Nadere regels maatschappelijke ondersteuning gemeente Borger-Odoorn 2025

Dit is een toekomstige tekst! Geldend vanaf 11-02-2025 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2025

Intitulé

Nadere regels maatschappelijke ondersteuning gemeente Borger-Odoorn 2025

Inleiding

Regenboogmodel

De gemeente Borger-Odoorn werkt in haar beleid met het onderstaande Regenboogmodel.

afbeelding binnen de regeling

Het model stelt het gezin/huishouden centraal en geeft aan welke vormen van ondersteuning mogelijk zijn. Groen staat voor geen of hele lichte ondersteuning. Rood staat voor zware, individuele ondersteuning. De onderste balken geven aan op welke manier de gemeente de ondersteuning wil organiseren en uitvoeren. De voorzieningen die in de bogen staan, zijn bedoeld als illustratie, niet als een complete opsomming. Hierna beschrijven we de vijf bogen.

Boog gezin/huishouden: het gezin/huishouden staat centraal en wordt gezien als één geheel. In deze boog is geen sprake van ondersteuning. Het gezin/huishouden redt zichzelf.

Boog sociaal netwerk: bij een vraag of probleem wordt eerst een beroep gedaan op het sociale netwerk. Met hulp uit dit netwerk redt het gezin/huishouden zich meestal zelf. Vindt het gezin/huishouden het lastig om een beroep te doen op het sociale netwerk? Of is dat niet of nauwelijks aanwezig? Dan kan (kortdurend) ondersteuning worden gegeven om het sociale netwerk aan te spreken en/of op te bouwen.

Boog algemene voorziening: algemene voorzieningen zijn breed toegankelijke voorzieningen. Ze kunnen een (deel van de) oplossing bieden als het gezin/huishouden zichzelf niet redt met hulp van het sociale netwerk.

Boog collectieve voorziening: collectieve voorzieningen zijn bedoeld voor een bepaalde groep. Hiervoor is een ‘toegangsbewijs’ (besluit van een instantie) nodig. Deze boog komt aan bod als de bogen eronder geen of maar een deel van de oplossing bieden.

Boog individuele voorziening: individuele voorzieningen worden afgestemd op de persoon (maatwerk). Ook hierbij geldt dat de bogen eronder geen of maar een deel van de oplossing bieden.

Er zit dus een bepaalde volgorde in de bogen. Dit betekent niet dat eerst de ondersteuning uit de ene boog ‘geprobeerd’ moet zijn voordat ondersteuning uit de volgende boog kan worden gegeven. Het kan nodig zijn om direct ondersteuning uit een volgende boog te bieden. Een combinatie van ondersteuning uit verschillende bogen kan ook nodig zijn.

De gemeente Borger-Odoorn heeft drie teams:

  • Sociaal team De Hondsrug;

  • Sociaal team Het Veenland;

  • Sociaal team De Monden.

Deze (sociale) teams zijn ondergebracht in de Stichting Sociale Teams Borger-Odoorn. Deze stichting zorgt ervoor dat de sociale teams werken volgens het beleid van de gemeente.

De sociale teams vormen de brede toegang. Ze hebben onder andere de taak om het onderzoek uit te voeren. Zij beoordelen of en welke ondersteuning nodig is. De gemeente beslist over de toekenning van een maatwerkvoorziening op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.

Het sociaal team bepaalt wat de inwoner, die ondersteuning vraagt nog kan, niet (meer) kan en wat het te bereiken doel is. Het uitgangspunt is resultaatgericht werken. De te bereiken resultaten vanuit het Regenboogmodel en de gemaakte afspraken worden vastgelegd in een plan van aanpak. Op basis van dit plan wordt een verzoek voor een voorziening gedaan en door de gemeente een beschikking afgegeven.

Nadere regels maatschappelijke ondersteuning

Artikel 1. Begripsbepalingen

  • a.

    De Wet: Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.

  • b.

    Verordening: Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Borger-Odoorn 2025

  • c.

    Plan van aanpak: een document waarin de ondersteuningsbehoefte van de cliënt is vastgelegd. In dit document staan ook de doelen, de te bereiken resultaten en de manier waarop deze bereikt kunnen worden. Ook staat hier in op welke manier het college, de cliënt en het sociale netwerk hieraan een bijdrage kunnen leveren.

  • d.

    (Zorg)aanbieder: een door de gemeente gecontracteerde aanbieder.

  • e.

    Budgethouder: degene die het PGB beheert

  • f.

    Besluit: Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Borger-Odoorn 2025

  • g.

    Huishoudelijke hulp: hulp bij het organiseren van het huishouden en schoonmaakondersteuning.

  • h.

    Pgb aanbieder: een niet door de gemeente gecontracteerde aanbieder waar de cliënt zelf, met zijn PGB, diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot een maatwerkvoorziening behoren inkoopt of afneemt.

  • i.

    Vooronderzoek: het verzamelen van de benodigde informatie en gegevens van de cliënt, voorafgaand aan het inhoudelijke onderzoek.

Artikel 2. Mandatering

  • 1. De Stichting sociale teams Borger-Odoorn (hierna: de stichting) is bevoegd om namens het college de taken uit te voeren die zijn opgenomen in:

    • a.

      de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Borger-Odoorn 2025;

    • b.

      deze nadere regels;

  • 2. Dit geldt niet voor de taken die in het ‘Mandaatbesluit Borger-Odoorn’ en/of in de overeenkomst ‘ Overeenkomst inkoop en uitvoering taken Sociaal Domein Gemeente Borger-Odoorn’ expliciet zijn voorbehouden aan het college.

Artikel 3. Melding hulpvraag

  • 1. Een hulpvraag kan door of namens een inwoner bij de stichting worden gemeld. De stichting heeft drie sociale teams:

    • Sociaal team Het Veenland voor inwoners van Nieuw-Buinen, Buinerveen, Drouwenerveen en Drouwenermond;

    • Sociaal team De Hondsrug voor inwoners van Borger, Bronneger, Bronnegerveen, Buinen, Drouwen, Ees, Eesergroen, Eeserveen, Ellertshaar, Exloo, Exloërveen, Klijndijk, Odoorn, Odoornerveen, Valthe en Westdorp;

    • Sociaal team De Monden voor inwoners van 1e Exloërmond, 2e Exloërmond, Valthermond, 2e Valthermond en Zandberg.

  • 2. De stichting bevestigt de ontvangst van een melding schriftelijk. De stichting informeert de cliënt via de ontvangstbevestiging over de gang van zaken bij het gesprek, de rechten en plichten en de vervolgprocedure.

  • 3. Is de situatie spoedeisend, volgens artikel 2.3.3 van de Wet? Dan treft de stichting na de melding direct een tijdelijke (maatwerk)voorziening.

Artikel 4. Onafhankelijke cliëntondersteuning

  • 1. De stichting wijst de cliënt in de meldingsbevestiging op de mogelijkheid gebruik te maken van gratis onafhankelijke cliëntondersteuning.

  • 2. De stichting zorgt ervoor dat de onafhankelijke cliëntondersteuning en het onderzoek nooit door dezelfde persoon gebeuren.

  • 3. Vraagt de stichting of de inwoner onafhankelijke cliëntondersteuning van een andere partij dan de stichting zelf? Dan wordt hiervoor een medewerker ingezet van een onafhankelijke organisatie waar de gemeente een contract mee heeft.

Artikel 5. Vooronderzoek

  • 1. De stichting verzamelt alle gegevens die voor het onderzoek van belang zijn.

  • 2. De stichting geeft aan de cliënt aan welke gegevens en stukken zij nog nodig heeft voor het onderzoek. De cliënt geeft deze informatie, voor zover mogelijk, voorafgaand aan het gesprek zoals genoemd in artikel 7 lid 1 aan de stichting.

  • 3. Is de cliënt al bekend bij de stichting? Dan kan de stichting besluiten geen vooronderzoek te doen. Zij overlegt dit met de cliënt.

Artikel 6. Persoonlijk plan

  • 1. De stichting informeert de cliënt, voorafgaand aan het inhoudelijke onderzoek, over de mogelijkheid om een persoonlijk plan op te stellen.

  • 2. Als de cliënt daarom vraagt, zorgt de stichting voor ondersteuning bij het opstellen van het persoonlijk plan.

Artikel 7. Onderzoek

  • 1. De stichting maakt naar aanleiding van de melding een afspraak met de cliënt voor een gesprek over de hulpvraag, de persoonlijke situatie en het resultaat dat de client wil bereiken.

  • 2. Bij dit gesprek kunnen ook aanwezig zijn:

    • de persoon die namens de cliënt de melding heeft gedaan;

    • de vertegenwoordiger van de cliënt;

    • mantelzorgers of familie van de cliënt.

  • 3. Heeft de stichting al genoeg informatie om vast te stellen welke ondersteuning nodig is? Dan kan zij in overleg met de cliënt afzien van het gesprek zoals genoemd in lid 1.

Artikel 8. Plan van aanpak

  • 1. De stichting neemt het verslag van het onderzoek en gesprek uit artikel 7 op in het plan van aanpak en deelt dit met de cliënt.

  • 2. Heeft de cliënt later nog opmerkingen of aanvullingen, dan worden deze aan het plan van aanpak toegevoegd.

Artikel 9. Gebruikelijke hulp

  • 1. Het college verstrekt geen maatwerkvoorziening voor zover er sprake is van gebruikelijke hulp. Gebruikelijke hulp is volgens de Wet de hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de partner, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten.

  • 2. Gebruikelijke hulp heeft een verplichtend karakter. Hierbij wordt geen onderscheid gemaakt op basis van: sekse, religie, cultuur, gezinssamenstelling, drukke werkzaamheden of persoonlijke opvattingen over het bieden van gebruikelijke hulp.

  • 3. Van ouders wordt verwacht dat zij voor hun kinderen doen wat redelijkerwijs in hun vermogen ligt. Dit betekent onder andere dat zij de tot hun gezin behorende, minderjarige kinderen verzorgen, opvoeden en toezicht op hen houden. De mate waarin, kan per kind verschillen.

  • 4. Bij het vaststellen van wat gebruikelijke hulp is, worden de volgende factoren meegewogen:

    • De aard, de frequentie, het patroon, de tijdsomvang, de intensiteit en de duur van de benodigde ondersteuning;

    • De mogelijkheden, draagkracht en de belastbaarheid van de partner, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten;

    • De aard van de relatie;

    • Bij gebruikelijke hulp door kinderen: de leeftijd, ontwikkelingsfase en het feitelijk vermogen van het kind. Het bieden van gebruikelijke hulp mag het welbevinden en de ontwikkeling van het kind, waaronder de schoolprestaties, niet schaden.

    • De fysieke aanwezigheid van partners, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten.

Artikel 10. Pgb maatwerkvoorziening maatschappelijke ondersteuning

  • 1. Aan de hand van een door cliënt opgesteld Pgb-plan wordt bepaald of de cliënt in aanmerking komt voor een Pgb.

  • 2. De cliënt motiveert waarom een pgb een passende oplossing is.

  • 3. Een pgb wordt alleen verstrekt als in ieder geval sprake is van veilige, doeltreffende en kwalitatief goede:

    • diensten;

    • hulpmiddelen;

    • woningaanpassingen;

    • andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren en door derden worden geleverd.

  • 4. De stichting beoordeelt de pgb-vaardigheid van de budgethouder. Zij beoordeelt of de budgethouder in staat is om de regie te voeren op de ondersteuning van de cliënt, onder andere aan de hand van de volgende punten:

    • a.

      De situatie van de cliënt kunnen overzien en een goed beeld hebben van de zorgvraag.

    • b.

      Weten welke regels er horen bij een pgb of ze kunnen vinden.

    • c.

      In staat zijn om een overzichtelijke pgb-administratie bij te houden.

    • d.

      Voldoende vaardig zijn om te communiceren met de gemeente, zorgverzekeraar of zorgkantoor, de SVB en zorgverleners.

    • e.

      In staat zijn om zelfstandig te handelen en onafhankelijk te kiezen voor een zorgverlener.

    • f.

      In staat zijn om afspraken te maken en deze afspraken vast te leggen. En zich hier aan te houden.

    • g.

      Kunnen beoordelen en beargumenteren of de geleverde zorg passend en kwalitatief goed is.

    • h.

      Zelf de zorg regelen met 1 of meer zorgverleners, ook bij ziekte en verlof.

    • i.

      In staat zijn om als werkgever of opdrachtgever een zorgverlener aan te sturen (o.a. zorgen dat de zorgverleners die voor de cliënt werken weten wat ze moeten doen)en aan te spreken.

    • j.

      Genoeg (juridische) kennis hebben over werk- of opdrachtgeverschap of weten waar deze kennis is te vinden.

  • 5. Een persoon uit het sociale netwerk van de cliënt kan alleen als zorgverlener worden ingezet als dit passend is, deze niet de beheerder van het pgb is en er geen sprake is van overbelasting van deze persoon.

  • 6. Het pgb is niet hoger dan de kostprijs van de goedkoopste voorziening in natura die het college in zou zetten.

  • 7. De budgethouder is verantwoordelijk voor de bestedingen uit het pgb en moet een pgb administratie bijhouden en bewaren. Hiervoor moet de budgethouder onder andere de geboden begeleidingsuren bijhouden, urenbriefjes en facturen van de aanbieder vragen en controleren.

Artikel 11. Tweedehands voorziening

Als de verstrekking een tweedehands voorziening is, wordt de hoogte van het pgb op de kostprijs daarvan gebaseerd. De looptijd is dan gelijk aan de verkorte termijn waarop de zaak technisch is afgeschreven. Hierbij wordt rekening gehouden met onderhoud en verzekering.

Blijkt na die tijd dat de voorziening nog in goede staat verkeerd, dan wordt de gebruiksduur verlengd.

Artikel 12. Toekenningsduur pgb

Het pgb wordt voor een minimale periode toegekend. Binnen de toegekende verstrekkingsduur kan de cliënt niet nogmaals in aanmerking komen voor een pgb voor dezelfde maatwerkvoorziening of een dergelijke voorziening in natura. Tenzij vaststaat dat de verstrekte voorziening niet meer passend is.

Artikel 13. Onderhouds- en verzekeringsplicht

De cliënt is verplicht om gedurende de gebruiksduur de voorziening of de aangeschafte zaak voldoende te laten onderhouden en, voor zover van toepassing, voldoende te verzekeren.

Artikel 14. Tegemoetkoming meerkosten personen met een beperking of chronische problemen

  • 1. Kan iemand aantonen dat hij een beperking of chronische, psychische/psychosociale problemen heeft? En maakt hij hierdoor aannemelijke extra kosten? Dan kan het college hem een tegemoetkoming geven ter ondersteuning van de zelfredzaamheid en de participatie. Iedere inwoner van 18 jaar of ouder met een inkomen van maximaal 120% van de bijstandsnorm die van toepassing is, kan een aanvraag indienen.

  • 2. De tegemoetkoming is bedoeld voor het jaar voorafgaand aan het jaar waarin deze wordt aangevraagd. Overlijdt de inwoner in het jaar waarvoor de tegemoetkoming is bedoeld? Dan wordt de tegemoetkoming niet uitgekeerd.

  • 3. De extra kosten worden als aannemelijk beschouwd als de inwoner kan aantonen dat hij een beperking of chronische, psychische/psychosociale problemen heeft én wanneer de inwoner beschikt over:

    • een maatwerkvoorziening op grond van de Wmo, tenzij het alleen een voorziening huishoudelijke hulp betreft, of;

    • een arbeidsongeschiktheidsuitkering naar de klasse van 80 – 100% of;

    • een recente verklaring van een erkende instantie dat hij blijvend arbeidsongeschikt is (alleen wanneer de inwoner geen arbeidsongeschiktheidsuitkering ontvangt) of;

    • een geldige indicatie op grond van de Wet langdurige zorg (hierna: Wlz) van 12 maanden of langer of;

    • een door de gemeente Borger-Odoorn verstrekte gehandicapten-parkeerkaart voor bestuurder of passagier.

    De inwoner die dit aanvraagt moet het bovenstaande aantonen door bij het aanvraagformulier mee te sturen:

    • een bewijs van de geldende indicatie/verstrekking (één indicatiebewijs is voldoende);

    • een bewijs van inkomen (hiermee wordt bedoeld een kopie van het loonstrookje of uitkeringsspecificatie). Als er sprake is van wisselende inkomsten (uit arbeid) dan moeten loonstroken van drie maanden worden ingeleverd.

    Er moet een kopie van een (geldig) legitimatiebewijs (ID-kaart of paspoort) beschikbaar zijn.

  • 4. De procedure:

    • Voor het aanvragen stelt het college een aanvraagformulier beschikbaar.

    • Een aanvraag voor een tegemoetkoming voor een bepaald jaar kan uiterlijk tot 31 december van het opvolgende jaar worden ingediend. .

    • De tegemoetkoming wordt uitbetaald op een bij de gemeente bekend rekeningnummer van de betrokken inwoner.

Artikel 15. Een woonvoorziening

  • 1. Een inwoner met een beperking kan voor een woonvoorziening in aanmerking komen. Dit is mogelijk als deze voorziening noodzakelijk is voor het compenseren van de belemmeringen die worden ondervonden bij het normale gebruik van de woonruimte. De inwoner is echter allereerst zelf verantwoordelijk voor de woning. Hierbij wordt er van uit gegaan dat de inwoner rekening houdt met bekende beperkingen, ook wat betreft de toekomst.

  • 2. Een woonvoorziening wordt verstrekt ten behoeve van de woonruimte waar de inwoner met beperking woont of zal wonen en die geschikt is om het hele jaar door bewoond te worden.

  • 3. Woonvoorzieningen zijn niet van toepassing op onder andere:

    • hotels/pensions, trekkerswoonwagens, kloosters, tweede woningen, vakantiewoningen, recreatiewoningen, kamerverhuur;

    • gemeenschappelijke ruimten van wooncomplexen die specifiek bestemd zijn voor mensen met beperkingen of ouderen of voorzieningen die bij nieuwbouw of renovatie meegenomen moeten worden conform het geldende bouwbesluit..

  • 4. Een traplift wordt beschouwd als een roerende woonvoorziening.

Artikel 16. Bezoekbaar maken van de woning

  • 1. Als een aanvrager zijn hoofdverblijf heeft in een Wlz-instelling kan éénmalig een woonvoorziening worden getroffen voor het bezoekbaar maken van één woonruimte. Het gaat dan om een woning van een partner of familielid. Er worden geen aanpassingen vergoed om logeren mogelijk te maken.

  • 2. De aanvraag voor het bezoekbaar maken van een woning van een partner of familielid wordt ingediend bij de gemeente waar de aan te passen woning staat. De aanvraag wordt gedaan door de aanvrager die zijn hoofdverblijf heeft in een Wlz instelling.

  • 3. Onder bezoekbaar maken wordt uitsluitend verstaan dat de aanvrager de woonkamer en een toilet kan bereiken en gebruiken. Het maximum bedrag staat in het besluit.

Artikel 17. Verhuizen

  • 1. In het kader van de Wmo verstrekt het college de goedkoopst passende voorziening. In het geval van een woonvoorziening wordt ook onderzocht of verhuizen de meest passende oplossing is. Blijkt uit de beoordeling van het college dat het wonen in een geschikt huis ook te bereiken is via een verhuizing? Dan heeft dit de voorkeur als dit de goedkoopst adequate oplossing is. De aangeboden woning moet aansluiten bij de omstandigheden qua gezinssamenstelling, inkomen, leeftijd en dergelijke van de cliënt.

  • 2. Het primaat van verhuizen houdt in dat de gemeente een inwoner vraagt te verhuizen naar een geschikte woning in plaats van de huidige woning aan te passen. Als het primaat van verhuizen wordt toegepast, ontvangt de cliënt eenmalig een vast geldbedrag, een verhuiskostenvergoeding, bedoeld voor de kosten van verhuizing en inrichting. De huidige woning wordt dan niet aangepast.

  • 3. Voordat het primaat van verhuizen wordt toegepast, doet de gemeente eerst zorgvuldig onderzoek naar de verschillende belangen (omstandigheden) die meespelen. Tijdens deze belangenafweging wordt uitgebreid onderzoek gedaan. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om:

    • de aanwezigheid van een passende woning of een eenvoudig aan te passen woning;

    • de kostenvergelijking tussen uw huidige woning aanpassen en verhuizen, zowel voor de cliënt als de gemeente;

    • de gezondheidssituatie van u en uw huisgenoten;

    • de afstand tot voorzieningen waar u gebruik van maakt;

    • de wil om te gaan verhuizen;

    • in hoeverre uw woning al is aangepast;

    • de medisch aanvaardbare termijn waarbinnen een passende woning beschikbaar is;

    • de sociale omstandigheden;

    • de afstemming met andere voorzieningen;

    • de eventuele stijging in de woonlasten;

    • de aanwezigheid van familie, vrienden en mantelzorg.

  • 4. Komt het college tot de conclusie dat een passende woning beschikbaar is? Dan kan het primaat van verhuizen worden toegepast. Is er geen passende woning aanwezig? Dan kan het primaat van verhuizen in sommige gevallen alsnog worden toegepast. Kan een nieuwe woning goedkoper of eenvoudiger worden aangepast dan de huidige woning, zodat deze wel aansluit bij de hulpvraag? Dan kan het primaat alsnog worden toegepast.

  • 5. Is verhuizen de goedkoopst adequate oplossing voor de hulpvraag van de cliënt? Dan kan voor deze oplossing worden gekozen. Dit geldt zowel voor een eigen woning als voor een huurwoning. Een weigering om te verhuizen leidt niet tot het alsnog verstrekken van een maatwerkvoorziening. Het weigeren van een geschikte woning wordt gelijkgesteld aan de weigering om te verhuizen. Verkoop van een huis is geen argument om niet te verhuizen.

Artikel 18. Meewerken aan verhuizen na wegvallen indicatie

Overlijdt of verhuist degene voor wie een grote woningaanpassing aan een huurwoning is gerealiseerd? En hebben de achtergebleven partner of andere gezinsleden geen indicatie voor een aangepaste woning? Dan geldt het volgende:

  • De achtergebleven partner dient zich in te schrijven als woningzoekende;

  • Op het moment dat er een door de gemeente aangewezen kandidaat is voor de aangepaste woning, werkt de achtergebleven partner mee aan verhuizing naar een andere woning;

  • Bij verhuizing komt de achtergebleven partner in aanmerking voor een verhuiskostenvergoeding.

Artikel 19. Bouwkundige aanpassingen

Het bedrag voor een woonvoorziening (maatwerkvoorziening) van bouwkundige of bouwtechnische aard, wordt vastgesteld op basis van de laagste uitgebrachte offerte (minimaal twee). De offerte moet een gespecificeerde begroting bevatten en moet voldoen aan het programma van eisen. Is voor een woonvoorziening van bouwkundige of bouwtechnische aard een omgevingsvergunning vereist? En wordt deze verstrekt in de vorm van een pgb? Dan is de cliënt zelf verantwoordelijk voor het verkrijgen van de benodigde vergunning.

Artikel 20. Reikwijdte bouwkundige en bouwtechnische aanpassingen

De volgende uitgaven worden gerekend tot de kosten van een woonvoorziening:

  • a.

    de aanneemsom (hierin begrepen de loon- en materiaalkosten) voor het realiseren van de voorziening. Als cliënt de bouwkundige en bouwtechnische werkzaamheden zelf uitvoert, dan vervallen de loonkosten en komen alleen de materiaalkosten voor vergoeding in aanmerking;

  • b.

    de leges voor zover deze betrekking hebben op het realiseren van de voorziening;

  • c.

    de verschuldigde en niet verrekenbare- of terugvorderbare omzetbelasting;

  • d.

    de prijs van de bouwrijpe grond, indien noodzakelijk als niet binnen de oorspronkelijke kavel kan worden gebouwd.

  • e.

    de door burgemeester en wethouders schriftelijk goedgekeurde kostenverhogingen, die ten tijde van de raming van de kosten redelijkerwijs niet voorzien hadden kunnen zijn;

  • f.

    de kosten in verband met noodzakelijk technisch onderzoek en adviezen met betrekking tot het verrichten van de aanpassing;

  • g.

    de kosten van (her)aansluiting op de openbare nutsvoorziening;

  • h.

    overige kosten voor zover deze naar het oordeel van het college noodzakelijk zijn voor het aanpassen van de woning.

Artikel 21. Vergoeding huurderving

De vergoeding huurderving is een vergoeding voor de verhuurder die op verzoek van het college een aangepaste woning vrijhoudt voor iemand die deze aanpassing kan gebruiken. Of wiens woning niet direct weer bewoond kan worden als gevolg van uitgevoerde woningaanpassingen. De eerste maand leegstand komt niet voor vergoeding in aanmerking. De tegemoetkoming is maximaal zes maanden en op basis van de netto (kale) huurprijs. In bijzondere gevallen, te bepalen door het college, kan het college deze periode verlengen met maximaal zes maanden.

Artikel 22. Tijdelijke huisvesting

Aan personen met een beperking of chronische problemen kan, ten behoeve van tijdelijke huisvesting, maximaal vier maanden een eenmalige tegemoetkoming meerkosten worden gegeven. Maar alleen als deze meerkosten moeten worden gemaakt in verband met het aanpassen van:

  • de huidige woonruimte van de cliënt;

  • de door cliënt nog te betrekken woonruimte.

Artikel 23. Huishoudelijke hulp en schoonmaakondersteuning: uitzonderingen bij bijzondere typen leefsituaties

Bij een aantal typen leefsituaties wordt anders omgegaan met het begrip “leefeenheid” waardoor er mogelijk geen/beperkt sprake is van “gebruikelijke hulp”.

  • Kamer huren bij cliënt: als een cliënt een kamer verhuurt aan een derde wordt de huurder niet tot de leefeenheid gerekend.

    De huurder wordt in staat geacht de gehuurde ruimte(n) schoon te houden en een evenredige bijdrage te leveren aan gezamenlijke ruimten. In de berekening van de omvang van de hulp wordt het schoonmaken van gehuurde ruimte(n) dus niet meegerekend.

  • Geclusterd wonen: een cliënt woont zelfstandig, met meerdere mensen in een huis zonder hiermee een leefeenheid te vormen.

    In dergelijke situaties heeft men in ieder geval wel een eigen woon/slaapkamer en de overige ruimten worden in meer of mindere mate gemeenschappelijk gebruikt. In de berekening van de omvang van hulp wordt het schoonmaken van de eigen woonruimte(n) en slechts een evenredig deel van de gemeenschappelijke ruimten meegerekend.

  • Leef- en woongemeenschappen: een cliënt woont zelfstandig met meerdere mensen in een gebouw en vormt hiermee wel een leefeenheid.

    Vrijwel alle leefgemeenschappen kennen een of meer gezamenlijke bindende factoren, meestal met een religieuze of spirituele inhoud. Een voorbeeld hiervan zijn kloostergemeenschappen waarbij er sprake is van een leefeenheid, maar de taakverdeling zich niet leent voor overname. In die situaties kan een cliënt hulp krijgen voor het schoonmaken van de eigen kamer en een evenredig deel van het schoonmaken van de gemeenschappelijke ruimten die vallen binnen het niveau van de sociale woningbouw. Bibliotheken, gebedsruimten etc. vallen erbuiten en behoren daardoor tot de eigen verantwoordelijkheid van de gemeenschap.

Artikel 24. Vertrouwenspersoon sociaal domein

Het college stelt een vertrouwenspersoon sociaal domein aan waarop cliënten een beroep kunnen doen.

Artikel 25. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1. Deze nadere regels treden in werking op de eerste dag na die van de bekendmaking en werken terug tot en met 1 januari 2025.

  • 2. Op de datum van inwerkingtreding van deze nadere regels worden de Nadere regels maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente Borger-Odoorn 2015, de Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente Borger-Odoorn 2017 en de regeling Tegemoetkoming chronisch zieken en mensen met een beperking 2017 ingetrokken.

  • 3. Deze regels worden aangehaald als: Nadere regels maatschappelijke ondersteuning gemeente Borger-Odoorn 2025.

Ondertekening

Hoogachtend,

Burgemeester en wethouders van Borger-Odoorn,

de secretaris,

E.W. Bennema

de burgemeester,

mr. J. Seton

Bijlage 1: Richtlijn gebruikelijke hulp in de Wmo

Gebruikelijke hulp

Gebruikelijke hulp is de hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten (artikel 1.1.1 Wmo 2015). Wat onder gebruikelijke hulp valt, wordt dus bepaald door wat op dat moment normaal is en kan in de loop van de tijd veranderen. Volgens de regering is het op dit moment in onze samenleving normaal dat de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten waar nodig en mogelijk hun rol nemen in het huishouden, zeker wanneer er sprake is van een huisgenoot met een beperkte zelfredzaamheid.

Van wie wordt gebruikelijke hulp verwacht?

De leefeenheid van de cliënt die een beroep doet op ondersteuning is primair verantwoordelijk voor het functioneren van de leefeenheid. Dat betekent bijvoorbeeld dat van een leefeenheid wordt verwacht dat, bij uitval van één van de leden van die leefeenheid, gestreefd wordt naar een herverdeling van de huishoudelijke taken binnen die leefeenheid. De huisgenoten moeten meewerken aan het onderzoek dat noodzakelijk is om te bepalen of er sprake is van gebruikelijke hulp. Daarbij moeten de huisgenoten alles aangeven wat van belang kan zijn voor het onderzoek.

Doen zij dit niet, dan kan dat inhouden dat de gemeente de noodzaak tot of de omvang van de

maatwerkvoorziening niet kan vaststellen. Dit kan dus betekenen dat er geen maatwerkvoorziening kan worden verstrekt.

Leefeenheid

De leefeenheid waartoe cliënt behoort, bestaat, gelet op artikel 1.1.1 Wmo 2015, uit de:

  • echtgenoot

  • ouders

  • inwonende kinderen, of

  • andere huisgenoten waarmee cliënt een gezamenlijke huishouding voert.

Gelet op de definitie van gebruikelijke hulp in de Wmo 2015, en Memorie van Toelichting, kunnen meer dan twee volwassen personen tot de leefeenheid behoren. Het begrip gezamenlijke huishouding heeft betekenis in relatie tot ‘andere huisgenoten’. Hiermee is bedoeld om bijvoorbeeld kamerhuurders uit te sluiten of personen die omwille van hun zorgbehoefte op één adres ieder zelfstandig wonen.

Als de cliënt deel uitmaakt van een leefeenheid bestaande uit meerdere personen (meerpersoonshuishouden) moet de medewerker van de stichting vaststellen wat, gezien de samenstelling van die leefeenheid, in dat geval verstaan wordt onder gebruikelijke hulp van huisgenoten voor elkaar.

Hoofdverblijf in dezelfde woning

Het gaat erom dat men feitelijk zijn hoofdverblijf heeft in dezelfde woning. De enkele inschrijving in de Basisregistratie Personen (BRP) is onvoldoende om de vraag te beantwoorden waar iemand zijn woonadres heeft. Die vraag moet beantwoord worden aan de hand van concrete feiten en omstandigheden. Het enkele feit dat een persoon in het BRP is ingeschreven op het adres van de cliënt is onvoldoende om te spreken van hoofdverblijf in dezelfde woning.

Soms kan er twijfel bestaan of het gaat om huisgenoten of dat men feitelijk in twee verschillende woningen verblijft. Denk hierbij aan de situatie waarbij iemand woont in een apart bijgebouw. In die situatie kunnen de volgende factoren onderzocht worden om te bepalen of het gaat om één

leefeenheid:

  • zijn de woningen kadastraal gesplitst?

  • hebben ze een eigen huisnummer?

  • is er sprake van een huurovereenkomst?

  • is het mogelijk om huurtoeslag aan te vragen voor de woning?

  • beschikt de woning over algemeen gebruikelijke voorzieningen?

  • heeft de woning een eigen toegangsdeur?

Echtgenoot

Met een echtgenoot wordt gelijkgesteld (artikel 1.1.2 Wmo 2015):

  • de geregistreerde partner

  • de ongehuwde meerderjarige die met een andere ongehuwde meerderjarige een gezamenlijke huishouding voert, tenzij het betreft een bloedverwant in de eerste graad.

Gezamenlijke huishouding

Van een gezamenlijke huishouding is sprake wanneer twee personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins.

De algemene wettelijke definitie bevat drie eisen waaraan moet zijn voldaan (artikel 1.1.2 lid 3

Wmo):

  • 1.

    het moet gaan om twee personen;

  • 2.

    men moet het hoofdverblijf hebben in dezelfde woning;

  • 3.

    men moet blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins.

Twee personen

Behoren er meer dan twee personen tot de leefeenheid, en voeren twee daarvan een gezamenlijke huishouding, dan kan niettemin ten aanzien van de andere huisgenoten ook sprake zijn van gebruikelijke hulp. Dan zal echter vastgesteld moeten worden wat gebruikelijke hulp is voor deze huisgenoten ten opzichte van de cliënt.

Zorg dragen voor elkaar

Een ander belangrijk criterium voor het aannemen van een gezamenlijke huishouding wordt ook wel het verzorgingscriterium genoemd en is in de praktijk het lastigste om aan te tonen. De betrokkenen moeten voor elkaar zorgdragen door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins. De aanwezigheid van een contract of van bewijsstukken dat huur of kostgeld wordt betaald, betekent niet dat de betrokkenen geen gezamenlijke huishouding kunnen voeren.

Het is niet vereist dat de geboden verzorging van weerszijden dezelfde omvang en intensiteit heeft.

Bij (onder)huurders en kostgangers is sprake van een zuiver zakelijke relatie. Daarvan is geen sprake als er een mate van financiële verstrengeling aanwezig is, die verder reikt dan de betaling van de huur of het kostgeld en een wederzijdse verzorging die niet beperkt blijft tot het onderhoud van de gehuurde kamer of de levering van de overeengekomen diensten, zoals de maaltijden of de bewassing. Zoals dat ook het geval is in andere situaties waarin de betrokkenen beweren niet elkaars partners te zijn, kan het college een onderzoek instellen naar de feitelijke omstandigheden van de betrokkenen.

Gebruikelijke hulp door kinderen

Wanneer er gebruikelijke hulp van een kind wordt verwacht, dan moet er onderzoek gedaan worden naar het vermogen van dit kind (voor wat betreft het verrichten van huishoudelijk werk). Er moet rekening gehouden worden met wat op een bepaalde leeftijd als bijdrage van een kind mag worden verwacht, de ontwikkelingsfase van het specifieke kind en het feitelijke vermogen van dit kind om een bijdrage te leveren. De inzet van kinderen mag niet ten koste gaan van hun welbevinden en ontwikkeling, waaronder schoolprestaties.

Verschil met mantelzorg

Gebruikelijke hulp en mantelzorg zijn elkaar uitsluitende begrippen. Bij mantelzorg wordt de normale (gebruikelijke) zorg in zwaarte, duur en/of intensiteit aanmerkelijk overschreden. Bovendien hoeven mantelzorgers niet per se een gezamenlijke huishouding te voeren met de zorgvrager. Een huisgenoot kan wel naast gebruikelijke hulp ook mantelzorg verlenen, omdat de zorg die hij verleent boven de gebruikelijke hulp uitstijgt. Deze bovengebruikelijke hulp (mantelzorg) kan, in tegenstelling tot gebruikelijke hulp, echter niet verplicht worden.

Wanneer kan minder of geen gebruikelijke hulp worden verwacht?

Geobjectiveerde beperkingen / ontbreken kennis & vaardigheden

Wanneer partner, ouders, kind en/of elke andere huisgenoot geobjectiveerde beperkingen heeft en/of kennis/vaardigheden mist, hoeven zij geen gebruikelijke hulp te bieden. Tenzij de betreffende huisgenoot nog leerbaar is. In dat geval kan er alleen kortdurend ondersteuning toegekend worden, zodat de huisgenoot zich de vaardigheden eigen kan maken.

Niet-inwonende kinderen

Niet-inwonende kinderen hoeven geen gebruikelijke hulp te bieden, want zij behoren niet tot de leefeenheid. De medewerker van de stichting kan wel met de cliënt bespreken of niet-inwonende kinderen (op vrijwillige basis) een helpende hand kunnen bieden.

Dreigende overbelasting

Bij gebruikelijke hulp moet onderzocht worden of diegene waarvan gebruikelijke hulp wordt verwacht, ook in staat is om deze gebruikelijke hulp te bieden of dat er sprake is van (dreigende) overbelasting.

Bij dat onderzoek moet het college aandacht besteden aan draaglast en draagkracht. Bekeken moet worden of de echtgenoot of huisgenoot, naast zijn/ haar werk en de door hem te verlenen zorg aan zijn echtgenoot of huisgenoot, fysiek en psychisch nog in staat is gebruikelijke hulp aan cliënt te verlenen. Als dat niet het geval is en er is dus sprake van (dreigende) overbelasting, zal het college (tijdelijk) een voorziening moeten verstrekken.

In eerste instantie zal die indicatie van korte duur zijn om de gelegenheid te bieden de onderlinge taakverdeling aan de ontstane situatie aan te passen. Hetzelfde geldt als een partner/ouder ten gevolge van het plotseling overlijden van de andere ouder dreigt overbelast te raken door de combinatie van werk en verzorging van de inwonende kinderen.

Wanneer de dreigende overbelasting wordt veroorzaakt door een combinatie van werk en gebruikelijke hulp met andere activiteiten, gaan werk en gebruikelijke hulp voor. Het beoefenen van vrijetijdsbesteding kan op zich geen reden zijn om geen toepassing te geven aan het uitgangspunt van de gebruikelijke hulp. Dit kan alleen anders zijn als de vrijetijdsbesteding noodzakelijk is om niet overbelast te raken. Dit moet altijd in het individuele geval onderzocht worden.

Korte levensverwachting

In geval de zorgvrager een korte levensverwachting heeft, kan ter fysieke en psychische ontlasting van de leefeenheid van de zorgvrager besloten worden om geen toepassing te geven aan het uitgangspunt van de gebruikelijke hulp.

Respijtzorg

Respijtzorg doet zich voor in situaties waarin de huisgenoot, partner of ouder die feitelijk gebruikelijke hulp op zich moet nemen daartoe niet in staat is wegens (dreigende) overbelasting, die niet op een andere manier door hem is op te lossen. Het college moet de cliënt met beperkingen dan ondersteunen. Het college beoordeelt de situatie dan alsof de cliënt zonder gebruikelijke hulpverlener woont.

Er is een variëteit aan respijtvoorzieningen waarmee vervangende zorg vorm zou kunnen krijgen.

Hierbij kan gedacht worden aan begeleiding thuis, informele zorg, dagopvang, een logeerhuis en kortdurend verblijf. Ook kan het maatwerk bestaan uit het bieden van diensten, hulpmiddelen of andere maatregelen die van belang zijn bij het ondersteunen van een cliënt door een mantelzorger.

Afweging gebruikelijke en bovengebruikelijke hulp

Bij gebruikelijke hulp wordt gekeken naar wat aan tijdsbesteding bij die activiteit bij een gezond persoon gebruikelijk is. Daarbij omvat gebruikelijke hulp de zorg die iedereen nodig heeft (wassen, eten en dergelijke) maar ook de zorg die deze activiteiten in verband met gezondheidsproblemen vervangt. Denk hierbij aan stomaverzorging in plaats van toiletgang en sondevoeding in plaats van eten.

Van bovengebruikelijke hulp is sprake wanneer mensen elkaar bij ziekte of handicap langdurig meer zorg bieden dan wat binnen de sociale relatie gewoon is.

Culturele diversiteit

Bij het inventariseren van de eigen mogelijkheden van het huishouden wordt geen onderscheid gemaakt op basis van sekse, religie, cultuur, de wijze van inkomensverwerving of persoonlijke opvattingen over het verrichten van huishoudelijke taken. Er is sprake van een pluriforme samenleving waarin iedereen gelijke aanspraken op zorg kan maken.

Opvang en verzorging van kinderen

Ouders hebben een zorgplicht voor hun kinderen, in het kader van de opvoeding. Dit houdt in het zorgen voor hun geestelijk en lichamelijk welzijn en het bevorderen van de ontwikkeling van hun persoonlijkheid, en naar draagkracht voorzien in de kosten van dit alles. Deze zorgplicht strekt zich uit over opvang, verzorging, begeleiding en opvoeding die een ouder (of verzorger), onder meer afhankelijk van de leeftijd en verstandelijke ontwikkeling van een kind, normaal gesproken geeft aan een kind, inclusief de zorg bij kortdurende ziekte.

Bij uitval van één van de ouders neemt de andere ouder de gebruikelijke zorg voor de kinderen over. Gebruikelijke zorg voor kinderen omvat in ieder geval de aanwezigheid van een verantwoordelijke ouder of derde persoon, zoals de leeftijd en ontwikkeling van het kind vereisen. Indien nodig dient de ouder gebruik te maken van de voor hem/haar geldende mogelijkheden van zorgverlof. Indien dit niet mogelijk is dient de ouder gebruik te maken van (een combinatie van) algemeen gebruikelijke voorliggende voorziening zoals crèche, buitenschoolse opvang, gastouderbureau e.d. Het verplichte gebruik van alternatieve opvangmogelijkheden wordt redelijk geacht, onafhankelijk van de financiële omstandigheden. Zijn deze mogelijkheden reeds maximaal gebruikt of afwezig, of is slechts kortdurende overbrugging nodig, dan kan hulp worden ingezet.

Indien er sprake is van uitval van de ouder in een eenoudergezin, en de voorliggende algemeen gebruikelijke voorzieningen en een sociaal netwerk zijn niet aanwezig, niet toepasbaar of uitgeput, dan is afhankelijk van de leeftijd en ontwikkeling van het kind hulp mogelijk voor oppas, opvang, begeleiding en verzorging van gezonde kinderen. Een dergelijke indicatie is in principe van korte duur (maximaal 3 maanden), met de bedoeling binnen deze termijn een eigen oplossing te realiseren.

Huishoudelijke verzorging

Van wie kan gebruikelijke hulp worden verwacht bij huishoudelijke verzorging?

Volwassene

Van een volwassen gezonde huisgenoot wordt verwacht dat deze alle huishoudelijke taken overneemt wanneer de primaire verzorger uitvalt.

Uit een uitspraak van de CRvB volgt dat wanneer de echtgenoot, huisgenoot of inwonende zoon of dochter wel in staat is om gebruikelijke hulp te verlenen maar weigert om huishoudelijke taken te verrichten, de gemeente geen hulp bij het huishouden hoeft te verstrekken met toepassing van de hardheidsclausule (ECLI:NL:CRVB:2016:3665).

Taken van een 18-23 jarige

Een 18-23 jarige wordt verondersteld een eenpersoonshuishouden te kunnen voeren. De huishoudelijke taken voor een éénpersoonshuishouden zijn:

  • schoonhouden van wc en badkamer,

  • schoonhouden van keuken, leefruimte en één slaapkamer,

  • wasverzorging,

  • boodschappen doen,

  • maaltijd verzorgen,

  • afwassen en opruimen.

Dit betekent dat wel huishoudelijke verzorging kan worden toegekend voor het schoonhouden van overige slaapkamer(s) inclusief het verschonen van bedden, het schoonmaken van de hal/bijkeuken en het zemen van ramen aan de binnenzijde. Daarnaast kunnen 18-23 jarigeneventuele jongere gezinsleden verzorgen en begeleiden.

Bijdrage van kinderen aan het huishouden

In geval de leefeenheid van cliënt mede bestaat uit kinderen, dan gaat de medewerker van de stichting ervan uit, dat de kinderen, afhankelijk van hun leeftijd en psychosociaal functioneren, een bijdrage kunnen leveren aan de huishoudelijke taken:

  • Kinderen tot 5 jaar leveren geen bijdrage aan de huishouding.

  • Kinderen tussen 5-12 jaar worden naar hun eigen mogelijkheden betrokken bij lichte huishoudelijke werkzaamheden als opruimen, tafel dekken/afruimen, afwassen/afdrogen, boodschap doen, kleding in de wasmand gooien.

  • Kinderen vanaf 13 jaar kunnen, naast bovengenoemde taken hun eigen kamer op orde houden, dat wil zeggen rommel opruimen, stofzuigen, bed verschonen.

Het aanleren van huishoudelijke activiteiten

Redenen als “niet gewend zijn om” of “geen huishoudelijke werk willen en/of kunnen verrichten” leiden niet tot een indicatie voor het overnemen van huishoudelijke taken. Als hiervoor motivatie aanwezig is, kan er een indicatie worden gesteld voor 6 weken zorg voor het aanleren van huishoudelijke taken en/of het leren (efficiënter) organiseren van het huishouden.

Wanneer in redelijkheid niet (meer) kan worden verondersteld dat een nieuwe taak als het huishouden nog is te trainen of aan te leren, zoals bij ouderen op hoge leeftijd (> 75 jaar) kan, indien nodig, huishoudelijke verzorging voor die zwaar huishoudelijke taken worden geïndiceerd die anders tot de gebruikelijke hulp zouden worden gerekend.

Belasting door werk, studie, maatschappelijke participatie of zorgtaken

Bij gebruikelijke hulp wordt uitgegaan van de mogelijkheid om naast een volledige baan ondersteuning te bieden. Alleen bij daadwerkelijke afwezigheid van de huisgenoot gedurende een aantal dagen en nachten zullen de niet-uitstelbare taken overgenomen kunnen worden. Bij huishoudelijk werk gaat het veelal om uitstelbare taken. Alleen als schoonmaken niet kan blijven liggen (regelmatig geknoeide vloeistoffen en eten) zal dat direct moeten gebeuren.

Ook studie of werkzaamheden vormen in principe geen reden om van de gebruikelijke hulp af te zien. Immers, iedereen die werkt zal naast zijn werk het huishouden moeten doen of hier eigen oplossingen voor zoeken (zoals het inhuren van particuliere hulp). Dat geldt ook voor tweeverdieners. Iedere volwassen burger wordt verondersteld naast een volledige baan of opleiding een huishouden te kunnen voeren. In geval van een meerpersoonshuishouden staat het hebben van een normale baan of het volgen van een opleiding per definitie het leveren van gebruikelijke hulp niet in de weg. Gebruikelijke hulp gaat voor op andere activiteiten van leden van de leefeenheid in het kader van hun maatschappelijke participatie.

Ook ouderen die in staat zijn tot het verrichten van huishoudelijk werk vallen onder de gebruikelijke hulp. Een (zeer) hoge leeftijd kan in omstandigheden aanleiding zijn niet te vragen het huishoudelijke werk aan te leren.

Bij werkenden wordt geen rekening gehouden met zeer drukke werkzaamheden en (zeer) lange werkweken. Over het algemeen kan alleen rekening worden gehouden met personen die vanwege hun werkzaamheden langdurig van huis zijn. Daardoor zijn zij immers de facto niet in staat het huishoudelijk werk over te nemen. Maar in alle situaties dat daarbij sprake is van een eigen keuze, zal daar geen rekening mee worden gehouden. De afwezigheid moet een verplichtend karakter hebben. Het gaat te ver, om chauffeurs die op het buitenland reizen, medewerkers in de offshore of marinemensen die maanden achtereen van huis zijn, te dwingen een andere functie te zoeken.

In geval de leden van een leefeenheid dreigen overbelast te raken door de combinatie van werk en verzorging van de zieke partner/huisgenoot, kan een indicatie voor hulp bij het huishouden worden gesteld op onderdelen die normaliter tot de gebruikelijke hulp worden gerekend. In eerste instantie zal getracht worden die indicatie van korte duur te laten zijn, om de leefeenheid de gelegenheid te geven de onderlinge taakverdeling aan de ontstane situatie aan te passen. Hetzelfde geldt als een partner/ouder ten gevolge van het (plotseling) overlijden van de andere ouder dreigt overbelast te raken door de combinatie van werk en verzorging van de inwonende kinderen.

Persoonlijke Verzorging

Van wie kan gebruikelijke hulp worden verwacht bij persoonlijke verzorging?

Van belang is onderscheid te maken tussen:

  • Groep 1: gebruikelijke persoonlijke verzorging van partners voor elkaar, en van ouders voor volwassen inwonende kinderen (> 18 jaar) en vice versa;

  • Groep 2: gebruikelijke persoonlijke verzorging van volwassen huisgenoten voor elkaar.

Onder partner wordt verstaan: de volwassene met wie de zorgvrager een intieme, emotionele relatie heeft én een duurzame gemeenschappelijke huishouding voert.

Groep 1

Kortdurende situaties

Van personen uit groep 1 wordt verwacht dat zij elkaar persoonlijke verzorging bieden als er sprake is van een kortdurende zorgsituatie (hierbij gaat het over het algemeen over een periode van maximaal drie maanden) met uitzicht op een dusdanig herstel van het gezondheidsprobleem en de daarmee samenhangende zelfredzaamheid van de cliënt dat persoonlijke verzorging daarna niet langer is aangewezen.

De zorgplicht van personen uit groep 1 onderling betreft persoonlijke, lichamelijke zorg inclusief assistentie bij de algemeen dagelijkse levensverrichtingen, aandacht en begeleiding bij ziekte en psychosociale problemen. Een voorbeeld hiervan is de zorg voor een huisgenoot of partner tijdens een kortdurend gezondheidsprobleem zoals herstel na een operatie, griep, gekneusde ledematen. Deze vorm van zorg is in principe (afhankelijk van de aard, omvang en duur) gebruikelijk.

Langdurige situaties

Bij een zorgvraag die naar verwachting langer dan 3 maanden zal gaan duren, is persoonlijke verzorging ook tussen personen uit groep 1 geen gebruikelijke hulp. Als vanaf de start van de zorgsituatie duidelijk is dat de zorgsituatie een langdurig karakter heeft, is er geen sprake van gebruikelijke hulp. Er hoeft dan dus niet eerst drie maanden ‘gebruikelijke hulp’ door personen uit groep 1 geleverd te worden, alvorens zorg kan worden ingezet.

Groep 2

Persoonlijke verzorging van personen uit groep 2 is geen gebruikelijke hulp.

Begeleiding

Van wie kan gebruikelijke hulp worden verwacht bij begeleiding?

Partners onderling, ouders en volwassen inwonende kinderen en/of andere volwassen huisgenoten onderling

Kortdurende situaties

Alle begeleiding van de cliënt door de partner, ouder, volwassen kind en/of elke andere volwassen huisgenoot is gebruikelijke hulp als er sprake is van een kortdurende zorgsituatie met uitzicht op een dusdanig herstel van het gezondheidsprobleem en de daarmee samenhangende zelfredzaamheid van de cliënt, dat begeleiding daarna niet langer is aangewezen. Daarbij gaat het over het algemeen over een periode van maximaal drie maanden.

Langdurige situaties

Als het gaat om een chronische situatie is de begeleiding van een volwassen cliënt gebruikelijke hulp wanneer die begeleiding normaal gesproken door partner, ouder, inwonend kind en/of andere huisgenoot in de persoonlijke levenssfeer onderling aan elkaar moet worden geboden. Het gaat hierbij in ieder geval om de volgende vormen van begeleiding aan een cliënt:

  • Het begeleiden van cliënt bij het normaal maatschappelijk verkeer binnen de persoonlijke levenssfeer zoals het bezoeken van familie/vrienden, huisarts, enzovoort.

  • Het bieden van hulp bij of het overnemen van taken die bij een gezamenlijk huishouden horen, zoals het doen van de administratie. Dit kan worden overgenomen door een niet-beperkte huisgenoot wanneer die taak altijd door de nu beperkte cliënt werd uitgevoerd.

Aanleren aan derden

Het leren omgaan van derden (familie/vrienden) met de cliënt is gebruikelijke hulp.

Toelichting

Artikel 10

De afweging of iemand PGB vaardig is wordt zorgvuldig gedaan. Hierbij zijn veel factoren van belang. Het kan bijvoorbeeld meewegen als:

  • 1.

    de inwoner handelingsonbekwaam is, niet pgb-vaardig is, onvoldoende inzicht heeft in de eigen situatie, of geen bewindvoerder/belangenbehartiger/wettelijk vertegenwoordiger heeft die zijn belangen kan behartigen en/of;

  • 2.

    de uitvoerder van de ondersteuning tevens gemachtigde, vertegenwoordiger en/of budgetbeheerder van cliënt is en/of;

  • 3.

    een cliënt als ‘niet pgb-vaardig' wordt getoetst en de beoogde budgetbeheerder niet verantwoordelijk kan worden gesteld voor eventuele onrechtmatigheden en/of onvoldoende kwalitatieve zorg en/of;

  • 4.

    de beoogd budgetbeheerder zelf ook ‘niet pgb-vaardig’ is en/of;

  • 5.

    er een ernstig vermoeden is dat de budgethouder of zijn vertegenwoordiger problemen zal hebben met het omgaan met een pgb en/of;

  • 6.

    er een gerechtvaardigde verwachting is dat het aansturen van de met het pgb ingekochte zorg of ondersteuning en/of het vervullen van goed werkgeverschap problemen zal opleveren en/of;

  • 7.

    de cliënt niet alleen afhankelijk van de zorgaanbieder is voor het leveren van zorg, maar ook afhankelijk is van de zorgaanbieder voor woonruimte en/of;

  • 8.

    er sprake is van verslavingsproblematiek en/of schuldenproblematiek en/of;

  • 9.

    uit controle is gebleken dat de cliënt of budgetbeheerder op een eerder moment niet in staat is gebleken de taken en verantwoordelijkheden horend bij een pgb zorgvuldig uit te voeren en/of;

  • 10.

    er eerder sprake is geweest van fraude of misbruik met een pgb en/of;

  • 11.

    de inwoner een zwervend bestaan leidt of een maatwerkvoorziening beschermd wonen of maatschappelijke opvang uit de Wmo toegekend heeft gekregen en niet onder toezicht staat van een bekwaam persoon en/of;

  • 12.

    sprake is van analfabetisme of onvoldoende taal- of rekenvaardigheid zonder dat cliënt personen in zijn omgeving heeft die hem kunnen bijstaan en/of;

  • 13.

    een cliënt, budgetbeheerder en/of de pgb-aanbieder voor een strafbaar feit, gepleegd, in de vijf jaar voorafgaand aan de aanvraag, is veroordeeld en/of;

  • 14.

    er aangetoond onrechtmatig gebruik van voorzieningen is in Wlz, Zvw, Participatiewet, Jeugdwet of Wmo, door cliënt, budgetbeheerder en/of aanbieder, minder dan vijf jaar geleden en/of;

  • 15.

    sprake is van spoed- of crisiszorg waardoor er vanwege het spoedeisende karakter geen onderzoek naar bekwaamheid van de budgethouder en/of de kwaliteit van de geboden ondersteuning gedaan kan worden en/of;

  • 16.

    er gegronde redenen bestaan om te verwachten dat het budget besteed zal worden in het buitenland zonder dat daar, naar het oordeel van het college, een gegronde reden voor is, en/of;

  • 17.

    de kwaliteit van de Wmo-ondersteuning onvoldoende is geborgd/de beoogde zorgverlener niet de gewenste kwaliteit biedt, bijvoorbeeld als een onhoudbare situatie dreigt waarin de veiligheid van de cliënt in het geding komt. Het college kan hiervoor aanvullende regels bepalen.

  • 18.

    sprake is van andere belemmerende omstandigheden naar het oordeel van het college.

Om een Pgb af te wijzen op overwegende bezwaren moet er een feitelijke onderbouwing zijn op grond waarvan de afwijzing plaatsvindt. In de beschikking wordt voor de motivering verwezen naar het plan van aanpak, dat onderdeel is van de beschikking. De inwoner kan hiertegen bezwaar aantekenen.

Hoe werkt het pgb?

  • 1.

    De gemeente heeft vastgesteld dat de inwoner voldoet aan de voorwaarden voor een pgb.

  • 2.

    De cliënt regelt hiermee zelf de ondersteuning vanuit de Wmo die hij nodig heeft.

  • 3.

    De cliënt legt de afspraken met zijn zorgverlener vast in een zorgovereenkomst.

  • 4.

    De Sociale Verzekeringsbank (SVB) krijgt het geld van het pgb op haar rekening.

  • 5.

    De SVB regelt de betalingen aan de hulpverleners.

  • 6.

    De gemeente geeft een start- of einddatum voor de Wmo door aan het CAK.

  • 7.

    Het CAK stelt de eigen bijdrage vast met de gegevens van de cliënt.

  • 8.

    Het CAK stuurt de inwoner een brief (de ‘beschikking’) met daarin de beslissing over de eigen bijdrage per maand.

  • 9.

    Het CAK stuurt de cliënt daarna elke maand een factuur voor de eigen bijdrage.