Beleidsregel verdeling milieugebruiksruimte nutriënten bij toepassing van de immissietoets

Geldend van 29-01-2025 t/m heden

Intitulé

Beleidsregel verdeling milieugebruiksruimte nutriënten bij toepassing van de immissietoets

Het dagelijks bestuur van Waterschap Drents Overijsselse Delta;

gelet op het bepaalde in artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht en de Omgevingswet;

BESLUIT:

om bij toepassing van de immissietoets, voor een redelijke en billijke verdeling van milieugebruiksruimte voor nutriënten, het volgende kader met leidende principes te hanteren:

  • a.

    Er mag geen achteruitgang van de waterkwaliteit in het oppervlaktewater plaatsvinden;

  • b.

    Er wordt gekeken naar de kosteneffectiviteit van de te nemen maatregelen door de lozer;

  • c.

    Lozingen die een groot openbaar belang dienen wegen zwaarder dan lozingen die een kleiner (maatschappelijk) belang dienen;

  • d.

    Lozingen waarbij meerdere (indirecte) lozingen via 1 lozingspunt samenkomen mogen een groter aandeel van de beschikbare milieugebruiksruimte benutten dan individuele lozers;

  • e.

    Er wordt rekening gehouden met de relatieve omvang van de lozing ten opzichte van andere lozingen.

Inleiding

Als waterschap zijn wij verantwoordelijk voor een goede waterkwaliteit van het oppervlaktewater. Bij een wijziging van een lozing van (gezuiverd) bedrijfsafvalwater of een RWZI zetten we de immissietoets in. In bijlage I is een schematische toelichting van de immissietoets opgenomen.

Sinds de inwerkingtreding van de Omgevingswet is bij een wijziging van een (omvangrijke) lozing op de riolering, het uitvoeren van een immissietoets voor de lozing van de RWZI een verplichting geworden. Uit de eerste ervaringen blijkt dat de bestaande lozingen van enkele RWZI’s, met name voor nutriënten, niet kunnen voldoen aan het standaardcriterium voor milieugebruiksruimte in de immissietoets en soms meer ruimte innemen.

Er zijn bijvoorbeeld situaties waar het voor lozingen op regionaal water moeilijk is om aan het standaardcriterium voor milieugebruiksruimte te voldoen. Dit heeft te maken met de beperkte verdunningsmogelijkheden.

De landelijke regels bieden ruimte om van het standaardcriterium af te wijken. Hierbij is het dan wel nodig om te motiveren dat het mogelijk blijft om cumulatieve effecten van lozingen te vermijden en dat de beschikbare ruimte billijk wordt verdeeld. De ruimte die het waterschap aan de ene lozer toekent, is immers niet meer beschikbaar voor andere lozers. Er is daarmee sprake van een verdelingsvraagstuk. De landelijke regels verplichten ons tot een goede motivatie bij dit verdelingsvraagstuk, maar invulling van de motivatie vraagt een uitgebreider kader dan vanuit de landelijke instrumenten voorhanden is.

Doel

Als waterschap willen we helder zijn over de afwegingen die we maken in dit verdelingsvraagstuk, temeer omdat we als bevoegd gezag soms een afweging moeten maken tussen ruimte die aan bedrijven wordt toegekend en ruimte die aan de eigen RWZI’s wordt toegekend. Naast onze rol als bevoegd gezag bij de beoordeling van lozingen, leidt dit ook tot afwegingen vanuit onze rol als waterkwaliteitsbeheerder respectievelijk vergunninghouder vanuit de RWZI’s.

Met het genoemde besluit geven we vooraf duidelijkheid welk kader met leidende principes we gaan hanteren bij de verdeling van milieugebruiksruimte voor nutriënten. Dit uitvoeringskader stelt ons in staat om aan de verplichting te voldoen vanuit de landelijke regels om een goede motivatie op te stellen bij dit verdelingsvraagstuk.

Achtergronden en uitgangspunten

Ter bescherming en verbetering van de waterkwaliteit worden in het preventieve landelijke beleid maatregelen ingezet op puntbronnen en diffuse bronnen. Het preventieve landelijke beleidskader voor puntbronnen bestaat uit twee sporen, namelijk:

  • -

    Het verplicht gebruiken van de beste beschikbare technieken (BBT) om emissies en gevolgen voor het milieu in zijn geheel te voorkomen, of wanneer dit niet mogelijk is, te beperken;

  • -

    Waar nodig en mogelijk verdergaande maatregelen (BBT+) toe te passen met het oog op het behalen van de gewenste waterkwaliteit.

In het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) staan normen waaraan de kwaliteit van het water in Nederland moet voldoen. Deze doelen zijn voor oppervlaktewaterlichamen onderverdeeld in het behalen van een goede ecologische toestand en een goede chemische toestand. Deze doelstellingen komen voort uit de Europese Kaderrichtlijn Water. Er is een aanvullend kader dat zich via een programmatische aanpak op de toestand van de waterlichamen richt voor de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water (IPLO, 2024a).

Initiatieven van bedrijven, particulieren of overheden die leiden tot een lozing kunnen alleen beginnen als de lozing is toegestaan. Voor diverse lozingen gelden algemene regels die landelijk zijn vastgesteld. Het is voor deze lozingen mogelijk om in bepaalde gevallen af te wijken van de algemene regels met een maatwerkbesluit. Als een lozing als vergunningplichtig is aangemerkt in het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal), dan is een omgevingsvergunning nodig (IPLO, 2024b).

Bij het opstellen van een omgevingsvergunning of maatwerkbesluit weegt de vergunningverlener de aangevraagde lozingssituatie af tegen het belang van de bescherming van het milieu op basis van de wettelijke kaders en adviezen van wettelijk adviseurs (IPLO, 2024c). De vergunningverlener beoordeelt de toegepaste beste beschikbare technieken (BBT), Algemene BeoordelingsMethodiek (ABM) en immissietoets van de aanvrager (IPLO 2024d). Na controle van de ABM en de BBT volgt een controle op de gevolgen van de restlozing op basis van de uitkomsten van de immissietoets. Toepassing van de immissietoets maakt duidelijk of de lozing in lijn is met de maximaal toelaatbare belasting op het oppervlaktewaterlichaam (BIJLAGE I). Als uit de immissietoets blijkt dat de lozing leidt tot onaanvaardbare gevolgen voor de waterkwaliteit, dan zijn er aanvullende maatregelen (BBT+) nodig om de waterkwaliteit te beschermen of te verbeteren(IPLO 2024d).

Tot de invoering van de Omgevingswet was het niet noodzakelijk om de immissietoets uit te voeren voor RWZI’s, zolang de RWZI goed draait en er geen waterkwaliteitsproblemen zijn. Sinds de inwerkingtreding van de Omgevingswet (per 1-1-2024) is de immissietoets een indieningsvereiste voor RWZI’s. Het is daarmee niet meer mogelijk een omgevingsvergunning voor een (omvangrijke) indirecte lozing aan te vragen zonder een immissietoets voor de RWZI. De toepassing van de immissietoets voor dergelijke grote lozers van nutriënten confronteert het waterschap met de plicht tot het opstellen van een motivatie bij afwijkingen van het standaardcriterium voor milieugebruiksruimte, terwijl een kader daarvoor vanuit de landelijke regelgeving ontbreekt.

Toelichting op het besluit

In het kader met de leidende principes maken we onderscheid tussen de wettelijke kaders (a. en b.) en kaders rondom het verdeelvraagstuk (c., d. en e.). Geen achteruitgang (a) en de kosteneffectiviteit van de maatregelen (b) zijn reeds onderdeel van het landelijk emissiekader en blijven als leidende principes voorop staan. Daarnaast willen we zo nodig lozingen met een groot openbaar belang voorrang geven (c) om de mogelijkheid tot uitvoering van wettelijke taken te behouden. Voor een billijke verdeling van de beschikbare ruimte nemen we ook mee of en in hoeverre lozingen via 1 lozingspunt samenkomen (d) en wat de relatieve omvang van een lozing is ten opzichte van andere (e). Op basis van dit kader met leidende principes kunnen we motiveren dat het mogelijk blijft om cumulatieve effecten van lozingen van nutriënten te vermijden en de beschikbare ruimte billijk wordt verdeeld.

Referenties

IPLO, 2024a

Oppervlaktewaterkwaliteitsdoelen | Informatiepunt Leefomgeving

Geraadpleegd 17-12-2024

IPLO, 2024b

Voordat een lozing start of verandert | Informatiepunt Leefomgeving

Geraadpleegd 17-12-2024

IPLO, 2024c

Schrijven van een vergunning of een maatwerkbesluit | Informatiepunt Leefomgeving

Geraadpleegd 17-12-2024

IPLO, 2024d

Van ABM en immissietoets naar vergunningvoorschrift | Informatiepunt Leefomgeving

Geraadpleegd 17-12-2024

Inwerkingtreding

Deze beleidsregel treedt in werking met ingang van de eerste dag na die van de bekendmaking. Deze beleidsregel kan worden aangehaald als “Beleidsregel verdeling milieugebruiksruimte nutriënten bij toepassing van de immissietoets”.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de vergadering van het dagelijks bestuur op 22 oktober 2024,

secretaris,

E.M. van Grol

dijkgraaf,

D.S. Schoonman

BIJLAGE I Infographic immissietoets

afbeelding binnen de regeling