorkomen?
welk rijgedrag helpt om aanrijdingen met overstekende reeën te voorkomen?
werk mee aan het voorkomen van zwerfkatten door zwerfkatten aan te melden voor het TNR-C project
uitleg in gebieden over de werkwijze rondom het ganzenbeheer.
Ook merken we dat het faunabeleid en de onderzoeken die via provincie en provincies worden uitgevoerd beter uitgelegd kunnen worden aan de betreffende stakeholders. Voor beide onderwerpen (gebiedsgerichte, soort-specifieke communicatie) en stakeholdercommunicatie rondom het provinciale beleid en onderzoek, zullen wij in de komende periode inzetten op extra communicatieve ondersteuning. In gebiedsgerichte communicatie zullen wij daar waar de publiekscommunicatie primair de rol van gemeenten of waterschappen is (bv. openbare veiligheid, waterveiligheid), deze overheden ondersteunen en zorgen voor een eenduidige boodschap voor het Omgevingsprogramma Faunabeleid en Monitoring.
Daar waar communicatie raakt aan andere programma’s binnen de provincie, vindt afstemming met dat programma plaats (bijvoorbeeld met mobiliteit over het voorkomen van aanrijdingen met reeën en voorlichting over rijgedrag).
Via BIJ12, de gezamenlijke uitvoeringsorganisatie van de 12 provincies vindt communicatie plaats met betrekking tot faunaschade (onderzoek, maatregelen die genomen kunnen worden om schade te voorkomen, schadecijfers, tegemoetkomingsregels, monitoring wolf etc.). De primaire doelgroep daar is de grondgebruiker.
Daar waar communicatie raakt aan het faunabeheer trekken provincie, FBE en de daarin vertegenwoordigde partijen waar mogelijk gezamenlijk op. Dit geldt voor zowel publieks- als stakeholdercommunicatie. Daarbij maken we gebruik van onze eigen media-kanalen en eventueel regionale en lokale media. Bijdragen in de vorm van presentaties aan bijeenkomsten georganiseerd door derden waarbij het gewenst is om inhoudelijk het beleid toe te lichten kunnen ook onderdeel zijn van de communicatie richting stakeholders en eventueel publiek. Dit zal per situatie beoordeeld worden.
We willen de natuurinformatie verbeteren, inclusief informatie over samenleven met wilde dieren, zoals bijvoorbeeld de wolf via de wolvenconsulent, onze eigen mediakanalen en anderen daarin ondersteunen. De uitvoering van natuureducatie en informatie is in grote mate belegd bij onze natuurbelevingspartners (IVN, Utrechts Landschap etc.).
De provincie heeft hier een realiserende, participerende en stimulerende rol.
Actiepunt
1. De communicatieve ondersteuning in het uitdragen van het provinciale beleid in
betreffende gebieden waar dit van belang is met en bij de stakeholders, via onze eigen
mediakanalen en eventueel regionale en lokale media, verbeteren.
Hoofdstuk 6 Toezicht en Handhaving
De provincie zet in op een effectief en adequaat toezichts- en handhavingsniveau waarmee wordt voldaan aan de wettelijke en in nationale en Europese rechtspraak geformuleerde eisen. Wettelijke gebods- en verbodsbepalingen hebben alleen zin als erop wordt toegezien en als ze nageleefd worden en dat bij in gebreke blijven handhavend wordt opgetreden. Daarom hebben overheden die bevoegd gezag zijn voor toezicht en handhaving de plicht om voor effectief en adequaat toezichts- en handhavingsbeleid te zorgen en dat ook te realiseren door de inzet van voldoende capaciteit.
Vanuit deze plicht stellen wij een Uitvoerings- en Handhavingsstrategie provincie Utrecht (U&HS) op. In deze strategie is ook opgenomen welke toezicht- en handhavingstaken
de provincie heeft op gebied van natuur, bos en landschap met betrekking tot de Ow
en OV. Hierin hebben wij de mogelijke problemen en risico’s geanalyseerd voor de verschillende
beschermingsregimes zoals gebiedsbescherming (Natura 2000), soortenbescherming (provinciebreed),
houtopstanden, landschap en stroperij. Dit vormt onze basis voor het bepalen van de
handhavingsinzet en het leggen van accenten. Dit doen we jaarlijks in het Uitvoeringsprogramma Vergunningverlening, Toezicht en Handhaving Provincie Utrecht (JUP). Verder is de sanctiestrategie van belang. Vanuit natuurbescherming is de hoofdlijn
daar waar herstel kan worden afgedwongen via bestuursrechtelijk handhaving, dit de
voorkeur heeft boven strafrechtelijke handhaving. In onomkeerbare gevallen is strafrechtelijke
handhaving vaak de enige optie. Een combinatie van beide, zeker bij recidive, is ook
mogelijk.
Wij zijn het bevoegd gezag voor toezicht en handhaving met betrekking tot onder meer
de bescherming van dieren, planten en houtopstanden. Wij hebben vanaf 1 juli 2014
de toezichts- en handhavingstaken gemandateerd aan de regionale uitvoeringsdienst
Utrecht (RUD Utrecht). Zij houden toezicht op de naleving van de regels met betrekking
tot natuurbescherming, hier meer specifiek het faunabeheer.
De RUD verzorgt in dit verband de naleving van de Omgevingswet en Omegevingsverordening,
maar ook van de voorschriften verbonden aan afgegeven toestemmingsbesluiten en vergunningvrije
gevallen. Daarnaast raakt het Omgevingsprogramma Faunabeleid en Monitoring aan het
onderwerp stroperij. Het zijn vaak de soorten die in het Omgevingsprogramma Faunabeleid
en Monitoring genoemd worden, die gestroopt worden. Om het Omgevingsprogramma Faunabeleid
en Monitoring optimaal te kunnen handhaven zijn toezichthouders en Buitengewoon opsporingsambtenaren
(BOA’S) nodig voor respectievelijk bestuursrechtelijke feiten en de strafbare feiten.
Dit is een harde voorwaarde. Wij zullen daarom in de Dienstverleningsopdracht aan
de RUD blijven borgen dat de RUD het Omgevingsprogramma Faunabeleid en Monitoring
via bestuursrechtelijke handhaving en strafrechtelijke handhaving via opsporing (BOA)
kan uitvoeren. Voor de aanpak van de zware/zwaardere vormen van stroperij zijn er
BOA’s nodig die bevoegd zijn volgens de Wet wapens en munitie. Als die er niet zijn,
zullen feiten aan de politie moeten worden overgedragen. De aanpak van lichte stroperij
zoals het plukken van paddenstoelen hoort met name bij het takenpakket van de BOA's
van terreineigenaren. Op basis van het Utrechts Samenwerkingsmodel Natuurtoezicht
(USN) werken in de provincie Utrecht, natuurbeheerders, terreineigenaren en de RUD
Utrecht samen aan de uitvoering van het toezicht en de handhaving in natuurterreinen.
Via een jaarlijks programma worden de prioriteiten gesteld, waaronder stroperij. Toezichthouders
hebben de taak om stroperij te signaleren en deze over te dragen naar BOA’s die in
het landelijk gebied specifiek voor deze taak zijn uitgerust met geweldsmiddelen,
in het landelijk gebied. Overigens is stroperij breder dan de in het Omgevingsprogramma
Faunabeleid en Monitoring beleid, dit betreft namelijk ook overtredingen van de Visserijwet.
Wij vinden het gewenst om meer sturing te kunnen geven aan deze activiteiten door
het vaststellen van beleidsregels en een gewogen afweging van inzet in het JUP. Ook
met oog op het bewaken van de balans van deze taak met de inzet op andere handhavingstaken.
Daarnaast vinden wij, meer dan nu het geval is, dat de RUD de resultaten, de interventies
van toezicht en handhaving via een monitoringsrapportage moeten kunnen laten zien
welke inspanningen zijn geleverd en hoe deze inspanningen hebben bijgedragen aan de
doelen in het Omgevingsprogramma Faunabeleid en Monitoring. Zodanig dat er zo nodig
ook beleidsmatig op inhoud kan worden bijgestuurd.
Verder is er een handhavingsrelatie met de Faunabeheereenheid. Zij verleent als vergunninghouder via machtigingen (‘doorschrijven of doormachtigen’) toestemming aan de grondgebruikers of jachthouders voor het gebruik van de eerder door de provincie aan de vergunninghouder afgegeven vergunningen. De Faunabeheereenheid machtigt meestal door aan de Wildbeheereenheden. De Faunabeheereenheid en Wildbeheereenheden hebben de verplichting om de vergunninghouders te wijzen op de daaraan verbonden voorschriften en de correcte naleving daarvan. Op verzoek van de provincie wisselt zij informatie over het doormachtigen van de vergunningen uit met de provincie en/of RUD. Mede op basis van deze gegevens voert de RUD controles in het veld uit. Mocht het tot intrekken van een vergunning komen door bijvoorbeeld misbruik van de doorgeschreven vergunning. Dan zullen wij de basisvergunning van de doorschrijvingen, die is verleend aan de Faunabeheereenheid in principe intrekken.
Zoals in 4.1 Wie heeft welke (wettelijke) rol bij monitoring? aangehaald, zullen de grondgebruikers ten behoeve van het Faunabeheerplan informatie moeten aanleveren over de inzet van preventieve methoden. Dit om te komen tot houdbare vergunningsaanvragen van de Faunabeheereenheid voor beheer en schadebestrijding. Omdat de inzet essentieel is, willen we dit stimuleren door voorlichting, maar ook door ondersteuning en controle van de regels die we daarvoor gaan invoeren. Het is een nieuwe taak die wij nader willen invullen met advies van de Faunabeheereenheid en de RUD. De RUD ziet nu al toe op de inzet van preventieve methoden.
Binnen dit omgevingsprogramma faunabeleid en monitoring geven we hier enkele vaste hoge handhavingsprioriteiten mee voor het jaarlijkse JUP, los van de andere beleidsprioriteiten.
- a.
Het handhaven van de winterrust voor ganzen in de afgesproken perioden en buiten deze periode toezicht houden op activiteiten die de foerageerfunctie aantasten.
- b.
Het toezicht op vermeende stroperij als bijvoorbeeld vergunningen zijn geschorst.
- c.
Als het ‘draaiboek bijzondere weersomstandigheden’ in werking treedt, wordt het toezicht opgeschaald op vermeende stroperij voor zolang toestemmingsbesluiten zijn opgeschort.
- d.
De stimulering en controle op de inzet van preventieve methoden.
- e.
Het toezicht op de naleving van de doorgeschoven vergunningen.
Actiepunten
1. Wij streven naar zoveel als mogelijk geüniformeerde voorschriften gekoppeld aan
de toestemmingsbesluiten voor vergunninghouder en de toezichthouders.
2. Voor een efficiënte inzet van de groene boa’s in het landelijk gebied in relatie
tot het Omgevingsprogramma Faunabeleid en Monitoring maar ook tot mogelijk andere
programma’s waar dat speelt, werken we de inzet van deze taak met betrekking tot stroperij
nader uit in beleidsregels.
3. Het uitwerken van de nieuwe functie ten behoeve van de inzet preventieve methoden
voor de noodzakelijke dossieropbouw.
4. In aansluiting op het JUP het verder doorontwikkelingen van de monitoring, via
het rapporteren van handhavingsinspanningen zodanig dat inzichtelijk is wat toezicht
en handhaving heeft bijgedragen aan de doelen van het Omgevingsprogramma Faunabeleid
en Monitoring.
Hoofdstuk 7 Samenwerking en monitoring
7.1 Uitvoering en samenwerking
Bij de actiepunten is aangegeven wie de trekker van het actiepunt is en welke partijen
betrokken zijn als partners.
7.2 Planning en monitoring nakomen van afspraken
In samenwerking met de betrokken partners wordt gestart met de actiepunten die zijn weergegeven in onderstaande planning van het Omgevingsprogramma Faunabeleid en Monitoring. Elk jaar zal geëvalueerd worden wat de stand van zaken is van de actiepunten en zullen de punten eventueel aangepast worden, of wanneer afgehandeld, verwijderd worden van de lijst.
Planning Omgevingsprogramma Faunabeleid en Monitoring met de kennis van januari 2024:
Wat |
Wie is de trekker? |
Wanneer? |
Faunabeleid integreren in Omgevingsvisie
|
Provincie |
1e helft 2015 t/m 1e helft 2026 |
Passende beoordeling en jacht, schadebestrijding en beheer in en rondom N2000-gebieden
|
Faunabeheereenheid Utrecht |
1e en 2e helft 2024 |
Plan van Aanpak keten opvang wilde dieren en transport, incl. structurele bijdrage Vogelopvang Utrecht |
Provincie |
1e en 2e helft 2024 |
Rastersubsidie wolf-werend raster
|
Provincie |
1e helft 2024 t/m 1e helft 2026 |
Opstellen en vaststellen FBP 2026 – 2031, met daarin genoemde diersoorten waarop beheer
nodig is
|
Faunabeheereenheid Utrecht |
1e helft 2024 t/m 1e helft 2025 |
Goedkeuren Faunabeheerplan
|
Provincie |
2e helft 2025 |
Aanvragen vergunningen voor beheer voor soorten uit het Faunabeheerplan
|
Faunabeheereenheid Utrecht |
2e helft 2025 |
Besluiten op vergunningen aangevraagd voor beheer door de FBE
|
Provincie |
2e helft 2025 en 1e helft 2026 |
Tegemoetkomingsregels bijstellen n.a.v. nieuwe FBP en bijbehorende vergunnigen (incl.
verhogen eigen risico)
|
Provincie |
2e helft 2025 en 1e helft 2026, 2e helft 2028 en 2e helft 2030 |
Tegemoetkomingsregels bijstellen n.a.v. nieuwe systematiek BIJ12
|
Provincie |
1e helft 2026 en 2e helft 2026 (planning onzeker, hangt af van voorwerk BIJ12) |
Uitvoeren faunabeheerplan (incl. het verbeteren van trendtellingen, registratie preventieve
maatregelen en afschot en adaptief beheer, incl. gecoordineerde verjaging winterganzen |
Faunabeheereenheid Utrecht |
1e helft 2024 t/m 2e helft 2030 |
Landelijke ontwikkelingen op het gebied van onderzoek en beleid op gebied van fauna
volgen, bijsturen en stimuleren |
Provincie |
1e helft 2024 t/m 2e helft 2030 |
Draaiboek bijzondere weersomstandigheden actualiseren
|
Provincie |
1e helft 2025 en 2e helft 2025 |
Verwilderde kattenaanpak evalueren en eventueel nieuw plan van aanpak vaststellen
|
Provincie |
2e helft 2024 en 1e helft 2025 |
Systematiek uitwerken waarmee informatie over genomen preventieve habitatmaatregelen
(anders dan verjaging van schadepercelen door agrariers) goed geregistreerd en gedeeld
kan worden t.b.v. nieuw FBP
|
Provincie |
2e helft 2024 t/m 2e helft 2030 |
Dossieropbouw gewasschades veroorzaakt door dieren waarvoor geen tegemoetkoming verleend
wordt i.s.m. BIJ12
|
BIJ12 |
1e helft 2026 en 2e helft 2026 (planning BIJ12 onzeker) |
Start voorbereidingen FBP 2032 – 2037
|
Faunabeheereenheid Utrecht |
1e helft 2030 en 2e helft 2030 |
Populatiemodel reeen op laten stellen
|
Provincie |
1e helft 2028 en 2e helft 2028 |
Draaiboek Edelherten |
Provincie |
1e helft 2026 en 2e helft 2026 |
Actiepunten m.b.t. het ganzenbeleid uitvoeren: |
Provincie |
2e helft 2024 t/m 2e helft 2025 |
Planning monitoring, onderzoek en evaluaties
Actiepunten m.b.t. het ganzenbeleid uitvoeren: effect beheermaatregelen op schadereductie
doorlopend onderzoeken
|
Provincie |
1e helft 2026 t/m 2e helft 2030 |
Dassenovereenkomsten evalueren en bijstellen
|
Provincie |
1e helft 2025 en 2e helft 2025 |
Provinciale vrijstellingen evalueren en bijstellen (nieuw opgomen, elke zes jaar),
incl. ganzen- en reeenbeleid en uitvoering meenemen
|
Provincie |
1e helft 2026 en 2e helft 2026 |
Registratie van de effecten van ruimtelijke ontwikkelingsprojecten en de daarin genomen
mitigerende en compenserende maatregelen op beschermde soorten verbeteren
|
Provincie |
2e helft 2024 t/m 2e helft 2030 |
Monitoring watervogels, broedvogels en dagactieve zoogdieren
|
Provincie |
1e helft 2024 t/m 2e helft 2030 |
Trendmonitoring diverse soorten i.r.t. vergunningaanvragen |
Provincie |
2e helft 2026 t/m 2e helft 2030 |
Monitoring effect reeen op bosverjonging
|
Provincie |
1e helft 2025 t/m 2e helft 2030 |
Uitwerken fruitmotie: Effect biodiverse houtwallen rondom boomgaarden onderzoeken
(meer of minder schade/opbrengst?)
|
Provincie |
2e helft 2024 t/m 2e helft 2025 |
Planning communicatie
De communicatieve ondersteuning in het uitdragen van het |
Provincie |
1e helft 2024 t/m 2e helft 2030 |
Planning handhaving en toezicht
Handhaving en toezicht op inzet preventieve maatregelen vergroten
|
Provincie |
1e helft 2026 t/m 2e helft 2030 |
Inzichtelijk maken via het JUP hoe toezicht en handhaving heeft bijgedragen aan de
doelen van het OFM
|
Provincie |
1e helft 2025 t/m 2e helft 2030 |
Een efficiënte inzet van de groene boa’s in het landelijk gebied t.b.h.v. het verminderen
van stroperij nader en naleven beleids- en vergunningsregels
|
Provincie |
1e helft 2024 t/m 2e helft 2030 |
Hoofdstuk 8 Financien
8.1 Provincie Utrecht
De financiële onderbouwing van dit beleidsterrein zal altijd onzekerheden kennen. Schade door diersoorten blijft nu eenmaal moeilijk te voorspellen en de tegemoetkoming in de schade is weer sterk afhankelijk van de markt(wereld)prijzen van de beschadigde gewassen. We zien de schade-uitkeringen dan ook toenemen door de markt(wereld)prijzen en meer aanvragen door gebruikersvriendelijkere aanvraagsystemen. De risico’s zoals onvoorspelbare populatieontwikkelingen en de onzekerheid over de effecten van beleid gericht op populatiereductie maken ramingen ook lastig.
Daarnaast zien we de schadebestrijding steeds meer juridiseren met gevolgen voor de mogelijkheden en onmogelijkheden van schadebestrijding van soorten. Uit rechtspraak volgt dat de onderbouwing van een vergunning of een vergunningsvrij geval voor schadebestrijding een zeer nauwkeurige en specifieke onderbouwing vergt. Met het verkrijgen van - met name - cijfermatige gegevens over schade, schadeomvang en schadebepaling zullen forse inspanningen gemoeid zijn. Daarbij is het de vraag of de uiteindelijke schadebedragen deze inspanningen rechtvaardigen.
Op dit beleidsterrein zijn de Faunabeheereenheid en BIJ12 actief. Organisaties die voor 100 procent door de provincie worden gefinancierd. Deze organisaties merken de impact van deze ontwikkelingen en zullen moeten bijsturen met de nodige financiële consequenties. Daarnaast zal de Faunabeheereenheid bij de grondgebruikers en de Wildbeheereenheden, meer dan voorheen moeten sturen op het binnenhalen van de benodigde gegevens ter onderbouwing van een gewenst faunabeheer.
Provincie
In onderstaande tabel 1 zijn de geraamde kosten voor provincie opgenomen per onderdeel.
Niet alle budgetten zijn definitief omdat die mede afhankelijk zijn van bijvoorbeeld
nog lopende gerechtelijke uitspraken (o.a. wild zwijn), de keuzes van Minister over
de landelijke vergunningsvrije gevallen, het al dan niet instellen van bijvoorbeeld
een wolvencommissie volgens het Gelderse model en de mogelijke uitwerking van de fruitmotie.
Bijstelling zal in de loop van de beheerperiode plaatsvinden. Hieronder geven we in
grote lijnen weer wat we gaan doen.
De afgelopen periode hebben we ingezet op verschillende onderzoeken, zoals proeven naar de inzet van preventieve methoden en onderzoeken naar het functioneren van de ganzenrustgebieden. Daarnaast hebben we de jurisprudentie laten analyseren, waaruit naar voren kwam wat er nodig is om tot houdbare vergunningen te komen voor het doden van dieren ten behoeve van verschillende belangen (landbouw, natuur, verkeer, etc.). We hebben via de Faunabeheereenheid het advies ontvangen van het Projectteam ganzenbeheer over het toekomstige ganzenbeheer. Dit zijn bouwstenen voor dit beleid, dat manoeuvreert tussen realiteitszin en wat financieel acceptabel is. Om innovaties te bevorderen blijft de provincie investeren in onderzoek naar de mogelijkheden voor de (door)ontwikkeling van preventieve en alternatieve methoden om schade te voorkomen. Daarbij ook uit te zien naar innovaties die grondgebruikers goed in de bedrijfsvoering kunnen inpassen en die financieel uit kunnen. Daarnaast investeren wij in effectmonitoring, op basis van het bij het Faunabeheerplan opgeleverde monitoringsplan (voor beide onderdelen is samen structureel 400.000 euro per jaar begroot). Los daarvan zijn wij voornemens bij te dragen aan het begrazingsdruk onderzoek, dat men (Nationaal Park Utrechtse Heuvelrug, Wildbeheereenheden, terreinbeheerders) wil gaan uitvoeren op de Utrechtse Heuvelrug (50.000 euro). Ook intensiveren wij de monitoring van populaties zodat goed inzicht verkregen wordt in de populatietrends en er een goed beeld ontstaat over de Staat van Instandhouding van soorten.
Voor het onderdeel wolf zijn budgetten begroot voor het monitoren van de wolf, de subsidie wolf-werende rasters en de uitvoering van de interventierichtlijnen (wolf-mens, wolf-hond). Tevens is er budget gereserveerd voor het opstellen en onderhouden van een digitaal systeem waarin preventieve maatregelen ter voorkoming van schade, anders dan landbouwschade (denk aan voorkomen van ondergravingen van infrastructuur, sportvelden, waterkeringen e.d..), waarmee de Faunabeheereenheid in de toekomst ondersteund kan worden bij het op dat onderdeel invullen van het Faunabeheerplan Ook is er budget gereserveerd voor het evalueren van de dassenovereenkomsten, de vrijstellingen zoals opgenomen in onze Omgevingsverordening, het onderzoeken van de (on)mogelijkheid om de fruitmotie uit de voeren, het opstellen van een draaiboek edelherten, het opstellen van een populatiemodel voor reeën (in samenwerking met de relevante belanghebbenden) en de keten dierenopvang en transport.
De Faunabeheereenheid zal in 2025 een Faunabeheerplan opleveren. Nadat het Faunabeheerplan door de provincie is goedgekeurd zullen er op basis daarvan naar verwachting vergunningen worden aangevraagd door de Faunabeheereenheid. Voor vergunningverlening natuur heeft dit beleid weinig consequenties. Voor de RUD groene handhaving heeft het mogelijk wel impact, omdat controle op de inzet van preventieve middelen nieuw is. Dit zal meegenomen worden in de handhaving uitvoeringsstrategie en uitvoeringsprogramma. Door de gegeven omstandigheden zullen vaste gewoonten door de betrokkenen bij het faunabeheer mogelijk anders moeten worden ingevuld. Deze wijzigingen moeten goed worden gecommuniceerd met de doelgroep. Dit is ook nieuw. De aanwezigheid van de wolf in onze provincie brengt ook communicatieve uitdagingen met zich mee. Hiervoor hebben wij communicatieondersteuning opgenomen. Omdat voor de uitwerking van het Omgevingsprogramma Faunabeleid en Monitoring meer menskracht bij provincie is vereist op juridisch en beleidsondersteunend gebied, is hiervoor extra budget gereserveerd.
Tabel 1 Geraamde budget provincie Utrecht in euro x 1000.
8.2 Faunabeheereenheid Utrecht
In 3.2 Grondgebruiker hebben we de taken en organisatie van de Faunabeheereenheid al genoemd. De Faunabeheereenheid heeft haar basis liggen in de Omgevingswet. Het is een private stichting waarin de grondgebruikers zich organiseren voor een planmatig en gecoördineerd faunabeheer. De Faunabeheereenheid is in 2003 opgericht en door ons erkend. Met die erkenning hebben we in principe de consequenties van de financiële instandhouding van de Faunabeheereenheid aanvaard. Er is geen wettelijke grondslag voor. Onder de paraplu van partnerorganisatie verstrekken wij een exploitatiesubsidie op basis van een meerjarenbegroting. We stellen de beleidsprioriteiten in overleg met de Faunabeheereenheid vast, en de Faunabeheereenheid legt deze vast in haar activiteitplan, op basis waarvan de middelen worden ingezet en prestaties worden afgerekend.
Ondanks alle ontwikkelingen en accentverschuivingen is het voornemen van de Faunabeheereenheid om de organisatie compact te houden. We hebben met de Faunabeheereenheid afgesproken om projectkosten die geen onderdeel uitmaken van de exploitatiesubsidie, middels een jaarlijkse programmasubsidie vanuit de provincie te financieren. Bij grote uitgaven zullen deze tijdig via de provinciale begrotingscyclus door de provincie moeten worden opgevoerd, zoals nu het opstellen van een nieuw Faunabeheerplan.
Met het oog op het Omgevingsprogramma Faunabeleid en Monitoring wil de Faunabeheereenheid zich in het vervolg meer op de actieve planmatige coördinatie in gebieden met de grootste (ganzen)schade gaan richten. Daarvoor zijn structureel veldcoördinatoren voor nodig in dienst bij de Faunabeheereenheid. Verder is de Faunabeheereenheid al gestart met een verkenning om te komen tot een nieuw Faunabeheerplan omdat het geldende plan in 2025 afloopt. Hiervoor heeft de Faunabeheereenheid incidentele middelen nodig om een start te kunnen maken. Dit nieuwe plan moet binnen de invulling van Omgevingsprogramma Faunabeleid en Monitoring, de Omgevingsverordening en de gestelde eisen uit de jurisprudentie opgesteld worden. De vereiste jurisprudentie maakt het een complex plan.
De Faunabeheereenheid wil vanaf 2026 de uitvoering van het Faunabeheerplan jaarlijks volgens een monitoringsplan evalueren en bijstellen, onder begeleiding van een wetenschappelijk instituut. Dit helpt mee in het verzamelen van de juiste data, dat weer kan zorgen voor een goed volgend Faunabeheerplan en tevens bij kan dragen aan het onderbouwen van vergunningen. Daarnaast is een professionaliseringsslag bij de uitvoering van het Faunabeheerplan (o.a. wildbeheereenheden) gewenst.
De inzet van het Faunabeheerplan voor 100 procent vergunningen voor afschot is gezien de onderzoeksimpact en de ontbrekende data en het daarbij behorende financiële plaatje bijna uitgesloten. De afweging of de uiteindelijke schadebedragen deze inspanningen rechtvaardigen speelt daarbij een rol. Vandaar de keuze om op basis van de schadecijfers van BIJ12 een voorkeursselectie te maken van soorten (waaronder ganzen). Samen met de grondgebruikers richten we onze inspanningen specifiek op deze groep. Dat betekent dat ook een groep soorten buiten deze voorkeursselectie valt. Voor deze laatste groep soorten kan de grondgebruiker door de inzet van preventieve methoden zijn schade voorkomen of minimaal verminderen. De aangevraagde schade betalen wij binnen de geldende regels en voorwaarden uit. We sluiten niet uit dat voor sommige soorten gezien de gerechtelijke uitspraken tijdelijk alleen inzet van preventiemethode mogelijk zal zijn.
Ondertussen spant de Faunabeheereenheid zich onder andere in om de cijfermatige gegevens over beheermaatregelen en het effect daarvan op populatie- en schadeomvang volgens de gerechtelijke uitspraken te verzamelen ter onderbouwing van het Faunabeheerplan en vervolgens de vergunningen voor beheer aan te vragen. Dit gebeurt met hoge prioriteit voor de grootste schadeveroorzakers. Hierbij horen ook cijfers over de aantoonbare inzet van preventieve maatregelen. Om te borgen dat de inzet van preventieve methoden en de effecten op schadesoorten en de schade in de toekomst beter worden geregistreerd zal de Faunabeheereenheid zich buigen over een registratiesysteem waarin de grondgebruiker dit kan melden. Wij scherpen de regels daaromtrent aan. Hieraan zijn extra kosten verbonden. Bij verschillende soorten zal voorlopig de schade enkel kunnen worden voorkomen door de inzet van preventieve niet-dodelijke methoden. De opbouw van het Faunabeheerplan volgt het omgevingsprogramma en de eisen die daaraan gesteld zijn in de provinciale Omgevingsverordening. Daarmee ligt het gelijktijdig meer in lijn met de jurisprudentie.
De Faunabeheereenheid vraagt op basis van bovenstaande een extra investering boven op de bestaande exploitatiesubsidie. In 2024 en 2025 is tijdelijk budget geraamd voor o.a. het opstellen van een nieuw Faunabeheerplan Utrecht en een bijdrage aan de ontwikkeling van het gezamenlijk ganzenbeheerplan van de 5 provincies en 5 Faunabeheereenheden van Provincies Noord- en Zuid-Holland, Flevoland, Zeeland en Utrecht. Vanaf 2026 is 450k structureel nodig om onder andere de uitvoering te kunnen blijven aansturen, te monitoren en te professionaliseren. Daarbij is er budget gereserveerd voor de validatie van telgegevens verzameld door Wildbeheereenheden, en via Faunabeheereenheden gebundeld en voor de projectcoördinatie van o.a. verwilderde katten. Deze posten zijn samengevoegd onder ‘Uitvoering Faunabeheerplan’.
Tabel 2: Geraamde budget Faunabeheereenheid in euro x 1000
8.3 BIJ12, unit faunazaken
BIJ12 is sinds 1 januari 2014 de uitvoeringsorganisatie van de provincies. We hebben daar onze gezamenlijke uitvoerende werkzaamheden samengebracht. BIJ12 maakt onderdeel uit van het Interprovinciaal overleg, maar staat op afstand daarvan. De provincies hebben ieder de directeur Bij12 gemandateerd om in opdracht van de provincies zaken voor hen af te handelen. Dit gaat bijvoorbeeld om de afwikkelingen van aanvragen om schadetegemoetkomingen, het aangaan van dassenovereenkomst, maar ook de uitvoering van het IPO-Wolvenprotocol.
De provincies hebben een onderzoeksagenda belegd bij BIJ12. Gezien de jurisprudentie en de noodzaak tot nader onderzoek op verschillende terreinen willen wij deze agenda intensiever gaan benutten. Daarbij wordt vooral gezocht naar best practices en innovaties op het gebied van preventie. De gedeelde kosten kunnen hierdoor mogelijk gaan stijgen. Deze kosten vangen we op in ons provinciale budget onder faunabeleid. De kosten voor de uitvoering van alle taken worden via de beleidscyclus IPO/BIJ12 gefactureerd aan de provincies voor ieder haar aandeel daarin, behalve de schade-uitkeringen. Deze worden per provincie betaald. De mogelijke vergroting van ganzenrustgebieden en daarmee samenhangende extra kosten voor de tegemoetkomingen in de schade kunnen nu nog niet worden geraamd. Die zijn nog niet meegenomen. De jaarlijkse stijging van de schade-uitkeringen is voorlopig begroot op elk jaar tussen de 171.500 euro tot 520.000 euro. Mogelijk kan er een “preventiefonds” gevormd worden, waarin de gelden worden gestort uit de verhoging van het eigen risico ganzenschade. Dit is dan in te zetten voor preventieve methoden om met name landbouwschade door ganzen te voorkomen. Dit zien wij als een mogelijke aanpak binnen het Faunabeheerplan van de Faunabeheereenheid.
Tabel 3: Geraamde budget BIJ12 in euro x 1000
Kosten BIJ12
|
2024 |
2025 |
2026 |
2027 |
2028 |
Totaal |
Exploitatie
|
402,5 |
402,5 |
402,5 |
402,5 |
402,5 |
2.012,5 |
Uitkeringen tegemoetkomingen schade
|
3.995,5 |
3.995,5 |
3.995,5 |
3.995,5 |
3.995,5 |
19.977,5
|
Open einde regeling tegemoetkomingen |
458,5 |
630 |
1.150 |
1.450 |
1.750 |
5.438,5
|
Totaal |
4.856,5
|
5.028
|
5.548
|
5.848
|
6.148
|
27.428,5
|
Tabel 4: De som van de ramingen in tabellen 1, 2 en 3.
Bijlage 1 Wettelijk kader
Bij faunabeheer hebben we te maken met jacht, populatiebeheer en schadebestrijding. In de Omgevingswet zijn dit flora- en fauna-activiteiten. Dat zijn activiteiten die gevolgen kunnen hebben voor dieren en planten in het wild en waarvoor regels gelden. Daarnaast gelden regels voor het gebruiken van een geweer om dieren te doden die in het wild leven, namelijk een jachtgeweeractiviteit en voor het gebruiken van een vogel voor het vangen of doden van een dier, een valkeniersactiviteit.
Zorgplicht
Voor deze activiteiten is in het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) een specifieke
zorgplicht opgenomen. Deze specifieke zorgplicht geldt bij (inter)nationaal beschermde
soorten én bij andere soorten. Het verplicht degene die een flora- en fauna-activiteit
verricht en redelijkerwijs kan vermoeden dat deze activiteit nadelige gevolgen kan
hebben voor de natuurbescherming, goed jachthouderschap, voorkomen en bestrijden
van schade door dieren en waarborgen van de veiligheid, het beschermen van gezondheid
en het milieu om maatregelen te nemen.
Verder geldt voor eenieder die een in het wild levend dier doodt of vangt, voorkomt dat het dier onnodig lijdt (art. 11.28 Bal). Op grond van de Wet dieren geldt dat eenieder de nodige zorg verleent aan hulpbehoevende dieren (artikel 2.1, zesde lid, Wet dieren).
Vergunningplicht
De vergunningplicht voor een flora- en fauna-activiteit wordt in het Besluit activiteiten
leefomgeving (Bal) geregeld. Het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) bevat de regels
voor de beoordeling van de vergunningaanvraag.
Hieronder staan de bepalingen die horen bij de drie vergunningplichtige soorten in een tabel op een rij.
Tabel 1: verboden om zonder omgevingsvergunning de volgende flora- en fauna-activiteiten te verrichten.
Beschermde soorten waarvoor een omgevingsvergunning geldt voor een flora- en fauna-activiteit
die zich richt op:
|
soorten Vogelrichtlijn
§ 11.2.2 Bal
|
soorten Habitatrichtlijn
§ 11.2.3 Bal
|
andere soorten
§ 11.2.4 Bal
|
Het opzettelijk doden of opzettelijk vangen van soorten
|
Art 11.37 lid 1 onder a: het opzettelijk doden of opzettelijk vangen van nature in Nederland in het wild levende
vogels van soorten als bedoeld in artikel 1 van de vogelrichtlijn |
Art 11.46 lid 1 onder a: het in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk doden of opzettelijk vangen
van in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onder a, bij de
Habitatrichtlijn, bijlage II bij het verdrag van Bern of bijlage I bij het verdrag
van Bonn |
Art 11.54 lid 1 onder a: het opzettelijk doden of vangen van in het wild levende zoogdieren, amfibieën, reptielen,
vissen, dagvlinders, libellen en kevers van de soorten, genoemd in bijlage IX, onder
A |
Het (opzettelijk) vernielen van nesten, voortplantingsplaatsen en rustplaatsen
|
Art 11.37 lid 1 onder b: het opzettelijk vernielen of opzettelijk beschadigen van nesten, rustplaatsen en eieren
van vogels als bedoeld onder a, of het opzettelijk wegnemen van nesten van die vogels |
Art 11.46 lid 1 onder d: het beschadigen of vernielen van de voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van dieren
als bedoeld onder a |
Art 11.54 lid 1 onder b: het opzettelijk beschadigen of vernielen van de vaste voortplantingsplaatsen, rustplaatsen
of eieren van dieren als bedoeld onder A |
Het rapen van eieren van soorten
|
Art 11.37 lid 1 onder c: het rapen en onder zich hebben van eieren van vogels als bedoeld onder a |
Art 11.46 lid 1 onder c: het in de natuur opzettelijk vernielen of rapen van eieren van dieren als bedoeld
onder a |
Niet van toepassing |
Het opzettelijk (ver)storen van soorten
|
Art 11.37 lid 1 onder d: het opzettelijk storen van vogels als bedoeld onder a. Dit geldt niet wanneer het
storen niet van wezenlijke invloed is op de staat van instandhouding van de vogelsoort
(art. 11.37 lid 3). |
Art 11.46 lid 1 onder b: Het is verboden dieren opzettelijk te verstoren |
Niet van toepassing |
Het plukken, verzamelen, afsnijden, ontwortelen of vernielen van soorten
|
Niet van toepassing |
Art 11.46 lid 1 onder e het opzettelijk plukken en verzamelen, afsnijden, ontwortelen of vernielen van planten
van soorten, genoemd in bijlage IV, onder b, bij de habitatrichtlijn of bijlage I
bij het verdrag van Bern, in hun natuurlijke verspreidingsgebied |
Art 11.54 lid 1 onder c: Het opzettelijk in hun natuurlijke verspreidingsgebied plukken en verzamelen, afsnijden,
ontwortelen of vernielen van vaatplanten van de soorten, genoemd in bijlage IX, onder
B |
De bepalingen zijn gericht op de bescherming van individuele planten en dieren. Bij de beoordeling van effecten van de ingreep op beschermde soorten wordt gekeken naar de gevolgen voor de instandhouding van de populatie van de betrokken soort.
Als er één of meerdere beschermde soorten in het gebied aanwezig zijn, er één of meer van de hierboven genoemde bepalingen overtreden zullen gaan worden en er geen aanwijzing vergunningvrij geval of gedragscode van toepassing is, dient de initiatiefnemer in kwestie een vergunning aan te vragen. Deze verlenen wij uitsluitend, indien is voldaan aan de beoordelingsregels voor flora- en fauna-activiteiten die volgen uit het Besluit kwaliteit leefomgeving. Dit betekent dat er geen andere bevredigende oplossing mag zijn, de activiteit nodig is vanwege de in de wet genoemde belangen voor die soort - zoals voor het voorkomen van belangrijke schade aan gewassen, vee, bossen, visserij en wateren of ter bescherming van flora en fauna behorend bij het verbod - en de SvI van de soort bij uitvoering van faunabeheer niet verslechterd.
Binnen de vergunning moet worden beschreven welke maatregelen de initiatiefnemer dient te treffen om de effecten van het initiatief op de getroffen soort te verzachten of voorkomen (mitigerende maatregelen). Als schadelijke effecten onontkoombaar zijn dient de schade hersteld te worden door elders maatregelen te treffen die de getroffen soort ten goede komen (compenserende maatregelen). De genoemde flora- en fauna-activiteiten zijn verboden, tenzij een vergunning mogelijk is (het zogenaamde nee, tenzij principe).
Omdat mitigeren en compenseren nogal eens verward worden geven wij hier het juridische verschil:
Bij mitigeren gaat het om het (vooraf) treffen van maatregelen om te voorkomen dat er negatieve effecten optreden of deze negatieve effecten te verminderen.Bij compenseren gaat het over de situatie dat schadelijke gevolgen vanwege het niet kunnen worden voorkomen van schadelijke effecten, dan (elders) maatregelen genomen moeten worden om de gevolgen ‘te herstellen’.
Voor beschermde soorten waarvan de SvI goed is en op voorhand geen sprake is van een potentiële aantasting van de SvI van de populatie, hebben Provinciale Staten voor regelmatig voorkomende ingrepen in de Omgevingsverordening vrijstelling (aangewezen als vergunningvrij geval) verleend (paragraaf 6.4.1 Vrijstellingen flora- en fauna-activiteiten Ov). Dit neemt niet weg dat sprake is van de eerder genoemde zorgplicht van de initiatiefnemer om een negatief effect van de ingreep op dier- en plantsoorten zoveel mogelijk te minimaliseren.
Voor soorten waarmee het nog niet goed gaat, geldt een vergunningplicht. Het primaire doel is het toestaan van overtreding van de verbodsbepalingen ten behoeve van een in de wet genoemd belang. Er worden voorschriften opgenomen om, zoveel mogelijk, te borgen dat dit geen negatieve gevolgen voor populaties van beschermde diersoorten heeft. In paragraaf 2 van hoofdstuk 3 van de Beleidsregels natuur en landschap staan aanvullende beleidsregels voor vergunningen voor vogel- en habitatsoorten en overige soorten gericht op de onderbouwing van de aanvraag.
Bij de planvorming moet altijd worden vastgesteld of er in het plangebied beschermde plant- en diersoorten voorkomen, die strikt beschermd zijn en waarvoor mogelijk een vergunningplicht geldt. De zorgplicht vereist ook dat er naar andere (niet beschermde) soorten wordt gekeken.
Middelen, methoden en installaties voor het vangen of doden van dieren (geen jacht)
Bij een flora- en fauna-activiteit over het vangen of doden van soorten, zijn verschillende
middelen, methoden en installaties te gebruiken. De provincie is het bevoegd gezag
voor handhaving en toezicht van de rijksregels over middelen, methoden en installaties.
Zoals het verbod op het gebruik of bezit van bepaalde middelen. Maar ook voor maatwerkvoorschriften
in een vergunning en een verzoek om een gelijkwaardige maatregel die met regels over
middelen, methoden en installaties te maken hebben. Voor het gebruik van middelen,
methoden en installaties kan de provincie maatwerkregels opnemen in de Omgevingsverordening.
Bijlage 2 Rollen, taken en verantwoordelijkheden voor aanpak faunaschade
(advies van de Maatschappelijke Adviesraad Faunaschade)
Agrarisch bedrijfsmatig grondgebruiker
Verantwoordelijk
Primair verantwoordelijk voor het voorkomen of beperken van het ontstaan van schade
aan gewassen of vee veroorzaakt door in het wild levende dieren, op gronden en opstallen
waarvoor hij over een zakelijk of persoonlijk gebruiksrecht beschikt.
Rol
Zakelijk of persoonlijk gerechtigd tot het gebruik van de grond en/of opstallen waar
in het wild levende diersoorten schade aan gewassen of vee kunnen veroorzaken. Dit
kan de eigenaar van de grond zijn, de pachter van de grond of degene die een beperkt
recht heeft om de grond en zich daarop bevindende opstallen te gebruiken.
Bevoegdheden
Recht om schade te voorkomen en het bestrijden van vrijgestelde soorten die landelijk of provinciaal als vergunningvrij geval zijn aangewezen met daartoe aangewezen methoden en middelen binnen de randvoorwaarden gesteld in een goedgekeurd faunabeheerplan. Dit recht kan schriftelijk overgedragen worden aan een WBE of anderen.
Het zelf doen verkrijgen van een vergunning of op grond van gebruikmaking van vergunning van een Faunabeheereenheid beperken van de omvang van een populatie, dan wel met schriftelijke toestemming handelingen daartoe laten uitvoeren door een Wildbeheereenheid of anderen voor zover daarvoor vergunning is verleend.
Het zelf beperken van de omvang van een populatie van exoten, onbeschermde en verwilderde diersoorten op grond van een vergunning dan wel met schriftelijke toestemming door anderen.
Het jachtrecht (voor zover niet voorbehouden door de eigenaar) zelf uitoefenen, dan wel verhuren aan anderen.
Taken
Zorgen dat inzet bij schadebestrijding en beheer (vergunningvrij geval of vergunning) dan wel jacht op voorhand mogelijk is.
controleren welk instrument inzetbaar is voor de betreffende diersoort(en).
op voorhand machtiging aanvragen bij de Faunabeheereenheid (via de Wildbeheereenheid en jachthouder).
zorgen dat percelen onderdeel uitmaken van bejaagbare eenheid.
zorgen dat niet geteeld wordt in kwetsbaar gebied waar inzet maatregelen niet mogelijk is.
Het tijdig en in voldoende mate nemen van passende preventieve maatregelen om schade aan (opslag van) gewassen of vee te voorkomen dan wel te beperken (zie Preventiekit faunaschade van BIJ12 voor passende maatregelen).
Het zelf uitvoeren, dan wel anderen laten doen uitvoeren van de inzet van zwaardere maatregelen ten behoeve van populatiebeheer, schadebestrijding en jacht indien preventieve maatregelen geen of onvoldoende effect hebben.
Indien grondgebruiker zelf niet de schade bestrijdt, het maken van (bij voorkeur schriftelijke) resultaat c.q. inspanningsafspraken met jachthouder over schadebestrijding en populatiebeheer.
Het afgeven van een schriftelijke grondgebruikersverklaring aan de jachthouder, welke daarmee gebruik kan maken van vergunningvrij geval (vrijstelling), of voldoen aan eisen voor gebruik van het geweer (zie: b.v. art. 11.44 lid 5 Bal, art. 11.52 lid 5 Bal en art. 11.58 lid 6 Bal).
Grondgebruiker heeft mogelijkheid om in of bij de grondgebruiksverklaring of jachthuurovereenkomst, afspraken privaatrechtelijk vast te leggen.
Het voldoen aan de eisen m.b.t. het aanvragen van een tegemoetkoming in de schade als bedoeld in 9.3 Omgevingsbesluit (www.faunaschade.nl).
Bijzonderheden
Het wordt aanbevolen om de relatie grondgebruiker - jachthouder (op grond van de Ow) voor de inzet ten aanzien van beheer en schadebestrijding contractueel vast te leggen in een overeenkomst, naast de (wettelijk vereiste) jachthuurovereenkomst en de schriftelijke (betredings)toestemming.
Naast het maken van afspraken over hoe op te treden in geval van schade kan de grondgebruiker met de jachthouder ook afspraken maken over de bedrijfsvoering en hoe deze aan te passen op het voorkomen van schade (bv. aan de hand van een risicoanalyse).
Terreinbeherende organisatie
Verantwoordelijk
Primair verantwoordelijk voor het leveren van een bijdrage aan de totstandkoming van
het faunabeheerplan van de Faunabeheereenheid in haar rol als bestuurslid van de FBE.
Daarmee levert de TBO een bijdrage aan het duurzaam beheer van in het wild levende
populaties.
Rol
Als terreinbeherende organisatie heeft de TBO een maatschappelijke verantwoordelijkheid
voor het behoud van de biodiversiteit, maar ook de zorg voor het duurzaam beheer van
populaties. Daar waar schade door in het wild levende dieren wordt veroorzaakt, behoort
de TBO vanuit haar maatschappelijke verantwoordelijkheid daar waar zij dat kan een
bijdrage te leveren aan het voorkomen, beperken of bestrijden van die schade.
Bevoegdheden
Recht om op haar natuurterreinen op grond van het eigendomsrecht een eigen beleid te voeren.
Uitvoering van haar eigen beleid mag niet leiden tot onrechtmatige hinder of overlast voor aangrenzende buren.
Het jachtrecht zelf uitoefenen (of niet uitoefenen), dan wel verhuren aan anderen.
Taken
Vanuit haar visie een bijdrage leveren aan de kwaliteit van het faunabeheer en het faunabeheerplan binnen het werkgebied van de Faunabeheereenheid;
Zorgen dat inzet voor schadebestrijding en beheer (vergunningvrij geval of vergunning) dan wel jacht op gronden van derden mogelijk is en effectief kan zijn;
Het tijdig en in voldoende mate nemen van passende preventieve maatregelen om schade aan (opslag van) gewassen of vee op gronden van derden te voorkomen dan wel te beperken.
Bijzonderheden
Het wordt aanbevolen om (ter concretisering van het beleid in het faunabeheerplan) de relatie Terreinbeheerder – Schadebestrijding vast te leggen in een convenant met grondgebruikers van aan terreinen van de terreinbeheerder aanliggende percelen.
Naast het maken van afspraken over hoe op te treden in geval van schade kan de grondgebruiker met de TBO ook afspraken maken over de mogelijkheden om preventieve maatregelen te treffen op de grens van de naburige percelen, of op het terrein van de TBO.
Jachthouder (eigenaar, pachter en huurder jachtgenot)
Verantwoordelijk
Verantwoordelijk voorkomen schade van wildsoorten (art. 11.65 Bal) in zijn jachtveld.
Zorgen voor een redelijke wildstand in zijn jachtveld (art. 11.65 Bal).
Verantwoordelijkheid voor schadebestrijding en populatiebeheer is afhankelijk van (privaatrechtelijke) afspraken die hij heeft met grondgebruiker.
Jachthouder voelt zich (vaak) moreel verantwoordelijk voor schadebestrijding en populatiebeheer, vanwege de goede relatie met de grondeigenaar, maar is dat juridisch niet als hier privaatrechtelijk geen afspraken over zijn gemaakt.
N.B. De verantwoordelijkheid van de jachthouder voor schade veroorzaakt door wildsoorten geldt alleen in het jachtseizoen.
Rol
Hij jaagt of laat andere jagen onder zijn verantwoordelijkheid of laat derden jagen
wanneer hij het jachtgenot heeft verhuurd voor de jacht. Komt afspraken over populatiebeheer
en schadebestrijding na.
Bevoegdheden
De jachthouder is op grond van het bepaalde van 11.64 Bal gerechtigd tot het genot van de jacht.
Hij kan bevoegd dan wel gemachtigd zijn tot gebruik van wettelijk toegestane middelen en eisen voor (jacht en) schadebestrijding en populatiebeheer
Jachthouder met omgevingsvergunning voor een jachtgeweeractiviteit (voorheen: jachtakte) mag het geweer gebruiken
Taken
Zorgt dat hij en door hem gemachtigde uitvoerders zich houden aan het faunabeheerplan en publiek- en privaatrechtelijke toestemmingen;
Jachthouder met vergunning voor een jachtgeweeractiviteit is lid van een wildbeheereenheid op grond van artikel 8.2 lid 1 Ow;
Jachthouder met vergunning voor een jachtgeweeractiviteit zorgt voor een jachtveld van voldoende omvang zodat er sprake is van een bejaagbare eenheid
Jachthouder met vergunning voor een jachtgeweeractiviteit dat hij over voldoende en benodigde vaardigheden beschikt en dat iemand die dit namens hem doet hier ook over beschikt.
Jachthouder met vergunning voor een jachtgeweeractiviteit zorgt voor een schriftelijke grondgebruikersverklaring van de grondgebruiker.
Jachthouder met vergunning voor een jachtgeweeractiviteit zorgt voor een adequate uitvoering van jacht, schadebestrijding en populatiebeheer.
Jachthouder met vergunning voor een jachtgeweeractiviteit maakt adequaat gebruik van de vergunning wanneer men het veld in gaat.
Jachthouder met vergunning voor een jachtgeweeractiviteit voert verjaag- en bejaagacties uit zoals (bij voorkeur schriftelijk) afgesproken met de grondgebruikers, of – indien afgesproken – zo vaak als nodig is om te kunnen voldoen aan de eisen met betrekking tot het verkrijgen van een tegemoetkoming in de schade.
Jachthouder met vergunning voor een jachtgeweeractiviteit draagt zorg voor werken conform het faunabeheerplan dat is vastgesteld door de Faunabeheereenheid en goedgekeurd door Gedeputeerde Staten.
Jachthouder met vergunning voor een jachtgeweeractiviteit verstrekken afschotgegevens aan Faunabeheereenheid op grond van artikel 6.3 lid 4 Ob. De uitgevoerde verjaag- en bejaagacties worden geregistreerd in een registratiesysteem.
Jachthouder met vergunning voor een jachtgeweeractiviteit zorgt ervoor dat hij op de hoogte blijft van ontwikkelingen voor schade en beheer al dan niet via de WBE en Faunabeheereenheid.
Bijzonderheden
Alle grondeigenaren zijn voor de wet jachthouder, ook bij kleine oppervlakten waarbij sprake is van niet bejaagbare velden. Vaak wordt de jacht dan verhuurd maar het komt dus ook voor dat men jachthouder is zonder de jacht of schadebestrijding/beheer uit te laten voeren.
Naast het maken van afspraken over hoe op te treden in geval van schade kan de jachthouder met de grondgebruiker ook afspraken maken over de bedrijfsvoering en hoe deze aan te passen op het voorkomen van schade (bv. aan de hand van een risicoanalyse).
Belangrijk is dat de jachthouders, zoals gemeenten, landgoedeigenaren en agrariërs, die niet direct zitting hebben in de Faunabeheereenheid, wel weten dat ze vertegenwoordigd worden in de Faunabeheereenheid (en weten wie dat is). Anders kan het gevoel ontstaan dat ze geen invloed hebben op de streefstanden of de inhoud van het faunabeheerplan, maar alleen de gevolgen ondervinden van de schade die ontstaat. Terwijl ze hier via hun vertegenwoordiger wel invloed op kunnen hebben.
Sommige jachthouders (b.v. sommige TBO’s) verhuren geen jachtrechten en staan geen schadebestrijding of populatiebeheer toe op hun gronden. Als het gaat om grote eenheden natuur dan kan dat ertoe bijdragen dat de mate waarin schade op landbouwgronden kan worden beperkt onvoldoende effectief is.
Wildbeheereenheid (WBE)
Verantwoordelijk
Wildbeheereenheid is in de praktijk belast met het uitvoeren van schadebestrijding en populatiebeheer in het veld, maar is daarvoor in beginsel juridisch niet verantwoordelijk. Dat zijn immers de grondgebruikers en de jachthouders.
De Wildbeheereenheid heeft de rechtsvorm van een vereniging (art. 8.2 Ow).
De Wildbeheereenheid is verantwoordelijk voor de uitvoering van het faunabeheerplan.
De Wildbeheereenheid is verantwoordelijk voor het voldoen aan de door Provinciale Staten in een verordening vastgestelde regels.
Rol
Dit samenwerkingsverband van jachthouders met een jachtakte en mogelijk anderen zorgt er voor dat jacht, beheer en schadebestrijding wordt uitgevoerd mede in samenwerking met en voor grondgebruikers, terreinbeheerders en eigenaren in een bepaald werkgebied, waarvan de omvang en begrenzing door de provincie zijn vastgesteld. Wildbeheereenheden vervullen een coördinerende rol om het faunabeheerplan uit te voeren en het duurzaam beheer van populaties in het wild levende dieren te organiseren.
De Wildbeheereenheid wordt gehoord over het ontwerp van het faunabeheerplan door de Faunabeheereenheid (art. 6.3 lid 1 Ob).
Bevoegdheden
De provinciale verordeningen kennen de Wildbeheereenheid soms bevoegdheden toe (b.v. het royeren van leden/houders van een vergunning voor een jachtgeweeractiviteit bij handelen in strijd met faunabeheerplan).
Decentralisatie van de regelgevende bevoegdheden naar de provincies maakt dat er verschillen bestaan tussen verschillende Wildbeheereenheden qua taken en bevoegdheden.
Taken
Zorgt voor planmatige bestrijding van diersoorten aan de hand van een nadere planmatige uitwerking van een faunabeheerplan in haar beheergebied.
De grondgebruiker kan de hem toegestane handelingen op grond van een vergunning laten uitvoeren door de Wildbeheereenheid;
De FBE kan de aan haar verleende vergunning doorschrijven aan de Wildbeheereenheid.
Ook kan aan een Wildbeheereenheid een vergunning worden verleend indien de noodzaak ontbreekt voor het verrichten van handelingen door tussenkomst van een Faunabeheereenheid (art. 8.74j lid 3 Bkl (vogels, art. 8.74k lid 3 Bkl (soorten Habitatrichtlijn) en art. 8.74l lid 3 Bkl (andere soorten)).
Maakt eventueel wildbeheerplannen voor haar beheergebied.
Coördineert tellingen in haar beheergebied en analyseert deze en levert bijdrage aan trendtellingen ten behoeve van het opstellen door de FBE van een faunabeheerplan.
Coördineert schadebestrijding in haar beheergebied en stelt zo nodig schadebestrijdingsplannen op.
Stelt zo nodig een gebiedsplan ganzen en een leefgebiedsplan voor grote hoefdieren op in haar beheergebied.
Monitort beheerplannen en halen genoemde streefstanden vergunning.
Is lokaal aanspreekpunt voor jachthouders en grondgebruikers in haar beheergebied, bijvoorbeeld voor infrastructuurbeheerder, gemeenten etc.
Geeft voorlichting aan haar leden (kennis en vaardigheden)
Behartigt de belangen van haar leden.
In provinciale verordeningen kunnen aanvullende taken zijn bepaald.
Bijzonderheden
De Wildbeheereenheid heeft vooral een sterke lokale verankering door samenwerking
met andere organisaties en verenigingen binnen de gemeenten.
Faunabeheereenheid (FBE)
Verantwoordelijk
Is verantwoordelijk voor creëren van draagvlak bij alle aangesloten geledingen voor de wijze en mate van het uitvoeren en coördineren van jacht, schadebestrijding en populatiebeheer.
Is verantwoordelijk voor het opstellen van een faunabeheerplan voor haar werkgebied (art. 8.1 lid 2 Ow);
Is als houder van vergunningenmede verantwoordelijk voor een goede uitvoering hiervan.
Moeten voldoen aan de regels die Provinciale Staten hebben gesteld aan bestuur, werkgebied en inhoud van het faunabeheerplan (art. 8.1 lid 3 Ow)
Rol
Zorgt voor gedragen faunabeheerplannen en coördineren van de uitvoering van het faunabeheer,
waaronder schadebestrijding en populatiebeheer, in de gehele provincie, alsmede al
wat daarmee verband houdt of daartoe bevorderlijk kan zijn, alles in de ruimste zin
van het woord. Faunabeheereenheid zorgt voor afstemming tussen en met de WBE’s die
binnen haar werkgebied functioneren.
Bevoegdheden
Vaststellen van één of meer faunabeheerplannen voor het door de provincie vastgestelde
werkgebied (art. 8.1 lid 2 Ow). Horen van Wildbeheereenheden alvorens een faunabeheerplan
vast te stellen (art. 6.3 lid 1 Ob).
Aanvragen van vergunningenop grond van een faunabeheerplan;
Machtigen van Wildbeheereenheden en anderen voor gebruik verleende vergunningen;
Op grond van provinciale regels zijn soms andere bevoegdheden of taken of uitvoeringsinstructies toebedeeld.
T aken
Aanvragen van vergunningen op grond van een faunabeheerplan;
Machtigen van Wildbeheereenheden en anderen voor gebruik verleende vergunningen;
Op grond van provinciale regels zijn soms andere bevoegdheden of taken of uitvoeringsinstructies toebedeeld.
Faunabeheereenheid brengt jaarlijks verslag uit aan Gedeputeerde Staten over de uitvoering van het faunabeheerplan (art. 6.3 lid 3 Ob).
Faunabeheereenheid draagt zorg voor openbaarmaking overzicht van afschotgegevens (art. 6.3 lid 5 Ob)
Faunabeheereenheid draagt zorg voor openbaarmaking goedgekeurd faunabeheerplan (art. 6.3 lid 2 Ob)
Faunabeheereenheid voldoet aan de wettelijke regels van de Omgevingswet en de provinciale regelgeving (Omgevingsverordening).
Adviseert gevraagd en ongevraagd vanuit de uitvoering bij het opstellen, evalueren en monitoren van provinciaal faunabeleid.
Stelt, met draagvlak van de geledingen in de Faunabeheereenheid, faunabeheerplannen op die gericht zijn op duurzaam beheer van diersoorten en rekening houdt met de verschillende belangen.
Zorgt voor afstemming met haar achterban, zodat hun belangen worden gehoord.
Stemt af met andere faunabeheereenheden binnen of aangrenzend aan de provincie
Is houder van vergunningen van de provincie op basis van goedgekeurd faunabeheerplan en schrijft vergunning/aanwijzing door aan WBE.
Adviseert grondgebruikers bij inzet instrumentarium.
Spreekt indien nodig haar leden aan op het realiseren van de uitvoeringsafspraken in het faunabeheerplan, door aangesloten jachthouders op uitvoer schadebestrijding en beheer aan te spreken, verleende machtigingen in trekken en te bemiddelen in geschillen terzake.
Verzoekt indien nodig Gedeputeerde Staten om extra instrumentarium in te zetten (opdracht, bijzondere middelen).
Voert de regie op monitoring en trendtellingen en de uitvoering van het faunabeheerplan.
Communiceert over de uitvoering, het faunabeheerplan en de verleende vergunningenuit het faunabeheerplan en communiceert hierover met de achterban.
Stemt met BIJ12 af over de werking van preventieve maatregelen en het effect van afschot op de omvang van schade en of er verbeter mogelijkheden zijn.
Bijzonderheden
In het bestuur van de Faunabeheereenheid zullen ook vertegenwoordigers van maatschappelijke
organisaties deelnemen, die het duurzaam beheer van populaties in het wild levende
dieren voorstaan (bv. Dierenbeschermingsorganisaties).
Provincie
Verantwoordelijk
Verantwoordelijk voor passieve en actieve soortenbescherming binnen de Omgevingswet.
Zorgt voor behoud en zo nodig herstel van de gunstige staat van instandhouding van
soorten en hun leefgebieden (art. 2.18 lid 1 onder g Ow). Zorgt voor het opstellen
van een provinciale Omgevingsvisie (art. 3.1 lid 2 Ow). Is verantwoordelijk voor de
uitvoering van het natuurbeleid, waaronder als bevoegd gezag voor populatiebeheer,
overlast en schadebestrijding. Bevoegd voor toestemmingverlening en bestrijden van
schade aan in de wet genoemde belangen.
Rol
Gedeputeerde Staten stelt de beleidsmatige kaders vast waarbinnen faunabeheer en schadebestrijding
moet worden uitgevoerd, verleend vergunningen, aanwijzingen en handhaaft hierop. GS
is bevoegd gezag voor toestemmingverlening, Provinciale Staten voor het aanwijzen
van een aantal vergunningvrije gevallen (waaronder vrijstelling schadesoorten).
Bevoegdheden
Provinciale Staten
Controlerende- en toezichthoudende taak op de taken in het Faunabeheer waarvoor Gedeputeerde Staten zijn aan te spreken.
Vaststellen verordening eisen faunabeheereenheid en faunabeheerplan (art. 8.1 lid 3 Ow)
Vaststellen verordening eisen Wildbeheereenheden (art. 8.2 lid 5 Ow)
Vaststellen provinciale verordening (art. 2.6 Ow).
In de provinciale afwijken van de omgevingsvergunningplichtige natura 2000-activiteiten, flora- en fauna-activiteiten en jachtgeweeractiviteiten (art. 5.2 lid 1 Ow).
Gedeputeerde Staten
Goedkeuren faunabeheerplannen (art. 8.1 lid 2 Ow)
Monitoringsverplichting doelstellingen Vogel- en Habitatrichtlijn (art. 11.67 Bkl)
Verlenen van omgevingsvergunning voor een Natura 2000-activiteit, flora- en fauna-activiteit, activiteiten voor populatiebeheer of schadebestrijding (uitgezonderd de jacht), het gebruik van middelen en installaties en methodes om dieren te vangen of doden en opdrachten op aanvraag van wettelijke verboden (art. 4.11 Ow)
Sluiting jacht onder bijzondere weersomstandigheden (art. 11.69 Bal)
Vergunning verlenen op het verbod van bijvoeren (art. 11.60 Bal en 8.74m Bkl)
Vergunning verlenen van verbod uitzetten dieren (art. 11.61 Bal en 8.74n Bkl)
Bevoegdheid toekenning schade (art. 15.53 Ow)
Aanwijzing Ambtenaren handhaving (art. 18.6 Ow)
Bevoegdheid uitoefening bestuursdwang (art. 18.1 en 18.2 Ow)
Taken
Zorgdragen voor gunstige staat van instandhouding van soorten vogel en Habitatrichtlijn, rode lijstsoorten. (art. 2.18 lid 1 onder g Ow)
Bepalen vergunningen, middelen en methoden voor vangen en doden, verlenen toestemmingen in individuele gevallen, algemeen bevoegd gezag voor uitvoering wet
Bepaalt inhoud faunabeheerplan, samenstelling bestuur Faunabeheereenheid. Ondersteunt Faunabeheereenheid financieel voor goede uitvoering. Bewaakt het functioneren van de Faunabeheereenheid
Stelt op, evalueert, monitort en past aan provinciaal beleid faunabeheer.
Toetst het faunabeheerplannen aan wet- en regelgeving en specifiek beleid en verleent op basis hiervan vergunningen.
Legt het faunabeheerplan en de verslagen hierover ter inzage.
Formuleert indien nodig voor een aantal diersoorten specifiek beleid zoals nulstandbeleid van zwijnen, specifiek leefgebied herten en rustgebieden voor ganzen.
Zorgt voor een inhoudelijke beoordeling van duurzame instandhouding soorten, werking middelen etc. voor het goedkeuren van het faunabeheerplan.
De provincie zal indien nodig de Faunabeheereenheid bestuurlijk op haar morele verantwoordelijkheid aanspreken.
Verleent vergunningen en aanwijzingen aan de Faunabeheereenheid, vrijwel altijd op basis van een goedgekeurd faunabeheerplan, houdt toezicht op de voorschriften uit deze vergunningen of aanwijzingen. In mandaat van de provincie houdt de Regionale Uitvoeringsdienst Utrecht (RUD) toezicht op de (doorgeschreven) vergunningen die door de provincie zijn verleend op basis van het faunabeheerplan.
Stelt de provinciale Omgevingsverordening vast.
Verleent individuele vergunningen en aanwijzingen voor schadebestrijding en populatiebeheer voor dieren waarvoor geen faunabeheerplan is opgesteld, houdt toezicht op de voorschriften uit deze vergunningenof aanwijzingen.
Kan personen of organisaties aanwijzen die de stand van bepaalde diersoorten mogen beperken zonder toestemming van de grondgebruiker.
Gedeputeerde Staten communiceren proactief over haar provinciale faunabeleid, de achtergronden van haar beleid, haar besluiten, rolverdeling Faunabeheereenheid, wat ze ter inzage heeft gelegd, evaluaties van haar beleid, etc.
Rapporteert aan het Rijk over inzet van het provinciaal instrumentarium.
Bijzonderheden
Gedeputeerde Staten vinden het belangrijk dat uitvoering op een gecoördineerde en
planmatige manier gebeurt. Daarom hebben ze belang bij een centrale professionele
organisatie en ondersteunen ze de Faunabeheereenheid in hun provincie o.a. financieel.
Zij zijn niet verantwoordelijk voor uitvoering van de populatiebeheer en schadebestrijding,
de Omgevingswet legt de verantwoordelijkheid hiervoor in het veld (grondgebruiker
en jachthouders).
BIJ12
Verantwoordelijk
Verantwoordelijk voor het, in mandaat van de provincies, afhandelen van aanvragen
faunaschades (tegemoetkomingsaanvragen faunaschade, dassenovereenkomsten en de ganzenregeling)
veroorzaakt door natuurlijk in het wild levende beschermde dieren én het adviseren
over het voorkomen en bestrijden van deze schades.
Rol
Kent tegemoetkomingen toe bij door natuurlijke in het wild levende beschermde diersoorten
aangerichte schade aan bedrijfsmatige geteelde landbouwgewassen of gehouden landbouwhuisdieren
en verricht onderzoek naar – en adviseert over de mogelijkheden voor preventie en
vermindering daarvan.
Bevoegdheden
Geen.
Taken
(kosten) efficiënte afhandeling van faunaschades
Coördinatie van kwalitatief hoogwaardig onderzoek naar het voorkomen en bestrijden van faunaschade conform de onderzoeksagenda BIJ12-Faunafonds.
Advies en voorlichting, mede op basis van de uitgevoerde onderzoeken en faunaschadecijfers, over het voorkomen, bestrijden en betalen van faunaschade.
Professionele secretariële ondersteuning aan de Maatschappelijke Adviesraad Faunaschade.
Stelt in samenwerking met de provincies beleidsregels op voor tegemoetkomingen bij schade aangericht door natuurlijk in het wild levende diersoorten
Beoordeelt en handelt binnengekomen verzoekschriften af:
Toetst verzoekschriften aan de provinciale beleidsregels.
Zet taxateurs in, die binnen zeven dagen een bezoek brengen aan het schadeperceel en de schade volgt tijdens het seizoen en deze aftaxeert.
Beslist op basis van taxatierapport en eventuele aanvullende vragen over de uitgekeerde tegemoetkoming.
Stelt haar begroting en jaarplan op en laat die door de Algemene Vergadering van het IPO goedkeuren.
Legt middels jaarverslag- en rekening af verantwoording af aan de Algemene Vergadering van het IPO.
Bijzonderheden
De beleidsregels tegemoetkoming faunaschade worden door de besturen van de afzonderlijke
provincies vastgesteld.
Rijk
Verantwoordelijk
Het Rijk vertegenwoordigt Nederland in internationaal verband en is verantwoordelijk
voor de nakoming van internationale verplichtingen door Nederland. Daartoe voorziet
het Rijk in wettelijke kaders, die de implementatie van internationaalrechtelijke
verplichtingen bevatten en voor provincies overstijgende belangen een landelijk eenvormig
beleid verzekeren (art. 10.36a Ob). De algemene regels ter bescherming van Natura
2000-gebieden en soorten zijn in de Omgevingswet verankerd. Ook worden bij en krachtens
de wet algemene regels over de uitoefening van de jacht en het gebruik van het geweer
gesteld. Het Rijk heeft landelijke schadelijke soorten aangewezen die vallen onder
de reikwijdte van de bepalingen inzake schadebestrijding. Het Rijk is ook verantwoordelijk
voor het aanwijzen van vergunningvrije gevallen voor de bestrijding van deze diersoorten
die in het gehele land schade veroorzaken. Dat geldt ook voor de door de provincies
te bestrijden invasieve exoten.
Rol
Systeemverantwoordelijk voor de natuurbescherming
Wetgever Ow bijbehorende besluiten en regelingen.
Bevoegd gezag in uitzonderingssituaties (Rijksbelangen).
Bevoegdheden
Bevoegd gezag in gevallen van nationaal belang (art. 4.12 Ob)
Landelijke vergunningvrije gevallen (vrijstelling schadesoorten) (art. 5.2 lid 3 Ow in combinatie met art. 11.43 Bal (vogels), art. 11.51 Bal (soorten Habitatrichtlijn) en art. 11.57 Bal (andere soorten) en landelijke vergunningvrije gevallen (vrijstelling overlastsoorten) zijn niet aangewezen door de minister, dit kan voor overlast veroorzakende soorten worden gedaan in de Omgevingsverordening.
Verschillende bevoegdheden voor jacht o.a. soorten wild, opening en sluiting jacht (art. 4.12 lid 1 onder h Ow).
Om te beslissen op een activiteit van of namens een lid van het Koninklijk Huis of op terreinen waar de Kroondrager gerechtigd is tot het uitoefenen van de jacht en verleend goedkeuring aan faunabeheerplan voor deze terreinen (art. 4.12 lid 2 onder j en art. 6.4 Ob)
Taken
Monitoring en verantwoording richting Europese Commissie voor uitvoering Vogel- en Habitatrichtlijn.
Plaatst beschermde en onbeschermde soorten (exoten, verwilderd) op lijst zodat een aanwijzing kan worden gegeven.
Gemeenten bij overlast – en schadebestrijding in de bebouwde kom
Verantwoordelijk
Verantwoordelijk voor het onderhoud en beheer van het openbaar gebied. Daaronder valt
ook het beheer en overlast- en schadebestrijding van diersoorten.
Rol
Eerste aanspreekpunt voor schade/overlast door beschermde diersoorten en onbeschermde
diersoorten binnen bebouwde kom.
N.B. De gemeente kan verschillende rollen hebben, bijvoorbeeld als grondeigenaar /gebruiker of als infrastructuurbeheerder. Deze worden hier niet behandeld.
Bevoegdheden
Is voor inwoners het eerste aanspreekpunt als het gaat om meldingen van overlast. Voor ratten, steenmarters en vleermuizen is dit vastgelegd in een regeling en/of landelijk beleid (Omgevingswet en Woningwet).
Gemeente moet voldoende zorg in acht nemen voor de in het wild levende dieren en hun leefomgeving bij haar eigen handelen, maar ook bij de behandeling van meldingen en klachten van inwoners. (Specifieke zorgplicht artikel 11.27 Bal)
Gemeente kan verzoeken om soorten aan te wijzen als vergunningvrij, die binnen bebouwde kom overlast veroorzaken, zoals steenmarters (artikel 5.2 lid 1 Ow in combinatie met artikel 11.44 lid 3 Bal (vogels), artikel 11.52 lid 3 Bal (soorten habitatrichtlijn), of artikel 11.58 lid 3 Bal (andere soorten)). De aanwijzing vergunningvrij wordt gedaan voor de bestrijding van overlast binnen de bebouwde kom.
Bevoegd gezag WABO, omgevingsvergunningen voor bouwen, kappen etc.
Taken
Aanvrager van vergunningen bij provincie bij ernstige overlast door dieren en bij schade op begraafplaatsen, sportvelden en bedrijventerreinen, waarvoor nog geen vergunning is verleend aan de Faunabeheereenheid.
Opstellen en vaststellen plan van aanpak voor inzet van bijzondere middelen in de bebouwde kom voor diersoorten waarvoor een vergunningop grond van het faunabeheerplan is verleend aan de Faunabeheereenheid. Dit plan van aanpak stelt zij samen met de Wildbeheereenheid en Faunabeheereenheid op, die de gemeente adviseren. Bijvoorbeeld voor wilde zwijnen, konijnen (begraafplaatsen, sportvelden en industrieterreinen), ganzen (eieren, nesten en vangen), (zwem)watervervuiling (volksgezondheid). Dit is maatwerk en gebeurt pas als er problemen spelen in de gemeente.
Voor steenmarters opstellen plan voor een meldpunt schade en voorlichting en op voorhand aanvragen van een vergunning bij de provincie, zodat deze kan worden uitgevoerd door een gecertificeerd faunabedrijf of Faunabeheereenheid.
Voor bestrijding van overlast van kauwen en roeken kan samengewerkt worden met de plaatselijke vogelwerkgroep, bijvoorbeeld ten behoeve van voorlichting, bescherming en stimulering kolonies op plaatsen zonder overlast.
Registreren van meldingen betreffende overlast van steenmarters.
Informeren en adviseren burgers over wat zij kunnen doen aan overlast van diersoorten en deze te bestrijden in de woonomgeving.
Bijzonderheden
Bijlage 3 Overzichtstabel programmaopgaves per soort en onderwerp
Hoe ziet de komende planperiode eruit?
Onderwerp
|
Diersoort
|
Hoe ziet het er in grote lijnen uit?
|
Schadebestrijding en beheer beschermde diersoorten: Vanaf nieuwe Faunabeheerplan (2026)
|
Alle soorten |
Geen provinciebrede vergunningen voor soorten die niet in gunstige staat van instandhouding
verkeren en/of waarvoor getaxeerde schade per jaar onder de 20.000 euro ligt binnen
de provincie Utrecht (tegemoetkoming in schade blijft, mits binnen de beleidsregels
van toepassing, van kracht). |
|
Brandgans |
Winterrust inperken: verjaging met ondersteunend afschot buiten ganzenrustgebied na
inzet niet-dodende maatregelen ook op overjarig grasland (OV), adaptief beheer testen |
|
Grauwe gans |
Winterrust inperken: verjaging met ondersteunend afschot buiten ganzenrustgebied na
inzet niet-dodende maatregelen ook op overjarig grasland (OV), adaptief beheer testen,
populatiebeheer standganzen |
|
Kolgans |
Winterrust inperken: verjaging met ondersteunend afschot buiten ganzenrustgebied na
inzet niet-dodende maatregelen ook op overjarig grasland (OV), adaptief beheer testen |
|
Knobbelzwaan |
Voorlopig geen dodelijk beheer, Gerechtelijke uitspraak afwachten |
|
Smient |
Geen provinciebreed dodelijk beheer de komende planperiode |
|
Meerkoet |
Geen provinciebreed dodelijk beheer de komende planperiode |
|
Holenduif |
Geen provinciebreed dodelijk beheer de komende planperiode |
|
Spreeuw |
Geen provinciebreed dodelijk beheer de komende planperiode |
|
Ekster |
Geen provinciebreed dodelijk beheer de komende planperiode |
|
Gaai |
Geen provinciebreed dodelijk beheer de komende planperiode |
|
Roek |
Geen provinciebreed dodelijk beheer de komende planperiode |
|
Damhert |
Leefgebied Willem III plantage en Elsterbuitenwaard blijft, populatiebeheer mogelijk wijzigen afhankelijk van gerechtelijke uitspraak Wild zwijn |
|
Edelhert |
Doortrekgebied in Uiterwaarden en leefgebied op Utrechtse Heuvelrug, zoals voorgaande
periode. Populatiebeheer, mogelijk wijzigen, afhankelijk van wilde zwijnen gerechtelijke
uitspraak |
|
Ree |
Adaptief (populatie) beheer op probleemlocaties (aanrijdingen) testen en mogelijk
doorvoeren |
|
Wild Zwijn |
Nulstand, populatiebeheer mogelijk wijzigen, afhankelijk uitspraak Afdeling (Hoger
beroep) |
|
Wolf |
Nieuw opgenomen, nu wel, maar doden onder normale omstandigheden niet mogelijk, wel andere interventies, volgens IPO beleidskader |
|
Bever |
Nieuw opgenomen, doden in principe niet mogelijk, enkel verstoren van verblijfplaatsen
en dammen, tenzij er sprake is van een acute noodsituatie m.b.t. waterveiligheid |
Jachtsoorten: Vanaf nieuwe Faunabeheerplan (2026) |
Wilde eend |
Jacht mogelijk zolang de jacht geopend is. Daarvoor zal de Faunabeheereenheid, conform
de OV, in het faunabeheerplan moeten onderbouwen dat jacht geen verslechtering veroorzaakt
op de staat van instandhouding. Criteria die de term 'redelijke wildstand' kunnen
toetsen, kunnen hierbij om dit aan te tonen. |
|
Houtduif |
Jacht mogelijk zolang de jacht geopend is. Daarvoor zal de Faunabeheereenheid, conform de OV, in het faunabeheerplan moeten onderbouwen dat jacht geen verslechtering veroorzaakt op de staat van instandhouding. Criteria die de term 'redelijke wildstand' kunnen toetsen, kunnen hierbij om dit aan te tonen. |
|
Fazant |
Jacht mogelijk zolang de jacht geopend is. Daarvoor zal de Faunabeheereenheid, conform
de OV, in het faunabeheerplan moeten onderbouwen dat jacht geen verslechtering veroorzaakt
op de staat van instandhouding. Criteria die de term 'redelijke wildstand' kunnen
toetsen, kunnen hierbij om dit aan te tonen. |
Jachtsoorten: Vanaf besluit Minister LNV
|
Konijn |
Jacht gesloten in elk geval totdat de minister anders besluit |
|
Haas |
Jacht gesloten in elk geval totdat de minister anders besluit |
(Voorheen) Landelijk vrijgestelde soorten Vanaf nieuwe Faunabeheerplan (2026)
|
Houtduif |
Zolang deze dieren landelijk zijn vrijgesteld, doden vanaf 2026 enkel mogelijk als de Faunabeheereenheid in haar Faunabeheerplan kan onderbouwen dat dit de SvI niet verslechterd, er een wettelijk belang geschaadt wordt & niet-dodelijke maatregelen niet voor handen zijn, of niet afdoende werken. |
|
Canadese gans |
Zolang deze dieren landelijk zijn vrijgesteld, doden vanaf 2026 enkel mogelijk als
de Faunabeheereenheid in haar Faunabeheerplan kan onderbouwen dat dit de SvI niet
verslechterd, er een wettelijk belang geschaadt wordt & niet-dodelijke maatregelen
niet voor handen zijn, of niet afdoende werken. |
|
Zwarte kraai |
Zolang deze dieren landelijk zijn vrijgesteld, doden vanaf 2026 enkel mogelijk als
de Faunabeheereenheid in haar Faunabeheerplan kan onderbouwen dat dit de SvI niet
verslechterd, er een wettelijk belang geschaadt wordt & niet-dodelijke maatregelen
niet voor handen zijn, of niet afdoende werken. |
|
Kauw |
Zolang deze dieren landelijk zijn vrijgesteld, doden vanaf 2026 enkel mogelijk als de Faunabeheereenheid in haar Faunabeheerplan kan onderbouwen dat dit de SvI niet verslechterd, er een wettelijk belang geschaadt wordt & niet-dodelijke maatregelen niet voor handen zijn, of niet afdoende werken. |
|
Vos |
Zolang deze dieren landelijk zijn vrijgesteld, doden vanaf 2026 enkel mogelijk als
de Faunabeheereenheid in haar Faunabeheerplan kan onderbouwen dat dit de SvI niet
verslechterd, er een wettelijk belang geschaadt wordt & niet-dodelijke maatregelen
niet voor handen zijn, of niet afdoende werken. |
|
Konijn |
Zolang deze dieren landelijk zijn vrijgesteld, doden vanaf 2026 enkel mogelijk als
de Faunabeheereenheid in haar Faunabeheerplan kan onderbouwen dat dit de SvI niet
verslechterd, er een wettelijk belang geschaadt wordt & niet-dodelijke maatregelen
niet voor handen zijn, of niet afdoende werken. |
Provinciaal Vrijgestelde soorten
|
Veldmuis |
Via OV vrijgesteld voor doden onder bepaalde voorwaarden |
Schadebestrijding exoten en verwilderde dieren
|
Nijlgans |
Aanpak volgens het Programma Invasieve Exoten, doden via Faunabeheerplan en provinciale
opdracht onder voorwaarden mogelijk |
|
Rosse Stekelstaart |
Via provinciale opdracht of vergunning. |
|
Muskusrat |
Via provinciale opdracht of vergunning. |
|
Beverrat |
Via provinciale opdracht of vergunning. |
|
Wasbeer |
Via provinciale opdracht of vergunning. |
|
Wasbeerhond |
Via provinciale opdracht of vergunning. |
|
Muntjak |
Via provinciale opdracht of vergunning. |
|
Halsbandparkiet |
Via provinciale opdracht of vergunning. |
|
Boerengans |
Via provinciale opdracht of vergunning. |
|
Verwilderde duif |
Via provinciale opdracht of vergunning. |
|
Verwilderde kat |
Afschot niet meer mogelijk, in elk geval t/m 2025 Preventieve TNR-C methode ingevoerd. |
Jacht, schadebestrijding en beheer binnen N2000 en bufferzone (600m). Vanaf elk nieuw
N2000 beheerplan
|
Alle soorten |
Ruimte voor faunabeheer op basis van passende beoordelingen vaststellen laten stellen,
Faunabeheereenheid op basis daarvan vergunningen verlenen |
Tegemoetkomingen in schade |
Beschermde ganzen |
Geleidelijk naar 80% i.p.v. 95%, dit geldt voor voorjaarsschade buiten de ganzenfoerageergebieden en zomerschade. Vergoeding ganzenfoerageergebied blijft 100% plus extra vergoeding per schade hectare (zie h 3.7). |
|
Alle diersoorten |
Geen tegemoetkomingen meer op natuurpercelen onder het SNL, met uitzondering van ganzenschade binnen ganzenrustgebieden, enkel voor schade veroorzaakt tijdens de rustperiode. |
|
Overige diersoorten |
Blijft gelijk aan de vorige beleidsperiode, totdat een nieuw stelsel vanuit BIJ12 is opgesteld. |
|
Dassenovereenkomsten |
Evalueren en op basis daarvan besluit: doorgaan of stoppen in 2025 |
|
Jachtsoorten |
Na wijziging beleidsregels: tegemoetkoming in schade mogelijk als jacht gesloten is, onder dezelfde voorwaarden als andere soorten |
|
Goudjakhals |
Tegemoetkoming mogelijk, ook al is hiervoor nog geen wettelijke grondslag (ministerie LNV moet het dier nog officieel opnemen als beschermd dier in de Omgevingswet) |
|
Inzet dodende maatregelen |
Registratie en regels verbeteren (invulling adequaat gebruik kan praktischer), ten behoeve van betere uitvoering en onderbouwing toestemmingsbesluiten |
|
Definitie belangrijke schade eventueel wijzigen |
Mogelijk moet de definitie 'belangrijke schade' aangepast worden. Hangt af van uitspraak gerechtelijke procedure Knobbelzwanen in Utrecht. Hangt ook samen met traject dat via BIJ12 loopt: drempelsystematiek invoeren of niet? |
|
Registratie van landbouwschades |
Voor die soorten waarvoor provincie tegemoetkomingen verleent, de landelijke initiatieven
vanuit het ministerie van LNV, IPO en BIJ12 volgen en input leveren. Voor die soorten
waarvoor grondgebruikers zelf aan de lat staan, hen motiveren om goede taxaties te
laten opstellen en aan dossieropbouw te doen, zodat t.z.t. via de Faunabeheereenheid
wellicht lokaal/specifieke ontheffingen voor het doden van dieren afgegeven kan worden
(mits ook voldaan aan de andere voorwaarden: niet-dodende maatregelen niet voldoende
effectief, SvI verslechterd niet). Provincie zal referentiepercelen aanwijzen waarop
standaard gras in voorjaar en najaar getaxeerd zal worden, ten behoeve van betere
uitvoering van het ganzenbeheer en onderbouwing toestemmingsbesluiten. |
|
Inzet niet-dodende maatregelen |
Registratie, toetsing daarop en regels zullen verbeterd worden, met als doel meer inzet en meer inzicht in de effectiviteit van niet-dodende werende en verjagende maatregelen, wat op termijn
bij kan dragen aan betere onderbouwing van toestemmingsbesluiten (de noodzaak om dodelijk
beheer te moeten toepassen) of afwijzingsbesluiten (niet-dodelijk beheer werkt afdoende). |
Preventieve niet-dodende maatregelen
|
Beschermde ganzen |
Niet-dodende maatregelen via de Faunabeheereenheid gebiedsgericht ondersteunen |
|
Wolf |
Bij incidentele gevallen van schade: noodrasters te leen. In aangewezen leefgebied
3 jaar lang subsidie beschikbaar voor vergoeding deel van de aanschaf. |
|
Ganzenrustgebieden |
Ligging en omvang aanpassen, regels aanpassen zodat hoogwaardige natuurontwikkeling
of andere activiteiten van groot openbaar belang mogelijk zijn, en gronden met natuurdoelen
uitsluiten voor tegemoetkomingen in schade (maken al aanspraak op natuursubsidies) |
Keten wilde dieren opvang en transport
|
Ondersteunen |
Voor de periode 2025 t/m 2028 zijn er middelen gereserveerd om de keten een steun in de rug te geven. |
Monitoring
|
Marterachtigen |
Trendmonitoring verbeteren |
|
Vos |
Trendmonitoring verbeteren |
|
Das |
Trendmonitoring verbeteren |
|
Noordse woelmuis |
Trendmonitoring verbeteren |
|
Waterspitsmuis |
Trendmonitoring verbeteren |
|
Broedvogels-Bijzondere soorten, en houtduif, holenduif, fazant, zwarte kraai, kauw
en ekster |
Trendmonitoring verbeteren |
|
Ganzen |
Trendmonitoring verbeteren |
|
Smient |
Trendmonitoring verbeteren |
|
Knobbelzwaan |
Trendmonitoring verbeteren |
|
Bever |
Trendmonitoring verbeteren |
|
Dagactieve zoogdieren: haas, konijn, ree, eekhoorn, egel |
Trendmonitoring verbeteren |
|
Adaptief beheer ganzen en hoefdieren |
Jaarlijks beheer bij kunnen stellen op basis van goede monitoring en wetenschappelijke
begeleiding en deze vastleggen in werkplannen |
|
Aantal vissen, reptielen en amfibieensoorten en een slakkensoort |
Trendmonitoring verbeteren |
|
Vleermuissoorten |
Trendmonitoring verbeteren |
|
Alle faunabeheersoorten |
Met belanghebbenden afspraken maken over impact (schadehistorie) en effectmonitoring
(effect van beheer op het doel) |
Bijlage 4 Bouwstenen
Innovaties voor ganzenwering en verjaging in de provincie Utrecht. De Natuurverdubbelaars, Sovon, A&W (2023) Innovaties in Faunabeheer – De Natuurverdubbelaars
Gebiedsgericht ganzenaanpak: Praktijkproef voor het verjagen van ganzen en grasland met een drone. Keuper en Gommer, CLM (2023) Gebiedsgerichte ganzenaanpak (provincieutrecht.nl)
Advies Toekomstbestendig Ganzenbeheer (Werkgroep ganzenbeheer Utrecht). Griffioen en Visbeen. Natuurlijke Zaken (2022) Rapport (provincieutrecht.nl)
Evaluatie ganzenbeheer provincie Utrecht 2013 – 2018. Latour et al. (2019) A&Wrapport, versie 1 (provincieutrecht.nl)
Juridische aspecten van faunabeheer: Hoe verder met beheer en schadebestrijding in Utrecht. Boerema (2022). Boerema & Van den Brink, juridisch en ecologisch adviseurs Natuur en Leefomgeving.
Voortgangsrapportage Faunabeleid (2022) – Bijlage 1, provincie Utrecht.
Pilot Eemland. Effecten van het gecoördineerd verjagen van ganzen op de gewasschadecijfers en weidevogels. Klaver, Broeke en Egas (2023). Trifolium BV., Youri Egas Advies. RapportPilotEemlandEffectenvanhetgecooerdineerdverjagenvanganzenopdegewasschadecijfersenweidevogelsProvincieUtrecht.pdf
Evaluatie effectiviteit ganzenrustgebied en winterrust in de Provincie Utrecht. Veenenbos, Gommer, Dekker (2023). CLM Onderzoek en Advies, in samenwerking met Waardenburg Ecology, Sovon en Peter Mendelts. RapportCLM1174 EvaluatieGanzenrustgebiedenUtrecht1.pdf (provincieutrecht.nl)
Ganzenmonitoring in Utrecht in 202223. de Boer, Slaterus, van Kleunen en Koffijberg (2023). Sovon. Ganzenmonitoring in Utrecht in 20222023 (provincieutrecht.nl)
Hoefdierenadvies provincie Utrecht, Rapport 2022.23. Bruinderink, Thissen, Achterberg en m.m.v. La Haye. (2023). Zoogdiervereniging.
Adaptief populatiebeheer goed alternatief voor huidig faunabeheer (bij12.nl)
Pas op: Overstekend wild! Aanrijdingen met reeën in Utrecht. Terra salica, Bureau voor faunabeheer en Dutch Wildlife Health Centre, Universiteit Utrecht (2011). Eindrapport Onderzoek Valwild Utrecht (overreeen.nl)
Onderzoeksresultaten volgend uit in opdracht van BIJ12 faunazaken uitgevoerd onderzoek: Onderzoek BIJ12
Landbouwschades volgend uit schades getaxeerd in opdracht van BIJ12faunazaken: Schadecijfers BIJ12
Interprovinciaal wolvenbeleid, uitvoering en monitoring: Alles over de wolf in Nederland (bij12.nl)
Faunaschadepreventiekits, opgesteld door BIJ12: Faunaschade voorkomen. Bekijk de mogelijke maatregelen in de Preventiekit (bij12.nl)
Informatie over trends van soorten (per soort of per gebied), anders dan vogels:
Staat van instandhouding vos. Ter Harmsel et al., Wageningen University & Research (2022). Staat van instandhouding vos (wur.nl)
Staat van instandhouding haas en konijn. Ter Harmsel et al., Wageningen University & Research (2022). Staat van instandhouding haas en konijn WUR
Informatie over de trends (per provincie, per soort of per gebied)
van vogelsoorten:
Vind informatie over vogelsoorten | Sovon Vogelonderzoek
Provinciale factsheets Fazant | Sovon Vogelonderzoek
Provinciale factsheets Houtduif | Sovon Vogelonderzoek
Provinciale factsheets Wilde Eend | Sovon Vogelonderzoek
Bouwstenen voor het Strategisch Plan Natura 2000: Factsheets van vogelsoorten die betrokken zijn bij de instandhoudingsdoelstellingen voor Natura 2000gebieden | Sovon Vogelonderzoek (Sovonrapport 2022/92) (2023)
Broedvogels in Nederland in 2022 | Sovon Vogelonderzoek. Boele et al. (2023). Sovonrapport 2023/40.
Staat van instandhouding van de vogelsoorten op de landelijke vrijstellingslijst. Sovonrapport 2022/37 (2022). Sovonrapport 2022/37 (2022)
Colofon
Provincie Utrecht. Vastgesteld door Gedeputeerde Staten, 9 juli 2024.
Link: Omgevingsprogramma Faunabeleid en Monitoring
Status: Definitief
Tekst: Team Natuur en Landbouw
Eindredactie: Team Natuur en Landbouw.
Vormgeving: Enof creatieve communicatie.
Fotografie: Janco van Gelderen, Edward van Altena, Faunafotografie Ton Richter, Sander van Rijswijk (luchtfoto’s), Jelger Herder, Lubomir Hlasek, Klaas van Haeringen, Erik van Dijk, BuitenBeeld, Karl van Ginderdeuren, Luc Hoogenstein, Paul van Hoof, Daan Schoonhoven, John van den Heuvel, Els Branderhorst, Mark van Veen, Bendiks Westerink en beeldbank provincie Utrecht.
Ziet u een fout in deze regeling?
Bent u van mening dat de inhoud niet juist is? Neem dan contact op met de organisatie die de regelgeving heeft gepubliceerd. Deze organisatie is namelijk zelf verantwoordelijk voor de inhoud van de regelgeving. De naam van de organisatie ziet u bovenaan de regelgeving. De contactgegevens van de organisatie kunt u hier opzoeken: organisaties.overheid.nl.
Werkt de website of een link niet goed? Stuur dan een e-mail naar regelgeving@overheid.nl