Permanente link
Naar de actuele versie van de regeling
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR735076
Naar de door u bekeken versie
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR735076/1
Uitvoerings- en handhavingsstrategie Fryslân 2025-2028
Dit is een toekomstige tekst! Geldend vanaf 06-02-2025 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2025
Intitulé
Uitvoerings- en handhavingsstrategie Fryslân 2025-2028Samenvatting
De uitvoerings- en handhavingsstrategie Fryslân 2025-2028 is de gezamenlijke uitvoerings- en handhavingsstrategie van de deelnemers aan de gemeenschappelijke regeling Fryske Utfieringstsjinst Miljeu en Omjouwing (FUMO) en beschrijft de uniforme uitvoering van de basistaken die de FUMO uitvoert. De uitvoerings- en handhavingsstrategie is uitvoeringsgericht beleid. Het beschrijft op welke wijze de gemeenten en provincie uitvoering willen geven aan de meer strategische ambities.
Strategische doelstellingen
Met het oog op duurzame ontwikkeling, de bewoonbaarheid van het land en de bescherming en verbetering van het leefmilieu, hanteren de deelnemers van de FUMO de volgende gezamenlijke strategische doelstellingen voor de uitvoering van de basistaken 1 :
- •
Bedrijven opereren veilig, duurzaam en schoon;
- •
Ondermijnende activiteiten zijn zoveel mogelijk in zicht;
- •
Een veilige fysieke leefomgeving waarin de risico’s op een aanvaardbaar niveau liggen;
- •
Luchtkwaliteit in Fryslân (gezondheid) blijft minimaal op het huidige niveau;
- •
Ernstige verontreinigingen in de bodem worden in eerste instantie voorkomen en anders zoveel als mogelijk beperkt en/of ongedaan gemaakt; we zorgen dat kwaliteit van bodem en water niet verslechtert;
- •
De mate van hinder van geluid, geur en licht, ligt op een aanvaardbaar niveau;
- •
Kernen en het platteland blijven vitaal, leefbaar en bereikbaar;
- •
Stortplaatsen worden goed beheerd, zodat geen nadelige gevolgen voor de omgeving ontstaan;
- •
Uitstoot van stikstof, fosfaat en overige stoffen die schadelijk zijn voor kwetsbare natuurgebieden neemt af;
- •
Fryslân wordt klimaatbestendig ingericht en streeft ernaar energieneutraal te worden;
- •
Fryske economie wordt vergroend en meer circulair gemaakt, met extra aandacht voor hergebruik van grondstoffen.
Bovengenoemde strategische doelstellingen zijn een onderdeel van een sluitende beleidscyclus. Zij zijn in paragraaf 2.1.1 vertaald naar operationele doelstellingen en in bijlage 2 geconcretiseerd in indicatoren en normen. In het jaarverslag van de FUMO wordt jaarlijks verantwoording over de realisatie afgelegd.
Uitgangspunten
De algemene uitgangspunten bij de uitvoering en handhaving van de basistaken zijn:
- 1.
Aansluiting bij de strategische doelen van de gemeenten en de provincie.
- 2.
Ontwikkelen van outcome-gericht werken.
- 3.
Risicogericht werken.
- 4.
Impuls voor ketentoezicht.
- 5.
Deelnemers en FUMO werken samen vanuit een gemeenschappelijke verantwoordelijkheid.
- 6.
Intensieve samenwerking tussen ketenpartners.
- 7.
Kwaliteitsborging.
- 8.
Datakwaliteit en informatievoorziening.
In paragraaf 2.1 worden deze uitgangspunten nader beschreven.
Randvoorwaarden
De belangrijke randvoorwaarden voor de uitvoering van de basistaken zijn:
- 1.
Uitvoering van basistaken vindt plaats binnen de financiële kaders die de deelnemers in de jaarlijkse begroting beschikbaar stellen (zie paragraaf 3.4);
- 2.
Uitvoering van basistaken vindt plaats met de beschikbare formatie/bezetting bij de FUMO in het betreffende jaar (zie paragraaf 3.4);
- 3.
De jaarlijkse begroting komt tot stand op basis van de financieringssystematiek. Dit sluit niet uit dat er bij de uitvoering van werkzaamheden flexibiliteit mogelijk is om, indien de deelnemers hier (samen met de FUMO) aanleiding voor zien, deze begrote werkzaamheden op een andere wijze invulling te geven (zie paragraaf 3.4);
- 4.
Nieuwe of aangepaste wettelijke kaders of nieuw beleid wordt meegenomen met de kadernota van de FUMO zodat er een keer per jaar (bij het opstellen van het uitvoeringsprogramma) een integrale bestuurlijke afweging plaatsvindt. Uitgangspunt is dat bij nieuwe ontwikkelingen ook gekeken wordt waar besparingen (van inzet en middelen) kunnen worden gerealiseerd (zie paragraaf 1.3).
Doorwerking van het beleid
Operationeel beleid is uitgewerkt in enkele deelstrategieën (zie hoofdstuk 4 tot en met 9). Dit betreft: de preventiestrategie, de reguleringsstrategie, de toezichtstrategie, en de handhavingsstrategie (die bestaat uit de sanctiestrategie en de gedoogstrategie). Deze strategieën weergeven de uitwerking op hoofdlijnen van de werkwijze van de werkzaamheden door de FUMO. Jaarlijks vindt een uitwerking van de werkzaamheden in het uitvoeringsprogramma plaats.
1 Inleiding
Voor u ligt de uitvoerings- en handhavingsstrategie voor de uitvoering van de basistaken die de FUMO voor alle gemeenten in Fryslân en de provincie Fryslân uitvoert.2 Seveso-taken behoren ook tot het basistakenpakket, maar omdat FUMO geen Seveso-omgevingsdienst is, voert de Omgevingsdienst Groningen de Seveso-taken uit voor de provincie Fryslân. Voor enkele van deze deelnemers en het Wetterskip Fryslân verzorgt de FUMO ook aanvullende taken (zogenoemde plustaken). Over de plustaken gaat deze uitvoerings- en handhavingsstrategie niet. De basistaken, waarop deze strategie van toepassing is, zijn vastgelegd in artikel 13.12 van het Omgevingsbesluit.
1.1 Ambitie
De Fryske gemeenten, de provincie Fryslân en de FUMO hebben een gemeenschappelijke verantwoordelijkheid en ambitie: duurzame ontwikkeling, de bewoonbaarheid van het land en de bescherming en verbetering van het leefmilieu.3 De basistaken op het gebied van uitvoering en handhaving zijn van groot belang om deze ambitie waar te maken.
De uitvoerings- en handhavingstaken zijn gericht op een duurzaam gebruik van de leefomgeving, en een duurzame naleving van wet- en regelgeving. Bij de inzet van de uitvoering- en handhavingstaken worden verschillende belangen die aanspraak maken op de leefomgeving in onderlinge samenhang bezien, zoals beschreven in artikel 1.3 van de Omgevingswet. Het in onderlinge samenhang nastreven van omgevingsveiligheid, een gezonde leefomgeving, een goede omgevingskwaliteit (inclusief natuur) en ruimte voor maatschappelijke behoeften. Dit vraagt om afwegingen tijdens de uitvoering, en om keuzes ten aanzien van effectieve inzet. Door beleidsdoelen en prioriteiten af te spreken (zie paragraaf 2.2.1) krijgt de FUMO een heldere opdracht en kan zij haar werkzaamheden effectief inzetten om de risico’s voor de leefomgeving te beheersen, en hier positieve impact op te maken.
Op deze wijze wordt een gelijk speelveld binnen Fryslân bevorderd door een uniforme taakuitvoering en een gelijke behandeling van inwoners en bedrijven bij de uitvoering van de basistaken.
1.2 Achtergrond
In het Omgevingsbesluit, artikel 13.5, tweede lid, wordt gesteld dat de bestuursorganen die deelnemen aan een omgevingsdienst gezamenlijk een uitvoerings- en handhavingsstrategie opstellen voor de basistaken.4 De artikelen 13.5 tot en met 13.7 benoemen wat er minimaal in de uitvoerings- en handhavingsstrategie aanwezig moet zijn. Deze minimale vereisten zijn verwerkt in deze uitvoerings- en handhavingsstrategie.
De Omgevingswet is sinds 1 januari 2024 van kracht. Deze uitvoerings- en handhavingsstrategie gaat hiervan uit.5 Het werken met de Omgevingswet is voor zowel deelnemers van de FUMO als voor de FUMO nieuw; er zal dus in de praktijk geleerd moeten worden.
Deze uitvoerings- en handhavingsstrategie voor de basistaken is tot stand gekomen met inbreng van deelnemers aan de Gemeenschappelijke Regeling van de FUMO en de FUMO. Daarnaast is de uitvoerings- en handhavingsstrategie ter consultatie voorgelegd aan het Wetterskip Fryslân, de Veiligheidsregio Fryslân (brandweer en GGD), Rijkswaterstaat, het Openbaar Ministerie en de Omgevingsdienst Groningen.
1.3 Beleid en uitvoering
De uitvoerings- en handhavingsstrategie beschrijft op welke wijze de gemeenten en provincie door middel van de basistaken uitvoering willen geven aan de meer strategische ambities die in hoofdstuk 2 staan verwoord.6 De uitvoerings- en handhavingsstrategie heeft daarmee haar plek in een groter geheel van beleid vanuit de deelnemers; deze relatie wordt verduidelijkt in de beleidscyclus (zie bijlage 1).
Beleid en uitvoering opereren niet alleen naast elkaar, maar hangen onlosmakelijk met elkaar samen. Deze relatie wordt verduidelijkt door middel van de (liggende) Big-8. Zie bijlage 1 voor nadere toelichting.
Figuur 1: Weergave van de Big-8
Voorliggende uitvoerings- en handhavingsstrategie legt de verbinding tussen beleid en uitvoering. Deze meerjarige strategie vormt voor de basistaken het raamwerk voor het jaarlijks uitvoeringsprogramma (Omgevingsbesluit, artikel 13.8), waarin wordt aangegeven welke werkzaamheden in het desbetreffende jaar worden uitgevoerd om de doelstellingen uit de uitvoerings- en handhavingsstrategie te bereiken.
Bij het opstellen van het jaarlijks uitvoeringsprogramma wordt, naast de uitvoerings- en handhavingsstrategie, rekening gehouden met de begroting van het betreffende jaar en de producten- en dienstencatalogus van de FUMO.
Bij het opstellen van het jaarlijkse uitvoeringsprogramma wordt hiernaast rekening gehouden met de kadernota waarin nieuwe of aangepaste wettelijke kaders of nieuw beleid wordt meegenomen. Daarmee wordt een keer per jaar een integrale bestuurlijke afweging gemaakt over inzet op (nieuwe) ontwikkelingen waarbij tevens wordt gekeken waar besparingen (van inzet en middelen) kunnen worden gerealiseerd.
Over de mate van realisatie van de doelstellingen legt de FUMO in haar jaarverslag verantwoording af. Hiervoor zijn indicatoren bij de doelstellingen opgesteld (zie paragraaf 2.1.1. en bijlage 2). De jaarverslagen geven daarmee inzicht in de mate waarin de indicatoren die opgesteld zijn bij de doelstellingen zijn behaald; en vormen belangrijke input voor de evaluatie van de uitvoerings- en handhavingsstrategie door de deelnemers (zie paragraaf 1.5).
1.4 Domeinenbenadering
In het rapport ‘Handreiking Outcome gericht werken’7 , d.d. 21 november 2023, worden drie domeinen genoemd die helpen om op een opdracht te monitoren en hierover te rapporteren. Deze domeinen worden vanaf 2024 door het IBP VTH verder geïntroduceerd bij omgevingsdiensten. In bijlage 1 worden de domeinen nader toegelicht.
Figuur 2: Weergave domeinen uit rapport 'Handreiking Outcome gericht werken'
1.5 Evaluatie en actualisatie
De uitvoerings- en handhavingsstrategie kan waar nodig tussentijds door de deelnemers van de FUMO (op onderdelen) worden geactualiseerd. Bijvoorbeeld wanneer nieuwe jurisprudentie of ontwikkelingen in beleid en regelgeving van Rijkswege hier aanleiding toe geven. Hiervoor wordt de reguliere governance, overeenkomstig de Big-8, gevolgd.
De evaluatie vindt in ieder geval plaats in 2028, met een tussenevaluatie in 2026, of indien de deelnemers van de FUMO hiertoe eerder besluiten. Bevindingen uit de evaluatie worden meegenomen bij de actualisatie van de strategie.
1.6 Leeswijzer
De U&H-strategie is als volgt opgebouwd. Hoofdstuk 2 beschrijft de gezamenlijke uitgangspunten en doelstellingen die de deelnemers hebben bepaald voor de uitvoering en handhaving. Hoofdstuk 3 beschrijft de methode van het informatiegestuurde risicomodel, aan de hand waarvan de inzet van werkzaamheden wordt geprioriteerd. Hoofdstuk 4 beschrijft de samenhang van de verschillende uitvoeringsstrategieën, die in het vervolg van de U&H-strategie aan bod komen. Dit zijn: de preventiestrategie (hoofdstuk 5) de reguleringsstrategie (hoofdstuk 6), de toezichtstrategie (hoofdstuk 7), de sanctiestrategie (hoofdstuk 8) en de gedoogstrategie (hoofdstuk 9).
2 Gezamenlijke uitgangspunten en doelstellingen
In dit hoofdstuk worden de gezamenlijke uitgangspunten van de Fryske gemeenten en de provincie Fryslân voor de uitvoering en handhaving van de basistaken genoemd. Ieder van de uitgangspunten wordt kort toegelicht. Ook zijn de gezamenlijke doelstellingen van de deelnemers voor de uitvoering en handhaving van de basistaken benoemd.
2.1 Uitgangspunten
De algemene uitgangspunten bij de uitvoering en handhaving van de basistaken zijn:
- 1.
Aansluiting bij de strategische doelen van de gemeenten en de provincie.
- 2.
Ontwikkelen van outcome-gericht werken.
- 3.
Risicogericht werken.
- 4.
Impuls voor ketentoezicht.
- 5.
Deelnemers en FUMO werken samen vanuit een gemeenschappelijke verantwoordelijkheid.
- 6.
Intensieve samenwerking tussen ketenpartners.
- 7.
Kwaliteitsborging.
- 8.
Datakwaliteit en informatievoorziening.
In onderstaande worden deze uitgangspunten toegelicht.
2.2 Aansluiting bij de strategische doelen van de gemeenten en de provincie.
Deze uitvoerings- en handhavingsstrategie voor de basistaken beschrijft welke strategische doelen de gemeenten en provincie door middel van uitvoering en handhaving8 nastreven.
Goede uitvoering van domein 1, zoals beschreven in paragraaf 1.3, is de ondergrens. Meer kan, minder niet. Met de uitvoerings- en handhavingsstrategie spreken de gemeenten en de provincie daarnaast een uniform uitvoeringsniveau af voor domein 2.
2.2.1 Strategische doelen
Uit de Omgevingsvisies van de deelnemers van de FUMO (peilmoment: januari 2024) zijn gezamenlijke strategische doelen gedestilleerd. Dit zijn de strategische doelstellingen waarover eenduidigheid is geconstateerd. Hierbij is tevens rekening gehouden met congruentie met de uitvoerings- en handhavingsstrategieën van de deelnemers voor de niet-basistaken. Dit leidt tot de volgende gedeelde strategische doelen9 , geordend naar de categorisering uit artikel 1.3 van de Omgevingswet. 10
Algemeen:
- •
Bedrijven opereren veilig, duurzaam en schoon;
- •
Ondermijnende activiteiten zijn zoveel mogelijk in zicht;
Veiligheid:
- •
Een veilige fysieke leefomgeving waarin de risico’s op een aanvaardbaar niveau liggen;
Gezondheid:
- •
Luchtkwaliteit in Fryslân (gezondheid) blijft minimaal op het huidig niveau;
- •
Ernstige verontreinigingen in de bodem worden in eerste instantie voorkomen en anders zoveel als mogelijk beperkt en/of ongedaan gemaakt; we zorgen dat kwaliteit van bodem en water niet verslechtert;
- •
De mate van hinder van geluid, geur en licht, ligt op een aanvaardbaar niveau;
Omgevingskwaliteit:
- •
Kernen en het platteland blijven vitaal, leefbaar en bereikbaar;
- •
Stortplaatsen worden goed beheerd, zodat geen nadelige gevolgen voor de omgeving ontstaan;
Waarde van de natuur:
- •
Uitstoot van stikstof, fosfaat en overige stoffen die schadelijk zijn voor kwetsbare natuurgebieden neemt af;
Vervulling van maatschappelijke behoeften:
- •
Fryslân wordt klimaatbestendig ingericht en streeft ernaar energieneutraal te worden;
- •
Fryske economie wordt vergroend en meer circulair gemaakt, met extra aandacht voor hergebruik van grondstoffen.
2.2.2 Operationele doelstellingen
In lijn met deze strategische doelen is gekomen tot operationele doelstellingen voor de uitvoering van de basistaken. De uitvoering en handhaving is gericht op: a) de actualiteit 11 van informatieplichten, meldingen, vergunningen van locaties met één of meerdere informatie-, melding- of vergunningplichtige milieubelastende activiteit(en), en b) verbetering van het naleefgedrag bij de uitvoering van milieubelastende activiteiten. 12
In lijn met de strategische doelen worden in de risicoanalyse wegingsfactoren toegepast (zie hoofdstuk 3). Dit stelt de FUMO in staat om gericht inzet te plegen. Tijdens deze gerichte inzet van werkzaamheden, gaat tijdens de uitvoerings- en handhavingswerkzaamheden aandacht uit naar:
- •
minimalisatie van schadelijke emissies (in ieder geval ‘zeer zorgwekkende stoffen’) en afname van stoffen die schadelijk zijn voor kwetsbare natuurgebieden naar lucht, water (indirecte lozingen) en bodem;
- •
het vergroten van inzicht in de meest risicovolle grond- en afvalstromenketens door gerichte inzet van het ketentoezicht;
- •
het bevorderen van inzicht bij bedrijven in hun bijdrage aan en verantwoordelijkheid voor een klimaatbestendig, circulair en energieneutraal Fryslân;
- •
weten waar ze actuele informatie kunnen vinden over geldende wet- en regelgeving;
- •
het melden van ondermijnende activiteiten aan het bevoegd gezag, indien deze tijdens het uitvoeren van werkzaamheden worden gesignaleerd.
Bijlage 2 weergeeft de indicatoren die voor de hierboven genoemde doelstellingen gelden.
Uitgelicht: Water De deelnemers van de FUMO hebben de gezamenlijke strategische doelstelling dat bedrijven zo spoedig mogelijk voldoen aan de Kaderrichtlijn Water binnen de provincie Fryslân. Het Wetterskip Fryslân kan hier door middel van haar taken de meeste impact op maken. Voor de FUMO geldt dit slechts voor de taken ten aanzien van indirecte lozingen welke plaatsvinden via zuivering naar het oppervlaktewater. De samenwerking tussen FUMO en het Wetterskip Fryslân is hierbij van belang. Zo heeft het Wetterskip Fryslân een adviesrecht bij gemeentelijke omgevingsvergunningen die samenhangen met het omgevingsplan (‘weging van het waterbelang’, voorheen ‘watertoets’), en zijn er activiteiten waarvoor zowel een omgevingsvergunning milieubelastende activiteit nodig is (via de omgevingsdienst) als een omgevingsvergunning wateractiviteit (via het Wetterskip Fryslân). |
Uitgelicht: Energiebesparende maatregelen Het Besluit activiteiten leefomgeving en het Besluit bouwwerken leefomgeving verplichten bedrijven en instellingen om alle energiebesparende maatregelen met een terugverdientijd van 5 jaar of minder uit te voeren. Voor de uitvoering van deze taak worden andere controlefrequenties aangehouden dan voor de reguliere toezichtstaken (zie hoofdstuk 3, en bijlage 3). |
Uitgelicht: CO2-reductie bij werkgebonden personenmobiliteit Vanaf 2025 voert de FUMO de wettelijk verplichte taak inzake CO2-reductie bij werkgebonden personenmobiliteit uit 13 . De omvang van deze taak hangt samen met het aantal bedrijven waarvoor deze verplichting tot CO2-reductie bij werkgebonden personenmobiliteit geldt, alsmede het al dan niet voldoen van bedrijven aan de rapportageverplichting. Dit wordt door de FUMO in 2025 en 2026 inzichtelijk gemaakt. In 2027 wordt op basis van de ervaringen het uitvoeringsbeleid nader ingevuld. |
Uitgelicht: nieuwe provinciale basistaken De volgende provinciale basistaken zijn nieuw in de voorliggende uitvoerings- en handhavingsstrategie. Warmte- koude opslag (WKO) Het uitvoeren van de basistaak WKO volgt uit afdeling 3.2.6 van het Besluit activiteiten leefomgeving. Voor deze milieubelastende activiteit bodemenergiesystemen gelden algemene rijksregels van het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal). Hoofdstuk 3 van het Bal bevat de aanwijzing van wat er onder de milieubelastende activiteit valt en wat vergunningplichtig is. Ook staan hier welke inhoudelijke regels er gelden. Hergebruik stedelijk afvalwater Met de komst van de Omgevingswet op 1 januari 2024 geldt de vergunningplicht volgens de Verordening hergebruik stedelijk afvalwater van 26 juni 2023, eveneens als het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid van de wet, om zonder omgevingsvergunning een milieubelastende activiteit te verrichten. Dit is belegd in hoofdstuk 19 van het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal). Door het gelijkstellen van de vergunningplicht zullen er ten aanzien van deze vergunningplicht gelijke procedures gelden als voor andere in het Bal geregelde (milieubelastende) activiteiten. Het betreft een basistaak waarvoor GS het bevoegde bestuursorgaan is. Deze basistaak wordt door de FUMO uitgevoerd. Bouwtaken bij provinciale bedrijven Sinds de Wabo zijn GS het bevoegde bestuursorgaan voor bouwactiviteiten bij de provinciale bedrijven. Het kader voor de beoordeling is neergelegd in landelijke wet- en regelgeving, de Provinciale omgevingsverordening en bestemmingsplannen/omgevingsplannen met een welstandtoets door de gemeenten waar de bouwactiviteit plaatsvindt. Categorie 2 van het basistakenpakket betreft werkzaamheden in de categorie bouw- en sloopactiviteiten uit het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl). Ook maatwerkvoorschriften op grond van het omgevingsplan die betrekking hebben op een bouw- of sloopactiviteit uit het Bbl kunnen onder het basistakenpakket vallen. Voorwaarde om onder deze categorie te vallen is dat Gedeputeerde Staten bevoegd gezag zijn, omdat het gaat om:
In de praktijk komt het eerste geval zelden voor. |
2.3 Ontwikkelen van outcome-gericht werken
Outcome-gericht werken gaat uit van het sturen op effecten van inzet, naast of in plaats van het sturen op geleverde output (zoals aantal verleende vergunningen, behandelde meldingen en uitgevoerde controles).
Bij het opstellen van de indicatoren bij de doelstellingen (zie bijlage 2) is hier zoveel mogelijk rekening mee gehouden. Echter, om de meest passende indicatoren te bepalen om outcome-gericht te werken is ontwikkeltijd nodig.
Ook op landelijk niveau (IBP VTH) wordt onderzocht hoe indicatoren kunnen worden opgesteld om outcome-gericht te werken. De deelnemers en de FUMO richten zich in de komende jaren op het uitvoeren van pilots, gericht op het behalen van specifieke effecten van inzet, en de resultaten van deze inzet te kunnen objectiveren. Deze pilots zijn er mede op gericht om te onderzoeken welke outcome-indicatoren passend en werkbaar zijn.
2.4 Risicogericht werken
De combinatie van een activiteitenbestand en beperkte capaciteit vraagt om prioritering van inzet en het maken van keuzes. Uitgangspunt hierbij is dat activiteiten met grote risico’s méér aandacht krijgen dan activiteiten met minder grote risico’s. Inzet is erop gericht om de kans op overtreding te minimaliseren.
Om prioriteiten te kunnen stellen in lijn met de strategische doelen is een informatiegestuurd risicomodel uitgewerkt voor ieder van de clusters van basistaken (zie hoofdstuk 3). Streven is om het risicomodel zo spoedig mogelijk te baseren op kernactiviteiten, conform hoofdstuk 3 van het Besluit activiteiten leefomgeving, die in Fryslân worden uitgevoerd.
Op basis van risico’s bepalen we hoe diepgaand de toetsing van meldingen en vergunningen dient plaats te vinden, bij welke locaties en wanneer een controle het meest effectief. Dit krijgt jaarlijks uitwerking in het uitvoeringsprogramma. In hoofdstuk 3 worden kaders gegeven voor deze vertaling van risico’s naar het uitvoeringsprogramma.
2.5 Impuls voor ketentoezicht
Een van de voornaamste redenen om landelijk te komen tot een stelsel van omgevingsdiensten is het verkrijgen van zicht en inzicht in complexe ketens van (milieu-gerelateerde) activiteiten. Het ketentoezicht is als instrument één van de basistaken die door de gemeenten en de provincie bij de FUMO is belegd. Zie hoofdstuk 7 voor nadere toelichting op de werkwijze bij ketentoezicht.
2.6 Deelnemers en FUMO werken samen vanuit een gemeenschappelijke verantwoordelijkheid
De deelnemers van de FUMO dragen als overheid ieder de verantwoordelijkheid voor de zorg voor de leefomgeving, zoals verwoord in artikel 21 14 van de Grondwet en artikel 1.3 15 van de Omgevingswet. Dit is een gemeenschappelijke verantwoordelijkheid, die zij niet alleen kunnen volbrengen. Bovendien is de opdrachtverlening voor de basistaken aan een (regionale) omgevingsdienst een wettelijke plicht. Hiervoor is samenwerking nodig. De deelnemers van de FUMO en de FUMO spannen zich in voor het goed functioneren van deze samenwerking met inachtneming van de afgesproken verantwoordelijkheden en rollen. Over rollen en verantwoordelijkheden in de uitvoering zijn samenwerkingsafspraken gemaakt.
Gemeenschappelijke verantwoordelijkheid betekent in bredere zin echter ook de gemeenschappelijke verantwoordelijkheid voor de leefomgeving 'samen met de inrichting'. Zoals Omgevingswet artikel 1.6 stelt: ‘Een ieder draagt voldoende zorg voor de fysieke leefomgeving.’ Het is primair de eigen verantwoordelijkheid van initiatiefnemers om de voor hen geldende milieuregels na te leven en hun bedrijfsvoering zo in te richten dat daaraan voldaan wordt. Uitgangspunt is dat wij erop vertrouwen dat ondernemers de milieuregels die op hun bedrijven van toepassing zijn kennen en naleven.
2.7 Intensieve samenwerking tussen ketenpartners
In de uitvoering van onze taken werkt de FUMO samen met betrokken collega’s van provincies en gemeenten, andere omgevingsdiensten en instanties als de politie, Rijkswaterstaat, Veiligheidsregio (brandweer en GGD), Wetterskip Fryslân, Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit, Natuurorganisaties, Arbeidsinspectie, douane, Inspectie Leefomgeving en Transport, Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid en het Openbaar Ministerie. Door bundeling van kennis, taken en ervaring op het gebied van uitvoering en handhaving zorgen we voor een kwalitatieve dienstverlening. Ook inwoners en bedrijven profiteren hiervan. De kwaliteit van de leefomgeving verbetert, procedures worden efficiënter en voorschriften zijn op elkaar afgestemd.
De samenwerking gebeurt met sommige partners structureel, met anderen op incidentele basis. Samenwerking vindt op drie niveaus plaats:
- -
Strategisch niveau: het U&H-beleid en de uitvoeringsprogramma's van de FUMO en haar ketenpartners worden waar mogelijk op elkaar afgestemd;
- -
Tactisch niveau: FUMO en ketenpartners overleggen waar nodig over afgestemde inzet op actualiteiten en (landelijke) ontwikkelingen;
- -
Operationeel niveau: wanneer de FUMO en haar ketenpartners werkzaamheden verrichten op eenzelfde locatie wordt zo nodig afstemming gezocht, om effectief en efficiënt te opereren.
2.8 Kwaliteitsborging
Cruciaal voor het leveren van kwaliteitsproducten is de beschikbaarheid van vakmanschap en expertise en de borging van de kwaliteit. Als kwaliteitsafspraken niet worden vastgelegd, gemonitord en gerapporteerd is er een sterke mate van afhankelijkheid van de individuele medewerker. Deze kwaliteitsafspraken zijn weergegeven in de vigerende Kwaliteitscriteria en in de Verordening uitvoering en handhaving omgevingsrecht 16 .
Voor de uitwerking van doelen voor ‘dienstverlening’ wordt verwezen naar de Producten- en Dienstencatalogus van de FUMO 17 . Hierin staan onder meer de kentallen en servicetermijnen genoemd.
Kwaliteitsbevorderende initiatieven vanuit landelijk verband (zoals de robuustheidscriteria vanuit het IBP, de LHSO, adviesrapporten zoals de ‘Actieagenda Industrie en omwonenden’, etc.) kunnen bijdragen aan verbetering van de kwaliteit van de uitvoerings- en handhavingstaken. De aanbevelingen en/of eisen die hieruit voortkomen worden, voor zover hier financiële consequenties uit volgen, eerst bezien door de deelnemers voordat hierop geacteerd wordt, om waar mogelijk de passendheid voor de regio Fryslân te borgen.
2.9 Datakwaliteit en informatievoorziening
Een goede kwaliteit van data en van de informatievoorziening is een voorwaarde voor datagedreven en informatiegestuurd werken. Het gaat dus enerzijds puur over de kwaliteit van de data in onze systemen en anderzijds dus over de informatievoorziening als geheel. Dat laatste is het totaal aan gereedschappen (systemen) dat we gebruiken voor de ondersteuning van onze bedrijfsprocessen. Pas als dat allemaal op orde is kan er adequaat datagedreven en informatiegestuurd worden gewerkt, en kan dit worden ingezet voor planning, sturing en doorontwikkeling. Het Algemeen Bestuur van de FUMO heeft een Informatievisie vastgesteld, waarin is beschreven hoe met informatie wordt omgegaan en de informatievoorziening wordt versterkt.
Voor projecten geldt dat in het jaarlijks uitvoeringsplan per project wordt uitgewerkt welke indicatoren worden geadministreerd, en met welk doel. Indien projecten meerdere jaren overstijgen, kan worden gekozen voor projectverantwoording in plaats van voor jaarverantwoording.
3 Bepaling van risico’s en prioriteiten
De FUMO maakt gebruik van een informatiegestuurd risicomodel waarmee risico’s in beeld worden gebracht op basis van de beschikbare informatie over activiteiten en locaties. Zo kan gericht prioritering worden aangebracht in de uit te voeren werkzaamheden. In het onderstaande wordt de methode van het informatiegestuurde risicomodel toegelicht, en hoe dit leidt tot prioritering van werkzaamheden.
Op moment van schrijven is een landelijk risicomodel in ontwikkeling vanuit het IBP VTH. Dit kan gevolgen hebben voor het door FUMO gebruikte risicomodel. Na oplevering van het landelijk risicomodel bezien de deelnemers van de FUMO of en hoe dit tot wijzigingen leidt in het huidige risicomodel.
3.1 Het risicomodel voor activiteiten met onbepaalde duur
Problemen die zich kunnen voordoen bij de naleving van wet- en regelgeving zijn verwerkt in het risicomodel. Het risicomodel kent verschillende variabelen. Op basis van deze variabelen krijgt iedere milieubelastende activiteit ‘risicopunten, en ontstaat een totaalscore per milieubelastende activiteit. Milieubelastende activiteiten met de meeste risicopunten hebben het grootste risico en krijgen de hoogste prioriteit.
Door jaarlijks actuele gegevens in te lezen vindt een berekening van de risicopunten en daarmee een prioritering van de milieubelastende activiteiten plaats. De uitwerking hiervan wordt jaarlijks gegeven in het jaarlijks uitvoeringsprogramma.
Bijlage 3 geeft de wegingen en categorisering weer van risico’s waarvan gebruik wordt gemaakt in het risicomodel.
3.2 Het risicomodel voor activiteiten met bepaalde duur
Activiteiten met bepaalde duur (zoals asbestsaneringen, bodemsaneringen en ontgrondingen) zijn incidenteel van aard en niet aan vaste locaties gebonden. Hierdoor is het ook niet mogelijk om met vaste controlefrequenties te werken. Bijlage 4 weergeeft het risicomodel voor activiteiten met bepaalde duur.
3.3 Opbouw van informatie
Informatiegestuurd werken is vooral van toepassing op de variabelen II, V en VI – samen ‘kans op niet-naleving’ (zie paragraaf 3.1). Op basis van de controles die worden uitgevoerd, wordt deze data bijgewerkt. Mutaties in het naleefgedrag van een specifiek bedrijf zijn bekend bij de FUMO en kunnen, op verzoek van een deelnemer, inzichtelijk worden gemaakt.
Binnen branches wordt nu nog gegeneraliseerd: wanneer er over een bepaald bedrijf geen of weinig informatie bestaat over het naleefgedrag, wordt daarvoor gemiddelde informatie over de branche waarin het bedrijf actief is gebruikt. Wanneer er informatie beschikbaar is over het naleefgedrag van het bedrijf zelf, kan dit afhankelijk van het naleefgedrag 18 leiden tot een hogere risico-score.
3.4 Prioriteitenstelling: van risico’s naar planning werkzaamheden
De risicomethodiek helpt om prioriteiten te stellen en werkzaamheden gericht in te zetten. Hierbij is het nodig om rekening te houden met enkele randvoorwaarden. 19
De FUMO kent (momenteel) drie typen toezichthouders: agrarisch, industrie en afval. In deze branche is de toezichthouder actief, overeenkomstig zijn of haar vakgebied. Een kleine overlap van taken is er, maar in principe voeren toezichthouders taken uit binnen hun branche. In de risicoanalyse wordt daarom onderscheid aangebracht tussen risico’s per branche (agrarisch, industrie en afval), waar de betreffende toezichthouders zich op richten.
Daarnaast geldt dat werkzaamheden die volgen uit de risicoanalyse altijd binnen de begroting blijven. Indien uit de risicoanalyse meer werkzaamheden volgen dan begroot, dan worden de werkzaamheden gericht op minder grote risico’s verdreven door werkzaamheden gericht op grotere risico’s. Indien uit de risicoanalyse minder werkzaamheden volgen dan begroot, dan wordt met de betreffende deelnemers tussentijds afgesproken hoe het restant van de begroting (en de daarmee verbonden formatie) wordt ingezet.
De controlefrequenties (zoals weergegeven in bijlage 3) zijn leidend voor het opstellen van de begroting. Dit sluit niet uit dat er flexibiliteit mogelijk is om, indien de deelnemers hier aanleiding voor zien, deze begrote werkzaamheden op een andere wijze invulling te geven, met de beschikbare formatie en binnen de beschikbare mogelijkheden. Dat kan bijvoorbeeld betekenen dat een toezichthouder zich, in plaats van op reguliere controles, meer richt op andersoortige toezichtsgerelateerde of preventieve werkzaamheden.
In het jaarlijks uitvoeringsprogramma wordt onderscheid gemaakt tussen een regionaal deel (deelnemers gezamenlijk) en een individuele deel (per deelnemer). De financieringssystematiek regelt de totstandkoming hiervan.
4 Operationeel beleid
Het strategisch beleid (wat willen we bereiken?) werkt door naar operationeel beleid (hoe willen we dit bereiken?). Dit operationeel beleid is uitgewerkt in enkele deelstrategieën. Dit betreft: de preventiestrategie, de reguleringsstrategie, de toezichtstrategie, en de handhavingsstrategie (die bestaat uit de sanctiestrategie en de gedoogstrategie). Deze strategieën opereren naast elkaar, en sluiten elkaar niet uit. Bij het opstellen van het uitvoeringsprogramma wordt bepaald welke verhouding tussen de strategieën voor het betreffende jaar het meest aangewezen is. Dit gebeurt in overleg tussen de deelnemers en de FUMO. De methodiek van de ‘Tafel van Elf’, waarbij in eerste instantie aandacht uitgaat naar het voorkomen van overtredingen door zo passend mogelijke preventieve inzet, biedt hiervoor een analysetool.
In onderstaand figuur is de onderlinge verhouding tussen de deelstrategieën gevisualiseerd.
In de volgende hoofdstukken worden deze deelstrategieën uitgewerkt.
4.1 Samenwerking bij de operationele strategieën
Voor elk van de deelstrategieën geldt dat samenwerking met ketenpartners op passende wijze wordt georganiseerd.
Tussen FUMO, deelnemers en ketenpartners zijn samenwerkingsafspraken gemaakt. Deze worden periodiek geëvalueerd en zo nodig bijgesteld. Waar mogelijk worden controles met overige inspectie organisaties gelijktijdig uitgevoerd of worden aspecten voor elkaar gecontroleerd. Voor situaties waarin er sprake is van een dubbele handhavingsbevoegdheid zijn er (beperkte) ketenafspraken gemaakt.
Op ad hoc basis vindt overleg plaats met instanties als de gemeente, de provincie, de politie, de veiligheidsregio, Wetterskip Fryslân, het Openbaar Ministerie (OM), Belastingdienst, Inspectie Leefomgeving en Transport (IL&T) Douane, Gemeentelijke gezondheidsdienst (GGD), en Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit en er wordt voor elkaar gesignaleerd (oog- en oorfunctie). Deze signaalfunctie is essentieel voor de aanpak van ondermijnende activiteiten: door elkaar goed en tijdig te informeren krijgen de FUMO, deelnemers en ketenpartners een goed beeld van ondermijnende activiteiten en kan op passende wijze geacteerd worden.
5 Preventiestrategie
5.1 Doel en definitie
Bij preventie gaat het om het bevorderen van naleving van wet- en regelgeving over leefbaarheid, veiligheid en duurzaamheid. Door vooraf te investeren in inzicht regelgeving en duidelijkheid van regelgeving, kan een deel van de overtredingen worden voorkomen. De preventiestrategie wordt integraal toegepast naast de andere strategieën.
5.2 Maatregelen ter preventie
Voorlichting draagt bij aan het voorkomen van overtredingen die ontstaan door een gebrek aan informatie en kennis. Bij voorlichting gaat het om het informeren van inwoners en bedrijven over verandering van wet- en regelgeving, indieningsvereisten, mogelijkheden voor aanvragen, de handhavingsprocedure, etcetera. Voorlichting kan ook gericht worden ingezet voor specifieke branches en doelgroepen, indien nodig in samenwerking met de branche. Gemeenten en de provincie doen dit in samenwerking met de FUMO.
Naast voorlichting kunnen de deelnemers en de FUMO in overleg met elkaar besluiten tot nadere maatregelen ter preventie. Nieuw inzicht over ontwikkelingen of maatregelen (denk bijvoorbeeld aan audits) kunnen hier aanleiding voor zijn.
5.3 Preventie tijdens toezicht (modern toezicht)
Ook tijdens het uitvoeren van toezichtcontroles kan specifieke aandacht uitgaan naar het voorkomen van overtredingen. Door te kijken naar risico’s in plaats van enkel naar de naleving van regels, en door samen met het bedrijf te kijken naar de kwaliteit van de risicobeheersing, kunnen overtredingen worden voorkomen. Bij de constatering van lichte overtredingen (uit onwetendheid) kan een preventieve maatregel ter plekke aanleiding zijn voor het verhelpen van de overtreding. Dit sluit echter niet uit dat er wel hard zal worden opgetreden waar nodig20 .
Deze werkwijze is in lijn met wat ‘modern toezicht’ wordt genoemd. Er wordt bezien bij welke bedrijven ‘modern toezicht’ het meest effectief kan worden ingezet.
6 Reguleringsstrategie
6.1 Doel en definitie
Onder regulering wordt verstaan: het beoordelen van meldingen en aanvragen voor milieubelastende activiteiten. Daarbij wordt beoordeeld of de betreffende activiteit(en) uitvoerbaar is/zijn en worden er indien nodig voorschriften opgesteld over de voorwaarden voor de uitvoering van deze activiteit(en).
De uitgangspunten hierbij zijn:
- •
vergunningen af te geven die toetsbaar en handhaafbaar zijn,
- •
reguleringswerkzaamheden risicogericht in te zetten,
- •
gericht in te zetten op de actualiteit van vergunningen, en
- •
bijdragen aan het behalen van de strategische doelstellingen (zie Hoofdstuk 2), en daarbij scherp te vergunnen (onderkant BBT21 ) om bij te dragen aan de strategische doelstellingen. 22
6.2 Werkwijze bij het behandelen van verzoeken
De FUMO behandelt aanvragen, meldingen, informatieplichten en verzoeken om maatwerk en gelijkwaardigheid binnen haar mandaat. De werkwijze bij het behandelen van verzoeken in het kader van de Omgevingswet, Omgevingsverordening en/of Omgevingsplan is opgenomen in de vigerende producten- en dienstencatalogus van de FUMO. Bij het proces van het behandelen van aanvragen worden de Friese ketensamenwerkingsafspraken23 gehanteerd. 24
6.3 Beoordelingskader
Aanvragen, verzoeken om maatwerk en gelijkwaardigheid, meldingen en informatieplichten die betrekking hebben op milieubelastende activiteiten en sloopactiviteiten (asbest) worden getoetst aan actuele en daarvoor geldende wet- en regelgeving, inclusief (voor zover relevant) de provinciale omgevingsverordening en het gemeentelijk omgevingsplan.
Informatie- en meldingsplichten
Voor informatie- en meldingsplichten wordt gecontroleerd of de juiste informatie is aangeleverd en de juiste melding is gedaan conform de milieubelastende activiteiten die (zullen) worden uitgevoerd.
Beoordeling activiteiten met onbepaalde duur
De milieuaspecten uit iedere aanvraag voor een vergunning voor milieubelastende activiteiten worden beoordeeld. Er vindt een beoordeling plaats of de gevraagde activiteit conform wet- en regelgeving is door de beoordelaar, in overleg met juridische en inhoudelijk gespecialiseerde collega’s. Een aanvraag kan meer of minder relevante aspecten bevatten in het licht van de doelstellingen van de deelnemers. De relevantie van de aspecten is afhankelijk van onder meer de impact van de aangevraagde activiteiten voor de strategische doelstellingen en de politiek-bestuurlijke gevoeligheid van de activiteiten. Eventueel vindt hierover overleg plaats tussen de FUMO en de betreffende deelnemer. Afhankelijk van de mate van relevantie van de aspecten (te bepalen door de beoordelaar van de meldingen of aanvraag) vindt door de beoordelaar een globale beoordeling plaats óf een 100% toets aan wet- en regelgeving waarbij ook juridische en/of inhoudelijke specialisten worden betrokken. De legesbeoordeling bij aanvragen vindt plaats door de bevoegde gezagen zelf.
Beoordeling activiteiten met bepaalde duur
Bouwvergunningen en -meldingen en omgevingsplanactiviteiten met bepaalde duur onder bevoegd gezag van de provincie en meldingen over bedrijfsmatige asbestsloop worden beoordeeld op volledigheid op basis van de landelijke indieningsvereisten25 . Beoordeling van het asbestinventarisatierapport in samenhang met de ingediende sloopmelding vindt plaats aan de hand van een landelijke checklist op basis van het certificatieschema voor de procescertificaten Asbestinventarisatie en Asbestverwijdering.
Meldingen voor het ontgraven, tijdelijk opslaan en toepassen van grond en/of baggerspecie (vallen onder de werkingssfeer van het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) onder paragraaf 3.2.21, 3.2.22 en 3.2.24) worden door FUMO vastgelegd en beoordeeld op volledigheid op basis van de landelijke indieningsvereisten26 . De kwaliteit van de partij grond of baggerspecie moet voldoen aan de wettelijke toepassingseisen. Bewijsmiddelen voor de kwaliteit van een partij grond zijn Bodemonderzoeken (partijkeuringen) en de Regionale Bodemkwaliteitskaart. De relevantie van de te toetsen aspecten wordt door de behandelaar bepaald door onder meer de risicocategorie, lengte van de opslagperiode en samenstelling en omvang van de grondstroom. Afhankelijk van de mate van relevantie van de aspecten vindt een globale beoordeling plaats óf een 100% toets aan wet- en regelgeving.27
6.4 Actualisatie vergunningen milieubelastende activiteit
Vanuit de wet geldt voor milieubelastende activiteiten de plicht om regelmatig te bepalen of milieuvoorschriften in de vergunning nog toereikend zijn (de actualiseringsplicht). Dit gezien de ontwikkelingen van de technische mogelijkheden om het milieu te beschermen en de ontwikkelingen met betrekking tot de kwaliteit van het milieu. Hierbij worden de wettelijke eisen uit de artikelen 5.38 en 16.56 van de Omgevingswet en de artikelen 8.98 en 8.99 van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) in acht genomen.
Jaarlijks maakt of actualiseert de FUMO een analyse van de actualiseringsnoodzaak van vergunningen voor milieubelastende activiteiten. Hierbij wordt de actualiseringsnoodzaak van in ieder geval de vergunningen die ouder zijn dan 10 jaar bezien.
In lijn met het ‘Plan van aanpak actualiseren vergunningen’28 geldt dat:
- •
de uitgangspunten genoemd in bovenstaande paragraaf 6.1 bij het bepalen van de actualisatienoodzaak en het opstellen van de voorschriften in acht worden genomen;
- •
bedrijven waarvoor onder de Omgevingswet nieuwe vergunningplichten gelden én het overgangsrecht voorziet in een tijdelijke van rechtswege verleende vergunning met voorrang worden opgepakt;
- •
wijziging van in vergunningvoorschriften opgenomen beleidsregels en richtlijnen, zoals PGS-richtlijnen, meegaan in de 10 jaarlijkse beoordeling. Dit tenzij een wijziging daarin zodanig is dat het niet opnemen daarvan in voorschriften een voor de omgeving gevaarlijke of ongezonde situatie oplevert.
- •
De planning mede afhankelijk is van de variabelen: de Europese BBT29 , de wensen vanuit afdeling T&H (toetsbaarheid en handhaafbaarheid van de vergunning), de wensen vanuit de Veiligheidsregio en bestuurlijk/politieke locaties. Deze variabelen kunnen ervoor zorgen dat een bedrijf niet eens in de 10 jaar wordt geactualiseerd, maar in plaats daarvan een kortere cyclus kent.
Voorgaande geeft aanleiding tot het programmeren van de actualisaties per jaar. De jaarlijks uit te voeren actualisaties worden opgenomen in het jaarlijks uitvoeringsprogramma van het betreffende jaar.
Wijzigen of intrekken
Op grond van de Omgevingswet, artikelen 5.39 en 5.40, is het mogelijk om ambtshalve of op verzoek van vergunninghouder een vergunning te wijzigen of in te trekken. Indien gedurende een jaar, of een in de vergunning bepaalde langere termijn, geen activiteiten zijn verricht met gebruikmaking van de vergunning, kan het bevoegd gezag ambtshalve de vergunning intrekken. De FUMO of een deelnemer constateert dit en zal in dit geval voorstellen om al dan niet over te gaan tot het intrekken van de vergunning of ongebruikte vergunde ruimte. Intrekken gebeurt alleen in overleg met, en na goedkeuring van, de deelnemers.
Ambtshalve revisie
Een onoverzichtelijke vergunningssituatie kan verholpen worden door alle vergunningen ambtshalve te reviseren tot één nieuwe.30 Door te reviseren wordt de vergunning overzichtelijker, maar is deze nog niet actueel. Juridisch mag een ambtshalve revisie worden gecombineerd met een wijzigingsvergunning en/of een actualisatie. Het reviseren in combinatie met een algehele actualisatie van de voorschriften draagt bij aan het doel van een actuele vergunning. Zowel de aanvraag als de voorschriften zijn dan weer actueel. Dit heeft daarom de voorkeur boven het zelfstandig reviseren. In het uitvoeringsprogramma voor het actualiseren van de vergunningen wordt dit meegenomen.
6.5 Maatwerk en gelijkwaardigheid
Met een maatwerkvoorschrift kan het bevoegd gezag in individuele gevallen afwijken van algemene regels voor activiteiten. Dit is alleen mogelijk als dit in de rijks-, provinciale of gemeentelijke regels is aangegeven. Soms is daarbij aangegeven binnen welke grenzen maatwerk mogelijk is. Maatwerk kan worden gevraagd door de initiatiefnemer. Maatwerk kan ook ambtshalve worden opgelegd, bijvoorbeeld bij onvoorziene situaties of lokale omstandigheden.
Bij beoordelen van de noodzaak tot het opstellen van maatwerkvoorschriften wordt het volgende in acht genomen:
- •
de uitgangspunten uit bovenstaande paragraaf 6.1;
- •
de oogmerken van maatwerk zoals opgenomen in het Omgevingsbesluit, de omgevingsverordening of het omgevingsplan;
- •
de status van eerdere maatwerkvoorschriften. Daarbij wordt rekening gehouden met evt. nog als maatwerk geldende vergunningvoorschriften.
Gelijkwaardigheid kan alleen door een initiatiefnemer worden aangevraagd of gemeld. Indien bij een controle een afwijking van de algemene regels wordt geconstateerd, wordt een bedrijf actief gewezen op de mogelijkheid van het melden of aanvragen van gelijkwaardigheid (afhankelijk van de regels die voor de activiteit gelden). Deelnemers hebben in hun omgevingsplan of -verordening de mogelijkheid om maatwerkvoorschriften te stellen of ruimte te bieden voor een gelijkwaardige maatregel, en de voorwaarden daarbij, expliciet benoemd.
6.6 Financiële zekerheidsstelling
Afdeling 8.3 van het Omgevingsbesluit bevat bepalingen over het stellen van financiële zekerheid ter concretisering van het principe “de vervuiler betaalt”. Voor Seveso-bedrijven geldt de moet-bepaling. Voor afvalverwerkende bedrijven betreft het een kan-bepaling. Door het vaststellen van een beleidskader kunnen bevoegde gezagen aangeven of en op welke wijze zij dit instrument zullen gaan toepassen. Bevoegde gezagen “moeten hiervoor zelfstandig een beleidskader vaststellen. Gedeputeerde Staten van Fryslân hebben dit gedaan31 .
7 Toezichtstrategie
7.1 Doel en definitie
Onder toezicht wordt verstaan: de werkzaamheden die worden verricht om te constateren of wet- en regelgeving worden nageleefd, ter bevordering van naleefgedrag van de wet- en regelgeving. De toezichtstrategie is risicogericht overeenkomstig de risicoanalyse (zie Hoofdstuk 3), en is gericht op het op eenzelfde wijze uitvoeren van toezicht in overeenkomstige gevallen.
7.2 Werkwijze bij toezicht
De werkwijzen bij de vormen van toezicht die de FUMO uitvoert staan beschreven in de vigerende producten- en dienstencatalogus van de FUMO. De werkwijzen zijn conform de LHSO32 .
Op basis van de risicoanalyse (zie Hoofdstuk 3 en bijlage 3) worden routinematige controles uitgevoerd. Meldingen, projecten, opdrachten van deelnemers, ongewone voorvallen, handhavingsverzoeken en klachten kunnen aanleiding zijn voor controlebezoeken. Ook het vermoeden van niet-gemelde activiteiten kan aanleiding zijn voor toezicht (zie Hoofdstuk 3 en bijlage 4).
Integraliteit en volledigheidstoets
Controles worden risicogericht-integraal uitgevoerd. Dat wil zeggen dat aspecten die de grootste risico’s vormen voor de strategische doelstellingen (zie Hoofdstuk 2), conform de risicoanalyse, integraal worden gecontroleerd. Minder relevante aspecten voor de strategische doelstellingen worden in beginsel niet standaard meegenomen.
Tijdens een controlebezoek (inclusief hercontrole) wordt wel een volledigheidstoets gedaan waarmee wordt bezien of de milieubelastende activiteiten die worden uitgevoerd ook overeenkomen met de vergunde situatie, de ontvangen melding of de informatie (conform de informatieplicht).
Voor locaties met een IPPC-installatie waarvoor de provincie bevoegd gezag is geldt dat in een toezichtplan per locatie wordt benoemd wanneer integraal en wanneer op een of enkele aspecten wordt gecontroleerd.
Aankondiging
Bij een deel van de controles, zoals projectmatige en programmatische controles, wordt het bezoek aangekondigd. Er wordt contact met het bedrijf gezocht om een afspraak te maken. Het bedrijf is dan vooraf geïnformeerd dat er een controle zal plaatsvinden en kan zich daarop voorbereiden. Een goede voorbereiding door het bedrijf maakt dat de controle minder tijd vraagt.
Controles kunnen ook onaangekondigd worden uitgevoerd wanneer de situatie hier aanleiding toe geeft. De FUMO controleert veelal onaangekondigd in geval van vrije veld controles, gedragsvoorschriften, bij klachten/meldingen, vermoeden van niet-gemelde activiteiten of ernstige overtredingen, herhaaldelijke overtredingen, specifieke acties of projecten.
7.3 Toezicht op basis van klachten en handhavingsverzoeken
Bij klachten over milieu belastende activiteiten vindt door de toezichthouders een afweging plaats of een controle ter plekke nodig is. De toezichthouder overweegt voorafgaand aan de controle of afstemming met de deelnemer nodig is. Bij handhavingsverzoeken vindt door de jurist van de FUMO, in overleg met de gemeente of provincie, een afweging plaats of een controle nodig is.33 Op basis van deze afweging wordt een controle ter plekke uitgevoerd op (in beginsel) enkel het aspect waarop de klacht of het handhavingsverzoek betrekking heeft.
Anonieme verzoeken worden in principe niet in behandeling genomen. Indien de toezichthouder bepaalt dat de impact van de activiteit op mens en omgeving groot is, wordt in overleg met de betreffende deelnemer eventuele verdere actie ondernomen.
Voor IPPC-installaties gelden de volgende termijnen:
- -
na het vaststellen van een ernstige klacht, ernstig ongewoon voorval of ernstige overtreding: zo spoedig mogelijk en in voorkomend geval voor de verlening of wijziging van een omgevingsvergunning; of
- -
na het vaststellen van een ernstige overtreding: in ieder geval binnen zes maanden.
7.4 Ketentoezicht
Ketentoezicht is het op elkaar afgestemde toezicht van meerdere toezichthoudende organisaties. Dit toezicht richt zich op meerdere partijen die achtereenvolgens betrokken zijn bij deze activiteit. Ketentoezicht wordt ingezet voor de aanpak van risico’s die in een keten van meerdere activiteiten ontstaan.
Ketentoezicht beperkt zich niet tot één plaatsgebonden activiteit. Het team ketentoezicht richt haar analysecapaciteit vooral op het analyseren van de gehele keten. De resultaten van dergelijke tactische analyses zijn overzichten van specifieke aandachtsbedrijven (bijv. top 50 in de ketens van grond- en afvalstromen). Deze bedrijven kunnen zowel basistaak als niet-basistaak34 zijn. In ieder geval de activiteiten die onder de basistaken vallen komen in het uitvoeringsprogramma.
7.5 Rapportage van bevindingen
Na iedere toezichtscontrole wordt een rapportage van bevindingen opgemaakt. De rapportage van bevindingen, met de eventueel hieraan verbonden consequenties, wordt toegezonden aan de gecontroleerde. Deze rapportage en de relevante documenten worden naar de deelnemer gestuurd na de uitgevoerde toezichtscontrole binnen de termijn zoals vermeld in de producten- en dienstencatalogus35 .
De termijn waarbinnen een rapportage wordt gedeeld met betrokkenen na een controle bij een IPPC-installatie is twee maanden. De termijn waarbinnen en mate waarin een rapportage openbaar wordt gemaakt met betrekking tot IPPC-installaties is vier maanden. Hierop zijn de artikelen 19.3 tot en met 19.5 van de Wet milieubeheer van toepassing.
8 Sanctiestrategie
8.1 Doel en definitie
Onder handhaving wordt verstaan: het handhavend optreden vanwege de constatering van niet naleven van wet- en regelgeving. In beginsel volgt handhaving uit toezicht.
Het doel van handhaving is het voorkomen van overtredingen (preventie), het herstellen van overtredingen of het bestraffen van overtredingen. Om tot de passende interventie te komen, wordt de Landelijk Handhavingsstrategie (LHSO)36 gevolgd. Gelijke toepassing van de LHSO stelt in staat om in vergelijkbare situaties vergelijkbare keuzes te maken en interventies op vergelijkbare wijze te kiezen en toepassen, waardoor er een gelijk speelveld wordt gewaarborgd.
8.2 Sanctie-instrumenten
De bestuursrechtelijke en strafrechtelijke instrumenten die worden ingezet bij sanctionering staan beschreven in de LHSO. Vóór inzet van een van de sanctionerende instrumenten wordt de betreffende deelnemer geïnformeerd. In samenhang met de bestuurlijke sanctie of los daarvan kan de strafrechtelijke sanctie worden toegepast. Hiervoor zijn BOA’s aangewezen die strafrechtelijk kunnen optreden binnen het domein II. Sanctioneren of voorbereiden van sanctioneren gebeurt door de FUMO binnen haar mandaat.
8.3 Begunstigingstermijn en hoogte dwangsom
Voor besluiten wordt gekozen voor een begunstigingstermijn conform de landelijke leidraad handhavingsacties en begunstigingstermijnen37 waarbij in gevallen beargumenteerd kan worden afgeweken. Indien de leidraad geen termijn noemt, wordt een lijn onderbouwd die zodanig is, dat het praktisch haalbaar is om aan de last te kunnen voldoen. Verder is de te stellen termijn afhankelijk van de aard van de overtreding (er kan in principe met geen of een korte termijn worden volstaan bij gedragsvoorschriften) en mag de termijn niet zodanig lang zijn, dat sprake is van (impliciet) gedogen van de overtreding.
De hoogte van de dwangsom wordt o.a. bepaald aan de hand van de aard en ernst van de overtreding, de potentiële schade en de kosten die moeten worden gemaakt om de overtreding ongedaan te maken. Daarbij wordt de landelijke leidraad handhavingsacties en termijnen gevolgd, maar hier kan onderbouwd van worden afgeweken. In ieder geval moet het bedrag in verhouding staan tot het economisch voordeel dat met de overtreding wordt behaald.
8.4 Overtredingen door de overheid
De handhaving van een andere overheid of een onderdeel van de gemeentelijke of provinciale organisatie is voor de gemeenten en provincie niet anders dan voor haar inwoners en bedrijven. Belangrijk bij controles door mede-overheden is transparantie, ook indien er bestuurlijke en/of juridische complicaties ontstaan.
Er wordt geen verschil gemaakt in prioriteitstelling en keuze in handhavingsinstrument. Wel brengt een overtreding door een overheid een tweetal extra procedurestappen (aanvullend aan de eerder benoemde algemene stappen) met zich mee:
- •
Wordt een overtreding van de gemeentelijke of provinciale organisatie geconstateerd, dan wordt deze direct aan het VTH management en/of het verantwoordelijk bestuur voorgelegd.
- •
Het VTH management en/of het verantwoordelijk bestuur zorgen ervoor dat passende maatregelen worden genomen om de overtreding te beëindigen, deze in de toekomst te voorkomen en zo nodig de schade te herstellen.
9 Gedoogstrategie
9.1 Doel en definitie
Gedogen is het bewust afzien van sancties in geval van overtredingen. In sommige gevallen kan worden geconstateerd dat het niet redelijk is om handhavend op te treden. Dit kan gelden voor:
- a.
overgangssituaties (1. concreet zicht op legalisatie, 2. bedrijfsverplaatsingen en 3. experimenten en andere tijdelijke overtredingen (zie ook c.);
- b.
overmachtssituaties;
- c.
situaties waarin handhavend optreden onevenredig is.
Gedogen gebeurt enkel na een zorgvuldige (belangen)afweging en nadat er een controle heeft plaatsgevonden. Het doel van de gedoogstrategie is om een gelijk speelveld te borgen ten aanzien het actief gedogen.
9.2 Gevallen waarin kan worden gedoogd
Indien wordt overgegaan tot gedogen, voldoet dit aan een aantal eisen38 :
- •
Er wordt uitdrukkelijk schriftelijk gedoogd (dus actief gedogen);
- •
Er is sprake van een gedoogverklaring die blijk geeft van een expliciete, zorgvuldige, kenbare belangenafweging ten aanzien van specifiek benoemde gedragingen;
- •
Gedogen heeft een tijdelijk karakter;
Gedogen van een overtreding wordt getoetst aan de volgende criteria:
- •
Er moet sprake zijn van een uitzonderlijke situatie in het bijzonder een overmacht- of overgangssituatie. Spoedeisende belangen vallen ook onder dit criterium (denk daarbij aan: noodvoorzieningen naar aanleiding van bedrijfsprocesstoringen, tijdelijke opslagbehoeften, tijdelijke overschrijding geluidnormen of bijv. tijdelijke overschrijding van capaciteitsgrenzen);
- •
Er moet een complete (ontvankelijke) aanvraag om vergunning zijn ingediend bij het bevoegde gezag en ter inzage zijn gelegd, die (mede) de activiteit(en) waarop het gedoogverzoek betrekking heeft, omvat. Bovendien moet er een gerede kans zijn dat de vergunning wordt verleend;
- •
Er moeten klemmende redenen (zwaarwegende argumenten) zijn om de afgifte van een gedoogverklaring te kunnen rechtvaardigen;
- •
De te gedogen activiteit(en) moet(en) op verantwoorde wijze (gezien het belang van de betrokken norm) kunnen plaatsvinden;
- •
De afgifte van een gedoogverklaring mag niet onredelijk zijn ten opzichte van derde belanghebbenden (bijvoorbeeld omwonenden van de locatie);
- •
Bij het afwegen van de betrokken belangen door het bevoegde gezag moet het resultaat zijn dat het belang van gedogen zwaarder weegt dan het belang van stringente handhaving van de milieuwetgeving én dat gedogen zich verzet tegen toepassing van een sanctie (last onder bestuursdwang, last onder dwangsom). De aanvrager moet schriftelijk aantonen dat hij een dergelijk zwaarder wegend belang heeft;
- •
De afgifte van een gedoogverklaring mag niet leiden tot een belangen- of tegenstrijdigheidsconflict met andere (milieu-)wetten en/of voorschriften die door andere bevoegde gezagen zijn gesteld, of redelijkerwijs als gevolg van de te nemen gedoogverklaring gesteld moeten worden;
- •
Er moet bij het bevoegde gezag vertrouwen zijn in het nalevingsgedrag van het betrokken bedrijf/initiatiefnemer. Er wordt niet tot gedogen overgegaan als aan de zijde van de overtreder sprake is van recidiverend dan wel calculerend gedrag.
Bij de beslissing om een overtreding al dan niet gedogen wordt getoetst aan bovengenoemde criteria. Er hoeft niet te worden voldaan aan álle criteria. De criteria spelen mee bij de belangenafweging, maar dit betekent niet automatisch dat ze als strikte voorwaarden moeten worden beschouwd. De beslissing om al dan niet te gedogen is namelijk een discretionaire bevoegdheid van het bevoegd gezag.
Ondertekening
Bijlage 1: Toelichting bij figuren hoofdstuk 1
Toelichting bij de gesloten beleidscyclus
In de geest van de Omgevingswet gaat het erom dat de leefomgeving op een integrale manier wordt bestuurd met het oog op duurzame ontwikkeling, bewoonbaarheid van het land en verbetering van het leefmilieu. Dit vraagt samenhang tussen het beleid, de regels en de uitvoering. Deze samenhang wordt verbeeld door een gesloten beleidscyclus.
Figuur 3: Beleidscyclus Omgevingswet
Uit de uitvoering komt informatie (zie de indicatoren in bijlage 2), die de deelnemers gebruiken om de beleidsinstrumenten uit de beleidscyclus, in te vullen of aan te passen.
De gesloten beleidscyclus fungeert naast de Big-8, waarbij de Big-8 de samenhang tussen beleid voor de uitvoering en uitvoering zelf nader duidt.
Toelichting bij de Big-8
Figuur 4: Weergave van de Big-8
De Big-8 bestaat niet alleen uit zeven onderdelen, maar ook uit drie dwarsverbanden die zorgen voor de connectie tussen de twee cycli, oftewel tussen beleid en uitvoering.
- •
De inhoudelijke lijn (rood) loopt tussen beleid naar uitvoering, handhaving en advisering en maakt duidelijk dat er sprake moet zijn van inhoudelijke congruentie tussen beleid en uitvoering.
- •
De strategische lijn (groen) loopt tussen strategie en organisatie en maakt duidelijk dat beleidsrealisatie vereist dat wordt gewerkt op basis van de slimste inzet van middelen met de meeste impact op de opgaven en prioriteiten.
- •
De informatielijn (blauw) loopt tussen monitoring en evaluatie en maakt duidelijk dat de data over de uitvoering en handhaving informatie oplevert die bij de evaluatie van beleid wordt gebruikt.
Per dwarsverband is het noodzakelijk dat deelnemers en FUMO zorgen voor een adequate verbinding.
Toelichting bij domeinen-benadering
Overeenkomstig het rapport ‘Handreiking Outcome gericht werken’ zijn de volgende drie domeinen te onderscheiden.
Domein 1: De wettelijke basis. Deelnemers en de omgevingsdienst geven invulling aan wet- en regelgeving en realiseren daarmee een afdoende niveau van veiligheid, duurzaamheid en gezondheid voor de samenleving. Voor zover er vanuit de wet eisen worden gesteld aan de uitvoering worden deze uitgevoerd. Hierbij valt in ieder geval te denken aan:
- •
het behandelen van aanvragen van vergunningen binnen de wettelijke behandeltermijnen,
- •
uitvoering van de actualisatieplicht vergunningen zoals beschreven in de Omgevingswet, artikel 5.38 en het Besluit kwaliteit leefomgeving, artikelen 8.98 en 8.99,
- •
de uitvoering van de beginselplicht tot handhaving in de gevallen dat bekend is dat de regelgeving wordt overtreden,
- •
hetgeen in het Omgevingsbesluit, artikel 13.7 is opgenomen over de verplichte minimumcontrolefrequentie voor IPPC-installaties, de termijn waarbinnen na het vaststellen van een ernstige klacht, ernstig ongewoon voorval of ernstige overtreding niet-routinematig toezicht wordt gehouden en de wijze waarop wordt gerapporteerd over bevindingen over de naleving.
Dit geldt voor de uitvoering van de wettelijke basistaken die de deelnemers van de omgevingsdienst in mandaat hebben ondergebracht. Deelnemers stellen voor de uitvoering van het wettelijk minimum voldoende (financiële) middelen beschikbaar. Kengetallen die bij de berekening hiervan worden gehanteerd staan weergegeven in de producten- en dienstencatalogus. De omgevingsdienst rapporteert hoe uitvoering is gegeven aan de wettelijke verplichtingen bij de taakuitvoering.
Domein 2: Benutten reikwijdte wet- en regelgeving. Ondanks een goede uitvoering van wet- en regelgeving kunnen deelnemers van de omgevingsdienst constateren dat er zich ontwikkelingen in de leefomgeving voordoen die om gerichte inzet van uitvoering en handhaving vragen. Deze zijn onder meer vervat in de doelstellingen voor de uitvoering en handhaving. Deelnemers kunnen de omgevingsdienst verzoeken om naast het wettelijk verplichte minimum hier extra inzet voor te plegen, met als doel een zo groot mogelijk maatschappelijk effect te bereiken. Dit vraagt om programmatische uitvoering, waarvoor deelnemers en de omgevingsdienst in nauw overleg een opdracht formuleren. Bijlage 2 weergeeft welke inzet dit betreft.
Omdat het bereiken van een zo groot mogelijk maatschappelijk effect het doel is van domein 2 is het wenselijk dat er wordt gerapporteerd op outcome. Outcome wil zeggen: welke effecten zijn er bereikt met de gepleegde inzet?
Domein 3: Inzet expertise voor bovenwettelijke taken. Deelnemers kunnen beleidsdoelen formuleren waarvoor (nog) geen wettelijke verplichtingen bestaan. Hiervoor kunnen deelnemers aparte opdrachten verlenen aan de omgevingsdienst, los van de begroting en het uitvoeringsprogramma. In deze gevallen staat de expertise van de omgevingsdienst voorop en heeft het product veelal het karakter van een advies aan het bevoegd gezag. Over taken uit domein 3 handelt de uitvoerings- en handhavingsstrategie voor de basistaken niet.
Bijlage 2. – Operationele doelstellingen en indicatoren
|
Doelstelling |
Indicator |
Norm (bron)39 |
Domein 1: De wettelijke basis40 |
Actualiteit van meldingen/vergunningen van locaties met één of meerdere melding- of vergunningplichtige milieubelastende activiteit(en). |
|
|
Tijdigheid van verleende vergunningen en beschikkingen. |
|
|
|
Uitgevoerde controles |
|
|
|
Klachtafhandeling en bereikbaarheid |
|
|
|
Domein 2: Benutten reikwijdte van wet- en regelgeving |
Verbetering van het naleefgedrag bij de uitvoering van milieubelastende activiteiten. |
|
|
Minimalisatie van schadelijke emissies (ZZS) en afname van stoffen die schadelijk zijn voor kwetsbare natuurgebieden naar lucht, water (indirecte lozingen) en bodem. |
|
|
|
De meest risicovolle ketens zijn in beeld door gerichte analyse van data en de inzet van het ketentoezicht. |
|
|
|
Bedrijven hebben inzicht in hun bijdrage aan, en verantwoordelijkheid voor, een klimaatbestendig, circulair en energieneutraal Fryslân. |
|
|
|
Bedrijven weten waar ze actuele informatie kunnen vinden over geldende wet- en regelgeving. |
|
|
|
|
Klachtafhandeling |
|
|
Domein 3: Bovenwettelijke inzet van het U&H-expertise |
Over taken uit domein 3 handelt de uitvoerings- en handhavingsstrategie voor de basistaken niet. |
Bijlage 3: Wegingen en risicocategorieën in het risicomodel
Variabelen in risicomodel
De volgende risicovariabelen worden in het risicomodel meegenomen:
- I.
Het effect van de milieubelastende activiteit(en)46 van de locatie.47 Dit betreft:
- a.
Fysiek: de mate waarin de activiteit kan leiden tot risico’s voor de fysieke bebouwing (explosie, brand, instorten).
- b.
Gezondheid: de mate waarin de activiteit op korte en lange termijn kan leiden tot gezondheidsklachten
- c.
Kwaliteit van de leefomgeving: de mate waarin de activiteit kan leiden tot overlast in de leefomgeving (geur, geluid, trilling, luchtkwaliteit).
- d.
Natuur: de mate waarin de activiteit kan leiden tot korte en lange termijn schade aan flora en fauna.
- e.
Financieel: de mate waarin de activiteit kan leiden tot financiële risico’s voor de overheid
- a.
- II.
De kans op niet naleving van de branche waarin het bedrijf actief is.48 Om het risico van de branche te bepalen, worden milieuaspecten ten opzichte van elkaar gewogen. Te weten:
- a.
Externe veiligheid
- b.
Luchtkwaliteit en geur
- c.
Bodemkwaliteit
- d.
Geluid
- e.
Waterkwaliteit
- a.
- III.
De politiek-bestuurlijke gevoeligheid.
- IV.
De lengte van de periode dat geen controle heeft plaatsgevonden.
- V.
Het naleefgedrag van de drijver/eigenaar.
- VI.
De ernst van begane overtreding(en). 49
- VII.
Het type bedrijf (type B, type B-, type C of IPPC). 50
- VIII.
Het aantal milieubelastende activiteiten dat op de betreffende locatie wordt uitgevoerd.
Uiteindelijke risico’s worden bepaald op basis van de formule ‘risico = kans x effect’. De kans op niet naleving wordt gebaseerd op informatie die is opgebouwd over het naleefgedrag van de branche (II), het naleefgedrag van de individuele drijver/eigenaar (V), de ernst van begane overtreding(en) (VI), de lengte van de periode dat geen milieucontrole heeft plaatsgevonden (IV), het type bedrijf (VII) en het aantal milieubelastende activiteiten dat op de betreffende locatie wordt uitgevoerd (VIII). Het mogelijk schadelijke effect wordt gebaseerd op de mogelijk schadelijke effecten van een milieubelastende activiteit51 (I) en de politiek-bestuurlijke gevoeligheid (III).
Weging van risico’s
Weging per milieubelastende activiteit (variabele I.)
Het effect en de kans op niet-naleving per activiteit wordt aan de hand van de in hoofdstuk 3 beschreven risicofactoren door toezichthouders van de FUMO ingeschat.
Daarbij is een schaal gehanteerd van 1 (geen risico) tot 10 (zeer groot risico). Het totaal van de risicofactoren leidt tot een risicoscore, waarbij een indeling is gemaakt in:
- -
0-10: score 2
- -
10-20: score 4
- -
20-30: score 6
- -
30-40: score 8
- -
40-50: score 10
Weging per branche (variabele II.)
De bedrijven zijn per groep gerubriceerd naar branches. Dit betreft: 1) bedrijven met een IPPC-installatie, 2) bedrijven met vergunningplichtige milieubelastende activiteiten en 3) bedrijven met informatie- en meldingsplichtige milieubelastende activiteiten. Ieder van de branches is gescoord (van waarde 1 zeer lage kans tot waarde 5 zeer hoge kans) op de volgende milieuaspecten. 52
Thema |
Zwaarte |
Externe veiligheid |
5 van 5 |
Luchtkwaliteit en geur |
3 van 5 |
Bodemkwaliteit |
3 van 5 |
Geluid |
3 van 5 |
Waterkwaliteit |
2 van 5 |
Deze aspecten leiden met een weging van het potentieel nadelige effect tot een risicocategorie per branche. Het totaal van de risicofactoren leidt tot een risicoscore, waarbij een indeling is gemaakt in:
- -
<100: score 2
- -
100-150: score 4
- -
150-200: score 6
- -
200-250: score 8
- -
>250: score 10
Weging van de periode dat geen controle heeft plaatsgevonden (variabele IV.)
Deelnemers kunnen ertoe besluiten dat andersoortige werkzaamheden dan reguliere controles meer aangewezen zijn om risico’s te verlagen (zie paragraaf 3.3). Deze werkzaamheden geven ook aanleiding om de score op variabele IV aan te passen.
De gecombineerde totaalscore van de beschreven variabelen leidt tot een risicoweging per locatie.
Risico-categorieën en controlefrequenties
Voor de milieubelastende activiteiten bij locaties worden de volgende risicocategorieën aangehouden, met daaraan gekoppeld een minimale controlefrequentie:
Risicocategorie53 |
Percentage |
Controlefrequentie54 |
Hoog risico |
4% van de locaties |
1x per 2 jaar |
Matig risico |
10% van de locaties |
1x per 4 jaar |
Laag risico |
26% van de locaties |
1x per 6 jaar |
Extra laag risico |
60% van de locaties |
1x per 10 jaar |
IPPC-installaties Voor de locaties met een IPPC-installatie geldt: de locaties met grote milieurisico’s (risicocategorie: hoog risico) worden 1x per jaar gecontroleerd en met een beperkt milieurisico (risicocategorie: matig tot extra laag risico) worden 1x 3 per jaar gecontroleerd. Dit is overeenkomstig Omgevingsbesluit, artikel 13.7, eerste lid, onder b. |
Energiebesparende maatregelen Voor het toezicht op energiebesparende maatregelen worden een controlefrequentie aangehouden van minimaal 1x per 16 jaar. |
Bijlage 4: Risicobenadering activiteiten met bepaalde duur
Activiteiten met bepaalde duur zijn slechts voor bepaalde tijd aan een locatie gebonden. Hieronder vallen in ieder geval activiteiten als asbestsaneringen, bodemsaneringen en ontgrondingen. Door kun tijdelijke karakter is het niet mogelijk om met vaste controlefrequenties in een meerjarenplanning te werken en daarom geldt een andere risicobenadering dan voor activiteiten met onbepaalde duur.
Meldingen
Bodem
Indien de uitvoering plaatsvindt op wettelijk niveau, worden de grootste risico’s gelopen bij werken met sterke twijfels bij de beoordeling van de melding Bal/Bbk (opzettelijk verkeerd melden), IBC- bouwstoffen (niet voor aanvang werkzaamheden ingediend), meldingen achteraf en toepassing immobilisatie. Matige risico’s zijn er bij tijdelijke en kortdurende opslag, partijen met meer dan 5% bodemvreemd materiaal, samengevoegde partijen en meldingen met herkomst buiten Fryslân. Bij het ketentoezicht hebben de ketens van grond- en afvalstromen de hoogste prioriteit
- 1.
De meldingen worden ingedeeld in drie risicocategorieën op basis van een beoordeling van de milieutechnische risico’s én het gedrag van de uitvoerder55 .
- 2.
De meldingen worden als volgt gecontroleerd56 :
- a.
In de hoge risicocategorie: 90% van de gevallen wordt gecontroleerd,
- b.
In de matige risicocategorie: 50% van de gevallen wordt gecontroleerd,
- c.
In de lage risicocategorie in 10% van de gevallen wordt gecontroleerd.
- a.
Asbest
Het risico op vezelemissie op het moment dat niet wordt voldaan aan de wet- en regelgeving is dusdanig groot dat in verhouding een groot risico voor mens en milieu bestaat. Een adequaat toezichtniveau is dus heel belangrijk in de saneringsfase. Bij het toezicht tijdens de bouw en sloop hebben ketenpartners (waaronder gemeenten) bijzondere aandacht voor illegale (niet gemelde) saneringen van asbest. Bij het ketentoezicht hebben de ketens van grond- en afvalstromen de hoogste prioriteit. Een van de thema’s binnen de keten afvalstromen is asbest.
- 1.
De meldingen worden ingedeeld in drie risicocategorieën op basis van de locatie, het gebruik van, de risicoklasse, de soort saneerder en het toezicht door derden57 .
- 2.
De meldingen worden als volgt gecontroleerd58 :
- a.
In de hoge risicocategorie: 90% van de gevallen wordt gecontroleerd,
- b.
In de matige risicocategorie: 40% van de gevallen wordt gecontroleerd,
- c.
In de lage risicocategorie: 7,5% van de gevallen wordt gecontroleerd.
- a.
Niet-gemelde activiteiten
Risico’s komen niet enkel voort uit gemelde activiteiten. Sterker, de grootste risico’s voor de strategische doelstellingen worden vaak gevonden bij niet-gemelde activiteiten. Onderstaande tabel weergeeft enkele van de grootste risico’s van niet-melden. Bovendien geldt dat wanneer uitsluitend gecontroleerd wordt naar aanleiding van meldingen, dit een nadelig effect zal hebben op de bereidheid te melden.
Constatering |
Risico |
Niet gemeld (illegale activiteiten) |
Ontdoen van verontreinigde grond vaak op terreinen van gemeente. Kosten voor gemeente soms fors. Niet melden is bedreiging voor het ‘stand still’ principe zoals landelijk is vastgesteld, dus verslechtering van kwaliteit van de bodem. Niet melden geeft oneerlijke concurrentie. Bij asbest is het een bekend fenomeen dat het lucratief is om zich te onttrekken aan toezicht en illegale handelingen te verrichten. Financieel gewin speelt hierin een belangrijke rol. Door ook niet-gemelde (asbest)saneringen op te sporen wordt deze vorm van illegaliteit aangepakt. |
Transport op openbare weg (of water) zonder begeleidingsformulier |
Illegaal werk uitvoeren, reële kans op niet voldoen aan ‘stand still’ principe. |
Immobiliseren grond (geen meldingsplicht op van toepassing) |
Bedrijven gaan improviseren (valseconcurrentie). Uitlogen schadelijke stoffen in de bodem. |
Na ‘niet instemmen melding’ vaak geen toezicht in het veld |
Werk is al uitgevoerd of wordt toch uitgevoerd. Geen zicht op afgewezen partijen. |
Ter preventie en mitigatie van deze risico’s wordt, na de jaarlijkse risico-bepaling, passende inzet bepaald in het uitvoeringsprogramma. Na verslaglegging over bevindingen in het jaarverslag volgt mogelijk aanpassing van het uitvoeringsprogramma.
Werkwijze risicotoewijzing activiteiten met bepaalde duur
Voor activiteiten met bepaalde duur wordt als volgt gewerkt. Deelnemers en de FUMO:
- a.
maken een inschatting van de verwachte meldingen voor activiteiten met bepaalde duur in een bepaald jaar,
- b.
bepalen welke van het totaal aantal verwachte meldingen van activiteiten met bepaalde duur in ieder van de risicocategorieën valt (zoals in voorgaande beschreven onder bodem en asbest),
- c.
maken een inschatting van de benodigde inzet op het inzichtelijk maken van niet-gemelde activiteiten met bepaalde duur, op basis van de geldende risico’s (zie kopje niet-gemelde activiteiten).
Bovenstaande leidt tot een bepaling van inzet in het betreffende jaar:
- -
Er wordt in het uitvoeringsprogramma inzet geraamd voor inzet op meldingen,
- -
Er wordt in het uitvoeringsprogramma inzet geraamd voor inzet op niet-gemelde activiteiten.
Indien gedurende het betreffende uitvoeringsjaar blijkt dat de inschatting van benodigde inzet vooraf niet correspondeert met de werkelijkheid (zoals door onvoorziene ontwikkelingen) kan dit ertoe leiden dat de controlefrequenties voor meldingen met de lagere risico’s worden losgelaten.
Bijlage 5: Risicobenadering activiteiten met bepaalde duur (activiteit-niveau)
Bijlage 6: Weging milieubelastende activiteiten risicoanalyse (branche-niveau)
Noot
1Overeenkomstig artikel 3.3 van de Omgevingswet wordt in de Omgevingsvisies van alle deelnemers rekening gehouden met het voorzorgsbeginsel, het beginsel van preventief handelen, het beginsel dat milieuaantastingen bij voorrang aan de bron dienen te worden bestreden en het beginsel dat de vervuiler betaalt.
Noot
2Het betreft de taken die wettelijk verplicht door de gemeenten en de provincie bij de FUMO zijn ingebracht. Het waterschap brengt geen (basis)taken in bij de FUMO.
Noot
3Overeenkomstig artikel 1.3 van de Omgevingswet. Zie: https://wetten.overheid.nl/jci1.3:c:BWBR0037885&hoofdstuk=1&afdeling=1.2&artikel=1.3&z=2024-01-01&g=2024-01-01
Noot
5Kanttekening hierbij is dat de risico-analyse, die nog uitgaan van branches en nog niet volledig van milieubelastende activiteiten. Dit vergt omzettingstijd, zie hoofdstuk 3.
Noot
7TwynstraGudde/SPPS (2023), Handreiking Outcome gericht werken, Interprovinciaal overleg (IPO).
Noot
8Uitvoering en handhaving is de ter die onder de Omgevingswet wordt gebruikt voor vergunningverlening, toezicht en handhaving (VTH). Uitvoering ziet hier op alle reguleringsactiviteiten (waaronder vergunningverlening), en handhaving wordt als overkoepelend begrip gebruikt voor toezicht en handhaving (inclusief sanctioneren en gedogen).
Noot
9Uitvoering en handhaving alleen is niet genoeg om deze doelstellingen te behalen, maar levert er wel een significante bijdrage aan.
Noot
10Overeenkomstig artikel 3.3 van de Omgevingswet wordt in de Omgevingsvisies van alle deelnemers rekening gehouden met het voorzorgsbeginsel, het beginsel van preventief handelen, het beginsel dat milieuaantastingen bij voorrang aan de bron dienen te worden bestreden en het beginsel dat de vervuiler betaalt.
Noot
11Voor informatie- en meldingsplichten wordt met actualiteit bedoeld dat de juiste informatie is aangeleverd en de juiste melding is gedaan conform de milieubelastende activiteiten die (zullen) worden uitgevoerd. Voor vergunningen wordt bedoeld dat de milieubelastende activiteiten die worden uitgevoerd overeenkomen met de vergunde situatie.
Noot
12Naleefgedrag ziet op mate van naleving van wet- en regelgeving. Niet-naleving wordt uitgedrukt in een score conform de LHSO variërend van A (goedwillend/onbewust) tot D (notoir/crimineel).
Noot
14https://wetten.overheid.nl/jci1.3:c:BWBR0001840&hoofdstuk=1&artikel=21&z=2023-02-22&g=2023-02-22
Noot
21Best beschikbare technieken, zie: https://iplo.nl/regelgeving/regels-voor-activiteiten/toelichting-milieubelastende-activiteiten/vergunning-milieubelastende-activiteit/nederlandse-informatiedocumenten-bbt/
Noot
22Bij scherp vergunnen wordt bij de verlening van de vergunning beoordeeld wat er redelijkerwijs van de aanvrager verwacht mag ter bijdrage aan het behalen van de strategische doelstellingen.
Noot
23In het voortraject kan vooroverleg plaatsvinden als een formeel verzoek voor vooroverleg is gedaan in het omgevingsloket. Als een initiatiefnemer er met de reeds beschikbare informatie niet uitkomt is er een gesprek met de casemanager en/of overige betrokken medewerkers mogelijk. Het deelnemen aan en/of organiseren van de omgevingstafel kan een vorm van vooroverleg zijn, maar dit valt niet onder het basistakenpakket dat de FUMO voor haar deelnemers uitvoert.
Noot
24In het voortraject of na ontvangst van de aanvraag kan door de deelnemer een Bibob-toets worden uitgevoerd. dit valt niet onder het basistakenpakket dat de FUMO voor haar deelnemers uitvoert. De situaties waarbij een Bibob toets wordt uitgevoerd, zijn vastgelegd in het Bibob-beleid van het bevoegd gezag.
Noot
27Momenteel onderzoekt een werkgroep van het vakoverleg hoe om te gaan met het stoken van snoeiafval. Bevindingen van de werkgroep zullen op een later moment in deze strategie landen. Dit geldt ook voor omgang met paasvuren.
Noot
29Best beschikbare technieken, zie: https://iplo.nl/regelgeving/regels-voor-activiteiten/toelichting-milieubelastende-activiteiten/vergunning-milieubelastende-activiteit/nederlandse-informatiedocumenten-bbt/
Noot
32Landelijke handhavingsstrategie Omgevingsrecht, die door de deelnemers van de FUMO is vastgesteld.
Noot
33Als er geen sprake is van een overtreding waartegen handhavend opgetreden kan of mag worden kan geoordeeld worden dat een controle niet nodig is.
Noot
34Deze taken vallen niet binnen de voorliggende strategie. Over deze taken vindt altijd overleg met de betreffende deelnemer plaats.
Noot
36De actuele versie is hier opgenomen: https://www.infomil.nl/onderwerpen/integrale/handhaving/landelijke/
Noot
38De deelnemers van de FUMO kennen ook hun eigen gedoogstrategie voor de niet-basistaken, die niet door de FUMO worden uitgevoerd.
Noot
40Zie bijlage 1 voor een toelichting op wat er onder de domeinen wordt verstaan. Thema’s (denk aan ZZS) zijn niet noodzakelijkerwijs in één domein verbonden, maar kennen vaak én een wettelijk verplichte basis (domein 1) én aanvullende inzet (domein 2).
Noot
41Onder ernstig wordt verstaan: in LHSO categorie 3 (van belang) of 4 (aanzienlijk, dreigend en/of onomkeerbaar).
Noot
45Van het totaal aantal bedrijven onder het basistakenpakket waarvan bekend is dat ze zich zouden moeten melden.
Noot
47De gegevens voor van deze eerste risicovariabe zijn nog niet bij elke locatie bekend. Bij de omzetting en aanvulling van het locatiebestand naar milieubelastende activiteiten worden deze gegevens voor zover bekend aangevuld. Overige informatie wordt naar aanleiding van uitgevoerde controles aangevuld.
Noot
51Op basis van expert-oordeel van vergunningverleners, toezichthouders, handhavers/boa’s en juristen.
Noot
52De gegevens voor deze eerste risicovariabe zijn nog niet bij elke locatie bekend. Zie hoofdstuk 3.
Noot
53De indeling van locaties met milieubelastende activiteiten wordt jaarlijks gemaakt op basis van actuele gegevens. Bedrijven die in het eerste jaar in de categorie laag risico vallen en niet gecontroleerd worden, worden het jaar erna met een hoger risico ingedeeld.
Noot
54Dit betreft een streefwaarde. Dit geldt overigens niet voor de controlefrequentie voor IPPC-installaties; hier betreft het een minimale controlefrequentie.
Noot
55Hiervoor wordt een beoordelingsformat gebruikt door de FUMO dat rekening houdt met de genoemde aspecten.
Noot
56Dit zijn streefcijfers. Het daadwerkelijk aantal meldingen dat binnenkomt in een jaar kan afwijken van de inschatting vooraf en kan aanleiding geven voor een andere inzet.
Ziet u een fout in deze regeling?
Bent u van mening dat de inhoud niet juist is? Neem dan contact op met de organisatie die de regelgeving heeft gepubliceerd. Deze organisatie is namelijk zelf verantwoordelijk voor de inhoud van de regelgeving. De naam van de organisatie ziet u bovenaan de regelgeving. De contactgegevens van de organisatie kunt u hier opzoeken: organisaties.overheid.nl.
Werkt de website of een link niet goed? Stuur dan een e-mail naar regelgeving@overheid.nl