Verordening individuele inkomenstoeslag gemeente Venlo 2025

Dit is een toekomstige tekst! Geldend vanaf 07-02-2025 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2025

Intitulé

Verordening individuele inkomenstoeslag gemeente Venlo 2025

De raad van de gemeente Venlo;

gelezen het voorstel van het college van 3 december 2024, registratienummer 272553;

gelet op artikel 8, eerste lid, aanhef en onderdeel b, en tweede lid, van de Participatiewet;

besluit:

Tot het vaststellen van de navolgende Verordening individuele inkomenstoeslag gemeente Venlo 2025:

Artikel 1. Begrippen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    College: het college van burgemeester en wethouders;

  • b.

    Peildatum: datum waartegen een persoon individuele inkomenstoeslag aanvraagt;

  • c.

    Referteperiode: periode van drie jaar voorafgaand aan de peildatum;

  • d.

    Inkomen: totaal van het inkomen, bedoeld in artikel 32 van de Participatiewet, en de algemene bijstand;

  • e.

    Kinderen: inwonende minderjarige(n) of ten laste komende kinderen.

Artikel 2. Recht op individuele inkomenstoeslag

  • 1.

    De voorwaarden op basis waarvan de aanvrager in aanmerking komt voor de individuele inkomenstoeslag zijn opgenomen in artikel 36 van de wet.

  • 2.

    Geen recht op de individuele inkomenstoeslag heeft een belanghebbende die:

    • a.

      op de peildatum of gedurende de referteperiode uit 's Rijks kas bekostigd onderwijs volgt of heeft gevolgd, dan wel een inkomen op grond van de Wet Studiefinanciering 2000 of Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten ontvangt of heeft ontvangen.

    • b.

      in de afgelopen 12 maanden niet heeft voldaan aan de aan hem opgelegde arbeids- en of re-integratieverplichtingen, dan wel onvoldoende medewerking verleende aan een re-integratietraject en waarvoor een maatregel is opgelegd.

Artikel 3. Indienen verzoek

Een verzoek als bedoeld in artikel 36, eerste lid, van de wet, wordt ingediend middels een schriftelijk of digitaal formulier.

Artikel 4. Langdurig laag inkomen

Een belanghebbende heeft een langdurig laag inkomen als bedoeld in artikel 36, eerste lid, van de wet als gedurende de referteperiode het in aanmerking te nemen gemiddelde inkomen per 12 aaneengesloten maanden, niet hoger is dan maximaal 102 procent van de toepasselijke bijstandsnorm.

Artikel 5. Hoogte individuele inkomenstoeslag

  • 1.

    Een individuele inkomenstoeslag bedraagt per kalenderjaar:

    • a.

      € 500 voor een alleenstaande;

    • b.

      € 710 voor gehuwden;

    • c.

      € 100 per kind van een alleenstaande ouder of gehuwden, bovenop de voor de belanghebbende betreffende norm, tot een maximum van drie kinderen. Met dien verstande dat voor het eerste kind een startbedrag van € 140,- geldt.

  • 2.

    Als één van de gehuwden is uitgesloten van het recht op individuele inkomenstoeslag ingevolge de artikelen 11 of 13, eerste lid, van de Participatiewet, komt de rechthebbende echtgenoot in aanmerking voor een individuele inkomenstoeslag naar de hoogte die voor hem als alleenstaande of alleenstaande ouder zou gelden.

  • 3.

    Voor toepassing van het eerste en tweede lid is de situatie op de peildatum bepalend.

  • 4.

    De bedragen genoemd in het eerste lid worden jaarlijks geïndexeerd overeenkomstig de ontwikkelingen van de consumentenprijsindex volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek. De bedragen worden naar boven afgerond op vijf euro’s, waarbij 2025 als basisjaar geldt.

Artikel 6. Overige bepalingen

Het college is bevoegd nadere regels te stellen betreffende de beoordeling van de omstandigheden van een persoon zoals bedoeld in artikel 36 lid 1 en lid 2 van de Participatiewet.

Artikel 7. Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de persoon die een aanvraag om verlening van een individuele inkomenstoeslag indient afwijken van de bepalingen van deze verordening, als toepassing van deze verordening naar het oordeel van het college tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 8. Intrekken oude verordening en overgangsrecht

  • 1.

    De Verordening individuele inkomenstoeslag Participatiewet gemeente Venlo 2015, die per 1 januari 2015 is vastgesteld, wordt ingetrokken.

  • 2.

    Aanvragen die bij het college zijn ingediend voor 1 januari 2025 en waarop nog niet is beslist voor 1 januari 2025, worden afgehandeld volgens deze verordening tenzij de toepassing van deze verordening individuele inkomenstoeslag gemeente Venlo 2015 gunstiger is voor de aanvrager.

Artikel 9. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze verordening treedt met terugwerkende kracht in werking op 1 januari 2025.

  • 2.

    Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening individuele inkomenstoeslag gemeente Venlo 2025.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 29 januari 2025

Etienne Franken

De griffier

Antoin Scholten

De voorzitter

Bijlage Toelichting

Algemeen

Aan de bijstand ligt het uitgangspunt ten grondslag dat het normbedrag, bedoeld ter voorziening in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan met inbegrip van een component reservering, in beginsel toereikend is. Toch kan de financiële positie van mensen die langdurig op een minimuminkomen zijn aangewezen onder druk komen te staan als er na verloop van tijd geen enkel perspectief lijkt te zijn om door inkomen uit arbeid het inkomen te verhogen. Om die reden is de individuele inkomenstoeslag in het leven geroepen. Het betreft een discretionaire bevoegdheid van het college. Dit betekent dat het college een individuele inkomenstoeslag kan verlenen als een persoon voldoet aan de voorwaarden daarvoor. Het college kan in beleidsregels nadere regels vastleggen.

Vast te leggen regels in verordening

De individuele inkomenstoeslag is niet gerelateerd aan bepaalde kosten. Het is een inkomensondersteunende maatregel voor bepaalde personen die langdurig een laag inkomen hebben en daarbij, gelet op de omstandigheden van die persoon, geen uitzicht hebben op inkomensverbetering (artikel 36, eerste lid, van de Participatiewet). Bij verordening moeten regels vastgesteld worden over het verlenen van een individuele inkomenstoeslag als bedoeld in artikel 36 van de Participatiewet. Deze regels moeten in ieder geval betrekking hebben op de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de begrippen ‘langdurig’ en ‘laag inkomen’. Op grond van deze verordening is geen sprake van een laag inkomen bij een inkomen hoger dan 102% van de toepasselijke bijstandsnorm. Daarnaast moet bij verordening de hoogte van de individuele inkomenstoeslag bepaald worden. In de verordening hoeft niet te worden vastgelegd wanneer sprake is van ‘geen uitzicht op inkomensverbetering’. Bij de beoordeling van het criterium 'geen uitzicht op inkomensverbetering' moet het college rekening houden met de omstandigheden van de persoon. In artikel 36, tweede lid, van de Participatiewet is bepaald dat tot die omstandigheden in ieder geval worden gerekend:

  • 1.

    de krachten en bekwaamheden van de persoon, en

  • 2.

    de inspanningen die de persoon heeft verricht om tot inkomensverbetering te komen.

Overgangsrecht

Met terugwerkende kracht vervangt per 1 januari 2025 de verordening individuele inkomenstoeslag 2025 de verordening uit 2015. Het is nodig om in deze verordening overgangsrecht op te nemen, omdat de normbedragen zijn gewijzigd. Aanvragen die bij het college zijn ingediend voor 1 januari 2025 en waarop nog niet is beslist voor 1 januari 2025, worden afgehandeld volgens deze verordening tenzij de toepassing van deze verordening individuele inkomenstoeslag gemeente Venlo 2015 gunstiger is voor de aanvrager.

Wijziging leefvorm

De leefvorm (alleenstaande, alleenstaande ouder of gehuwd) van een persoon kan wijzigen binnen de referteperiode. Dit is bijvoorbeeld het geval indien gehuwden individuele inkomenstoeslag aanvragen, maar zij over een gedeelte van de referteperiode als alleenstaande moeten worden aangemerkt. Personen moeten dan ook over dat deel van de referteperiode aan de voorwaarden voldoen om voor individuele inkomenstoeslag in aanmerking te komen. Gehuwden moeten immers zowel gezamenlijk als afzonderlijk aan de voorwaarden voldoen.

Artikelsgewijze toelichting

Enkel die bepalingen die nadere toelichting behoeven worden hier behandeld.

Artikel 1. Begrippen

Begrippen die al zijn omschreven in de Participatiewet, Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) of de Gemeentewet worden niet afzonderlijk gedefinieerd in deze verordening. Deze zijn vanzelfsprekend van toepassing op deze verordening.

Inkomen

Met inkomen wordt bedoeld het inkomen zoals bedoeld in artikel 32 van de Participatiewet. In afwijking hiervan wordt algemene bijstand voor de beoordeling van het recht op individuele inkomenstoeslag ook in aanmerking genomen als inkomen. Bijzondere bijstand kan niet als inkomen in aanmerking worden genomen. Aangezien individuele inkomenstoeslag een vorm van bijzondere bijstand is, is het niet nodig expliciet te bepalen dat een eerder verstrekte individuele inkomenstoeslag buiten beschouwing moet worden gelaten bij de vaststelling van het inkomen. Het wordt niet wenselijk geacht een eerder verstrekte individuele inkomenstoeslag in aanmerking te nemen als inkomen, omdat dit het ongewenst effect kan hebben dat een persoon geen recht op een individuele inkomenstoeslag heeft omdat hij een te hoog inkomen heeft gehad in de referteperiode vanwege een eerder verstrekte toeslag.

Peildatum

De peildatum is de datum waartegen een persoon individuele inkomenstoeslag aanvraagt (artikel 1 van deze verordening). Het gaat om de datum waarop een persoon langdurig een laag inkomen heeft, geen in aanmerking te nemen vermogen heeft als bedoeld in artikel 34 van de Participatiewet en, gelet op de omstandigheden van die persoon, geen uitzicht op inkomensverbetering heeft. De peildatum komt meestal overeen met de meldingsdatum. De peildatum kan in beginsel niet liggen vóór de dag waarop een persoon zich heeft gemeld om individuele inkomenstoeslag aan te vragen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Dit volgt uit artikel 44, eerste lid, van de Participatiewet en de jurisprudentie rondom artikel 44 van de Participatiewet.

Referteperiode

Verder is bepaald wat onder de referteperiode moet worden verstaan: een periode van 36 maanden voorafgaand aan de peildatum. Zie ook de toelichting bij artikel 3 onder ‘Langdurig’.

Artikel 2. Voorwaarden

De persoon die een opleiding als bedoeld in de WTOS, dan wel een studie als genoemd in de WSF 2000 volgt, of deze volgde in de 3 jaar die voorafgaan aan de peildatum, wordt uitgesloten van het recht op individuele inkomenstoeslag. Er wordt vanuit gegaan dat studenten uitzicht hebben op inkomensverbetering.

Artikel 3. Indienen verzoek

Om onduidelijkheid te voorkomen over de wijze waarop het verzoek moet worden ingediend, bepaalt artikel 2 van deze verordening dat het verzoek moet worden gedaan middels een schriftelijk of digitaal formulier. Een verzoek wordt dan gezien als een aanvraag zoals bedoeld in afdeling 4.1.1 van de Awb.

Artikel 4. Langdurig laag inkomen

Van belang bij het bepalen wat een langdurig laag inkomen is, is wat onder ‘langdurig’ en onder ‘laag’ wordt verstaan.

Langdurig

De door de gemeenteraad vastgestelde langdurige periode voorafgaand aan de peildatum, wordt aangeduid als referteperiode. De referteperiode is vastgesteld in artikel 1 van deze verordening.

Laag inkomen

Een inkomen is laag als het per 12 maanden gemiddeld niet hoger is dan 102% van de toepasselijke bijstandsnorm.

De vraag of het inkomen van een persoon gedurende de referteperiode niet hoger is dan het langdurig lage inkomen van 102% van de toepasselijke bijstandsnorm, zal niet al te rigide mogen worden beoordeeld. Een marginale overschrijding van dit lage inkomen moet worden genegeerd (noot: CRvB 19-08-2008, nrs. 06/1163 WWB e.a., ECLI:NL:CRVB:2008:BE8918 en CRvB 15-02-201, nr. 08/5141 WWB, ECLI:NL:CRVB:2011:BP5532). Gaat het inkomen van een persoon gedurende (een deel van) de referteperiode de toepasselijke bijstandsnorm maandelijks met ongeveer € 5 of meer te boven, dan is geen sprake meer van een marginale overschrijding van de bijstandsnorm die niet aan toekenning van een individuele inkomenstoeslag in de weg staat. Er is immers geen sprake van een incidentele geringe overschrijding van de bijstandsnorm of van te verwaarlozen bedragen van enkele eurocenten (Noot: CRvB 27-03-2012, nr. 10/2488 WWB, ECLI:NL:CRVB:2012:BW0068 en CRvB 31-07-2012, nr. 12?1825 WWB, ECLI:NL:CRVB:2012:BX7178).

Artikel 5. Hoogte individuele inkomenstoeslag

Bij de hoogte van de individuele inkomenstoeslag wordt onderscheid gemaakt tussen een alleenstaande, een alleenstaande ouder en gehuwden.

Gehuwden

Bij gehuwden moet in het oog worden gehouden dat het recht op individuele inkomenstoeslag de gehuwden gezamenlijk toekomt. Worden personen op de peildatum als gehuwden aangemerkt, dan moeten beide gehuwden voldoen aan de voorwaarden van artikel 36, eerste lid, van de Participatiewet. Voldoet één van hen niet aan deze voorwaarden, dan bestaat voor beiden geen recht op individuele inkomenstoeslag (noot: CRvB 13-07-2010, nr. 08/2345 WWB, ECLI:NL:CRVB:2010:BN2529).

Is één van de echtgenoten uitgesloten van het recht op individuele inkomenstoeslag, anders dan vanwege het niet voldoen aan de voorwaarden van artikel 36, eerste lid, van de Participatiewet, dan komt de rechthebbende partner wel in aanmerking voor een individuele inkomenstoeslag. Het gaat hier om een partner die op een van de in artikelen 11 of 13, eerste lid, van de Participatiewet genoemde gronden geen recht heeft op bijstand. Als slechts één partner recht heeft op individuele inkomenstoeslag, komt deze rechthebbende partner in aanmerking voor een individuele inkomenstoeslag naar de hoogte die voor hem als alleenstaande of alleenstaande ouder zou gelden. Dat is geregeld in het tweede lid.

Gezinnen met kinderen

In deze verordening is een staffel vastgelegd waarmee gezinnen met kinderen per kind een extra toeslag krijgen op jaarbasis. Dit bedrag komt bovenop de betreffende norm. Het startbedrag voor het eerste kind is € 140. Vervolgens per kind € 100 extra, tot een maximum van drie kinderen.

Alleenstaande

1 kind

2 kinderen

3 of meer kinderen

€ 500

€ 640

€ 740

€ 840

Gehuwden/samenwonend

1 kind

2 kinderen

3 of meer kinderen

€ 710

€ 850

€ 950

€ 1050

Uit onderzoek van de commissie Sociaal blijkt dat, op basis van voorbeeldbegrotingen, alleenstaanden en stellen zonder kinderen rond het sociaal minimum maandelijks moeilijk rondkomen. Voor alleenstaanden en stellen met kinderen loopt het negatieve saldo verder op. Een hoger aantal kinderen, brengen hogere kosten met zich mee. Dit heeft onder andere te maken met hogere lasten voor water en energie, meer boodschappen en intensiever gebruik van witgoed. Via de individuele toeslag wordt deze groep extra gecompenseerd.

Indexering

In het vierde lid is een indexeringsbepaling opgenomen. Deze bepaling voorkomt dat de verordening telkens opnieuw moet worden vastgesteld, enkel voor indexatie van de bedragen. Het is van belang de nieuwe bedragen (na indexatie) duidelijk te communiceren.