Besluit terugvordering, boete en verhaal Participatiewet, Bbz, IOAW en IOAZ gemeente Smallingerland 2025

Geldend van 30-01-2025 t/m heden

Intitulé

Besluit terugvordering, boete en verhaal Participatiewet, Bbz, IOAW en IOAZ gemeente Smallingerland 2025

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Smallingerland,

gelet op:

  • titel 4.3 en 5.4 van de Algemene wet bestuursrecht;

  • artikel 18a Participatiewet en hoofdstuk 6, paragraaf 6.4 en 6.5 Participatiewet;

  • hoofdstuk 2, paragraaf 5 IOAW en IOAZ;

  • hoofdstuk 5, paragraaf 2 Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004;

  • Boetebesluit Sociale Zekerheidswetten en artikel 18 a Participatiewet.

Besluit:

Vast te stellen het navolgende Besluit terugvordering, boete en verhaal Participatiewet, Bbz, IOAW en IOAZ gemeente Smallingerland 2025

HOOFDSTUK 1 ALGEMEEN

Inleiding

In dit Besluit staan regels over terugvordering van een uitkering, het geven van boetes en het verhalen van bijstand op anderen.

Terugvordering

In hoofdstuk 2 staan regels over wat de gemeente kan doen als een inwoner te veel uitkering heeft ontvangen of een uitkering heeft ontvangen waar hij geen recht op had. Ook gaan deze regels over leningen en bedrijfskapitaal die de gemeente aan zelfstandigen verstrekt op grond van de Participatiewet en het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 en wat de gemeente kan doen als de inwoner zijn aflossingsverplichtingen niet nakomt.

Verplichting om terug te vorderen

De gemeente is verplicht een uitkering terug te vorderen wanneer de inwoner verkeerde informatie, geen informatie of te laat informatie geeft. In andere gevallen mag de gemeente terugvorderen, maar dat is geen verplichting.

Uitzonderingen

Het uitgangspunt is, dat de gemeente een uitkering of bedrijfskapitaal terugvordert die ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verstrekt. Maar er zijn uitzonderingen denkbaar om af te zien van terugvordering en vorderingen niet te incasseren. Deze uitzonderingen staan ook in deze regels. Het zijn regels op hoofdlijnen. Deze regels vullen de hoofdregels aan over terug- en invordering die in de Algemene wet bestuursrecht, de Participatiewet, het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004, de IOAW en de IOAZ staan.

Uitgangspunten

De gemeente streeft ernaar om uitkeringen rechtmatig te verstrekken. Het gaat immers om gemeenschapsgeld en dat geld moet op de juiste manier worden besteed. In principe vordert de gemeente daarom onterecht uitbetaalde uitkeringen terug. Voor de terugvorderingen hanteert de gemeente de volgende uitgangspunten:

  • a.

    De hoofdregel is dat een vordering volledig wordt terugbetaald. De inwoner is hiervoor zelf verantwoordelijk.

  • b.

    Iedereen heeft afloscapaciteit waarbij wij de beslagvrije voet respecteren (95% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm).

  • c.

    Houden de gemeente strikt vast aan de hoofdregel, dan kan dat ertoe leiden dat de inwoner financieel in de knel komt. Daarom zijn er mogelijkheden opgenomen om af te wijken van de hoofdregel. Het gaat dan om het geven van uitstel van betaling en kwijtschelding.

  • d.

    De gemeente probeert zoveel mogelijk een goede balans te vinden tussen de belangen als schuldeiser en de belangen van de inwoner als schuldenaar.

  • e.

    De gemeente wil voorkomen dat schulden onnodig verder oplopen. De gemeente streeft ernaar om zo weinig mogelijk een deurwaarder in te zetten en brengt geen wettelijke rente in rekening bij de inwoner. De gemeente vindt het belangrijk om goed te kijken naar de situatie van de inwoner. Het moet niet zo zijn dat een inwoner oneindig lang wordt achtervolgd door schulden. Op een bepaald moment moet er schoon schip zijn gemaakt en moet de inwoner naar de toekomst kunnen kijken.

  • f.

    Misbruik en oneigenlijk gebruik mag niet lonen. Maar uiteindelijk weegt het bieden van toekomstperspectief ook voor deze inwoners zwaar. Dus na verloop van tijd kan de gemeente alsnog de mogelijkheid van kwijtschelding beoordelen.

Boetes

Inwoners die een bijstandsuitkering krijgen, hebben een inlichtingenplicht. De inlichtingplicht houdt in dat inwoners uit zichzelf of wanneer wij dat vragen, alles aan ons melden wat belangrijk kan zijn voor het recht op of de hoogte van een bijstandsuitkering. Houdt een inwoner zich hier niet aan, dan kan de gemeente een waarschuwing of boete geven. Dit is uitgewerkt in hoofdstuk 3.

Verhaal

Normaal gesproken moet de inwoner zelf de teveel betaalde bijstandsuitkering aan ons terugbetalen. In sommige gevallen kan de gemeente de betaalde uitkering ook van een ander terugvragen. Het gaat dan vooral om onderhoudsbijdragen/alimentatie voor ex-partners en kinderen. Dit heet verhaal van bijstand en daarover gaat hoofdstuk 4.

Tot slot

Er is geprobeerd om deze regels zo duidelijk en begrijpelijk mogelijk op te stellen en zo weinig mogelijk vaktaal te gebruiken. Dat lukt niet altijd. Soms is er geen geschikt alternatief. Dan wordt gebruik gemaakt van begrippen die ook in de Participatiewet of een andere regeling staan. In bijlage 1 zijn deze begrippen opgenomen.

HOOFDSTUK 2 TERUGVORDERING

Onderdeel A. Hoofdregels

Toelichting artikel 1

De gemeente is verplicht een uitkering terug te vorderen als de inwoner deze uitkering tot een te hoog bedrag of ten onrechte heeft gekregen. Het gaat dan om situaties waarin de inwoner verkeerde informatie, geen informatie of te laat informatie heeft gegeven.

In de andere gevallen die de wetgever noemt, mag de gemeente terugvorderen, maar hoeft dat niet.

Artikel 1. Wanneer vordert de gemeente een uitkering terug?

  • 1. De gemeente is verplicht de uitkering terug te vorderen als deze uitkering tot een te hoog bedrag of ten onrechte is verstrekt doordat de inwoner onjuiste, onvolledige of geen informatie heeft gegeven.

  • 2. De wetgever heeft bepaald dat de gemeente een uitkering kan terugvorderen als aan de wettelijke voorwaarden is voldaan. De gemeente vult die bevoegdheid op de volgende manier in: de gemeente vordert een uitkering of bedrijfskapitaal terug in de gevallen die de wetgever noemt.

  • 3. De gemeente maakt gebruik van de volgende bevoegdheden die nodig zijn om een uitkering terug- of in te vorderen en:

    • a.

      trekt een uitkering in of herziet een uitkering;

    • b.

      verrekent de vordering met een uitkering van de gemeente of met een andere vordering die de inwoner op de gemeente heeft;

    • c.

      vordert een ten onrechte verstrekte uitkering van alle gezinsleden terug;

    • d.

      bruteert de vordering;

    • e.

      gebruikt voor beslaglegging op inkomen een dwangbevel en verstuurt dit per post waar dat mogelijk is;

    • f.

      brengt de kosten die zijn gemaakt door de deurwaarder in rekening bij de inwoner;

    • g.

      verhaalt de vordering op bezittingen van de inwoner waarop pand- en hypotheekrechten ten gunste van de gemeente zijn gevestigd.

Toelichting artikel 2

In het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen staat dat de gemeente bedrijfskapitaal van zelfstandigen terugvordert als aan een aantal voorwaarden is voldaan. In dit artikel is geregeld wanneer de gemeente bedrijfskapitaal terugvordert. Bedrijfskapitaal kan een lening zijn of een bedrag ‘om niet’. 'Om niet' betekent dat het bedrag in principe niet terugbetaald hoeft te worden.

Artikel 2. Wanneer vordert de gemeente bedrijfskapitaal terug?

  • 1. De gemeente vordert bedrijfskapitaal terug als aan de voorwaarden uit de Participatiewet en Bbz 2004 is voldaan.

  • 2. De gemeente vordert bedrijfskapitaal in de vorm van een lening en verschuldigde rente ook terug, als:

    • a.

      de inwoner uitstel van betaling voor rente en aflossing heeft gekregen en na het verstrijken van die periode niet aan zijn betalingsverplichtingen kan voldoen;

    • b.

      de inwoner uitstel van betaling voor rente en aflossing heeft gekregen en na het verstrijken van die periode blijkt dat hij wel aan zijn betalingsverplichtingen had kunnen voldoen. In dat geval vordert de gemeente de achterstallige rente- en aflossingsbedragen terug;

    • c.

      de inwoner zijn bedrijf of beroep geheel of gedeeltelijk overdraagt of beëindigt;

    • d.

      er sprake is van surseance van betaling of faillissement van de inwoner, van één van de vennoten of leden waarmee het bedrijf of zelfstandig beroep in een samenwerkingsverband wordt uitgeoefend, of van de rechtspersoon;

    • e.

      de inwoner het bedrijfskapitaal niet besteedt aan de overeengekomen bestemming; of als

    • f.

      de inwoner is overleden.

Onderdeel B. Uitzonderingen

Toelichting artikel 3

De gemeente ziet helemaal of gedeeltelijk af van (verdere) terugvordering als de gevolgen daarvan onaanvaardbaar zijn voor de inwoner. De gemeente past daarmee het zogenaamde evenredigheidsbeginsel toe. Het evenredigheidsbeginsel heeft niet tot doel om nadelige gevolgen tegen te gaan, maar het voorkomen van onevenredig nadelige gevolgen. Dat vraagt om een individuele benadering en een zorgvuldige afweging die per situatie anders kan uitpakken. De gemeente moet niet alleen rekening houden met gevolgen van terugvordering, maar ook met de oorzaak daarvan. Bijvoorbeeld het aandeel van de gemeente in de ontstane vordering en het aandeel van de inwoner (bewust onjuiste informatie gegeven of een onoplettendheid, vergissing).

Artikel 3. Onacceptabele gevolgen (dringende redenen)

De gemeente ziet, uit eigen beweging of als de inwoner daar schriftelijk of per email om vraagt, geheel of gedeeltelijk af van (verdere) terugvordering wanneer dit tot evenredig nadelige gevolgen leidt voor de inwoner.

Toelichting artikel 4

De gemeente moet over een uitkering loonbelasting en premies volksverzekeringen betalen aan de Belastingdienst. De gemeente kan deze verrekenen met de Belastingdienst als het kalenderjaar nog niet afgelopen is. Vordert de gemeente de uitkering terug in het volgende kalenderjaar? Dan moet de inwoner de afgedragen belasting en premies ook terugbetalen. Dat heet bruteren van de vordering. Dit artikel regelt wanneer de gemeente de vordering niet bruteert.

Artikel 4. De vordering kan niet meer in hetzelfde jaar worden terugbetaald

De gemeente ziet af van brutering van een vordering als de inwoner:

  • a.

    geen aandeel heeft gehad in het ontstaan van die vordering; en

  • b.

    die vordering niet heeft betaald in het kalenderjaar waarin de vordering is ontstaan; en

  • c.

    dat niet verweten kan worden.

Toelichting artikel 5

Heeft de gemeente een uitkering of bedrijfskapitaal teruggevorderd en heeft de inwoner inmiddels zo ver afgelost dat een vordering overblijft minder dan € 150? Dan ziet de gemeente af van verdere terugvordering als de inwoner na herhaald verzoek (aanmaning en dwangbevel) niet aan zijn betalingsverplichting voldoet.

Artikel 5. Kleine vorderingen

De gemeente kan afzien van verdere invordering, als de resterende vordering lager is dan € 150 en de inwoner na herhaald verzoek niet aan zijn betalingsverplichting voldoet.

Toelichting artikel 6

De gemeente wil inwoners stimuleren om een vordering af te lossen. Maar de gemeente wil ook voorkomen dat een vordering jarenlang open blijft staan, zonder dat er kans is dat die vordering ooit wordt afgelost. In dit artikel staat wanneer de gemeente afziet van verdere terugvordering van een uitkering of bedrijfskapitaal omdat de kans klein is dat de vordering wordt afgelost. Dit geldt niet voor een bijstandsuitkering die in de vorm van een lening is verstrekt in verband met een eigen woning of andere bezittingen en die gedekt is door pand of hypotheek. Levert de verkoop van de woning niet voldoende geld op om de volledige vordering te incasseren? Dan kan de overblijvende vordering wel onder deze uitzondering vallen.

Artikel 6. Lange tijd (niet) voldoen aan betalingsverplichtingen

  • 1. De gemeente kan afzien van verdere invordering van een uitkering als de inwoner in een onafgebroken periode van:

    • a.

      60 maanden zijn betalingsverplichtingen is nagekomen en ten minste 50% van de oorspronkelijke vordering heeft afgelost; of

    • b.

      zijn betalingsverplichtingen niet helemaal is nagekomen, maar de betalingsachterstand heeft ingelopen binnen 60 maanden na het ontstaan van de betalingsachterstand; of

    • c.

      60 maanden niets heeft kunnen aflossen en dat volgens de gemeente ook niet meer kan.

  • 2. De gemeente past het eerste lid niet toe als het gaat om een lening die gedekt is door pand of hypotheek, tenzij de vordering van de gemeente niet volledig op de betreffende goederen verhaald kan worden.

  • 3. De termijn van 60 maanden genoemd bij de onderdelen a en b van het eerste lid is 36 maanden als het gemiddelde inkomen van de inwoner over die periode niet hoger is dan de beslagvrije voet of de bijstandsnorm en de inwoner vanaf het ontstaan van de vordering aflost en gevraagd en ongevraagd informatie geeft die van belang is.

  • 4. De termijn uit de onderdelen a, b en c van het eerste lid is 120 maanden als de invordering is ontstaan doordat de inwoner onjuiste, onvolledige of geen informatie heeft gegeven.

  • 5. Lid 1 onderdeel a en b is ook van toepassing op terugvordering van bedrijfskapitaal.

Toelichting artikel 7

De inwoner met problematische schulden kan in bepaalde gevallen in aanmerking komen voor een schuldregeling. In dit artikel staat wanneer de gemeente meewerkt aan een schuldregeling en (een deel van) de vordering kwijtscheldt.

Artikel 7. Kwijtschelding terugvordering bij schuldregeling

  • 1. De gemeente werkt mee aan een schuldregeling en scheldt het restant van de terugvordering kwijt als:

    • a.

      de gemeente verwacht dat de inwoner zijn schulden niet kan aflossen; en

    • b.

      zonder de medewerking van de gemeente een schuldregeling niet tot stand komt; en

    • c.

      de vordering van de gemeente volgens dezelfde verdeelsleutel wordt betaald als andere vorderingen van gelijke rang.

  • 2. De gemeente werkt niet mee aan een schuldregeling, als:

    • a.

      de vordering van de gemeente betrekking heeft op bijstand die in de vorm van een lening is verstrekt, omdat de inwoner zich te weinig bewust is geweest van zijn eigen verantwoordelijkheid om zelf in zijn levensonderhoud te voorzien (art. 48, tweede lid, aanhef en onderdeel b Participatiewet); of

    • b.

      de vordering volledig wordt gedekt door pand of hypotheek; of

    • c.

      de vordering naar verwachting betaald kan worden met geld of bezittingen waarop de inwoner recht heeft, maar waarover hij nog niet kan beschikken, zoals een aandeel uit een erfenis of een uitkering uit een levensverzekering; of als

    • d.

      de vordering het gevolg is van onjuiste, onvolledige of geen informatie die opzettelijk door de inwoner is gegeven of waaraan de inwoner opzet of grove schuld heeft.

  • 3. De gemeente kan het besluit om medewerking te verlenen aan een schuldregeling intrekken, als:

    • a.

      niet binnen twaalf maanden nadat dat besluit is genomen een schuldregeling tot stand is gekomen die voldoet aan de eisen bedoeld in het eerste lid;

    • b.

      de inwoner de verplichtingen aan de schuldregeling weigert na te komen en de gemeente daar al eerder op gewezen heeft; of als

    • c.

      de inwoner verkeerde informatie heeft gegeven en de gemeente niet meegewerkt zou hebben als de inwoner op tijd de juiste informatie had gegeven.

Toelichting artikel 8

Een inwoner kan vragen om kwijtschelding van de restant-vordering. De voorwaarde is dat de inwoner voorafgaande aan dit verzoek minimaal 36 of 60 maanden volledig aan de aflossingsverplichting heeft voldaan en dat de vordering niet is ontstaan doordat de inwoner verkeerde of onvolledige informatie heeft gegeven. In dit artikel is ook geregeld wanneer de gemeente een verzoek tot kwijtschelding afwijst en in welke gevallen de gemeente de restant-vordering niet kwijtscheldt.

Artikel 8. Kwijtschelding anders dan bij schuldregeling

  • 1. Op verzoek van de inwoner kan de gemeente het restant van de vordering kwijtschelden wanneer:

    • a.

      de inwoner voorafgaand aan het verzoek minimaal 36 maanden zijn aflossingsverplichting is nagekomen; én

    • b.

      de vordering niet is ontstaan doordat de inwoner onjuiste, onvolledige of geen informatie heeft gegeven.

  • 2. De gemeente gaat niet akkoord met een verzoek tot kwijtschelding als de inwoner 3 jaar voorafgaande aan dit verzoek meer dan 1 keer verwijtbaar, niet, niet op tijd of niet volledig zijn aflossingsverplichtingen is nagekomen.

  • 3. De gemeente scheldt een vordering niet kwijt wanneer de vordering wordt gedekt door pand of hypotheek op een zaak of zaken, voor zover de gemeente de vordering niet op die zaken kan verhalen.

Toelichting artikel 9

Heeft de gemeente leenbijstand voor inrichtingskosten verstrekt, dan geldt een aflossingsverplichting, naar draagkracht van de inwoner, van 36 maanden. Is de leenbijstand na 36 maanden niet volledig afgelost, dan kan de gemeente de restant-vordering kwijtschelden. In het tweede lid van dit artikel staat wanneer de gemeente de restant-vordering niet kwijtscheldt.

Naar draagkracht houdt in dat:

  • ◼︎

    een inwoner met een bijstandsuitkering lost 5% van de bijstandsnorm af;

  • ◼︎

    een inwoner met een ander inkomen lost 5% van de van toepassing zijnde bijstandsuitkering + 50% van het inkomen boven de bijstandsnorm af.

Artikel 9. Kwijtschelding leenbijstand inrichtingskosten

  • 1. De gemeente kan een vordering voor leenbijstand voor inrichtingskosten kwijtschelden wanneer de inwoner, naar draagkracht, 36 maanden aaneengesloten volledig aan de aflossingsverplichting heeft voldaan.

  • 2. De gemeente scheldt leenbijstand voor inrichtingskosten niet kwijt wanneer:

    • a.

      de inwoner op korte termijn over voldoende middelen kan beschikken;

    • b.

      de noodzaak voor het verstrekken van de lening het gevolg is van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid;

    • c.

      als het om een waarborgsom gaat;

    • d.

      als het gaat om bijstand om schulden gedeeltelijk of volledig af te lossen gaat;

    • e.

      de gemeente de leenbijstand als voorschot heeft verstrekt.

Onderdeel C. De betalingsverplichting

Toelichting artikel 10

De gemeente moet duidelijke en begrijpelijke informatie verstrekken. De inwoner waarvan de gemeente een uitkering of bedrijfskapitaal terugvordert moet weten waar hij of zij aan toe is. In dit artikel staat welke informatie de gemeente in ieder geval in het terugvorderings- en incassobesluit moet opnemen.

Artikel 10. Inhoud besluit terugvordering en incasso

  • 1. De gemeente informeert de inwoner schriftelijk over het besluit om een uitkering of bedrijfskapitaal terug te vorderen. In die brief staat ook op welke manier de inwoner de vordering moet betalen. Dat onderdeel heet het incassobesluit.

  • 2. In het besluit staat in ieder geval:

    • a.

      hoe hoog de vordering is;

    • b.

      de verplichting om de vordering binnen zes weken in een keer te betalen;

    • c.

      wanneer de betalingsverplichting ingaat;

    • d.

      dat de inwoner en/of de gemeente binnen zes weken een betalingsvoorstel kan doen;

    • e.

      dat de vordering meteen wordt verrekend met een uitkering of vordering van de inwoner op de gemeente, als dat mogelijk is;

    • f.

      hoe de gemeente vorderingen int.

Toelichting artikel 11

Uitstel van betaling is mogelijk als de inwoner de vordering niet binnen de betalingstermijn kan betalen. De inwoner kan dan een betalingsvoorstel doen om de vordering in maandelijkse bedragen af te lossen. Gaat de gemeente daarmee akkoord, dan treft de gemeente een betalingsregeling met de inwoner en hoeft de inwoner de vordering niet in één keer af te lossen. Voorwaarde is wel dat de inwoner maandelijks een bepaald bedrag aflost op de vordering. In dit artikel staat ook welke verplichtingen de inwoner dan heeft en wanneer de gemeente geen uitstel van betaling geeft.

Artikel 11. Uitstel van betaling en betalingsvoorstel

  • 1. De inwoner krijgt op schriftelijk verzoek uitstel van betaling van de volledige betalingsverplichting als de inwoner kan aantonen dat hij/zijde vordering niet binnen de betalingstermijn kan betalen.

  • 2. De inwoner kan een betalingsvoorstel doen voor aflossing van de vordering in termijnen. Als de gemeente daarmee instemt, treft de gemeente een betalingsregeling met de inwoner en geeft uitstel van betaling totdat de eerste vordering is afgelost. De gemeente stelt daarbij dan als voorwaarde dat de inwoner maandelijks een bepaald bedrag aflost op de vordering.

  • 3. Heeft de inwoner een bezwaar- of beroepschrift ingediend tegen het terugvorderingsbesluit, dan geldt dit niet als een verzoek om uitstel van betaling;

  • 4. De gemeente geeft geen uitstel van betaling voor zover de vordering kan worden betaald uit de opbrengst van bezittingen die bij de gemeente in pand zijn gegeven of waarop een hypotheekrecht is gevestigd ten gunste van de gemeente.

  • 5. De gemeente geeft ook geen uitstel van betaling voor zover de inwoner vermogen heeft waarmee de vordering kan worden afgelost. De gemeente gaat ervan uit dat de inwoner al het vermogen boven de vermogensgrens uit de Participatiewet kan benutten voor aflossing.

  • 6. De gemeente trekt het uitstel van betaling in als de inwoner de verplichtingen die aan het uitstel worden verbonden niet nakomt. Een betalingsregeling vervalt dan.

Toelichting artikel 12

De gemeente stuurt de inwoner een aanmaning wanneer hij/zij niet op tijd betaalt. In dit artikel staan de regels die de gemeente toepast bij een aanmaning.

Artikel 12. Aanmaning

  • 1. Voldoet de inwoner niet of niet op tijd aan de betalingsverplichting, dan verstuurt de gemeente per post een aanmaning waarin staat dat de inwoner de betalingsverplichting moet nakomen.

  • 2. In de aanmaning staat dat de termijn van betaling twee weken is. Deze termijn gaat in op de dag na de dag waarop de aanmaning is verstuurd.

  • 3. Betaalt de inwoner na het versturen van een aanmaning een gedeelte van het achterstallige bedrag, dan verstuurt de gemeente voorafgaande aan een dwangbevel geen nieuwe aanmaning.

  • 4. De gemeente brengt voor een aanmaning geen kosten in rekening bij de inwoner.

Toelichting artikel 13

Betaalt de inwoner na de aanmaning niet of niet volledig, dan stuurt de gemeente een dwangbevel. Met een dwangbevel dwingt de gemeente de schuld te betalen. Daarvoor is geen vonnis van de rechter nodig.

Artikel 13. Dwangbevel

  • 1. Betaalt de inwoner na het versturen van de aanmaning niet of niet volledig binnen de aanmaningstermijn, dan verstuurt de gemeente per post een dwangbevel met een bevel tot betaling binnen vijf dagen.

  • 2. Is het versturen van een dwangbevel per post niet mogelijk of wenselijk, bijvoorbeeld omdat er beslag ligt op goederen of een bankrekening, dan overhandigt een deurwaarder het dwangbevel aan de inwoner.

Toelichting artikel 14

Betaalt de inwoner ook niet na het dwangbevel, dan legt de gemeente beslag op het inkomen. Schakelt de gemeente een deurwaarder in, dan kan de deurwaarder beslag leggen op bezittingen en bankrekeningen.

Artikel 14. Beslaglegging

Betaalt de inwoner niet binnen vijf dagen, dan kan de gemeente beslag leggen op het inkomen. De gemeente houdt hierbij rekening met de beslagvrije voet. De gemeente kan ook een deurwaarder inschakelen die beslag kan leggen op bezittingen en bankrekeningen.

Toelichting artikel 15

De gemeente verrekent de vordering niet met de uitkering wanneer de inwoner de vordering in één keer kan betalen. Heeft de gemeente uitstel van betaling verleend, dan kan de gemeente de vordering met de uitkering verrekenen.

Artikel 15. Verrekening

  • 1. Zijn de financiële middelen van de inwoner voldoende om de vordering in één keer te betalen, dan verrekent de gemeente de vordering niet met de uitkering.

  • 2. Heeft de gemeente uitstel van betaling verleend, dan staat dit verrekening niet in de weg.

Toelichting artikel 16

De gemeente verrekent een vordering die de inwoner niet in één keer kan betalen met de uitkering en houdt daarbij rekening met de wettelijke beslagvrije voet. Iedereen heeft recht op de beslagvrije voet. De beslagvrije voet is 95% van de bijstandsnorm en moet ervoor zorgen dat iemand voldoende geld overhoudt om de basiskosten van levensonderhoud te kunnen betalen. Daarom is de maandelijkse betalingsverplichting maximaal 5% van de bijstandsnorm.

Is de maandelijkse betalingsverplichting lager dan 5% en legt een andere schuldeiser beslag op de uitkering? Dan verhoogt de gemeente de maandelijkse betalingsverplichting tot 5% van de toepasselijke bijstandsnorm. De vordering van die andere schuldeiser kan dan niet worden afgelost uit de uitkering en moet wachten totdat de vordering van de gemeente is afgelost.

Gaat de inwoner aan het werk en uit de uitkering? Dan blijft de hoogte van de betalingsverplichting 6 maanden hetzelfde. Dat stimuleert de inwoner om met de aflossing verder te gaan en helpt om de financiële huishouding op orde te houden. Na afloop van die periode stelt de gemeente de maandelijkse betalingsverplichting vast op het bedrag dat voor het nieuwe inkomen geldt.

Artikel 16. De betalingsverplichting van inwoners met een uitkering

  • 1. De gemeente stelt de maandelijkse betalingsverplichting van de inwoner vast op 5% van de toepasselijke bijstandsnorm, als de inwoner een uitkering van de gemeente heeft.

  • 2. Als een andere schuldeiser beslag legt op de uitkering, verhoogt de gemeente de maandelijkse betalingsverplichting tot 5% van de toepasselijke bijstandsnorm.

  • 3. De hoogte van de betalingsverplichting blijft bij beëindiging van de uitkering vanwege werkaanvaarding gedurende 3 maanden na de einddatum ongewijzigd. Na afloop van die periode wordt de maandelijkse betalingsverplichting vastgesteld op het bedrag dat voor inwoners met een ander inkomen geldt.

Toelichting artikel 17

Voor inwoners met een ander inkomen dan een uitkering is de maandelijkse betalingsverplichting 5% van de bijstandsnorm, plus 50% van het inkomen boven die bijstandsnorm. Bij het vaststellen van de betalingsverplichting houdt de gemeente rekening met de wettelijke beslagvrije voet.

De beslagvrije voet is 95% van de bijstandsnorm en moet ervoor zorgen dat iemand voldoende geld overhoudt om de basiskosten van levensonderhoud te kunnen betalen.

De betalingsverplichting van de inwoner is nooit hoger dan het bedrag waarop volgens de bepalingen uit het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering beslag gelegd kan worden, tenzij de inwoner daarmee instemt.

Is de vordering ontstaan is door onjuiste, onvolledige of geen informatie van de inwoner, dan stellen wij de maandelijkse betalingsverplichting vastgesteld op 10% van de toepasselijke bijstandsnorm plus 60% van het inkomen boven de bijstandsnorm.

Artikel 17. De betalingsverplichting van inwoners met een ander inkomen

  • 1. De gemeente stelt de maandelijkse betalingsverplichting van de inwoner vast op 5% van de toepasselijke bijstandsnorm plus 50% van het inkomen boven die bijstandsnorm, tenzij de inwoner kan aantonen dat deze maandelijkse verplichting niet haalbaar is.

  • 2. Is de vordering van de gemeente ontstaan door onjuiste, onvolledige of geen informatie van de inwoner, dan stelt de gemeente de maandelijkse betalingsverplichting vast op 10% van de toepasselijke bijstandsnorm plus 60% van het inkomen boven de bijstandsnorm.

  • 3. De gemeente kan een betalingsvoorstel doen voor een lagere maandelijkse betaling, als daarmee de vordering binnen 36 maanden kan worden afgelost en de voorgestelde betaling tenminste 5% van de bijstandsnorm is, tenzij de inwoner kan aantonen dat deze maandelijkse verplichting niet haalbaar is.

Toelichting artikel 18

Heeft de gemeente meerdere vorderingen op de inwoner, dan kan de inwoner aangeven voor welke vordering de betaling bedoeld is. Geeft de inwoner dit niet aan dan hanteert de gemeente een bepaalde volgorde. Dat is in dit artikel geregeld. Heeft de gemeente meerdere vorderingen van dezelfde rangorde, dan rekent de gemeente de betaling toe aan de oudste vordering.

Artikel 18. Volgorde betaling

  • 1. Als de gemeente meerdere vorderingen op de inwoner heeft en de inwoner heeft niet aangegeven voor welke vordering een bepaalde betaling is bedoeld, dan wordt die betaling naar de volgende rangorde toegerekend aan:

    • a.

      een netto vordering die de gemeente kan innen in het lopende boekjaar;

    • b.

      een boete vanwege verkeerde informatie van de inwoner;

    • c.

      een teruggevorderde uitkering vanwege verkeerde informatie van de inwoner;

    • d.

      rentedragend bedrijfskapitaal;

    • e.

      renteloos bedrijfskapitaal;

    • f.

      teruggevorderde bijstand als lening;

    • g.

      andere vorderingen.

  • 2. Heeft de gemeente meerdere vorderingen van gelijke rangorde op de inwoner, dan wordt de betaling toegerekend aan de oudste vordering uit die groep.

Onderdeel D. Tussentijdse beoordeling lopende betalingsverplichting

Toelichting artikel 19

Krijgt de gemeente informatie dat de financiële ruimte van de inwoner is veranderd of gaat veranderen, dan onderzoekt de gemeente of de betalingsverplichting moet worden aangepast. Het kan dan gaan om signalen vanuit de gemeente zelf, bijvoorbeeld de melding dat de inwoner aan het werk is gegaan, maar ook vanuit andere richtingen, bijvoorbeeld van UWV of SVB over werk of inkomen. De gemeente onderzoekt in ieder geval telkens binnen 24 maanden of de financiële ruimte van de inwoner is veranderd. De gemeente informeert de inwoner over de uitkomst van dit onderzoek. Leidt dat onderzoek ertoe dat de gemeente de betalingsverplichting aanpast? Dan gaat deze aanpassing in op de eerste van de dag van de maand nadat de gemeente de inwoner het wijzigingsbesluit heeft gestuurd.

Artikel 19. Tussentijdse beoordeling door de gemeente uit eigen beweging

  • 1. Krijgt de gemeente aanwijzingen dat de financiële ruimte van de inwoner is gewijzigd, dan onderzoekt de gemeente of de betalingsverplichting moet worden aangepast.

  • 2. De gemeente onderzoekt in ieder geval telkens binnen 24 maanden of de financiële ruimte van de inwoner gewijzigd is.

  • 3. De gemeente onderzoekt naar aanleidingen van signalen van het Inlichtingbureau of de financiële ruimte van de inwoner is gewijzigd.

  • 4. De gemeente onderzoekt naar aanleiding van signalen van het Inlichtingenbureau 1 keer per jaar gedurende 2 ½ jaar of de financiële ruimte is gewijzigd van betalingsplichtigen die geen vaste woon- of verblijfplaats hebben.

  • 5. De gemeente informeert de inwoner over de uitkomst van het onderzoek naar de financiële ruimte.

  • 6. Een wijziging in de betalingsverplichting gaat in op de eerste dag van de maand die volgt op het wijzigingsbesluit.

Toelichting artikel 20

De inwoner kan de gemeente ook zelf vragen om de betalingsverplichting aan te passen. De inwoner stuurt de gemeente dan documenten en andere stukken, waaruit blijkt dat de financiële ruimte is veranderd of dat de betalingsverplichting om andere redenen moet worden aangepast. De gemeente neemt binnen 8 weken een besluit over dat verzoek. De betalingsverplichting blijft gelden zolang de gemeente nog geen besluit heeft genomen op de vraag van de inwoner, tenzij dit onaanvaardbare gevolgen heeft voor de inwoner. De inwoner moet aannemelijk maken dat er sprake is van onaanvaardbare gevolgen.

Artikel 20. Tussentijdse beoordeling door de gemeente op verzoek van de inwoner

  • 1. De inwoner kan de gemeente schriftelijk, per email of via een daarvoor bestemd formulier vragen om de betalingsverplichting te wijzigen. De inwoner voegt documenten en andere stukken bij, waaruit blijkt dat de financiële ruimte is gewijzigd, of dat de betalingsverplichting om andere redenen moet worden aangepast. De gemeente neemt binnen 8 weken een besluit over het verzoek van de inwoner.

  • 2. Het verzoek om de betalingsverplichting te wijzigen schort de lopende verplichting niet op, tenzij dit onaanvaardbare gevolgen heeft voor de inwoner.

Onderdeel E. Gevolgen bij niet meer voldoen aan betalingsverplichting

Toelichting artikel 21

Houdt de inwoner zich niet aan de betalingsverplichting, dan verhoogt de gemeente de vordering met wettelijke rente over de betalingsachterstand en incassokosten. Dat doet de gemeente op grond van de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 21. Rente en kosten

De gemeente verhoogt de vordering met wettelijke rente en incassokosten, als:

  • a.

    de gemeente de incasso heeft overgedragen aan een gerechtsdeurwaarder; en als

  • b.

    de gemeente bedrijfskapitaal terugvordert, omdat de inwoner toerekenbaar de rente- en aflossingsverplichtingen verbonden aan een lening niet nakomt.

HOOFDSTUK 3 BOETE

Onderdeel A. Hoofdregels

Toelichting artikel 22

Iedereen die een uitkering ontvangt van de gemeente heeft de verplichting om uit zichzelf of op verzoek van de gemeente alles melden wat van belang kan zijn voor het recht op uitkering. Doet de inwoner dat niet, dan geeft de gemeente een boete.

Artikel 22. Boete

De gemeente legt een boete op wanneer een inwoner onjuiste, onvolledige of geen informatie verstrekt die van belang is voor het recht op uitkering of de hoogte van de uitkering.

Toelichting artikel 23

De gemeente geeft niet direct een boete, maar doet eerst onderzoek. Daarbij kijkt de gemeente naar verschillende zaken en krijgt de inwoner de gelegenheid om zijn of haar reactie te geven op het voornemen van de gemeente om een boete te geven.

Artikel 23. Onderzoek

  • 1. Bij het opleggen van een boete doet de gemeente een onderzoek.

  • 2. De gemeente onderzoekt de gedraging, de individuele omstandigheden, de fictieve draagkracht en de zienswijze van de inwoner. Daarnaast toetst de gemeente aan het evenredigheidsbeginsel.

  • 3. De inwoner ontvangt een brief van de gemeente waarin staat dat de gemeente van plan is om een boete te geven en waarom de gemeente een boete wil geven.

Onderdeel B. Hoogte boete

Toelichting artikel 24

De rechtspraak (Centrale Raad van Beroep) en de wetgever zoeken aansluiting in het strafrecht voor de uitleg van de mate van verwijtbaarheid.

  • ◼︎

    Opzet: het willens en wetens handelen of nalaten, wat ertoe heeft geleid dat ten onrechte of tot een te hoog bedrag aan uitkering is ontvangen.

  • ◼︎

    Grove schuld: ernstig nalatig of verwijtbaar slordig handelen, wat ertoe heeft geleid dat er ten onrechte of tot een te hoog bedrag aan uitkering is ontvangen.

  • ◼︎

    Normale verwijtbaarheid: wanneer er geen sprake is van verzwarende omstandigheden (grove schuld of opzet) of verzachtende omstandigheden (verminderde verwijtbaarheid)

  • ◼︎

    Verminderde verwijtbaarheid: hierbij is bijvoorbeeld sprake bij omstandigheden van sociale, psychische of medische aard waardoor de overtreding een inwoner niet volledig is aan te rekenen, of bij onvoorziene en ongewenste omstandigheden waardoor de inwoner feitelijk niet in staat was zijn verplichtingen na te komen.

Bij het bepalen van de hoogte van de boete houdt de gemeente er rekening mee dat de inwoner de boete binnen een termijn van maximaal 2 jaar kan afbetalen. Hiermee wordt voorkomen dat een inwoner heel lang op het absolute minimum moet leven. Dit is vaste jurisprudentie (uitspraken van de Centrale Raad van Beroep). Is er sprake van herhaling (recidive), dus als de inwoner opnieuw onjuiste, onvolledige of geen gegevens verstrekt? Dan vermenigvuldigt de gemeente de termijnen met 1,5.

Voor het aflossen van de boete stelt de gemeente de fictieve draagkracht vast op 5% van de toepasselijke bijstandsnorm per maand. Ontvangt een inwoner niet meer een bijstandsuitkering maar een ander inkomen? Dan is de fictieve draagkracht 5% van de toepasselijke bijstandsnorm plus het verschil tussen de bijstandsnorm en het inkomen. De gemeente kijkt niet naar de hoogte van het vermogen.

Artikel 24. Hoogte boete

  • 1. De gemeente stemt de boete af op de mate van verwijtbaarheid op grond van de volgende categorieën:

    • a.

      maximaal 100% van het benadelingsbedrag bij opzet;

    • b.

      maximaal 75% van het benadelingsbedrag bij grove schuld;

    • c.

      maximaal 50% van het benadelingsbedrag bij normale verwijtbaarheid;

    • d.

      maximaal 25% van het benadelingsbedrag bij verminderde verwijtbaarheid;

    • e.

      0% van het benadelingsbedrag bij geen verwijtbaarheid.

  • 2. Heeft de gemeente binnen 5 jaar voorafgaand aan het opleggen van een boete eerder een boete opgelegd uit dezelfde categorie, dan is de boete 150%.

  • 3. De gemeente volgt artikel 2 en 2a van het Boetebesluit Sociale Zekerheidswetten voor het berekenen van de boete en om de mate van verwijtbaarheid te beoordelen.

  • 4. De boete is niet hoger dan de fictieve draagkracht die de inwoner kan betalen in:

    • a.

      24 maanden bij opzet;

    • b.

      18 maanden bij grove schuld;

    • c.

      12 maanden bij normale verwijtbaarheid;

    • d.

      6 maanden bij verminderde verwijtbaarheid.

  • 5. De fictieve draagkracht is 5% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm plus 100% van het inkomen boven de bijstandsnorm.

  • 6. Krijgt de inwoner opnieuw een boete, dan vermenigvuldigt de gemeente het aantal maanden genoemd in het vierde lid met 1,5.

Onderdeel C. Uitzonderingen

Toelichting artikel 25

In dit artikel staat wanneer de gemeente een waarschuwing geeft in plaats van een boete.

Artikel 25. Waarschuwing

  • 1. De gemeente kan in de volgende gevallen besluiten om een schriftelijke waarschuwing te geven en geen boete op te leggen:

    • a.

      er is geen sprake van een benadelingsbedrag of het benadelingsbedrag is niet hoger dan € 150;

    • b.

      de inwoner heeft de informatie die van belang is voor het recht op uitkering of de hoogte van de uitkering niet direct gemeld, maar doet dit binnen een redelijke termijn alsnog voordat de overtreding is geconstateerd.

  • 2. Een redelijke termijn zoals bedoeld in het eerste lid onder b, is niet langer dan 60 dagen nadat de inwoner de informatie had moeten verstrekken.

Toelichting artikel 26

In dit artikel is geregeld wanneer de gemeente een boete geheel of gedeeltelijk kan kwijtschelden. Deze mogelijkheid bestaat als de inwoner hierom vraagt omdat hij meewerkt aan een schuldregeling en er geen sprake is van opzet of grove schuld.

Artikel 26. Kwijtschelding

De gemeente kan besluiten om een boete geheel of gedeeltelijk kwijt te schelden onder de volgende voorwaarden:

  • a.

    de inwoner heeft schriftelijk gevraagd om de boete kwijt te schelden; en

  • b.

    er is geen sprake van opzet of grove schuld bij de opgelegde boete; en

  • c.

    de inwoner heeft binnen 1 jaar na het opleggen van de boete niet opnieuw onjuiste, onvolledige of geen informatie verstrekt; en

  • d.

    de inwoner werkt mee aan een schuldenregeling.

Onderdeel D. Boete inburgeringsplichtigen

Toelichting artikel 27

De gemeente geeft inburgeringsplichtigen een boete wanneer zij verwijtbaar niet of onvoldoende meewerken aan het inburgeringstraject. Dat doet de gemeente op grond van de Wet inburgering 2021. De gemeente mag geen boete geven wanneer er geen Plan Inburgering en Participatie is. Is er sprake van onjuiste, onvolledige of geen informatie die van belang is voor het recht op een uitkering? Dan geeft de gemeente een boete op grond van de Participatiewet. 

Komt de bijstandsgerechtigde inburgeringsplichtigen de participatieplicht niet na (verplichtingen om te bevorderen dat iemand uitstroomt naar werk), dan verlaagt de gemeente de uitkering op grond van de Afstemmingsverordening Participatiewet.

Artikel 27. Boete inburgeringsplichtigen

Bijstandsgerechtigde inburgeringsplichtigen die onder de Wet inburgering 2021 vallen, hebben ook te maken met de Participatiewet. Gaat het om het niet nakomen van verplichtingen die onderdeel zijn van het inburgeringstraject, dan geeft de gemeente een boete op grond van de Wet inburgering 2021. Geeft de bijstandsgerechtigde inburgeringplichtige onjuiste, onvolledige of geen informatie die van belang is voor het recht op een uitkering? Dan geeft de gemeente een boete op grond van de Participatiewet.

Onderdeel E. Besluit boete

Toelichting artikel 28

De gemeente moet duidelijke en begrijpelijke informatie verstrekken. De inwoner die een boete krijgt, moet weten waar hij of zij aan toe is. In dit artikel staat welke informatie de gemeente in ieder geval in het boetebesluit moeten opnemen.

Artikel 28. Inhoud besluit boete

  • 1. De gemeente informeert de inwoner per brief over het besluit om een boete te geven. In die brief staat ook op welke manier de inwoner de boete moet betalen. Dat onderdeel heet het incassobesluit.

  • 2. In het besluit staat in ieder geval:

    • a.

      waarom de gemeente een boete geeft;

    • b.

      hoe hoog de boete is;

    • c.

      of er wel of niet redenen zijn om een lagere boete te geven;

    • d.

      de verplichting om de boete binnen zes weken in een keer te betalen;

    • e.

      wanneer de betalingsverplichting ingaat;

    • f.

      dat de inwoner en/of de gemeente binnen zes weken een betalingsvoorstel kan doen; (aflostermijn van boete is 60 maanden)

    • g.

      dat de boete meteen wordt verrekend met een uitkering of vordering van de inwoner op de gemeente, als dat mogelijk is;

    • h.

      hoe de gemeente boete int.

HOOFDSTUK 4 VERHAAL

Onderdeel A. Hoofdregels

Toelichting artikel 29

Ouders zijn op grond van het Burgerlijk Wetboek verplicht om te voorzien in de kosten van verzorging en opvoeding van hun minderjarige kinderen. Ouders zijn ook onderhoudsplichtig voor hun kinderen van 18 tot 21 jaar. Bij echtscheiding, het verbreken van een geregistreerd partnerschap of na scheiding van tafel en bed moet de ex-partner bijdragen aan de kosten van een uitkering voor levensonderhoud die de gemeente de gemeente aan de onderhoudsgerechtigde (degene die de uitkering ontvangt) verstrekt.

Artikel 29. Onderhoudsplichtigen

Onderhoudsplichtig voor levensonderhoud zijn:

  • a.

    de echtgeno(o)t(e) voor de andere echtgenoot (geregistreerde partner);

  • b.

    de echtgeno(o)t(e) (na echtscheiding of scheiding van tafel en bed) voor de andere ex-echtgenoot (geregistreerd partner);

  • c.

    de ouder(s) voor het minderjarige kind (kinderen tot 18 jaar);

  • d.

    de ouder(s) ten opzichte van het jong-meerderjarige kind (kinderen van 18 tot en met 20 jaar).

Toelichting artikel 30

In dit artikel staat op wie de gemeente de kosten van bijstand verhaalt. Kinderen en stiefkinderen tot 21 jaar, hebben voorrang boven alle andere onderhoudsgerechtigden. Door deze voorrangsregel moet een onderhoudsplichtige eerst de kinderalimentatie/onderhoudsbijdrage betalen voor kinderen en stiefkinderen tot 21 jaar en pas daarna de partneralimentatie/onderhoudsbijdrage.

Artikel 30. Verhaal kosten van bijstand

De gemeente kan de kosten van bijstand alleen verhalen op:

  • a.

    de ex-partner die een onderhoudsplicht heeft voor de persoon die een bijstandsuitkering ontvangt;

  • b.

    de ouder(s) van kinderen tot 18 jaar;

  • c.

    de ouder(s) kinderen van 18 tot en met 20 jaar die bijzondere bijstandsuitkering ontvangen;

  • d.

    de persoon aan wie een bijstandsontvanger een schenking heeft gedaan. Het gaat dan om een schenking waarbij de inwoner de noodzaak van bijstandsverlening kon voorzien op het moment van de schenking.

  • e.

    de erfenis van de overleden bijstandsgerechtigde wanneer er een vordering bestond voor het overlijden of de bijstand is verleend in de vorm van een geldlening of borgtocht.

Toelichting artikel 31

Betaalt de onderhoudsplichtige geen alimentatie omdat dit bijvoorbeeld onderling zo is afgesproken? Dan verplicht de gemeente de persoon die de bijstandsuitkering ontvangt om alimentatie te vorderen bij de rechtbank. Heeft de rechtbank vastgesteld dat de onderhoudsplichtige alimentatie moet betalen en de onderhoudsplichtige betaalt niet? Dan kan de gemeente de persoon die de bijstandsuitkering ontvangt verplichten om de betaling af te dwingen. Komt de persoon die de bijstandsuitkering ontvangt deze verplichtingen niet na? Dan verhaalt de gemeente de bijstandskosten zelf.

Artikel 31. Verplichtingen bijstandsgerechtigde

  • 1. De persoon die een bijstandsuitkering ontvangt is verplicht om alimentatie te vorderen en vraagt de rechtbank om een rechtelijke uitspraak te doen.

  • 2. Betaalt de onderhoudsplichtige de door de rechtbank vastgestelde alimentatie niet, dan is de persoon die een bijstandsuitkering ontvangt verplicht om de betaling af te dwingen. Bijvoorbeeld via het LBIO.

  • 3. Voldoet de persoon die een bijstandsuitkering ontvangt niet aan de verplichtingen die in lid 1 en 2 staan, dan verhaalt de gemeente de kosten van bijstand op grond van artikel 35 van deze beleidsregels.

Onderdeel B. Verhaal op grond rechtelijke uitspraak en verhaal in rechte

Toelichting artikel 32

Komt de onderhoudsplichtige zijn alimentatieverplichting niet na waardoor de persoon die een bijstandsuitkering ontvangt een groter beroep moet doen op bijstand? En is er een rechtelijke uitspraak over de hoogte van de alimentatie? Dan verhaalt de gemeente de kosten van bijstand op grond van deze uitspraak.

Artikel 32. Verhaal op grond van een rechtelijke uitspraak

Ligt er een rechtelijke uitspraak waarin staat wat de onderhoudsplichtige maandelijks voor levensonderhoud moet betalen? En komt de onderhoudsplichtige dit niet na? Dan verhaalt de gemeente de kosten van bijstand op grond van deze uitspraak.

Toelichting artikel 33

Heeft de gemeente zelf de verhaalsbijdrage berekend (onderhoudsbijdrage genoemd in plaats van alimentatie) en betaalt de onderhoudsplichtige die niet? Dan vraagt (verzoekschrift) de gemeente de rechtbank om een uitspraak te doen.

Artikel 33. Verhaal in rechte

Is er geen gerechtelijke uitspraak over de onderhoudsbijdrage. En betaalt de onderhoudsplichtige het door de gemeente vastgestelde verhaalsbedrag niet of niet op tijd, dan vraagt de gemeente de rechtbank om een uitspraak te doen. De gemeente kan op grond van deze uitspraak de verhaalsbijdrage door dwangmaatregelen invorderen.

Onderdeel C. Uitzonderingen

Toelichting artikel 34

Er zijn situaties waarbij de gemeente tijdelijk geheel of gedeeltelijk de kosten van bijstand niet verhaalt. Dat kan bijvoorbeeld zijn omdat de onderhoudsplichtige onvoldoende inkomen heeft, het verhaalsbedrag te laag is, er schulden zijn of een dringende reden.

Met dringende reden bedoelen we dat de gemeente kijkt of er zwaarwegende redenen zijn bij de onderhoudsplichtige of degene die de uitkering ontvangt om niet te verhalen.

Leidt het opleggen van een verhaalbijdrage bijvoorbeeld tot onaanvaardbare financiële of sociale gevolgen voor de onderhoudsplichtige, dan kan de gemeente besluiten om niet te verhalen.

Artikel 34. Tijdelijk of volledig afzien verhaal

  • 1. De gemeente kan tijdelijk geheel of gedeeltelijk afzien van verhaal van de kosten van bijstand wanneer:

    • a.

      de onderhoudsplichtige onvoldoende inkomen heeft om een verhaalbijdrage te betalen;

    • b.

      het verhaalsbedrag lager is dan € 50,00 per maand of € 600,00 per jaar;

    • c.

      het verschil tussen het berekende verhaalsbedrag en de al betaalde alimentatie lager is dan € 50,00 per maand of € 600,00 per jaar.

    • d.

      er sprake is van dringende redenen door persoonlijke omstandigheden van de onderhoudsplichtige of de persoon die de bijstandsuitkering ontvangt of heeft ontvangen.

  • 2. De onderhoudsplichtige kan de gemeente vragen om tijdelijk af te zien van verhaal in verband met schulden. De gemeente gaat alleen akkoord met dit verzoek wanneer:

    • a.

      redelijkerwijs is te voorzien dat de onderhoudsplichtige zijn schulden niet kan betalen;

    • b.

      redelijkerwijs is te voorzien dat een schuldregeling niet tot stand komt als de gemeente niet meewerkt aan een schuldregeling; en

    • c.

      de vordering van de gemeente wegens verhaal van kosten van bijstand ten minste wordt voldaan naar evenredigheid met de vorderingen van schuldeisers van gelijke rang wanneer er wel een schuldregeling tot stand komt.

  • 3. Het besluit tot het (gedeeltelijk) afzien van verhaal, zoals bedoeld in het tweede lid, treedt niet in werking voordat een schuldregeling tot stand is gekomen.

  • 4. De gemeente kan het besluit om mee te werken aan een schuldregeling intrekken, als:

    • a.

      niet binnen twaalf maanden nadat het besluit is genomen een schuldregeling tot stand komt die voldoet aan de eisen bedoeld in het eerste lid;

    • b.

      de onderhoudsplichtige de verplichtingen aan de schuldregeling weigert na te komen en de gemeente daar al eerder op gewezen heeft; of als

    • c.

      de onderhoudsplichtige verkeerde informatie heeft gegeven en de gemeente niet meegewerkt zou hebben als de onderhoudsplichtige op tijd de juiste informatie had gegeven.

Onderdeel D. Grens onderhoudsplicht, berekenen draagkracht, ingangsdatum en besluit

Toelichting artikel 35

De gemeente verhaalt maximaal de bruto bijstandsuitkering, maar kijkt daarbij wel naar de grens van de onderhoudsplicht.

Of en welke bedrag(en) iemand aan onderhoudsbijdrage moet betalen hangt ervan af:

  • 1.

    of er een onderhoudsverplichting is, en

  • 2.

    of er sprake is van behoeftigheid (dit geldt niet voor kinderen tot 21 jaar), en

  • 3.

    of de onderhoudsgerechtigde behoefte heeft aan een financiële bijdrage, en

  • 4.

    of de onderhoudsplichtige draagkracht heeft om de bijdrage te betalen.

Er is sprake van behoeftigheid wanneer:

  • de onderhoudsgerechtigde de kosten van levensonderhoud niet (helemaal) kan betalen, omdat de financiële middelen ontbreken of onvoldoende zijn; én

  • de onderhoudsgerechtigde deze financiële middelen redelijkerwijs niet kan verwerven.

Bij het bepalen van de draagkracht kijkt de gemeente naar de werkelijke draagkracht volgens de draagkrachtberekening.

De onderhoudsbijdrage mag niet hoger zijn dan de behoefte van de onderhoudsgerechtigde maar ook niet hoger dan de draagkracht van de onderhoudsplichtige. De laagste van die twee is de maximale bijdrage.

Artikel 35. Grens van de onderhoudsplicht

  • 1. De gemeente verhaalt maximaal de bruto bijstandsuitkering tot de grens van de onderhoudsplicht.

  • 2. De grens van de onderhoudsplicht wordt bepaald door de draagkracht van onderhoudsplichtige en de behoefte van de persoon die een bijstandsuitkering ontvangt. De gemeente gebruikt hiervoor de Trema-normen. De laagste van de twee is het maximum van de verhaalsbijdrage.

  • 3. De gemeente bepaalt de draagkracht op grond van een draagkrachtberekening.

Toelichting artikel 36

In dit artikel is geregeld hoe de gemeente de draagkracht van de onderhoudsplichtige vaststelt.

In afwijking van het TREMA-rapport wordt uitgegaan van geen draagkracht voor de onderhoudsplichtige in de maanden waarin hij of zij alleen een bijstandsuitkering of een inkomen op bijstandsniveau heeft.

Artikel 36. Berekenen draagkracht onderhoudsplichtige

  • 1. Om de verhaalsbijdrage te kunnen berekenen, vraagt de gemeente de onderhoudsplichtige om informatie te geven over zijn of haar financiële situatie.

  • 2. Bij de draagkrachtberekening gebruikt de gemeente als richtlijn het meest recente rapport alimentatienormen (TREMA-normen) als vastgesteld door de Expertgroep Alimentatienormen.

  • 3. Ligt er een rechtelijke uitspraak over de hoogte van de onderhoudsbijdrage die niet ouder is dan 6 maanden, dan sluit de gemeente zich hierbij aan. Dit geldt niet wanneer de rechtelijke uitspraak op onjuiste gegevens is gebaseerd.

  • 4. Levert de onderhoudsplichtige geen gegevens in om de draagkracht vast te stellen. En kan de gemeente deze gegevens ook niet op een andere manier krijgen. Dan verhaalt de gemeente maximaal de bruto bijstandsuitkering.

Toelichting artikel 37

Met het oog op rechtszekerheid stelt de gemeente de ingangsdatum van de verhaalsbijdrage vast op de eerste van de maand die volgt op de datum van eerste aanschrijving van de onderhoudsplichtige. Is er sprake van dringende redenen, dan stelt de gemeente de ingangsdatum op een later tijdstip vast.

Artikel 37. Ingangsdatum verhaalsbijdrage

  • 1. De gemeente legt de verhaalsbijdrage op met ingang van de eerste van de maand die volgt op de datum van de eerste brief waarin de gemeente de onderhoudsplichtige vraagt om informatie te geven over zijn financiële situatie.

  • 2. De gemeente kan de ingangsdatum van het opleggen van de verhaalsbijdrage op een later moment vaststellen wanneer er dringende redenen zijn door de persoonlijke omstandigheden van de onderhoudsplichtige.

Toelichting artikel 38

De gemeente moet duidelijke en begrijpelijke informatie verstrekken. De inwoner die een boete krijgt, moet weten waar hij of zij aan toe is. In dit artikel staat welke informatie de gemeente in ieder geval in het verhaalsbesluit moeten opnemen.

Artikel 38. Inhoud verhaalsbesluit

In het besluit tot verhaal staat tenminste:

  • a.

    de gronden waarop verhaal wordt gezocht;

  • b.

    het verhaalsbedrag, ingangsdatum, de termijn waarbinnen moet worden betaald en de maximale duur van de onderhoudsplicht;

  • c.

    een mededeling dat er wel of niet redenen zijn om geheel of gedeeltelijk van verhaal af te zien;

  • d.

    wat de inwoner kan doen wanneer die het niet eens is met het besluit;

  • e.

    wat de gemeente doet als de onderhoudsplichtige de betalingsverplichting niet nakomt.

Onderdeel E. Gevolgen bij niet meer voldoen aan betalingsverplichting

Toelichting artikel 39

Betaalt de onderhoudsplichtige de verhaalsbijdrage niet of gedeeltelijk nadat de gemeente het laatste betalingsverzoek hebben gestuurd, dan stuurt de gemeente de onderhoudsplichtige een dwangbevel. Met het dwangbevel gaat de gemeente over tot vereenvoudigd derdenbeslag of beslag door een deurwaarde (executoriaal beslag). De volgorde is eerst derdenbeslag en als dat niet mogelijk is executoriaal beslag. Dit artikel moet in samenhang worden gelezen met artikel 34 en 35.

Artikel 39. Invordering en beslaglegging

  • 1. Betaalt de onderhoudsplichtige na het versturen van het laatste betalingsverzoek, de verhaalsbijdrage niet of onvoldoende, dan gaat de gemeente over tot invordering.

  • 2. De volgorde voor invordering is:

    • a.

      vereenvoudigd derdenbeslag;

    • b.

      executoriaal beslag door een deurwaarder wanneer vereenvoudigd derdenbeslag niet mogelijk is.

Onderdeel F. Tussentijdse beoordeling lopende betalingsverplichting

Toelichting artikel 40

De financiële omstandigheden van de onderhoudsplichtige kunnen veranderen. De gemeente onderzoekt ten minste één keer per twee jaar of dat het geval is en past de onderhoudsbijdrage aan als de uitkomst van het onderzoek daartoe aanleiding geeft.

Artikel 40. (Her-) onderzoek naar draagkracht

  • 1. De gemeente onderzoekt tenminste één keer per twee jaar de hoogte van het inkomen van de onderhoudsplichtige. De gemeente past de verhaalsbijdrage aan bij:

    • a.

      veranderingen in het inkomen;

    • b.

      eventuele andere omstandigheden die aanleiding zijn om de verhaalsbijdrage aan te passen.

  • 2. De gemeente past de verhaalsbijdrage niet aan wanneer de draagkracht in het inkomen ten opzichte van het vorige onderzoek met minder dan € 50 per maand wijzigt.

HOOFDSTUK 5 SLOTBEPALINGEN

Artikel 41. Citeertitel

Deze beleidsregels worden aangehaald als ‘Besluit terugvordering, boete en verhaal Participatiewet, Bbz, IOAW en IOAZ gemeente Smallingerland 2025'.

Artikel 42. Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2025 onder gelijktijdige intrekking van het 'Besluit terugvordering, boete en verhaal Participatiewet, Bbz, IOAW en IOAZ gemeente Smallingerland 2020'.

Ondertekening

Aldus vastgesteld door burgemeester en wethouders van de gemeente Smallingerland op 21 januari 2025

de secretaris,

Siebren van der Berg

de burgemeester,

Fred Veenstra

BIJLAGE 1 BEGRIPPEN

Aanmaning

Schriftelijke aansporing om een openstaande vordering alsnog te betalen.

Alimentatie

Een door de rechtbank vastgesteld onderhoudsbijdrage

Bbz 2004

Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004

Bedrijfskapitaal

De bijstand aan een inwoner die zelfstandige is, bedoeld in artikel 2, tweede lid, van het Bbz 2004

Beslagvrije voet

Het deel van het inkomen waarop geen beslag mag worden gelegd, zoals bepaald in de artikelen 475c tot en met 475g Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

Benadelingsbedrag

De netto teveel verstrekt uitkering.

Boete

De bestuurlijke boete als bedoeld in artikel 18a Participatiewet, artikel 20a IOAW en artikel 20a IOAZ.

Boetebesluit

Boetebesluit Sociale Zekerheidswetten.

Bruteren

Het verhogen van de vordering met de loonbelasting en premies volksverzekeringen, die de gemeente moet inhouden

Bijstandsnorm

De norm bedoeld in de artikelen 20 tot en met 28 van de Participatiewet.

Bijstandsgerechtigde

De persoon die een uitkering ontvangt op grond van de Participatiewet

Dwangbevel

Bevel na aanmaning om een vordering te betalen. Door dat bevel krijgt de gemeente de mogelijkheid om de vordering bij de betalingsplichtige te innen (executoriale titel)

Bijstandsnorm

De norm bedoeld in de artikelen 20 tot en met 28 van de Participatiewet.

Expertgroep Alimentatienormen

De Expertgroep bestaat uit familierechters die zich bezighouden met alimentatiezaken en doet aanbevelingen voor vaststelling van wettelijke maatstaven over behoefte en draagkracht.

Financiële ruimte

Geld en bezittingen die de inwoner kan inzetten voor betaling van schulden.

Gemeente

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Smallingerland.

Herziening

Het achteraf wijzigen van een besluit om een uitkering toe te kennen.

Incasso

De invordering.

Inlichtingenbureau

Dit bureau ondersteunt gemeenten bij het goed en efficiënt uitvoeren van taken die hen door de wet zijn opgelegd. Dit door veilige, digitale gegevensuitwisseling tussen gemeenten en diverse (overheids)instanties te faciliteren.

Intrekking

Het achteraf intrekken van een besluit om een uitkering toe te kennen.

Invordering

De manier van inning van het teruggevorderde bedrag aan uitkering of bedrijfskapitaal.

Inwoner

De persoon van wie een uitkering of bedrijfskapitaal wordt teruggevorderd.

IOAW

De Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijke arbeidsongeschikte werkloze werknemers.

IOAZ

De Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijke arbeidsongeschikte werkloze werknemers

LBIO

Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdrage

Onderhoudsbijdrage

Onderhoudsbijdrage die door de gemeente is vastgesteld.

Onjuiste, onvolledige of geen informatie

Het niet nakomen van de verplichting genoemd in artikel 17, lid 1 van de Participatiewet, artikel 13, lid 1 van de IOAW, artikel 13, lid 1 van de IOAZ en artikel 30c, lid 2 en 3 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen.

Terugvordering

De vaststelling van het bedrag aan uitkering of bedrijfskapitaal waar de inwoner geen recht (meer) op heeft

Trema-norm

De Expertgroep Alimentatie (groep van rechters) heeft zogenaamde Trema-normen ontwikkeld voor het berekenen van alimentatie.

Uitkering

De verleende bijstand op grond van de Participatiewet of het Bbz2004, of de verstrekte uitkering op grond van de IOAW of IOAZ.

Verrekening

De bevoegdheid op grond van artikel 60, lid 3 van Participatiewet, artikel 28, lid 2 van de IOAW en artikel 28, lid 2 van de IOAZ om de vordering te verrekenen met een uitkering.