Permanente link
Naar de actuele versie van de regeling
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR735274
Naar de door u bekeken versie
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR735274/1
Beleidsregels jeugdhulp gemeente Borger-Odoorn 2025
Geldend van 11-02-2025 t/m heden
Intitulé
Beleidsregels jeugdhulp gemeente Borger-Odoorn 2025Het college van de gemeente Borger-Odoorn,
gelet op de Jeugdwet en de Verordening jeugdhulp gemeente Borger-Odoorn 2025,
besluit vast te stellen de volgende:
Beleidsregels jeugdhulp gemeente Borger-Odoorn 2025.
1. Inleiding
Gemeenten zijn verantwoordelijk voor preventie en jeugdhulp. Jeugdigen en hun ouders die advies, ondersteuning of jeugdhulp nodig hebben, moeten kunnen rekenen op een kwalitatief en kwantitatief toereikend preventie- en jeugdhulpaanbod.
In de Jeugdwet zijn verschillende taken en verantwoordelijkheden opgenomen waaraan gemeenten moeten voldoen. Zo is het de gemeentelijke verantwoordelijkheid om de toegang en toeleiding tot jeugdhulp te regelen. Vanuit de Jeugdwet moeten gemeenten zorgen voor een laagdrempelige, herkenbare, integrale toegang voor jeugdhulp.
Voor de uitvoering van alle taken die onder de Jeugdwet vallen stelt de gemeenteraad van de gemeente Borger-Odoorn een verordening en een beleidsplan vast. Dit zijn respectievelijk de Verordening jeugdhulp gemeente Borger-Odoorn 2025 (de verordening) en deze Beleidsregels jeugdhulp gemeente Borger-Odoorn 2025 (de beleidsregels).
In voorliggende beleidsregels wordt uitgelegd hoe het college bepaalde bepalingen uit de verordening toepast en welke regels voor de dagelijkse uitvoeringspraktijk gelden.
Deze Beleidsregels jeugdhulp gemeente Borger-Odoorn 2025 treden in werking op de eerste dag na die van de bekendmaking en werken terug tot en met 1 januari 2025, onder gelijktijdige intrekking van de Nadere regels maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente Borger-Odoorn 2015 en de Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente Borger-Odoorn 2017.
Regenboogmodel
De gemeente Borger-Odoorn werkt in haar beleid met het onderstaande Regenboogmodel.
Het model stelt het gezin/huishouden centraal en geeft aan welke vormen van ondersteuning mogelijk zijn. Groen staat voor geen of hele lichte ondersteuning. Rood staat voor zware, individuele ondersteuning. De onderste balken geven aan op welke manier de gemeente de ondersteuning wil organiseren en uitvoeren. De voorzieningen die in de bogen staan, zijn bedoeld als illustratie, niet als een complete opsomming. Hierna beschrijven we de vijf bogen.
Boog gezin/huishouden : het gezin/huishouden staat centraal en wordt gezien als één geheel. In deze boog is geen sprake van ondersteuning. Het gezin/huishouden redt zichzelf.
Boog sociaal netwerk : bij een vraag of probleem wordt eerst een beroep gedaan op het sociale netwerk. Met hulp uit dit netwerk redt het gezin/huishouden zich meestal zelf. Vindt het gezin/huishouden het lastig om een beroep te doen op het sociale netwerk? Of is dat niet of nauwelijks aanwezig? Dan kan (kortdurend) ondersteuning worden gegeven om het sociale netwerk aan te spreken en/of op te bouwen.
Boog algemene voorziening : algemene voorzieningen zijn breed toegankelijke voorzieningen. Ze kunnen een (deel van de) oplossing bieden als het gezin/huishouden zichzelf niet redt met hulp van het sociale netwerk.
Boog collectieve voorziening : collectieve voorzieningen zijn bedoeld voor een bepaalde groep. Hiervoor is een ‘toegangsbewijs’ (besluit van een instantie) nodig. Deze boog komt aan bod als de bogen eronder geen of maar een deel van de oplossing bieden.
Boog individuele voorziening : individuele voorzieningen worden afgestemd op de persoon (maatwerk). Ook hierbij geldt dat de bogen eronder geen of maar een deel van de oplossing bieden.
Er zit dus een bepaalde volgorde in de bogen. Dit betekent niet dat eerst de ondersteuning uit de ene boog ‘geprobeerd’ moet zijn voordat ondersteuning uit de volgende boog kan worden gegeven. Het kan nodig zijn om direct ondersteuning uit een volgende boog te bieden. Een combinatie van ondersteuning uit verschillende bogen kan ook nodig zijn.
De gemeente Borger-Odoorn heeft drie teams:
- •
Sociaal team De Hondsrug;
- •
Sociaal team Het Veenland;
- •
Sociaal team De Monden.
Deze (sociale) teams zijn ondergebracht in de Stichting Sociale Teams Borger-Odoorn. Deze stichting zorgt ervoor dat de sociale teams werken volgens het beleid van de gemeente.
De sociale teams vormen de brede toegang. Ze hebben onder andere de taak om het onderzoek uit te voeren. Zij beoordelen of en welke ondersteuning nodig is. De gemeente beslist over de toekenning van een maatwerkvoorziening op grond van de Jeugdwet.
Het sociaal team bepaalt wat de inwoner, die ondersteuning vraagt nog kan, niet (meer) kan en wat het te bereiken doel is. Het uitgangspunt is resultaatgericht werken. De te bereiken resultaten vanuit het Regenboogmodel en de gemaakte afspraken worden vastgelegd in een plan van aanpak. Op basis van dit plan wordt een verzoek voor een voorziening gedaan en door de gemeente een beschikking afgegeven.
2. Toegang tot jeugdhulp
2.1 De aanvraag
Jeugdigen en ouders kunnen zich op verschillende manieren melden voor jeugdhulp bij de Stichting Sociale Teams Borger-Odoorn (SSTBO):
- •
Schriftelijk, door een brief of familiegroepsplan te sturen aan Stichting Sociale Teams Borger-Odoorn, Postbus 24, 9530 AA Borger.
- •
Digitaal, door te mailen naar info@socialeteamsborger-odoorn.nl of via de website https://socialeteamsborgerodoorn.nl/contactformulier/. Telefonisch door te bellen naar 0800 2009.
- •
Via een van de twee Buurtkamers (MFA Nieuw-Buinen en MFA Valthermond).
Een schriftelijke aanvraag moet door 1 belanghebbende (1 ouder of jeugdige 16 jaar of ouder) afhankelijk van de leeftijd) ondertekend zijn. De andere gezaghebbende ouder moet door de gemeente op de hoogte worden gesteld van de aanvraag en het onderzoek. De andere gezaghebbende ouder wordt betrokken bij het onderzoek.
De datum waarop de melding is ingediend geldt als aanvraagdatum. De jeugdige en/of ouders wordt gevraagd een aanvraagformulier in te vullen. Wanneer het college een aanvraag ontvangt die door een ander bestuursorgaan behandeld moet worden, heeft het college doorzendplicht, gelet op artikel 2:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De SSTBO voert het onderzoek uit voor de gemeente.
2.2 Vertrouwenspersoon en onafhankelijke cliëntondersteuning
De Jeugdwet biedt ouders en/of jeugdigen de mogelijkheid om gebruik te maken van een onafhankelijk vertrouwenspersoon. Het college informeert de ouders en/of jeugdigen hierover. Ook stelt het college een vertrouwenspersoon in de gelegenheid zijn taken uit te voeren.
De Wet maatschappelijk ondersteuning (Wmo) verplicht gemeenten tot het inrichten van de functie onafhankelijk cliëntondersteuner voor het gehele sociale domein, dus ook voor jeugdigen en ouders. De gemeente is verplicht om cliëntondersteuning aan te bieden als algemene voorziening.
Zowel cliëntondersteuners als vertrouwenspersonen kunnen informatie en advies geven aan jeugdigen en ouders die vragen hebben over de jeugdhulp. De cliëntondersteuner kan een jeugdige en/of ouder al bijstaan op het moment dat er wordt gezocht naar hulp. De cliëntondersteuner ondersteunt dan bij inhoudelijke/hulpverlenende gesprekken. De vertrouwenspersoon doet dat niet.
De vertrouwenspersoon wordt meestal pas benaderd als er al hulp is en daar vragen, problemen of klachten over ontstaan. De vertrouwenspersoon ondersteunt een jeugdige en/of ouder bij vragen, problemen of klachten bij de gemeente, de jeugdhulpaanbieder, de Gecertificeerde Instelling (GI) of Veilig Thuis. Als dit is opgelost, dan stopt ook de ondersteuning van de vertrouwenspersoon. De vertrouwenspersoon ondersteunt niet bij inhoudelijke hulpverleningsgesprekken, maar alleen bij vraag-/klachtgesprekken.
Jeugdstem, vertrouwenspersonen van het Advies- en Klachtenbureau Jeugdzorg (AKJ) voert in opdracht van het Ministerie van VWS, het onafhankelijk vertrouwenswerk voor de Jeugdwet uit. De vertrouwenspersoon moet onafhankelijk van het college, de jeugdhulpaanbieder, de GI, of Veilig Thuis opereren. Het AKJ heeft geen cliëntondersteuners in dienst.
2.3 Samenloop Wet langdurige zorg cliëntondersteuning
Jeugdigen met een indicatie op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) kunnen onafhankelijke cliëntondersteuning vanuit de Wlz krijgen. Het zorgkantoor is hiervoor verantwoordelijk. Een jeugdige met een Wlz indicatie kan zich bij een onafhankelijk cliëntondersteuner aanmelden, die gecontracteerd is door het zorgkantoor.
2.4 Familiegroepsplan
Voordat het onderzoek van start gaat, kan de jeugdige en/of ouders een familiegroepsplan overhandigen waarin zij samen met familieleden en andere direct betrokkenen een oplossing aandragen om de problemen van de jeugdige in eigen kring op te lossen. Het college brengt de jeugdige en/of ouders van deze mogelijkheid op de hoogte na ontvangst van de aanvraag.
De gemeente heeft de taak om haar beleid zo vorm te geven dat het gericht is op het tot stand brengen en uitvoeren van familiegroepsplannen (artikel 2.1, onder g, van de wet). Het kan zijn dat het nodig is om enige vorm van ondersteuning te bieden bij het opstellen van een familiegroepsplan. Uiteraard kunnen de jeugdige of zijn ouders niet gedwongen worden om ondersteuning bij het opstellen van het familiegroepsplan te accepteren. Maar als het meerwaarde zou kunnen hebben, kan het college het wel aanraden en stimuleren. Welke vorm deze ondersteuning heeft, is aan het college, bovendien kan deze van geval tot geval verschillen.
Als jeugdige en/of ouders een familiegroepsplan willen opstellen, moet dat binnen een redelijke termijn. Deze termijn bedraagt maximaal 7 dagen.
2.5 Spoedeisende gevallen
In spoedeisende gevallen gaat het college zonder uitstel over tot het tijdelijk verstrekken van een jeugdhulpvoorziening, in afwachting van de uitkomsten van het onderzoek. De noodzaak om een tijdelijke jeugdhulpvoorziening te verstrekken, zal alleen in bijzondere situaties aanwezig zijn. De jeugdige en/of ouder moet dan in een situatie verkeren waarin uitstel van een individuele voorziening niet mogelijk is. Het niet tijdig – oftewel met uitstel – nemen van een beslissing tot verstrekking van een tijdelijke jeugdhulpvoorziening is een zogenoemde fictieve weigering, waartegen de jeugdige en/of ouder op grond van de Awb bezwaar (al dan niet in samenhang met een verzoek om een voorlopige voorziening) en beroep kan aantekenen.
In gevallen waar onmiddellijke start van de hulp nodig is, kan buiten kantoortijden contact worden opgenomen met Spoed4jeugd Drenthe (www.s4jd.nl). Het telefoonnummer is: 0592-381530.
Criteria Urgentie: crisis en spoed
Het bepalen van de urgentie is van belang om vast te kunnen stellen hoe snel de voorziening moet worden gestart. Bij de bepaling van de urgentie zijn veiligheid van de jeugdige, het risico op kindermishandeling, de balans tussen draaglast en draagkracht en de escalatie van de problematiek essentieel. Er zijn vervolgens drie gradaties van urgentie met bijbehorende criteria te onderscheiden:
Crisis
Er is sprake van crisis bij een plotselinge, ernstige ontregeling (in de fysieke, sociale en psychische gesteldheid van de jeugdige of van de omgeving) met als gevolg het ontstaan van een acuut onhoudbare situatie in het thuismilieu of de woonsituatie van de jeugdige. Denk bijvoorbeeld aan: ernstige verwaarlozing, ernstig fysiek of seksueel misbruik, er moet direct in het gezag worden voorzien, ouder of jeugdige dreigt met suïcide, ouder of jeugdige heeft een psychose.
Spoed
Is een situatie waarbij een crisis dreigt doordat:
- •
problematiek ernstig, langdurig of complex is en/of
- •
de verhouding tussen draaglast/draagkracht uit balans is geraakt.
Regulier
Enkelvoudige of meervoudige problematiek waarbij geen sprake is van een dreigende crisis.
2.6 Vaststelling identiteit
Er is in de Jeugdwet geen identificatieplicht opgenomen, maar een verificatieplicht van het burgerservicenummer (BSN). Het BSN dient te worden vastgesteld wanneer de jeugdige voor de eerste maal contact met het college heeft. Dat wordt gedaan op basis van de BSN-controle. In artikel 7.2.3 Jeugdwet staat dat je het BSN kunt vaststellen door die in de Basisregistratie Personen (BRP) te controleren.
2.7 Het onderzoek
Na ontvangst van een aanvraag gaat de medewerker van de SSTBO zo spoedig mogelijk, in beginsel binnen 5 werkdagen, in gesprek met de jeugdige en/of ouders
Met de jeugdige en/of zijn ouders wordt op basis van onderstaand stappenplan (Centrale Raad van Beroep 1 mei 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1477) het volgende in kaart gebracht:
- 1.
Wat de hulpvraag is.
- 2.
Onderzoeken of het college verantwoordelijk is op basis van het woonplaatsbeginsel.
- 3.
Of sprake is van opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen. En zo ja, om welke problemen en/of stoornissen het gaat.
- 4.
Welke hulp naar aard en omvang nodig is om de jeugdige in staat te stellen om gezond en veilig op te groeien, te groeien naar zelfstandigheid en/of voldoende zelfredzaam te zijn en maatschappelijk te participeren.
- 5.
Of de jeugdige en/of zijn ouders zelf (deels) in staat zijn om zelf de problemen op te lossen, eventueel met hulp van hun sociaal netwerk of gebruik kunnen maken van een andere of algemene voorziening.
Pas als er op basis van stap 5 geen of onvoldoende oplossingen zijn, is een individuele voorziening aan de orde.
Om te komen tot een individuele voorziening is een deskundige beoordeling nodig. De medewerker van de SSTBO kan als het nodig is deskundigheid inroepen. Het inroepen van deskundigheid kan bestaan uit het consulteren van een deskundige en/of het organiseren van een of meerdere gesprekken van en/of met de deskundige samen met de jeugdige of zijn ouders. Het kan hierbij bijvoorbeeld gaan om diagnostiek om voor een psychiatrische behandeling in aanmerking te komen of voor een verblijf in 24-uursopvang. Dat zijn zwaarwegende beslissingen waaraan professioneel onderzoek en afweging aan ten grondslag ligt.
In sommige gevallen kan nog nader advies worden gevraagd aan een adviesinstantie voor sociaal/medisch advies.
Voor een zorgvuldig te nemen besluit is het van belang dat alle feiten en omstandigheden van de specifieke hulpvraag worden onderzocht. Daarbij is het van belang dat het onderzoek in samenspraak met de jeugdige en zijn ouders wordt verricht. Voor een zorgvuldig onderzoek is veelal persoonlijk contact nodig om een totaalbeeld van de jeugdige en zijn ouders te krijgen. Hiervan kan alleen afgeweken worden met een onderbouwing vanuit ouders en/of jeugdige.
De uitkomsten van het gesprek worden verwerkt in het plan van aanpak. De jeugdige en/of gezaghebbende ouders ontvangen dit plan en hebben de mogelijkheid om opmerkingen of aanvullingen aan het plan toe te voegen. De opmerkingen komen niet in de plaats van het oorspronkelijke plan, maar worden hier als bijlage aan toegevoegd.
Medewerkingsplicht
Om jeugdhulp te kunnen krijgen, moet de jeugdige en zijn ouders de nodige medewerking verlenen. Het gaat dan om medewerking aan het onderzoek, zodat het college kan beoordelen welke jeugdhulp nodig is. Dit is een algemene medewerkingsplicht.
Als het noodzakelijk is voor het onderzoek om vast te stellen welke jeugdhulp nodig is, kunnen allerlei vormen van medewerking worden verwacht. Van jeugdigen en ouders kan bijvoorbeeld worden verwacht dat zij:
- •
meewerken aan het onderzoek om vast te stellen welke jeugdhulp nodig is
- •
met het college gesprekken voeren over de hulpvraag (dit kan dus ook betekenen dat met de jeugdige wordt gesproken)
- •
rapportages aanleveren die door derden zijn gemaakt
- •
toestemming geven voor het voeren van gesprekken met hulpverleners van de jeugdige
- •
toestemming geven de jeugdige (langdurig) te observeren.
Van de jeugdige en ouders mag dus worden verwacht dat zij toestemming geven tot inzicht in hun gezinsleven voor zover sprake is van informatie die nodig is voor het nemen van een beslissing op de aanvraag.
Als de jeugdige en/of ouder(s) onvoldoende meewerken beoordeelt het college de aanvraag op grond van de informatie die wel aanwezig is. Het kan zijn dat door het ontbreken van informatie niet kan worden vastgesteld dat er sprake is van een noodzaak tot jeugdhulp. In dat geval wijst het college de aanvraag af. Het kan ook zijn dat op grond van de aanwezige informatie geoordeeld wordt dat een andere vorm van jeugdhulp nodig is dan die de jeugdige/ouders hebben gevraagd. In dat geval kent het college alleen die vorm van jeugdhulp toe en wijst de gevraagde jeugdhulp af.
Toestemming delen informatie
Het kan nodig zijn dat het college informatie opvraagt bij andere instanties, zoals de huisarts, de kinderopvang en dergelijke en met hen in gesprek gaat over de problemen van de jeugdige en de meest passende hulp daarbij. Het college heeft dan toestemming van de ouders met gezag (tot 12 jaar) of de jeugdige zelf (vanaf 12 jaar) nodig. Het college verstrekt hiervoor een toestemmingsformulier dat de ouders of jeugdige kunnen ondertekenen. Hierin staat welke informatie wordt gedeeld en voor welk doel. Het moet voor de ouders of jeugdige duidelijk zijn waarvoor zij toestemming geven. In het kader van hun medewerkingsplicht wordt van de ouders en de jeugdige verwacht dat zij deze toestemming geven.
2.8 Veiligheid
Wanneer de medewerker van SSTBO besluiten overweegt die betrekking hebben op de veiligheid van een jeugdige, zal de medewerker deze inbrengen in het vakoverleg regie op veiligheid of bespreken met de vakspecialist jeugd en veiligheid van de SSTBO, of een afweging maken met een collega SKJ-geregistreerde medewerker (volgens de richtlijnen jeugd).
Het betreft in ieder geval besluiten om:
- •
wel of niet actie te ondernemen naar aanleiding van een signaal over een bedreiging van de veiligheid van een derde over een jeugdige of van een signaal van de jeugdige zelf;
- •
wel of niet professionele interventie(s) in te zetten om de bedreiging van de veiligheid van de jeugdige op te heffen;
- •
wel of niet een verzoek tot onderzoek in te dienen bij de Raad voor de Kinderbescherming, zodat de Raad indien nodig een kinderbeschermingsmaatregel kan verzoeken om de bedreiging af te wenden c.q. de noodzakelijke hulp te kunnen bieden;
- •
wel of niet de bemoeienis met de jeugdige en gezin te beëindigen.
De vakspecialist jeugd en veiligheid kan een gedragswetenschapper consulteren.
Wanneer op basis van een brede integrale analyse de conclusie wordt getrokken dat een overige voorziening niet volstaat dan wordt de hulpvraag (indien nodig met toestemming van de ouders) aangemeld voor een RET (Regionale Experttafel), MDA++, netwerkoverleg of beschermtafel (ter bespreking).
2.9 De beschikking
Het besluit van het college wordt vastgelegd in een beschikking. De jeugdige en/of ouders ontvangen de beschikking binnen 8 weken na ontvangst van de aanvraag. In de beschikking staat: de aanvraagdatum; de beslissing; de motivering van de beslissing en informatie over de uitvoering van het besluit.
De beslistermijn kan eenmalig worden verlengd met 8 weken. Daarna kan de beslistermijn verlengd worden in overleg met de aanvrager of in afwachting van aanvullende informatie die nodig is om op de aanvraag te beslissen. De jeugdige en/of ouders krijgen hiervan altijd schriftelijk bericht, waarin is aangegeven wanneer de beslissing kan worden verwacht.
2.10 Toegang via huisarts, jeugdarts en de medisch specialist
De gemeente draagt zorg voor de inzet van een individuele jeugdhulpvoorziening na een verwijzing door de huisarts, de medisch specialist en de jeugdarts naar een jeugdhulpaanbieder. De jeugdhulpaanbieder informeert de gemeente via ’verzoek om toewijzing’ over de verwijzing. De huisartsen en medisch specialisten kunnen geen pgb verstrekken. De gemeente informeert de (huis)artsen over de ingekochte jeugdhulpvoorzieningen en maakt afspraken over de voorwaarden waaronder en de wijze waarop de verwijzing plaatsvindt.
2.11 De Praktijkondersteuner huisarts jeugd
Op grond van de jeugdwet hebben huisartsen de mogelijkheid om jeugdigen door te verwijzen naar (specialistische) jeugdhulp. Huisartsen hebben niet altijd de tijd/ruimte om tot een goede verduidelijking te komen over opvoed- en opgroeivragen. Daarom zet de gemeente op het gebied van dit soort vragen ter ondersteuning van de huisarts de zogenoemde Praktijkondersteuner (POH) jeugd in. De POH- jeugd kan in afstemming met de ouders en/of jeugdige beslissen om:
- •
informele hulp in te schakelen;
- •
zelf de benodigde ondersteuning te verlenen;
- •
een collega vanuit het voorliggende veld de benodigde ondersteuning te laten verlenen;
- •
de huisarts voor te stellen de jeugdige te verwijzen naar een tweedelijnsvoorziening;
- •
de casus over te dragen aan SSTBO.
2.12 Toegang via de gecertificeerde instelling, de strafrechter, het openbaar ministerie en de directeur of de selectiefunctionaris van de justitiële jeugdinrichting
Andere ingangen tot jeugdhulp zijn via de gecertificeerde instelling (GI), de strafrechter (bij het opleggen van een strafrechtelijke beslissing), het openbaar ministerie en de directeur of de selectiefunctionaris van de justitiële jeugdinrichting. De GI voert de kinderbeschermingsmaatregelen en de jeugdreclasseringsmaatregel uit die door de rechter zijn opgelegd. In dat kader kan de GI bepalen dat jeugdhulp nodig is. De GI is verplicht om bij de bepaling van de in te zetten jeugdhulp te overleggen met de gemeente. De gemeente moet vervolgens de jeugdhulp inzetten die deze partijen nodig achten ter uitvoering van de kinderbeschermingsmaatregel of de jeugdreclassering. De gemeente en de GI maken afspraken over de wijze van samenwerking in het Samenwerkings- en verwijsprotocol Gecertificeerde Instellingen en Drentse gemeenten.
2.13 Toeleiding naar jeugdhulp via Veilig Thuis Drenthe
Veilig Thuis Drenthe is er voor iedereen die te maken heeft met huiselijk geweld en/of kindermishandeling. Of als er vermoedens zijn dat iemand te maken heeft met huiselijk geweld en/of kindermishandeling. Veilig Thuis Drenthe is telefonisch te bereiken op: 0800-2000. Veilig Thuis Drenthe geeft advies over vermoedens en gevallen van huiselijk geweld en kindermishandeling, onderzoekt indien nodig op basis van een melding of er sprake is van huiselijk geweld en/of kindermishandeling. Als uit dit onderzoek blijkt dat er jeugdhulp nodig is, motiveert Veilig Thuis ouders tot accepteren van jeugdhulp en legt daartoe contacten met de vrij toegankelijke hulpverlening of SSTBO.
2.14 Toeleiding naar jeugdhulp via familierechter
De familierechter oordeelt over familierechtelijke geschillen, zoals over het gezag, de omgang en het hoofdverblijf van een jeugdige. Soms oordeelt een familierechter dat de inzet van jeugdhulp (bijvoorbeeld begeleide omgang in een omgangshuis) noodzakelijk is in het belang van een jeugdige.
Wanneer de familierechter bepaalt dat jeugdhulp noodzakelijk is, bestaat er nog geen directe toegang tot jeugdhulp. De ouder(s) moeten hiervoor eerst een aanvraag tot jeugdhulp indienen bij het college. Het college onderzoekt vervolgens of de jeugdhulp noodzakelijk is en neemt hierover een besluit.
Wanneer het college wil afwijken van het oordeel van de familierechter geldt wel een verzwaarde motiveringsplicht. Een rechter oordeelt namelijk dat jeugdhulp nodig is, zodat het college extra goed moet motiveren waarom zij een andere mening heeft.
2.15 Beschermtafels
De beschermtafel kan worden ingezet als er zorgen zijn over het gezin (of de ontwikkeling van de jeugdigen) en deze zorgen zijn besproken, maar het is nog niet gelukt deze zorgen weg te nemen. De medewerker van SSTBO kan dan een aanmelding bij de beschermtafel overwegen. Het doel van de beschermtafel is dat de Raad voor de Kinderbescherming op basis van het verzoek (tot onderzoek) aan het einde van het gesprek een advies kan uitbrengen over het al dan niet instellen van een onderzoek naar een kinderbeschermingsmaatregel.
Op dezelfde manier kan ook een afschaaltafel worden ingezet. Afschaaltafels zijn bedoeld voor de situatie dat de GI weet dat de maatregel wordt beëindigd, maar er het vermoeden is dat de jeugdige of het gezin in de (nabije) toekomst opnieuw een beroep moet doen op ondersteuning. Om dit goed te begeleiden is een afschaaltafel gewenst, zodat er warm wordt overgedragen naar de SSTBO.
3. Afwegingskader voor jeugdhulp
Om te beoordelen of het college een individuele jeugdhulpvoorziening moet verstrekken doet het college onderzoek zoals weergegeven in paragraaf 2.8. Een jeugdhulponderzoek start met het vaststellen van de hulpvraag. Vervolgens onderzoekt het college of sprake is van opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen. Ook wordt in kaart gebracht om welke problemen en/of stoornissen het gaat. Als het nodig is schakelt het college hiervoor een deskundige in.
Als duidelijk is met welke problematiek de jeugdige te maken heeft, gaat het college onderzoeken welke hulp nodig is. Jeugdhulp is passend als het de jeugdige, gelet op zijn problematiek, in staat stelt om: 1) gezond en veilig op te groeien, 2) te groeien naar zelfstandigheid en/of 3) voldoende redzaam te zijn en maatschappelijk te participeren. Ook hierbij kan het nodig zijn een deskundige in te schakelen.
3.1 Eigen kracht
Als vaststaat welke hulp nodig is, moet de gemeente beoordelen welke bijdrage de jeugdige en zijn ouder(s) en het sociale netwerk hierin kunnen leveren. Van eigen kracht wordt gesproken wanneer de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van ouders toereikend zijn om zelf of met personen uit het sociaal netwerk de hulp te bieden, die passend is bij de ondersteuningsvraag van de jeugdige. Wanneer naar het oordeel van het college de eigen kracht toereikend is, is er geen noodzaak tot het toekennen van een voorziening op basis van de Jeugdwet. De verantwoordelijkheid voor het gezond en veilig opgroeien van jeugdigen ligt allereerst bij de ouders en jeugdige zelf.
3.1.1 Gebruikelijke hulp
Er is in elk geval voldoende probleemoplossend vermogen van ouders als er sprake is van gebruikelijke hulp. Gebruikelijke hulp is de hulp die naar algemeen aanvaardbare opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de ouder(s). De zorgplicht van ouder(s) strekt zich uit over verzorging, begeleiding en opvoeding die de ouder(s), onder meer afhankelijk van de leeftijd en verstandelijke ontwikkeling van het kind, normaal gesproken geeft aan een kind, inclusief de ‘zorg’ bij kortdurende ziekte. Bij uitval van één van de ouders neemt de andere ouder de gebruikelijke hulp voor de kinderen over. Gebruikelijke hulp voor kinderen omvat in ieder geval de aanwezigheid van een ouder. Dat betekent dat het college, bij ouders die gescheiden zijn, ook rekening kan houden met de ouder waar de jeugdige niet woonachtig is. Is er sprake van co-ouderschap dan spreekt het voor zich dat voor beide ouders wordt beoordeeld of sprake is van gebruikelijke hulp.
In bijlage 1 staat de Richtlijn gebruikelijke hulp. Hierin staat uitgewerkt hoe het college beoordeelt of sprake is van gebruikelijke hulp.
3.1.2 Bovengebruikelijke hulp
Als er sprake is van bovengebruikelijke hulp wordt onderzocht of er een individuele jeugdhulpvoorziening kan worden ingezet of dat van ouders verwacht kan worden dat ze deze hulp zelf bieden. De bovengebruikelijke hulp valt dan onder 'eigen kracht'.
Om te beoordelen of ouders de hulp zelf kunnen bieden – ondanks dat sprake is van bovengebruikelijke hulp – onderzoekt het college de volgende vragen:
- 1.
Is de ouder (met het sociaal netwerk) in staat de noodzakelijke hulp te bieden?
- 2.
Is de ouder (met het sociaal netwerk) beschikbaar om de noodzakelijke hulp te bieden?
- 3.
Levert het bieden van de hulp door de ouder (met het sociaal netwerk) geen overbelasting op? Met overbelasting wordt bedoeld dat een disbalans ontstaat in verhouding tussen de draagkracht (belastbaarheid) en draaglast (belasting) van de ouder.
- 4.
Blijft de ouder de bovengebruikelijke hulp zonder vergoeding bieden? En zo ja, komt de ouder daardoor niet in de problemen?
Als uit onderzoek naar deze factoren volgt dat de ouder(s) de benodigde hulp kunnen bieden zonder dat dit tot problemen leidt op één van deze terreinen, dan kan de gemeente concluderen dat sprake is van voldoende eigen kracht. Deze vragen komen voort uit de uitspraken van de CRvB van 17 juli 2019 en 26 mei 2021.
Wat betreft de 4e vraag geldt het volgende. Wanneer de beslissing door het gezin is genomen om met eigen kracht jeugdhulp te verlenen waarbij een van de ouders minder betaalde arbeid is gaan verrichten, en de draaglast van de zorgvraag en de draagkracht van het gezin zijn met elkaar in overeenstemming, dan bestaat niet vanzelfsprekend een aanspraak op een jeugdhulpvoorziening. Dit is anders als het gezin door de inkomensdaling in financiële problemen komt die niet met door het gezin te nemen maatregelen zijn op te lossen binnen de bestaande woon- en leefsituatie.
3.1.3 Sociaal netwerk
Het college beoordeelt bij elke hulpvraag in hoeverre er hulp geboden wordt vanuit het sociale netwerk. Als een deel van de hulpvraag wordt opgelost door ondersteuning vanuit het sociale netwerk dan hoeft het college daarvoor geen voorziening te treffen.
Van belang is dat vraagverlegenheid van de jeugdige en/of ouder(s) en handelingsverlegenheid bij personen uit het sociale netwerk worden verminderd. Daarom is het goed om hier nadrukkelijk bij stil te staan tijdens het onderzoek. Er dient bij de afweging ook altijd gekeken te worden naar eventuele zorg die vrijwilligers, maatjes, buurthuis, etc verrichten.
3.2 Algemene voorzieningen
Het college onderzoekt of een passende algemene voorziening beschikbaar is. Het college hoeft namelijk geen individuele voorziening voor jeugdhulp te treffen als een algemene vrij toegankelijke voorziening de problemen van de jeugdige kan oplossen.
Voor het inzetten van algemene voorzieningen is geen beschikking van de gemeente vereist. Dit kan zowel de algemeen toegankelijke professionele ondersteuning zijn, als de algemeen toegankelijke informele ondersteuning.
De volgende algemene voorzieningen zijn er:
Preventie – basiszorg: |
Informatie en advies; signalering; toeleiding naar vrij toegankelijke hulp; licht pedagogische hulpverlening; coördinatie van hulp (lichte, enkelvoudige problematiek) en opvoedkundig advies; uitgevoerd door medewerkers van SSTBO, Welzijnsorganisatie Andes, GGD jeugdgezondheidzorg. |
4. Verstrekkingsvormen
4.1 Cliëntgebonden overeenkomst
De gemeente kan de benodigde individuele voorziening ook leveren op grond van een zogenoemde cliëntgebonden overeenkomst. In feite is er dan sprake van ZIN. Van een cliëntgebonden overeenkomst is sprake wanneer het college een PGB niet verstrekt en de benodigde individuele voorziening niet door een gecontracteerde partij kan worden verzorgd. In beginsel wordt de cliëntgebonden overeenkomst gebaseerd op de tarieven die volgen uit de Verordening jeugdhulp gemeente Borger- Odoorn.
4.2. Pgb-beheer
Als het beheer van het pgb en de hulpverlening op basis van het pgb in handen is van één en dezelfde persoon, dan kan het college besluiten om de aanvraag voor een pgb af te wijzen. In een dergelijk geval kan het college namelijk vinden dat de beheerstaken niet met voldoende afstand en kritisch worden vervuld (zie hierover ook CRvB 27-11-2019, ECLI:NL:CRVB:2019:3761).
4.3 Bekwaamheid van de aanvrager van een pgb
Overwegende bezwaren zijn er als er een ernstig vermoeden is dat de jeugdige en/of ouder(s) problemen hebben met het omgaan met het pgb. De situaties waarbij het risico groot is dat het PGB niet besteed wordt aan het daarvoor bestemde doel zijn bijvoorbeeld:
- •
de jeugdige en/of ouder(s) handelingsonbekwaam is; als iemand onder bewind staat is het geen automatisme dat er geen pgb vertrekt kan worden. Vanzelfsprekend mag er pas een PGB-overeenkomst aangegaan worden met de onder bewind gestelde met toestemming van de bewindvoerder.
- •
de jeugdige en/of ouder(s) heeft als gevolg van een verstandelijke aandoening of stoornis of ernstige psychische problemen onvoldoende inzicht in de eigen situatie;
- •
er sprake van schuld- en/of verslavingsproblematiek is;
- •
er eerder misbruik gemaakt is van het pgb;
- •
eerder sprake is geweest van fraude.
Bovenstaande opsomming is niet limitatief. Er kunnen andere situaties denkbaar zijn waarin de gemeente van oordeel is dat het verstrekken van een pgb niet gewenst is. In deze situaties kan de een pgb worden geweigerd. Om een pgb af te wijzen op overwegende bezwaren, moet er enige feitelijke onderbouwing zijn op grond waarvan afgewezen kan worden. Dit kan een medische onderbouwing zijn, maar ook het aantonen van schulden of eerder misbruik.
Om vast te stellen of de aanvrager bekwaam is ten aanzien van het omgaan met het PGB vindt een PGB-vaardigheidstoets plaats. De jeugdige of zijn ouder(s) voldoet eventueel met hulp van een vertegenwoordiger aan de 10 punten voor pgb-vaardigheid:
- 1.
Kunnen overzien van de situatie en een duidelijk beeld van de zorgvraag hebben;
- 2.
Op de hoogte zijn van de regels en verplichtingen die horen bij het pgb of weten waar die zelf bij de desbetreffende instanties (online) te vinden;
- 3.
In staat om een overzichtelijke pgb-administratie bij te houden;
- 4.
Kan voldoende communiceren met de gemeente, de SVB en zorgverleners;
- 5.
In staat om zelfstandig te handelen en onafhankelijk voor een zorgverlener te kiezen;
- 6.
In staat om afspraken te maken en vast te leggen, en om dit te verantwoorden;
- 7.
Kunnen beoordelen en beargumenteren of de geleverde zorg passend en kwalitatief goed is;
- 8.
De inzet van zorgverleners kunnen coördineren, waardoor de zorg door kan gaan, ook bij verlof en ziekte;
- 9.
In staat om als werk- of opdrachtgever de zorgverleners aan te sturen en aan te spreken op hun functioneren;
- 10.
Voldoende (juridische) kennis over het werk- of opdrachtgeverschap, of weet deze kennis te vinden.
In bijlage 2 staan de richtlijnen PGB vaardigheid opgenomen.
5. Vervoer
5.1 Algemeen afwegingskader vervoer
Voorzieningen op het gebied van jeugdhulp omvatten voor zover noodzakelijk in verband met een medische noodzaak of beperkingen in de zelfredzaamheid, het vervoer van een jeugdige van en naar de locatie waar de jeugdhulp wordt geboden. Vervoer van de jeugdige maakt in principe integraal onderdeel uit van de module en de daaraan gekoppelde tarieven. Uitgangspunt is dat de aanbieder in het vervoer dient te voorzien, daar waar de ouders/verzorgers van de jeugdige daarin niet kunnen voorzien. Dit laat onverlet dat aanbieders een beroep mogen doen op de eigen kracht en eigen verantwoordelijkheid van ouders/verzorgers. Bijvoorbeeld indien ouders/verzorgers in staat zijn de jeugdige naar de zorgboerderij te brengen, dienen zij dit zelf te organiseren. Daar waar het zelf organiserend vermogen van ouders/verzorgers wegens omstandigheden ontbreekt dient de aanbieder hier te voorzien. Daarbij mag ook verwacht worden dat ouders gelet op de extra kosten gebruik maken van de dichtstbijzijnde adequate voorziening. Dit betekent: In eerste instantie moeten ouders zelf het vervoer regelen. Lukt dat niet dan doen ze een beroep op het sociaal netwerk. Lukt dat niet, dan kan samen met SSTBO en eventueel de aanbieder in kwestie, worden gekeken naar een thuisnabij alternatief. Is dat er niet dan kunnen ouders/verzorgers zich wenden tot de jeugdhulpaanbieder.
In die gevallen waar de ouders/verzorgers en de jeugdhulpaanbieder in kwestie samen geen oplossing vinden voor de vervoersbehoefte van de jeugdige, neemt de gemeente – na onderzoek door SSTBO – een besluit.
5.2 Vervoer bij daghulp
Bij een verzoek om daghulp maakt De Toegang altijd een beoordeling – conform het algemeen afwegingskader vervoer – over de vervoersvraag van de jeugdige, die verband houdt met het verzoek om daghulp, en brengt hierover advies uit aan het college. Dit geldt ook wanneer de jeugdige door de (huis)arts is verwezen naar daghulp. Als de GI heeft bepaald dat daghulp nodig is, kan de GI ook bepalen of hierbij vervoer nodig is. Conform de toelichting op hoofdstuk 3 van de Verordening jeugdhulp gemeente Borger- Odoorn kent de gemeente dan vervoer naar de daghulp toe en het daarbij in deze toelichting opgenomen (geïndexeerde) tarief.
6. Afbakening Onderwijs
Bij twijfel of de zorg geleverd moet worden door het (passend) onderwijs en/of de jeugdwet is een OPP (ondersteuningsperspectiefplan) een minimale onderlegger, die meegegeven kan worden aan ouders. Op deze manier kan er vanuit school ook actief contact gezocht worden met de (mogelijke) verwijzer om het overleg vanuit beide kanten (school – verwijzer | verwijzer – school) te stimuleren.
6.1 Huiswerkbegeleiding en/of school gerelateerde ondersteuning
Huiswerkbegeleiding en begeleiding bij leerproblemen of het leren plannen, vallen niet onder de verantwoordelijkheid van de gemeente (ook niet als er geen huiswerkinstituut beschikbaar is, of tijden van een huiswerkinstituut niet aansluiten op de lestijden), maar onder de verantwoordelijkheid van ouders en school. De kosten van huiswerkbegeleiding komen voor rekening van ouders zelf. Op grond van jurisprudentie vallen de volgende activiteiten wat dat betreft niet onder de uitvoering van de jeugdhulp:
- •
het helpen van de jeugdige met het plannen van zijn huiswerk;
- •
het structureren van het huiswerk van de jeugdige;
- •
het bijhouden van een agenda van de jeugdige;
- •
het aanbieden van leertechnieken aan de jeugdige;
- •
de jeugdige geconcentreerd en gericht te laten bezig zijn met zijn of haar huiswerk;
- •
het bekijken van de door de jeugdige behaalde cijfers;
- •
het onderhouden van contact met de ambulant begeleider en de mentor van de school van de jeugdige om de voortgang te bespreken;
- •
het geven van bijles.
Een kind dat vanwege een aandoening, een stoornis en beperkingen, gedrag heeft dat het leren bemoeilijkt, is voor de daarbij behorende begeleiding aangewezen op het onderwijs. Een concentratieprobleem of wegloopgedrag kan niet leiden tot een individuele voorziening Begeleiding tijdens het onderwijs.
Als er naast de gebruikelijke huiswerkbegeleiding (waaronder dus ook leren plannen valt), nog aanvullende begeleiding/persoonlijke verzorging nodig is voor een betere zelfredzaamheid en participatie in verband met de beperking van de jeugdige, kan er daarnaast begeleiding vanuit de Jeugdwet worden ingezet. De grens tussen wat onder begeleiding valt die de school/het passend onderwijs moet bieden en wat onder begeleiding valt die onder de Jeugdwet valt, is niet altijd scherp te trekken. Dat vraagt ook om een goede afstemming tussen de gemeente/ SSTBO, het samenwerkingsverband en de school.
Of de begeleiding door de school of de gemeente geboden moet worden, zal afhangen van de individuele situatie van de jeugdige. De invulling van de begeleiding onder schooltijd is onderdeel van het overleg tussen gemeenten en samenwerkingsverbanden passend onderwijs. Het is mogelijk dat zowel school als gemeente deels verantwoordelijk zijn. De individuele situatie komt altijd aan bod tijdens de OZA-tafel – in zo’n geval is het van belang dat de school en de gemeente overleggen over afstemming van de door hen geboden begeleiding. Om te bepalen welke ondersteuning onderwijs en/of jeugdhulp is zijn de doelen van deze ondersteuning leidend. Zijn de doelen gericht op onderwijs of op opvoeden en opgroeien (welke ook buiten de schoolsituatie van toepassing zijn)? Wanneer het beide is dan is zowel school als gemeente verantwoordelijk om integrale ondersteuning te organiseren.
6.2 Onderwijs-zorgarrangementen (OZA)
Er kan pas jeugdhulp voor onderwijs ingezet worden nadat de casus is besproken aan de ‘OZA-tafel‘ (onderwijs-zorgarrangement). Dit gaat specifiek om de jeugdige die staat ingeschreven bij een school en over wie gedurende schooltijd daghulp en/of onderwijs bij een jeugdhulpaanbieder is geadviseerd. Bij de bespreking worden nadrukkelijk de verwijzer, de onderwijsinstelling waar de jeugdige staat ingeschreven, en de leerplichtambtenaar betrokken. Uitgezonderd is persoonlijke verzorging.
Het doel van deze werkwijze is om te komen tot verbinding tussen de domeinen en een integrale aanpak, waarbij specifiek de lokale werkwijze wordt gedeeld (of ontwikkeld) om af te kunnen schalen waar dat gewenst is, of samen te werken ten behoeve van een passend aanbod, die gericht is op inclusie, voor de jeugdige. Het beoogde resultaat is een gezamenlijk en integraal plan voor, en het toewijzen van een regisseur aan, de jeugdige.
7. Dyslexie
Dyslexiezorg (diagnostiek en behandeling) is (in Drenthe) beschikbaar voor kinderen tot en met 13 jaar. Dyslexiezorg wordt uitgevoerd conform het geldende Protocol Dyslexie Diagnostiek en Behandeling 3.0 van 1 januari 2022 . Een jeugdige (tot en met 13 jaar) komt in aanmerking wanneer er sprake is van Enkelvoudige Dyslexie (ED).
Diagnosestelling en behandeling van dyscalculie komen niet voor vergoeding in aanmerking.
8. Hulp na 18 jaar
Het is van belang dat een goede overdracht plaatsvindt zodra een jongere na zijn 18e levensjaar in een ander wettelijk kader terecht komt, met name voor de continuïteit van zorg en daarmee voor het welzijn van de jeugdige. Gemeenten hebben hier een belangrijke rol te vervullen. Het streven dient te zijn om de ondersteuning, hulp of zorg – indien gewenst – bij dezelfde aanbieder te verlenen, zodat de jongere hier niets van hoeft te merken.
Jongeren zijn meerderjarig als ze 18 jaar zijn. Van de ene op de andere dag moeten ze hun eigen zaken kunnen regelen. Niet alle jongeren zijn daartoe in staat. Sommige jongeren tussen de 16 en 27 jaar hebben moeite om op eigen kracht volwassen te worden. Het gaat bijvoorbeeld om jongeren zonder goed netwerk, jongeren met psychische problemen en jongeren met een (licht) verstandelijke beperking. Goede begeleiding kan voorkomen dat deze jongeren later veelvuldig gebruik maken van voorzieningen en/of in de criminaliteit belanden. De verschillende wetten maken het voor de jongere niet eenvoudiger.
Voor de jeugdhulp geldt dat deze in principe eindigt bij het bereiken van de 18-jarige leeftijd. Dit is in zekere zin nogal abrupt. Er moet in aanloop naar de afsluiting van het jeugdhulptraject en het bereiken van de 18-jarige leeftijd daarom goed gekeken worden naar de veerkracht van een jeugdige. Veerkracht kan worden gedefinieerd als de kwaliteit die sommige jongeren in staat stelt om verwezenlijking te vinden in hun leven, ondanks hun achtergronden, de problemen of tegenslagen die ze hebben ervaren of de druk die ze kunnen ervaren.
Het kan nodig zijn om de ondersteuning voor minder zelfredzame jongeren in zeker opzicht door te laten lopen, zodat ze zelfstandig worden. Het is daarom belangrijk dat betrokken professionals rondom een situatie een perspectiefplan opstellen voor iedere jeugdige die op zijn of haar 17e jeugdhulp ontvangt, vóórdat hij of zij 18 jaar wordt. Wanneer er sprake is van een maatregel kan een zogenoemde afschaaltafel worden georganiseerd. In dat laatste geval moet ermee rekening worden gehouden dat we eigenlijk niet van de jeugdige kunnen verwachten dat ze vóór hun achttiende al uit verblijf gaan, dat ze een stem moeten hebben in het besluitvormingsproces rondom de afschaling en beëindiging van het jeugdhulptraject, en dat ze goed moeten worden toegerust om een zelfstandig bestaan te leiden. Het is vooral van belang dat de ondersteuning vanuit één regisseur wordt geboden.
In het perspectiefplan wordt, gelet op het hierboven genoemde, in ieder geval aandacht besteed aan:
- •
Fysieke zelfredzaamheid
- •
Valt het binnen de mogelijkheden van de jeugdige om een startkwalificatie (Leerplichtwet) te halen, of zo nee, is er zicht op (arbeidsmatige) dagbesteding?
- •
Is er zicht op huisvesting?
- •
Is er zicht op het verwerven van inkomen
- •
Is het nodig om de financiële huishouding (tijdelijk) te borgen?
- •
Emotionele-sociale zelfredzaamheid
- •
Valt het binnen de mogelijkheden van de jeugdige om (zakelijke) relaties en (sociale) contacten aan te gaan en te behouden?
- •
Heeft de jeugdige na 18 nog hulp nodig en zo ja is de overgang van de noodzakelijke hulp naar een ander wettelijk kader geregeld
- •
Coördinatie van ondersteuning
- •
Hoe is de stem van de jeugdige (16+) gehoord en betrokken in het besluitvormingsproces rondom de afschaling en beëindiging van het jeugdhulptraject?
- •
Welke afspraken zijn vastgelegd over eventueel (dat wil zeggen: indien noodzakelijk) te hervatten bemoeienis door de jeugdhulpverlener, op welke wijze dan ook, wanneer er hiaten ontstaan in de (al dan niet gedeeltelijke) fysieke en emotionele zelfredzaamheid van de jongere, tot het moment dat deze jongere 27 jaar is?
De begeleiding die de jeugdige (16+) ter voorbereiding op het einde van het jeugdhulptraject ontvangt, is altijd gericht op:
- •
praktische vaardigheden, waaronder budgetteren, winkelen, koken en schoonmaken;
- •
vaardigheden op het gebied van zelfzorg, waaronder persoonlijke hygiëne, voeding en gezondheid, seksuele gezondheid, drugs en alcoholadvies;
- •
emotioneel en interpersoonlijke vaardigheden, waaronder persoonlijk welzijn, en onderhandelingsvaardigheden, zoals het beheren van relaties en ontmoetingen met (andere) ondersteuningsprofessionals, verhuurders en werkgevers.
Verlengde jeugdhulp
Jeugdigen tot 18 jaar kunnen jeugdhulp krijgen. Dat staat in het begrip jeugdige in artikel 1.1 Jeugdwet. Bepaalde vormen van jeugdhulp kunnen doorlopen na 18 jaar (tot maximaal 23 jaar). Dat staat ook in artikel 1.1 Jeugdwet. Het gaat dan om de hulp die een andere wet niet overneemt.
Die hulp kan niet in alle gevallen doorlopen. Dit kan alleen in de artikel 1.1 Jeugdwet geregelde situaties:
- 1.
Doorloop van jeugdhulp vanaf de 18e verjaardag is noodzakelijk
De jeugdige ontvangt jeugdhulp voordat hij 18 jaar wordt. Het is nodig dat deze jeugdhulp doorloopt nadat de jeugdige 18 is. Er is geen andere wet die deze hulp biedt. In die situatie kan de hulp als verlengde jeugdhulp doorlopen. Dat betekent dat deze hulp dus ook na de 18e verjaardag vanuit de Jeugdwet wordt vergoed. De jeugdhulp kan maximaal tot 23 jaar doorlopen.
- 2.
Noodzaak jeugdhulp bepaald vóórdat jeugdige 18 jaar is
De gemeente bepaalt voordat de jeugdige 18 jaar is dat het nodig is dat hij vanaf de 18e verjaardag jeugdhulp krijgt. Het gaat om hulp die niet door een andere wet wordt vergoed. De gemeente zet deze verlengde jeugdhulp dan in op grond van de Jeugdwet. De jeugdhulp kan maximaal tot 23 jaar doorlopen.
- 3.
Hervatting jeugdhulp binnen 6 maanden
De jeugdige ontvangt jeugdhulp voordat hij 18 jaar wordt. Deze hulp eindigt. Binnen 6 maanden blijkt dat deze jeugdhulp toch moet doorgaan. In dat geval kan je de hulp alsnog als verlengde jeugdhulp inzetten. Ook hier geldt dat het om hulp gaat die niet onder een andere wet valt. En dat de jeugdhulp maximaal tot 23 jaar doorloopt.
Ondertekening
BIJLAGE 1. Richtlijnen gebruikelijke hulp
Algemeen kader gebruikelijke hulp
De beoordeling of sprake is van gebruikelijke hulp is gebaseerd op de volgende feiten en omstandigheden:
- 1.
De aard, frequentie en de omvang van de opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen van de jeugdige.
- 2.
De leeftijd en de ontwikkelingsfase van de jeugdige.
Vervolgens wordt beoordeeld:
- •
Welk deel van de benodigde hulp voortkomt uit de aandoening, stoornissen en beperkingen van de jeugdige;
- •
Welk deel van deze hulp onder de gebruikelijke hulp van ouders aan jeugdige valt.
Het college kan pas na een onderzoek vaststellen of van de ouder(s) in het individuele geval verwacht mag worden dat gebruikelijke hulp wordt geboden.
Voor kinderen geldt dat er een bandbreedte is in het normale ontwikkelingsprofiel. Ook tussen kinderen van dezelfde leeftijd zonder behoefte aan jeugdhulp kan de omvang van de hulp dan wel zorg (per dag) verschillen. Het ene kind is nu eenmaal gemakkelijker dan het andere kind. Het college beoordeelt in dat kader of de tijd die nodig is voor de hulp veel meer kost vanwege de aandoening van het kind. Denk aan het wassen en kleden van een kind met bijvoorbeeld spasticiteit. Uit punt 1. en 2. hierboven volgt dat het college de genoemde onderwerpen in samenhang moet beoordelen.
Er is sprake van boven gebruikelijke hulp, als de voor de jeugdige noodzakelijke hulp in chronische situaties uitgaat boven de hulp die een jeugdige van dezelfde leeftijd zonder beperkingen redelijkerwijs nodig heeft, voor wat betreft de aard, frequentie en benodigde tijd voor deze handelingen. Van een chronische situatie is sprake wanneer er geen uitzicht is op een herstel van het gezondheidsprobleem en de daarmee samenhangende zelfredzaamheid van de jeugdige binnen een periode van drie maanden. Voor situaties korter dan drie maanden geldt dat alle hulp door de ouder aan de jeugdige gebruikelijke hulp is. Welke hulp binnen welke leeftijdscategorie aangemerkt moet worden als gebruikelijke hulp is nader uitgewerkt in § 1.1 van deze bijlage.
§ 1.1 Richtlijnen gebruikelijke hulp
Algemene richtlijnen per leeftijdscategorie
Hieronder staan de uitgangspunten voor hulp/zorg die ouders sowieso horen te bieden aan hun kinderen in een bepaalde leeftijd. Deze zijn gebaseerd op de richtlijnen die vóór 1 januari 2015 in de AWBZ en bij jeugd-ggz werden gehanteerd: de CIZ-indicatiewijzer en het Handboek Indicatiestelling jeugd-ggz.
Jeugdigen van 0 tot 3 jaar
- •
hebben bij alle activiteiten verzorging van een ouder nodig;
- •
ouderlijk toezicht is zeer nabij nodig;
- •
zijn in toenemende mate zelfstandig in bewegen en verplaatsen;
- •
hebben begeleiding en stimulans nodig bij hun psychomotorische ontwikkeling;
- •
hebben begeleiding en stimulans nodig bij de ontwikkeling naar zelfstandigheid en zelfredzaamheid;
- •
hebben een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.
Jeugdigen van 3 tot 5 jaar
- •
kunnen niet zonder toezicht van volwassenen. Dit toezicht kan binnenshuis korte tijd op gehoorafstand (bijv. ouder kan was ophangen in andere kamer);
- •
hebben begeleiding en stimulans nodig bij hun psychomotorische ontwikkeling;
- •
hebben begeleiding en stimulans nodig bij de ontwikkeling naar zelfstandigheid en zelfredzaamheid;
- •
kunnen zelf zitten, en op gelijkvloerse plaatsen zelf staan en lopen;
- •
hebben hulp, toezicht, stimulans, zindelijkheidstraining en controle nodig bij de toiletgang;
- •
hebben hulp, toezicht, stimulans en controle nodig bij aan- en uitkleden, eten en wassen, in- en uit bed komen, dag- en nachtritme en dagindeling bepalen;
- •
hebben begeleiding nodig bij hun spel en vrijetijdsbesteding;
- •
zijn niet in staat zich zonder begeleiding in het verkeer te begeven;
- •
hebben een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.
Jeugdigen van 5 tot 12 jaar
- •
hebben een reguliere dagbesteding op school, oplopend van 22 tot 25 uur/week;
- •
kunnen niet zonder toezicht van volwassenen. Dit toezicht kan op enige afstand (bijv. jeugdige kan buitenspelen in directe omgeving van de woning als ouder thuis is);
- •
hebben toezicht, stimulans en controle nodig en vanaf 6 jaar tot 12 jaar geleidelijk aan steeds minder hulp nodig bij hun persoonlijke verzorging zoals het zich wassen en tanden poetsen;
- •
hebben hulp nodig bij het gebruik van medicatie;
- •
zijn overdag zindelijk, en ‘s nachts merendeels ook; ontvangen zo nodig zindelijkheidstraining van de ouders/verzorgers;
- •
hebben begeleiding en stimulans nodig bij hun psychomotorische ontwikkeling;
- •
hebben begeleiding en stimulans nodig bij de ontwikkeling naar zelfstandigheid en zelfredzaamheid;
- •
hebben begeleiding van een volwassene nodig in het verkeer wanneer zij van en naar school, activiteiten ter vervanging van school of vrije tijdsbesteding gaan;
- •
hebben een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.
Jeugdigen van 12 tot 18 jaar
- •
hebben geen voortdurend toezicht nodig van volwassenen;
- •
kunnen vanaf 12 jaar enkele uren alleen gelaten worden;
- •
kunnen vanaf 16 jaar een dag en/of een nacht alleen gelaten worden;
- •
kunnen vanaf 18 jaar zelfstandig wonen;
- •
hebben bij hun persoonlijke verzorging geen hulp en maar weinig toezicht nodig;
- •
hebben bij gebruik van medicatie tot hun 18e jaar toezicht, stimulans en controle nodig;
- •
hebben tot 18 jaar een reguliere dagbesteding op school/opleiding;
- •
hebben begeleiding en stimulans nodig bij ontplooiing en ontwikkeling (bv. huiswerk of het zelfstandig gaan wonen);
- •
hebben begeleiding en stimulans nodig bij de ontwikkeling naar zelfstandigheid en zelfredzaamheid;
- •
hebben tot 18 jaar een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.
Het bieden van een beschermende woonomgeving van ouders aan jeugdigen is tot een leeftijd van 18 jaar gebruikelijke hulp, zowel in kortdurende als langdurige situaties.
Permanent toezicht gedurende het gehele etmaal, waardoor tijdig kan worden ingegrepen, valt niet onder gebruikelijke hulp. Verder wordt als de jeugdige van 12 jaar of ouder geen intieme persoonlijke verzorging wil ontvangen van de ouder(s), geen bijdrage van de ouder(s) verwacht. Daarbij heeft het college oog voor een mogelijke aanspraak op intensieve kindzorg op grond van de Zorgverzekeringswet of toegang tot de Wet langdurige zorg.
Aanvullingen
Gebruikelijke hulp omvat eveneens:
- •
Handelingen die niet standaard bij alle jeugdigen voorkomen, maar die een gebruikelijke hulphandeling vervangen. Voorbeelden van handelingen die gebruikelijke hulphandelingen vervangen kunnen zijn: het geven van sondevoeding in plaats van eten; het legen van een katheterzakje in plaats van verschonen; bij een jeugdige met een verstandelijke beperking oefenen met het gebruik van pictogrammen in plaats van oefenen met topografie.
- •
Handelingen die in samenhang met reguliere zorgmomenten kunnen worden geboden, zoals het geven van medicijnen. Ook zorghandelingen die meelopen in het normale patroon van dagelijkse hulp aan een jeugdige, kunnen als gebruikelijke hulp worden aangemerkt. Bijvoorbeeld het aanreiken van spullen of speelgoed na afloop van de maaltijd of na een drinkmoment, bij jeugdigen met een lichamelijke beperking.
- •
Handelingen die een jeugdige zelf kan uitvoeren dan wel kan aanleren;
- •
Het leren omgaan van derden (familie/vrienden) met de jeugdige.
Uitzonderingen
Bij de individuele beoordeling wordt vanzelfsprekend rekening gehouden met verschillen die tussen jeugdigen in dezelfde leeftijdscategorie bestaan. Veel jeugdigen van 4 jaar zijn bijvoorbeeld overdag zindelijk en gaan zelf naar het toilet, maar het is niet ongewoon dat een jeugdige van deze leeftijd hier stimulans, hulp of toezicht bij nodig heeft.
Verder wordt rekening gehouden met die zorgsituaties waarbij ouders voortdurend in de nabijheid moeten zijn om onplanbare hulp en toezicht te leveren vanwege de (chronische) aandoening, stoornissen en beperkingen van de jeugdige.
Ook de omvang van de tijd die met de zorghandelingen is gemoeid, kan meebrengen dat niet langer van gebruikelijke hulp sprake is. Voorbeeld: alle jeugdigen hebben tot een bepaalde leeftijd hulp nodig bij wassen en kleden, maar als deze handelingen veel meer tijd kosten vanwege bijvoorbeeld spasticiteit, wordt deze extra tijd niet als gebruikelijke hulp gezien.
Beoordeling in samenhang
Het uitgangspunt van de richtlijn is de hulp die ouders volgens heersende maatschappelijke opvattingen moeten bieden aan jeugdigen zonder beperkingen, rekening houdend met verschillen die bij jeugdigen in dezelfde leeftijdscategorie bestaan. De hierboven genoemde richtlijnen en aanvullingen/uitzonderingen daarop moeten daarom telkens in samenhang en gelet op de omstandigheden van de jeugdige worden beoordeeld:
- •
Zo kan een zorghandeling die naar zijn aard en omvang voor een jeugdige van een bepaalde leeftijdsgroep gebruikelijk is, in een individuele situatie veel vaker voorkomen (frequentie) waardoor deze hulp niet geheel als gebruikelijk kan worden aangemerkt.
- •
Zo kan bij een jeugdige van een bepaalde leeftijd dat is aangewezen op handelingen die niet bij alle gezonde jeugdigen voorkomen en die kunnen meelopen in het gebruikelijke patroon van dagelijkse verzorging, niet langer sprake zijn van gebruikelijke hulp vanwege de (extra) tijd die met deze zorghandelingen gemoeid gaat.
Een concrete uitwerking: het geven van medicatie (aard) bij een jeugdige van 9 jaar (leeftijd) is gebruikelijke hulp. Als de medicatie elke nacht (meerdere malen) moet worden toegediend, loopt dit niet mee in het dagelijkse patroon en moet beoordeeld worden of ouders hierdoor zodanig belast worden dat het niet meer redelijk is dit als gebruikelijke hulp te beschouwen.
Uitzondering gebruikelijke hulp
Capaciteiten ouder(s)
Voor zover een ouder geobjectiveerde beperkingen heeft en/of kennis/vaardigheden mist om gebruikelijke hulp ten behoeve van jeugdige uit te voeren en deze vaardigheden niet kan aanleren, wordt van hem of haar met inachtneming van deze omstandigheden geen of een verminderde bijdrage verwacht. Deze uitzondering geldt alleen voor zover het handelingen betreft die bij een jeugdige zonder beperkingen niet voorkomen. Denk hierbij bijvoorbeeld aan het geven van sondevoeding of medicijnen.
Het kan ook dat ouder(s) zelf - al dan niet tijdelijk - onvoldoende opvoedcapaciteiten hebben om om te gaan met (kortgezegd) opgroeiproblemen van hun kinderen die daarmee verband houden. In die gevallen kan het college ondersteuning, hulp dan wel zorg bieden die er op gericht is om ouders instrumenten in handen te geven waardoor zij dit (weer) wel kunnen doen.
(Dreigende) overbelasting
Voor zover een ouder overbelast is of dreigt te raken wordt van hem of haar geen bijdrage verwacht, totdat deze (dreigende) overbelasting is opgeheven. Daarbij geldt het volgende:
- •
Wanneer er voor de ouder eigen mogelijkheden en/of voorliggende voorzieningen zijn om de (dreigende) overbelasting op te heffen, dienen deze eigen mogelijkheden en/of voorliggende voorzieningen hiertoe te worden aangewend.
- •
Voor zover de (dreigende) overbelasting wordt veroorzaakt door maatschappelijke activiteiten buiten de gebruikelijke hulp, wel of niet in combinatie met een fulltime school- of werkweek, gaat het verlenen van gebruikelijke hulp voor op die maatschappelijke activiteiten.
- •
Voor zover gebruikelijke hulp bij jeugdigen van niet uitstelbare aard is en degene die de gebruikelijke hulp moet verlenen niet beschikbaar is, wegens reguliere school- of werkweek van hem/haar zelf of van de jeugdige, kan hiervoor een individuele voorziening worden toegekend.
Indiceren gebruikelijke hulp bij (dreigende) overbelasting
Wanneer door de gemeente reeds een individuele voorziening in het kader van de Jeugdwet is verstrekt, kan de zorg voor een zieke jeugdige niettemin zo zwaar worden dat van (dreigende) overbelasting sprake is. In de meeste gevallen zal de individuele voorziening die is toegekend op zich voldoende zijn om deze overbelasting te voorkomen, maar soms blijkt deze toch niet voldoende. In zulke gevallen kan de situatie opnieuw beoordeeld worden en zo nodig leiden tot een gewijzigd toekenningsbesluit, waarbij toekenning/uitbreiding van een individuele voorziening mogelijk is voor hulp die gewoonlijk als gebruikelijke hulp dient te worden aangemerkt. Voor het bieden van een beschermende woonomgeving blijven ouders, ook bij overbelasting, zelf verantwoordelijk.
Bij een beroep op (dreigende) overbelasting van de ouder(s) moet dat aannemelijk worden gemaakt en zo nodig nader worden onderbouwd. In dat geval rust er op het college de plicht daar een onderzoek naar in te stellen. De ouder(s) is dan verplicht, desgevraagd, zijn medewerking te verlenen aan een onderzoek. Weigert de ouder(s) dit, dan kan het recht op een individuele voorziening niet worden vastgesteld, tenzij het college het recht op een andere manier kan vaststellen.
Als hulpmiddel bij het vaststellen van eventuele overbelasting kan gebruikgemaakt worden van de Opvoedbelasting VragenLijst (OBVL).
Overbelasting wijst op een verstoring van het evenwicht tussen draagkracht en draaglast waardoor fysieke en/of psychische klachten ontstaan. Tekort schieten van het ‘coping mechanisme’ kan er de oorzaak van zijn; emotionele labiliteit en slapeloosheid het gevolg. Naast de aard en ernst van de overbelasting wordt ook onderzocht of deze komt doordat er iets met de ouder zelf aan de hand is (draagkracht vermindering) en/of dat deze gevolg is van de ernst van de problematiek van de jeugdige (draaglast verhoging).
Steeds moet duidelijk zijn hoe de overbelasting zich uit en wat deze inhoudt. De met de overbelasting gepaard gaande klachten moeten duidelijk beschreven worden. Soms is het duidelijk dat de ouder overbelast is, maar soms ook niet. Niet alleen de omvang van de planbare zorgtaken, maar ook de mate van de noodzaak tot het continu aanwezig zijn om onplanbare hulp te leveren is van invloed op de belastbaarheid van de ouder. Met andere woorden: het uitvoeren van enkele zorgtaken op vooraf afgesproken momenten is vaak minder belastend dan het uitvoeren van dezelfde zorgtaken waarbij continue aanwezigheid en alertheid van de ouder noodzakelijk is.
Klachten en symptomen die bij een aanpassingsstoornis optreden, kunnen op overbelasting wijzen zonder dat van een stoornis in psychiatrische zin sprake hoeft te zijn. Het gaat om klachten en symptomen zoals:
- •
angst of gespannenheid: nervositeit, onrust, rusteloosheid, slecht slapen;
- •
depressie: hopeloosheid, huilbuien, somberheid;
- •
gedragsproblemen: negeren van normen en regels, onaangepast gedrag;
- •
gecombineerd emotioneel en gedragsgestoord gedrag: depressie en/of angst gecombineerd met een gedragsstoornis of onaangepast gedrag;
- •
lichamelijke klachten, verminderde prestaties of concentratieproblemen.
Er moet een verband zijn tussen de overbelasting en de zorg die iemand aan de jeugdige biedt. Bij overbelasting door een dienstverband van te veel uren of als gevolg van spanningen op het werk, zal de oplossing in de eerste plaats gezocht moeten worden in minder uren gaan werken of aanpak van de spanningen op het werk.
Steeds zal daarom in het besluit worden aangegeven dat, wanneer de overbelasting bijvoorbeeld door het herinrichten van het huiselijk leven en/of werk kan worden teruggedrongen, dit dan ook van een ouder wordt verwacht. Wanneer de geldigheidsduur van het besluit verlopen is en een nieuwe aanvraag wordt gedaan, zal worden gekeken of en welke inspanningen zijn gedaan om de overbelasting terug te dringen.
Het college zal bij de beoordeling van (dreigende) overbelasting in voorkomende gevallen ook rekening moeten houden met de omstandigheid dat de ouder(s) gebruikelijke zorg/hulp bieden in het kader van andere regelgeving. Denk bijvoorbeeld aan verpleging en verzorging op grond van de Zorgverzekeringswet (Zvw) en/of het overnemen van huishoudelijke taken op grond van de Wmo 2015.
Opvang en verzorging van kinderen
Ouders hebben een zorgplicht voor hun kinderen, in het kader van de opvoeding. Dit houdt in het zorgen voor hun geestelijk en lichamelijk welzijn en het bevorderen van de ontwikkeling van hun persoonlijkheid, en naar draagkracht voorzien in de kosten van dit alles. Deze zorgplicht strekt zich uit over opvang, verzorging, begeleiding en opvoeding die een ouder (of verzorger), onder meer afhankelijk van de leeftijd en verstandelijke ontwikkeling van een kind, normaal gesproken geeft aan een kind, inclusief de zorg bij kortdurende ziekte.
Bij uitval van één van de ouders neemt de andere ouder de gebruikelijke zorg voor de kinderen over. Gebruikelijke zorg voor kinderen omvat in ieder geval de aanwezigheid van een verantwoordelijke ouder of derde persoon, zoals de leeftijd en ontwikkeling van het kind vereisen. Indien nodig dient de ouder gebruik te maken van de voor hem/haar geldende mogelijkheden van zorgverlof. Indien dit niet mogelijk is dient de ouder gebruik te maken van (een combinatie van) algemeen gebruikelijke voorliggende voorziening zoals crèche, buitenschoolse opvang, gastouderbureau e.d. Het verplichte gebruik van alternatieve opvangmogelijkheden wordt redelijk geacht, onafhankelijk van de financiële omstandigheden. Zijn deze mogelijkheden reeds maximaal gebruikt of afwezig, of is slechts kortdurende overbrugging nodig, dan kan hulp worden ingezet.
Indien er sprake is van uitval van de ouder in een eenoudergezin, en de voorliggende algemeen gebruikelijke voorzieningen en een sociaal netwerk zijn niet aanwezig, niet toepasbaar of uitgeput, dan is afhankelijk van de leeftijd en ontwikkeling van het kind hulp mogelijk voor oppas, opvang, begeleiding en verzorging van gezonde kinderen. Een dergelijke indicatie is in principe van korte duur (maximaal 3 maanden), met de bedoeling binnen deze termijn een eigen oplossing te realiseren.
BIJLAGE 2: Richtlijnen PGB vaardigheid
De afweging of iemand PGB vaardig is wordt zorgvuldig gedaan. Hierbij zijn veel factoren van belang. Het kan bijvoorbeeld meewegen als:
- 1.
de jeugdige en/of ouder(s) handelingsonbekwaam is, niet pgb-vaardig is, onvoldoende inzicht heeft in de eigen situatie, of geen bewindvoerder/belangenbehartiger/wettelijk vertegenwoordiger heeft die zijn belangen kan behartigen en/of;
- 2.
de uitvoerder van de ondersteuning tevens gemachtigde, vertegenwoordiger en/of budgetbeheerder van jeugdige en/ouder(s) is en/of;
- 3.
een jeugdige en/of ouder(s) als ‘niet pgb-vaardig' wordt getoetst en de beoogde budgetbeheerder niet verantwoordelijk kan worden gesteld voor eventuele onrechtmatigheden en/of onvoldoende kwalitatieve zorg en/of;
- 4.
de beoogd budgetbeheerder zelf ook ‘niet pgb-vaardig’ is en/of;
- 5.
er een ernstig vermoeden is dat de budgethouder of zijn vertegenwoordiger problemen zal hebben met het omgaan met een pgb en/of;
- 6.
er een gerechtvaardigde verwachting is dat het aansturen van de met het pgb ingekochte zorg of ondersteuning en/of het vervullen van goed werkgeverschap problemen zal opleveren en/of;
- 7.
de jeugdige en/of ouder(s) niet alleen afhankelijk van de zorgaanbieder is voor het leveren van zorg, maar ook afhankelijk is van de zorgaanbieder voor woonruimte en/of;
- 8.
er sprake is van verslavingsproblematiek en/of schuldenproblematiek en/of;
- 9.
uit controle is gebleken dat de jeugdige en/of ouder(s) of budgetbeheerder op een eerder moment niet in staat is gebleken de taken en verantwoordelijkheden horend bij een pgb zorgvuldig uit te voeren en/of;
- 10.
er eerder sprake is geweest van fraude of misbruik met een pgb en/of;
- 11.
sprake is van analfabetisme of onvoldoende taal- of rekenvaardigheid zonder dat jeugdige en/of ouder(s) personen in zijn omgeving heeft die hem kunnen bijstaan en/of;
- 13.
een jeugdige en/of ouder(s), budgetbeheerder en/of de pgb-aanbieder voor een strafbaar feit, gepleegd, in de vijf jaar voorafgaand aan de aanvraag, is veroordeeld en/of;
- 14.
er aangetoond onrechtmatig gebruik van voorzieningen is in Wlz, Zvw, Participatiewet, Jeugdwet of Wmo, door jeugdige en/of ouder(s), budgetbeheerder en/of aanbieder, minder dan vijf jaar geleden en/of;
- 15.
sprake is van spoed- of crisiszorg waardoor er vanwege het spoedeisende karakter geen onderzoek naar bekwaamheid van de budgethouder en/of de kwaliteit van de geboden ondersteuning gedaan kan worden en/of;
- 16.
er gegronde redenen bestaan om te verwachten dat het budget besteed zal worden in het buitenland zonder dat daar, naar het oordeel van het college, een gegronde reden voor is, en/of;
- 17.
de kwaliteit van de Jeugdhulp onvoldoende is geborgd/de beoogde zorgverlener niet de gewenste kwaliteit biedt, bijvoorbeeld als een onhoudbare situatie dreigt waarin de veiligheid van de jeugdige en/of ouder(s) in het geding komt. Het college kan hiervoor aanvullende regels bepalen.
- 18.
sprake is van andere belemmerende omstandigheden naar het oordeel van het college. Om een Pgb af te wijzen op overwegende bezwaren moet er een feitelijke onderbouwing zijn op grond waarvan de afwijzing plaatsvindt. In de beschikking wordt voor de motivering verwezen naar het plan van aanpak, dat onderdeel is van de beschikking. De jeugdige en/of ouder(s) kan hiertegen bezwaar aantekenen.
Ziet u een fout in deze regeling?
Bent u van mening dat de inhoud niet juist is? Neem dan contact op met de organisatie die de regelgeving heeft gepubliceerd. Deze organisatie is namelijk zelf verantwoordelijk voor de inhoud van de regelgeving. De naam van de organisatie ziet u bovenaan de regelgeving. De contactgegevens van de organisatie kunt u hier opzoeken: organisaties.overheid.nl.
Werkt de website of een link niet goed? Stuur dan een e-mail naar regelgeving@overheid.nl