Beleidsregels Participatie 2025 gemeente Venray

Geldend van 22-01-2025 t/m heden

Intitulé

Beleidsregels Participatie 2025 gemeente Venray

Het college van Burgemeester en wethouders van de gemeente Venray

Gelet op de Verordening sociaal domein 2025 gemeente Venray;

Besluit vast te stellen:

Beleidsregels Participatie 2025 gemeente Venray.

Hoofdstuk 1. Inleiding

De gemeente Venray vindt het belangrijk dat inwoners actief mee kunnen doen in de samenleving en hun financiën op orde hebben. Ook is het belangrijk dat inwoners een eigen huishouden kunnen voeren en dat kinderen gezond en veilig opgroeien. Inwoners moeten in de eerst plaats daar zelf voor zorgen. Lukt dat niet, dan is het de taak van de gemeente om inwoners te helpen.

Op basis van de landelijke regels en de verordening Sociaal Domein van de gemeente Venray heeft de gemeente aanvullende beleidsregels opgesteld voor de toepassing binnen Venray. Het streven is hierbij dat wij uitgaan van de vragen van de inwoners maar ook van de eigen kracht van de inwoner en de omgeving. Deze beleidsregels geven aanvullend gemeentelijke regels over de volgende onderwerpen:

  • -

    Werken en meedoen in de samenleving (hoofdstuk 3 van de Verordening)

  • -

    Afspraken tussen inwoner en gemeente (hoofdstuk 9 van de Verordening)

Bij het toepassen van de beleidsregels houdt de gemeente rekening met de doelen van de landelijke wetten. De gemeente zorgt ervoor dat het gevolg van een besluit past bij de bedoeling van die wetten. De gemeente gaat daarbij uit van de volgende kernwaarden:

Inwoners zijn in de eerste plaats (als het mogelijk is) zelf verantwoordelijk om hun eigen doelen te realiseren en zetten zich daar ook voor in.

De gemeente helpt waar dat nodig is en stimuleert inwoners om zelf oplossingen te vinden voor hun hulpvraag bijvoorbeeld met hulp van familie, vrienden en bekenden (de omgeving). De ondersteuning vanuit de gemeente is gericht op de intrinsieke motivatie van de inwoner en er wordt gehandeld vanuit vertrouwen.

Inwoners die hulp niet zelf kunnen regelen kan de gemeente extra ondersteunen om mee te doen aan de samenleving.

De gemeente Venray bevordert preventie, een sterke omgeving en een duurzame uitstroom en voorkomt instroom.

Gemeente Venray normaliseert de hulpvraag, versterkt de toegang tot ondersteuning en werkt samen met (zorg)aanbieders.

Gemeente Venray gaat voor maatwerk (hulp op maat voor wie dat echt nodig heeft).

Gemeente Venray zet in op vitale inwoners en een sterke omgeving.

Inwoners worden zoveel mogelijk thuis en in hun eigen wijk geholpen.

Deze kernwaarden geven richting aan de uitvoering van de regels in de Verordening maar ook van deze beleidsregels. Het zijn geen regels, maar principes en overtuigingen. Die vormen de basis van de regels.

Hoofdstuk 2. Werken en meedoen in de samenleving.

Dit hoofdstuk gaat over meedoen in de samenleving. Het is belangrijk dat inwoners in hun eigen levensonderhoud kunnen voorzien. De gemeente verwacht daarom van inwoners met een uitkering die kunnen werken, dat zij werk zoeken. De gemeente wil inwoners daarbij ondersteunen. De gemeente heeft de inwoners goed in beeld en ontsluit daarop een passend aanbod van voorzieningen.

Voorzieningen

Artikel 2.1 Bepalingen over voorzieningen

In aanvulling op artikel 3.4 van de Verordening Sociaal Domein gelden de volgende bepalingen met betrekking tot voorzieningen.

  • 1.

    De gemeente kan voor de uitvoering van een re-integratievoorziening aanbieders uit de segmenten participatie collectief en participatie individueel van de regionale aanbesteding Sociaal Domein benaderen om uitvoering te geven aan een re-integratietraject (https://sociaaldomein-limburgnoord.nl/). Naast deze aanbieders kan de gemeente afspraken maken met derden, waaronder werkgevers, maatschappelijke organisaties en vrijwilligersorganisaties.

  • 2.

    De gemeente maakt gebruik van https://www.matchvoorvrijwilligers.nl/ om inwoners te informeren welke mogelijkheden er zijn binnen sociale activering.

Artikel 2.2 Verzekeringen

In aanvulling op artikel 3.4.1 lid 4 van de Verordening Sociaal Domein gelden de volgende bepalingen met betrekking tot verzekeringen.

  • 1.

    Bij de inzet van sociale activering door de gemeente is er onder voorwaarden vanuit de gemeente een vrijwilligersverzekering afgesloten. Deze is te vinden via www.matchvoorvrijwilligers.nl.

  • 2.

    Bij de inzet van de volgende voorzieningen heeft de werkgever ten behoeve van de uitkeringsgerechtigde een aansprakelijkheids- en ongevallenverzekering afgesloten voor de uren dat de inwoner aanwezig is:

    • a.

      Werkervaringsplaats

    • b.

      (leer)werkstage

    • c.

      Beschut werk

    • d.

      Leer-werktraject

    • e.

      Proefplaatsing

  • 3.

    Als de werkgever geen aansprakelijkheidsverzekering kan afsluiten, draagt de gemeente zorg voor een verzekering. Hierop is een eigen risico van toepassing.

Artikel 2.3 NUG’ers (Niet-uitkeringsgerechtigden)

In aanvulling op artikel 3.4.1 lid 11 van de Verordening Sociaal Domein gelden de volgende voorwaarden met betrekking tot NUG’ers.

  • 1.

    Als het inkomen lager is dan 120% van de bijstandsnorm die op de inwoner van toepassing zou zijn, is er geen sprake van draagkracht. Als het vermogen hoger is dan het vermogen genoemd in artikel 34 van de Participatiewet, is het volledige vermogen boven deze vermogensgrens draagkracht.

  • 2.

    De draagkracht die volgt uit lid 1 wordt als eigen bijdrage in rekening gebracht bij de inwoner.

  • 3.

    Als het vermogen lager is dan het vermogen genoemd in artikel 34 van de Participatiewet, wordt individueel beoordeeld of er draagkracht is.

  • 4.

    De inzet van voorzieningen is in beginsel maximaal voor de duur van 24 maanden per voorziening en legt de gemeente vast in overeenkomst(en).

  • 5.

    Bij het vroegtijdig afbreken van de aangeboden ondersteuning als gevolg van verwijtbaarheid en/of onvoldoende medewerking, kan de gemeente de gemaakte kosten (naar rato) terugvorderen.

Artikel 2.4 Opstapsubsidie

In aanvulling op artikel 3.4.8.2 van de Verordening Sociaal Domein gelden de volgende voorwaarden met betrekking tot opstapsubsidie.

  • 1.

    De werkgever biedt aan de inwoner, die nog niet betaald werkzaam is bij de werkgever, een reguliere arbeidsovereenkomst aan met een ingangsdatum die ligt na de inwerkingtreding van deze beleidsregels.

  • 2.

    De arbeidsovereenkomst heeft een minimale omvang van 28 uur per week voor een periode van tenminste zes maanden (zonder proeftijd).

  • 3.

    De opstapsubsidie duurt maximaal 3 maanden bij een arbeidsovereenkomst tot zes maanden (zonder proeftijd) en duurt maximaal 6 maanden bij een arbeidsovereenkomst tot 12 maanden (zonder proeftijd).

  • 4.

    Als de arbeidsovereenkomst tussentijds wordt beëindigd, wordt de opstapsubsidie enkel voor de periode tot einde arbeidsovereenkomst verstrekt.

  • 5.

    Dit artikel is niet van toepassing op NUG’ers.

Artikel 2.5 Persoonlijke ondersteuning bij werk voor het organiseren van werkbegeleiding via subsidie

In aanvulling op artikel 3.4.6.5 van de Verordening Sociaal Domein gelden de volgende bepalingen met betrekking tot subsidie voor interne werkbegeleiding.

  • 1.

    De werkgever bepaalt op welke wijze hij de interne werkbegeleiding vormgeeft. Hij kan dit doen door een eigen medewerker en/of een jobcoach te betrekken van een daartoe gespecialiseerd bedrijf. De vergoeding voor de interne werkbegeleiding wordt door de werkgever met akkoord van de werknemer aangevraagd.

  • 2.

    Het uitgangspunt bij interne werkbegeleiding is dat deze wordt ingezet voor de inwoner met als doel om zijn werk zelfstandig(er) uit te voeren. Hiervoor geldt in beginsel een termijn van maximaal 3 jaar. Uitgangspunt is dat er bij de inwoner geen sprake is van multiproblematiek.

  • 3.

    Aan de interne werkbegeleiding worden de onderstaande kwaliteitseisen gesteld. De interne werkbegeleiding dient:

    • a.

      Harrie-gecertificeerd te zijn; en

    • b.

      aantoonbare ervaring te hebben met het geven van werkinstructies; en

    • c.

      aantoonbare ervaring te hebben met de werkzaamheden die de persoon gaat uitvoeren; en

    • d.

      voor een deel van zijn werkuren vrijgesteld te zijn om de begeleiding op zich te kunnen nemen.

  • 4.

    De hoogte van de subsidie wordt als volgt bepaald:

    • a.

      Het aantal te vergoeden begeleidingsuren bedraagt het 1e jaar maximaal 15% van het aantal overeengekomen werkuren met een subsidie van € 20,00 per begeleidingsuur en een maximale subsidie van € 3.277,55.

    • b.

      Het aantal te vergoeden begeleidingsuren bedraagt het 2e jaar maximaal 7,5% van het aantal overeengekomen werkuren met een subsidie van € 20,00 per begeleidingsuur en een maximale subsidie van € 1.699,47.

    • c.

      Het aantal te vergoeden begeleidingsuren bedraagt het 3e jaar en verder maximaal 6% van het aantal overeengekomen werkuren met een subsidie van € 20,00 per begeleidingsuur en een maximale subsidie van € 1.699,47.

  • 5.

    Er wordt in beginsel uitgegaan van een dienstverband van maximaal 24 uur per week. Bij een dienstverband van minder dan 24 uur per week, wordt het subsidiebedrag naar rato berekend.

Andere voorzieningen en vergoedingen

Artikel 2.6 Uitstroompremie

In aanvulling op artikel 3.5 lid 4 van de Verordening Sociaal Domein gelden de onderstaande bepalingen met betrekking tot de uitstroompremie.

  • 1.

    De uitstroompremie heeft tot doel duurzame uitstroom te bevorderen en compensatie van een eventuele armoedeval.

  • 2.

    De gemeente kan bij uitstroom uit de bijstandsuitkering naar algemeen geaccepteerde arbeid eenmalig een uitstroompremie toekennen aan de inwoner:

    • a.

      tussen de 27 en 55 jaar die 12 maanden of langer een uitkering ingevolge de Participatiewet heeft ontvangen; of

    • b.

      van 55 jaar of ouder en jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd die 6 maanden of langer een uitkering ingevolge de Participatiewet heeft ontvangen; en

    • c.

      die de afgelopen 3 jaar geen uitstroompremie heeft ontvangen; en

    • d.

      die een arbeidsovereenkomst van minimaal 6 maanden heeft.

  • 3.

    De hoogte van de uitstroompremie wordt ter compensatie van de armoedeval op individuele basis bepaald en bedraagt maximaal € 1.600.

  • 4.

    De gemeente beoordeelt 3 maanden na aanvang van de arbeidsovereenkomst of de inwoner een uitstroompremie wordt toegekend.

  • 5.

    De uitstroompremie wordt niet verrekend met gemeentelijke vorderingen.

  • 6.

    De inwoner die gezamenlijk met een partner een (bijstands)uitkering ontving, ontvangt het bedrag genoemd in lid 3 van dit artikel voor beide partners gezamenlijk.

  • 7.

    Een toekenning kan worden ingetrokken en de vergoeding kan worden teruggevorderd indien de inwoner onjuiste of onvolledige inlichtingen heeft verstrekt en dit heeft geleid tot het ten onrechte verlenen van de uitstroompremie.

Artikel 2.7 Arbeids- en re-integratieverplichtingen

In aanvulling op artikel 3.6 van de Verordening Sociaal Domein gelden de volgende bepalingen met betrekking tot de arbeids- en re-integratieverplichtingen.

  • 1.

    De ontheffing van artikel 9 lid 2 van de Participatiewet wordt in beginsel verleend voor de duur van maximaal 1 jaar.

  • 2.

    De gemeente verleent aan inwoners met een WLZ-indicatie die verblijven in een instelling ontheffing van de arbeidsplicht, de re-integratieplicht en de verplichting tot het verrichten van onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden, zoals bedoeld in artikel 9 lid 1 sub a en c Participatiewet. Deze ontheffing wordt verleend voor de duur van het verblijf in de instelling en maximaal 3 jaar.

  • 3.

    De gemeente informeert, op grond van artikel 9 lid 5 Participatiewet, de inwoner die volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is, zoals bedoeld in artikel 4 WIA, dat de arbeidsplicht en de re-integratieplicht, zoals bedoeld in artikel 9 lid 1 Participatiewet, niet van toepassing zijn.

Hoofdstuk 3. Afspraken tussen inwoner en gemeente

Dit hoofdstuk gaat over de manier waarop de gemeente zich moet gedragen en wat er van de inwoner wordt verwacht. Als de inwoner rechten heeft, staan daar plichten tegenover. Houdt de inwoner daar onvoldoende rekening mee, dan kan de gemeente de bijstandsuitkering of voorziening beëindigen, terugvorderen of verlagen.

Bevoegdheid

Artikel 3.1. Algemene bepaling met betrekking tot de bevoegdheden tot herziening, intrekking, terugvordering

  • 1. Bij de uitoefening van deze bevoegdheid vindt een belangenafweging plaats.

  • 2. De gemeente herziet dan wel trekt het recht op uitkering in, indien de uitkering tot een te hoog bedrag of ten onrechte is verleend.

  • 3. De gemeente maakt ten volle gebruik van de bevoegdheid tot herziening of intrekking zoals deze haar op grond van artikel 54 derde lid van de Participatiewet alsmede artikel 17 van de IOAW en IOAZ toekomt.

  • 4. De gemeente maakt ten volle gebruik van de bevoegdheid tot terugvordering en verrekening zoals deze haar op grond van artikel 58, tweede lid tot en met artikel 60c van de Participatiewet alsmede artikel 25, tweede lid tot en met artikel 28 van de IOAW en IOAZ toekomt.

  • 5. De gemeente maakt ten volle gebruik van de bevoegdheid tot terugvordering zoals deze haar op grond van artikel 12, tweede lid, onderdeel c van het Bbz 2004, artikel 39 eerste lid, onderdeel a onder 3 van het Bbz 2004, artikel 39 tweede lid van het Bbz 2004, artikel 41, vierde lid en vijfde lid van het Bbz 2004 en artikel 43, derde lid van het Bbz 2004 toekomt.

Artikel 3.2 Hoofdelijke aansprakelijkheid

  • 1. De ten onrechte of tot een te hoog bedrag verstrekte uitkering die aan een gezin is verleend, wordt van alle gezinsleden teruggevorderd.

  • 2. Als de uitkering als gezinsbijstand aan gehuwden had moeten worden verleend, maar dat achterwege is gebleven omdat de inlichtingenplicht niet of niet behoorlijk is nagekomen, worden de kosten van bijstand mede teruggevorderd van de persoon met wiens middelen als bedoeld in paragraaf 3.4 van de Participatiewet bij de verlening van de uitkering rekening had moeten worden gehouden, zoals bedoeld in artikel 59 van de Participatiewet.

  • 3. Als de uitkering terecht als gezinsbijstand aan gehuwden is verleend, maar de inwoner toch de verplichtingen, bedoeld in artikel 17 van de Participatiewet of artikel 30c, tweede en derde lid van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, niet of niet behoorlijk is nagekomen, kunnen de kosten van de bijstand mede worden teruggevorderd van de persoon met wiens middelen als bedoeld in paragraaf 3.4 van de Participatiewet bij de verlening van de bijstand rekening had moeten worden gehouden.

Artikel 3.3 Brutering van de vordering

  • 1. De gemeente bruteert de vordering voor zover belasting en premies over de teruggevorderde uitkering niet kunnen worden verrekend met de door de gemeente af te dragen loonbelasting en premies volksverzekeringen in het kalenderjaar waar de vordering betrekking op heeft.

  • 2. Van brutering wordt afgezien indien:

    • a.

      het ontstaan van de vordering de inwoner niet is aan te rekenen;

    • b.

      sprake is van een vordering die ontstaan is buiten toedoen van de inwoner en hem niet kan worden verweten dat de betaling van de schuld niet reeds is voldaan in het kalenderjaar waarop deze betrekking heeft;

    • c.

      sprake is van dringende redenen.

Artikel 3.4 Uitzonderingen voortvloeiend uit de jurisprudentie

  • 1. In afwijking van het bepaalde in artikel 3.1, derde lid, vordert de gemeente, na ontvangst van een signaal van de inwoner, een door haar ten onrechte of tot een te hoog bedrag verstrekte uitkering terug, tot maximaal 6 maanden na ontvangst van dit signaal van de inwoner, voor zover de uitkering nog onterecht of tot een te hoog bedrag is verleend.

  • 2. Onder een signaal als genoemd in het eerste lid wordt verstaan relevante informatie, verkregen van de inwoner, waaruit kan worden afgeleid dat sprake is van een dusdanige fout, dat de gemeente op grond daarvan actie zou moeten ondernemen.

  • 3. De in het eerste lid genoemde beperking tot zes maanden geldt niet, indien:

    • a.

      De inwoner in dit kader de inlichtingenplicht geschonden heeft;

    • b.

      De verleende bijstand wordt teruggevorderd op grond van artikel 12, tweede lid, onder c Bbz 2004.

Afzien van (verdere) terugvordering

Artikel 3.5 Afzien van verdere terugvordering / kwijtschelding

  • 1. De gemeente ziet af van terugvordering na beëindiging van de bijstandsuitkering indien deze terugvordering wordt veroorzaakt door een ontstaan recht of gewijzigd positief recht op heffingskorting(en).

  • 2. De gemeente ziet af van verdere terugvordering van niet-verwijtbare vorderingen indien de inwoner:

    • a.

      gedurende drie jaar volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan; of,

    • b.

      gedurende drie jaar niet volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan, maar het achterstallige bedrag over die periode, vermeerderd met de daarover verschuldigde wettelijke rente en de op de invordering betrekking hebbende kosten, alsnog heeft voldaan;

    • c.

      gedurende drie jaar geen betalingen heeft verricht en naar het oordeel van de gemeente niet aannemelijk is dat hij deze op enig moment zal gaan verrichten; of,

    • d.

      gedurende drie jaar volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan en vervolgens een bedrag, overeenkomend met ten minste 50% van de restsom, in één keer aflost waarbij aannemelijk is dat het reguliere invorderingstraject niet een hoger bedrag oplevert.

  • 3. De gemeente ziet, na een daartoe strekkend schriftelijk verzoek, af van verdere terugvordering indien de inwoner in geval van een verwijtbare vordering voldoet aan een van de volgende voorwaarden:

    • a.

      gedurende tien jaar volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan; of,

    • b.

      gedurende tien jaar niet volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan, maar het achterstallige bedrag over die periode, vermeerderd met de daarover verschuldigde wettelijke rente en de op de invordering betrekking hebbende kosten, alsnog heeft voldaan;

    • c.

      gedurende tien jaar geen betalingen heeft verricht en niet aannemelijk is dat hij deze op enig moment zal gaan verrichten; of een bedrag, overeenkomend met ten minste 50% van de restsom, in één keer aflost.

  • 4. Deze bepaling is niet van toepassing:

    • a.

      op vorderingen die voortvloeien uit verstrekt bedrijfskapitaal dat is toegekend op grond van artikel 20, 22, 24 en 26 van het Bbz 2004;

    • b.

      als de vordering is gedekt door een zakelijk recht als pand of hypotheek dan wel de vordering het gevolg is van een eerder verstrekte geldlening vanwege vermogen in eigen woning als bedoeld in artikel 50 van de Participatiewet.

Artikel 3.6 Afzien van terugvordering bij kruimelbedragen

  • 1. In afwijking van het bepaalde in artikel 3.2 ziet de gemeente bij beëindiging van de uitkering af van terugvordering indien de terug te vorderen uitkering een bedrag van € 150,00 op netto basis niet te boven gaat.

  • 2. Dit artikel is niet van toepassing op verplichte terugvordering op grond van artikel 58 lid 1 van de Participatiewet.

Artikel 3.7 Geheel of gedeeltelijk afzien van terugvordering bij een schuldregeling

  • 1. Op grond van artikel 60c van de Participatiewet, artikel 29a IOAW en IOAZ en artikel 3 lid 1 van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening (Wgs) werkt de gemeente mee aan een schuldregeling en ziet af van (verdere) terugvordering, als:

    • a.

      de gemeente verwacht dat de inwoner zijn schulden niet kan aflossen; en

    • b.

      de medewerking van de gemeente nodig is voor een schuldregeling; en

    • c.

      de vordering van de gemeente volgens dezelfde verdeelsleutel wordt betaald als andere vorderingen van gelijke rang.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing indien:

    • a.

      de terugvordering van uitkering het gevolg is van verwijtbaar gedrag van de belanghebbende dan wel de vordering ziet op bijstand die is verstrekt in de vorm van een geldlening op grond van het bepaalde in artikel 48 lid 2, aanhef en onder b van de Participatiewet;

    • b.

      de vordering is gedekt door pand of hypotheek dan wel de vordering het gevolg is van een eerder verstrekte geldlening vanwege vermogen in eigen woning als bedoeld in artikel 50 van de Participatiewet, behoudens voor zover de vordering niet op die goederen verhaald kan worden.

  • 3. In afwachting van het tot stand komen van een schuldregeling wordt na ontvangst van een verzoek om medewerking hieraan de invordering van teruggevorderde uitkering opgeschort.

  • 4. De gemeente aanvaardt het minnelijk voorstel altijd, tenzij belemmeringen zijn aangegeven bij de saldo-opgave. Wanneer een minnelijk voorstel bij voorbaat wordt aanvaard, wordt het minnelijk voorstel zelf niet verstuurd aan de gemeente. De gemeente ontvangt alleen de definitieve uitkomst van het minnelijk voorstel.

  • 5. Het besluit om medewerking te verlenen aan een schuldregeling wordt ingetrokken indien:

    • a.

      niet binnen 12 maanden nadat het besluit is bekendgemaakt, een schuldregeling tot stand is gekomen die voldoet aan de eisen als bedoeld in het eerste lid;

    • b.

      de inwoner de aan de schuldregeling verbonden verplichtingen ondanks eerdere waarschuwing blijft schenden; dan wel

    • c.

      onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid.

Invordering

Artikel 3.8 Algemeen en het invorderingsbesluit

  • 1. De gemeente start de invordering gelijktijdig met de afgifte van het besluit tot terugvordering en hanteert daarbij de in artikel 4:87 van de Awb genoemde betalingstermijn van zes weken. De vordering moet in beginsel binnen 6 weken worden voldaan, gerekend vanaf de dag nadat het terugvorderingsbesluit aan de debiteur is toegezonden.

  • 2. Het gelijktijdig met het terugvorderingsbesluit afgegeven invorderingsbesluit omvat daarbij de volgende informatie:

    • a.

      het bedrag van de vordering;

    • b.

      de reden en de rechtsgrond van de vordering;

    • c.

      de termijn of termijnen waarbinnen de bijstand moet worden terugbetaald;

    • d.

      de mogelijkheid om binnen 6 weken na verzenddatum van de beschikking als bedoeld in artikel 4:87 Awb een betalingsregeling te treffen;

    • e.

      de rechtsgevolgen bij niet-nakoming van de betalingsverplichting als beschreven in afdeling 4.4.2 van de Awb over verzuim en wettelijke rente en afdeling 4.4.4 van de Awb over aanmaning en invordering bij dwangbevel.

    • f.

      de vermelding dat het aangaan van nieuwe schuldverplichtingen niet leidt tot een nieuwe vaststelling van een opgelegde betalingsverplichting behoudens bijzondere onvoorziene omstandigheden;

    • g.

      Vermelding van de mogelijkheden van schuldhulpverlening binnen de gemeente Venray.

Artikel 3.9 Invordering door verrekening

  • 1. De gemeente maakt ten volle gebruik van de bevoegdheid tot verrekening zoals deze haar op grond van artikel 60a, vierde lid van de Participatiewet toekomt.

  • 2. Onverminderd het bepaalde in artikel 9 van deze beleidsregel, met in achtneming van artikel 12 van deze beleidsregel en het bepaalde in artikel 60, vierde lid van de Participatiewet en artikel 28, tweede lid van de IOAW en IOAZ en ongeacht de in artikel 7 genoemde betalingstermijn gaat de gemeente indien mogelijk meteen na afgifte van het besluit tot terugvordering over tot verrekening van de vordering met een eventueel recht op bijstand of een uitkering in het kader van de IOAW of IOAZ.

Artikel 3.10 Uitstel van betaling

  • 1. De gemeente verleent uitstel van betaling indien haar op basis van een gemotiveerd verzoek van de inwoner of ambtshalve duidelijk is dat de inwoner geen mogelijkheid heeft om binnen de gestelde betalingstermijn tot aflossing van de vordering over te gaan dan wel uitstel bijdraagt tot de oplossing van een schuldenprobleem. De gemeente wijst de inwoner op de mogelijkheid van schuldhulpverlening. Een inwoner is zelf verantwoordelijk voor het doen van een aanvraag bij schuldhulpverlening of het opstarten van een andere (vervolg) actie.

  • 2. Voor zover de inwoner beschikt of gaat beschikken over aflossingscapaciteit verbindt de gemeente aan het verleende uitstel de voorwaarde dat de inwoner deze aflossingscapaciteit aanwendt ter aflossing van de openstaande schuld.

  • 3. Bij de beoordeling of de inwoner over aflossingscapaciteit beschikt als bedoeld in het tweede lid is het bepaalde in artikel 34, tweede lid, onder a en d van de Participatiewet van overeenkomstige toepassing.

  • 4. Voorafgaand aan de vaststelling van de aflossingscapaciteit wordt de inwoner verzocht om alle noodzakelijke inlichtingen te verstrekken omtrent zijn vermogen, inkomen en vaste lasten.

  • 5. Bij vorderingen als gevolg van schending van de inlichtingenplicht kan de invordering gedurende het minnelijke traject voor maximaal 1,5 jaar opgeschort worden.

  • 6. Het uitstel wordt ingetrokken indien de inwoner de nader overeengekomen aflossing niet nakomt.

Artikel 3.11 Vaststelling van de hoogte van de maandelijkse aflossingscapaciteit bij debiteuren met een uitkering

  • 1. Indien de inwoner een uitkering ontvangt op grond van de Participatiewet, de IOAW of de IOAZ bedraagt de aflossingsverplichting 5% inclusief vakantietoeslag van de van toepassing zijnde bijstandsnorm, dan wel de van toepassing zijnde grondslag als bedoeld in artikel 5, derde lid en de volgende, van de IOAW en IOAZ per maand, maar niet meer dan het bedrag dat ingevolge het bepaalde in artikel 475da-dc van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering voor beslag in aanmerking zou komen.

  • 2. In afwijking van het gestelde in het eerste lid, wordt met een betalingsvoorstel van de debiteur ingestemd voor zover daarmee de vordering binnen een periode van 24 maanden in zijn geheel kan worden afgelost en de voorgestelde aflossing ten minste € 25,00 per maand bedraagt.

  • 3. Ingeval van beslaglegging door een derde, niet zijnde de gemeente, kan de aflossingsverplichting ingevolge de bovengenoemde leden voor alle vorderingen worden bepaald op de volledige beslagruimte zoals aangegeven in artikel 475da-dc van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

Artikel 3.12 Vaststelling van de hoogte van de maandelijkse aflossingscapaciteit bij debiteuren die geen recht hebben op een uitkering krachtens de Participatiewet, IOAW of IOAZ

  • 1. De hoogte van de maandelijkse aflossingscapaciteit bij beëindiging of intrekking van de uitkering wordt gedurende zes maanden na de verzenddatum van dit besluit, gesteld op het bedrag dat de inwoner maandelijks aflost of zou moeten aflossen tijdens de bijstandsperiode of periode waarin een uitkering op grond van de Participatiewet, IOAW of IOAZ is ontvangen.

  • 2. Na afloop van de termijn van zes maanden, bedoeld in het eerste lid, wordt bij alle vorderingen de hoogte van de maandelijkse aflossingscapaciteit vastgesteld op het bedrag als bedoeld in artikel 3.11 eerste lid, vermeerderd met 35% van het bedrag waarmee het inkomen inclusief vakantiegeld meer bedraagt dan de van toepassing zijnde bijstandsnorm inclusief vakantiegeld, maar niet meer dan het bedrag dat ingevolge het bepaalde in artikel 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering voor beslag in aanmerking zou komen.

  • 3. Indien tijdens het nemen van een terugvorderingsbesluit een ander inkomen wordt ontvangen dan een uitkering voor levensonderhoud op grond van de Participatiewet, IOAW of IOAZ, wordt bij alle vorderingen de hoogte van de maandelijkse aflossingscapaciteit vastgesteld op het bedrag als bedoeld in artikel 10, eerste lid, vermeerderd met 35% van het bedrag waarmee het inkomen inclusief vakantiegeld meer bedraagt dan de van toepassing zijnde bijstandsnorm inclusief vakantiegeld, maar niet meer dan het bedrag dat ingevolge het bepaalde in artikel 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering voor beslag in aanmerking zou komen.

  • 4. Indien de terugvordering ziet op een verwijtbare vordering wordt het in het tweede en derde lid genoemde percentage vastgesteld op 50%, maar niet meer dan het bedrag dat ingevolge het bepaalde in artikel 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering voor beslag in aanmerking zou komen.

  • 5. In afwijking van het derde lid wordt, indien tijdens het nemen van een terugvorderingsbesluit een ander inkomen wordt ontvangen dan een uitkering voor levensonderhoud op grond van de Participatiewet of een uitkering op grond van de IOAW of IOAZ, maar waarbij dat inkomen inclusief vakantiegeld niet meer dan € 100,00 per maand meer bedraagt dan de van toepassing zijnde bijstandsnorm of grondslag, de aflossingsverplichting gesteld op 5% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm of grondslag per maand inclusief vakantietoeslag maar niet meer dan het bedrag dat ingevolge het bepaalde in artikel 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering voor beslag in aanmerking zou komen.

  • 6. In afwijking van het tweede tot en met vierde lid wordt met een betalingsvoorstel van de debiteur ingestemd voor zover daarmee de vordering binnen een periode van 24 maanden in zijn geheel zal kunnen worden afgelost en de voorgestelde aflossing tenminste € 25,00 per maand bedraagt. Uitgezonderd de situatie van dwanginvordering, een tenuitvoerlegging van een executoriale titel, op het periodiek inkomen. Dan wordt, met inachtneming van het gestelde in artikel 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, eveneens het voor beslag vatbare deel van het inkomen geïnd. Indien uit de beschikbare gegevens blijkt dat er aanzienlijk meer aflossingsruimte beschikbaar is dan waarmee het betalingsvoorstel rekening houdt, kan door de gemeente eenmalig een tegenvoorstel worden gedaan.

Artikel 3.13 Tussentijdse beoordeling van een betalingsverplichting

  • 1. Bij een gegrond vermoeden dat de afloscapaciteit van de inwoner is gewijzigd, kan de gemeente een onderzoek instellen.

  • 2. Wanneer de gemeente als gevolg van een draagkrachtonderzoek besluit tot wijziging of handhaving van de eerder opgelegde betalingsverplichting, wordt de inwoner hiervan in kennis gesteld bij beschikking.

  • 3. De gewijzigde betalingsverplichting wordt opgelegd met ingang van de eerste dag van de maand die volgt op die van de beschikking.

Artikel 3.14 Verzoek tot wijziging van een betalingsverplichting door de inwoner

  • 1. De inwoner kan een schriftelijk verzoek doen, onder bijvoeging van zijn financiële en andere relevante gegevens met bijbehorende afschriften van bewijsstukken, tot:

    • a.

      wijziging van de eerder vastgestelde betalingsverplichting; of

    • b.

      tijdelijk uitstel van de opgelegde betalingsverplichting, omdat de inwoner meent de eerder vastgestelde periodieke betalingsverplichting niet te kunnen voldoen.

  • 2. Binnen acht weken na ontvangst van het verzoek neemt de gemeente een besluit over de aanvraag als bedoeld in het eerste lid en deelt dit aan de inwoner mee.

  • 3. Het verzoek tot wijziging van de betalingsverplichting schort de lopende verplichting in beginsel niet op.

Artikel 3.15 Niet of niet meer voldoen aan de betalingsverplichting

  • 1. Als de inwoner zijn betalingsverplichting niet of niet meer nakomt, gaat de gemeente, na aanmaning als bedoeld in artikel 4:112 van de Awb, over tot het uitvaardigen van een dwangbevel c.q. het leggen van (executoriaal) beslag conform artikel 60, tweede en vijfde lid van de Participatiewet, de bepalingen uit artikel 4.4.4.2 van de Awb (voor zover van toepassing) en de bepalingen uit het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (voor zover van toepassing).

  • 2. Het leggen van derdenbeslag vindt plaats door het uitvaardigen van een dwangbevel gevolgd door het direct (binnen 1 week) leggen van beslag onder derden en/of het direct (binnen 1 week) leggen van beslag onder de inwoner zelf.

Artikel 3.16 Kosten en termijnen voor aanmaning en invordering

  • 1. Voor het verzenden van een aanmaning worden geen kosten in rekening gebracht. De betalingstermijn betreft 14 dagen.

  • 2. Voor het verzenden van een dwangbevel worden geen kosten in rekening gebracht. De betalingstermijn betreft 7 dagen.

  • 3. Indien moet worden overgegaan tot derdenbeslag wordt de invordering verhoogd met kosten ten bedrage van 10% van de vordering met een minimum van € 25,00 en een maximum van € 600,00, afgerond op hele euro’s.

  • 4. Als de invordering is overdragen aan een gerechtsdeurwaarder, komen de op de invordering betrekking hebbende kosten van deze deurwaarder volledig voor rekening van de inwoner.

Terugvordering inzake de Bbz 2004

Artikel 3.17 Terugvordering van verstrekt bedrijfskapitaal

  • 1. De gemeente stelt het bedrijfskapitaal dat is toegekend op grond van artikel 20, 22, 24 en 26 van het Bbz 2004 opeisbaar en vordert dit terug indien:

    • a.

      bedrijfskapitaal niet overeenkomstig de bestemming is besteed;

    • b.

      er sprake is van bedrijfsbeëindiging of overdracht van het bedrijf;

    • c.

      er sprake is van faillissement of surseance van de zelfstandige, van één van de vennoten of leden waarmee het bedrijf of zelfstandig beroep in een samenwerkingsverband wordt uitgeoefend, of van de rechtspersoon.

  • 2. De gemeente vordert het bedrijfskapitaal dat is toegekend op grond van artikel 20, 22, 24 en 26 van het Bbz 2004 of de achterstanden in betaling, aflossing en rente terug indien:

    • a.

      de termijn van uitstel van aflossing en betaling van rente als genoemd in artikel 41 lid 2 van het Bbz 2004 is verlopen;

    • b.

      de financiële omstandigheden van de zelfstandige zodanig blijken te zijn dat deze geacht kan worden aan de verplichtingen te kunnen voldoen, dan kunnen de vanaf de vervaldatum achterstallige rente- en aflossingsbedragen terstond worden teruggevorderd. Indien hierbij sprake is van een toerekenbare tekortkoming in de nakoming, is over de achterstallige rente- en aflossingsbedragen de wettelijke rente verschuldigd.

    • c.

      de inwoner ook na een tweede aanmaning niet aan zijn betalingsverplichting voldoet. Dit geldt ook voor bedrijfskapitaal verstrekt op grond van de artikelen 22 en 26 van het Bbz 2004 indien het vermogen meer bedraagt dan gesteld in artikel 3 van het Bbz 2004 en er geen bijstand “om niet” mogelijk is.

  • 3. De terugvordering van het bedrijfskapitaal vindt plaats bij alle partijen aan wie het bedrijfskapitaal is verstrekt en/of zich hoofdelijk aansprakelijk hebben gesteld voor de terugbetaling van de hoofdsom en de rente.

Artikel 3.18 Verwijtbare bedrijfsbeëindiging

Er is sprake van verwijtbare bedrijfsbeëindiging als er sprake is van:

  • a.

    bestuurdersaansprakelijkheid;

  • b.

    privébestedingen die niet in lijn liggen met de inkomsten en een inkomen op bijstandsniveau; en

  • c.

    er geen sprake is van bijzondere omstandigheden die dit rechtvaardigen.

De lening wordt in die gevallen gecontinueerd tegen dezelfde condities als het bedrijfskapitaal is verstrekt. Dat betekent met hetzelfde aflossingsbedrag en rentetarief.

Boete

Artikel 3.19 Algemene bepaling met betrekking tot gebruikmaking van de wettelijke bevoegdheid

  • 1. Bij het niet of niet behoorlijk voldoen aan de inlichtingenplicht wordt een boete opgelegd of een waarschuwing gegeven.

  • 2. Er wordt tijdig aan de inlichtingenplicht voldaan indien de vereiste inlichtingen verstrekt worden binnen een termijn van 2 weken nadat het feit waarop de inlichtingen betrekking hebben zich heeft voorgedaan.

  • 3. Wanneer de mogelijkheid bestaat op wettelijke verrekening op grond van de Participatiewet, is er alsnog sprake van een benadelingsbedrag.

  • 4. De hoogte van de boete wordt in elk individueel geval afgestemd op de ernst van de overtreding, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden van de inwoner(s).

  • 5. De gemeente kan op grond van artikel 18a, dertiende lid van de Participatiewet op verzoek van de inwoner kwijtschelding van een opgelegde boete verlenen in verband met toegang tot een minnelijke schuldenregeling mits voldaan aan de voorwaarden.

Artikel 3.20 Hoogte van de boete

Voor het bepalen van de hoogte van de boete wordt aangesloten bij het Boetebesluit sociale zekerheidswetten.

Artikel 3.21 Mate van verwijtbaarheid

  • 1. Bij het vaststellen van de mate van verwijtbaarheid wordt aangesloten bij de criteria van het Boetebesluit sociale zekerheidswetten.

  • 2. Er is geen sprake van verminderde verwijtbaarheid indien:

    • a.

      een inwoner de inhoud van de correspondentie van de gemeente niet begrijpt;

    • b.

      een inwoner niet in staat is voor zichzelf te zorgen.

Artikel 3.22 Ontbreken van verwijtbaarheid

  • 1. Bij het ontbreken van enige verwijtbaarheid wordt er geen boete opgelegd of waarschuwing gegeven.

  • 2. In de volgende situatie ontbreekt het in ieder geval aan verwijtbaarheid:

    • a.

      indien de inwoner uit eigen beweging alsnog de juiste informatie verstrekt binnen 60 dagen voordat de gemeente de overtreding constateert, tenzij de inwoner deze informatie deelt vanwege een (her)controle;

    • b.

      indien er bij de inwoner sprake is van een zodanige psychische stoornis dat hij niet (tijdig) aan de inlichtingenplicht kon voldoen, of dat hij door zijn geestelijke vermogens feitelijk handelingsonbekwaam is en er (nog) geen sprake is van adequate begeleiding of hulpverlening;

    • c.

      indien er bij de inwoner een onvoorziene omstandigheid heeft voorgedaan die het hem onmogelijk maakte om zijn inlichtingenplicht te voldoen.

Artikel 3.23 Geen benadelingsbedrag of een benadelingsbedrag van minder dan € 150,-

  • 1. Er wordt volstaan met een schriftelijke waarschuwing in plaats van een bestuurlijke boete als aan de volgende voorwaarden is voldaan:

    • a.

      Er is sprake van normale verwijtbaarheid, verminderde verwijtbaarheid of grove schuld.

    • b.

      Aan de inwoner is in de afgelopen 24 maanden niet eerder een waarschuwing of boete opgelegd wegens schending van de inlichtingenplicht.

    • c.

      Er is geen sprake van een benadelingsbedrag of een benadelingsbedrag van minder dan € 150,- of de inwoner heeft binnen 60 dagen na de overtreding alsnog uit eigen beweging juiste en volledige informatie verstrekt vóórdat de gemeente de overtreding heeft geconstateerd.

  • 2. Er wordt een boete opgelegd van € 150,- als aan de volgende voorwaarden is voldaan:

    • a.

      Er is sprake van opzet.

    • b.

      Er is geen sprake van een benadelingsbedrag of een benadelingsbedrag van minder dan € 150,- of de inwoner heeft binnen 60 dagen na de overtreding alsnog uit eigen beweging juiste en volledige informatie verstrekt vóórdat de gemeente de overtreding heeft geconstateerd.

Artikel 3.24 Dringende redenen

De gemeente ziet af van het opleggen van een boete als er in de individuele situatie van de inwoner op het moment waarop over de oplegging van de boete moet worden besloten, sprake is van zo ernstige omstandigheden dat een oplegging van verdere lasten niet aanvaardbaar kan worden geacht.

Artikel 3.25 Draagkracht

  • 1. De boete wordt afgestemd op de draagkracht van de inwoner door de fictieve draagkracht te vermenigvuldigen met 24 maanden in geval van opzet, 18 maanden in geval van grove schuld, 12 maanden in geval van normale verwijtbaarheid en 6 maanden in geval van verminderde verwijtbaarheid.

  • 2. De boete bij recidive wordt afgestemd op de draagkracht van de inwoner door de fictieve draagkracht te vermenigvuldigen met 36 maanden in geval van opzet, 27 maanden in geval van grove schuld, 18 maanden in geval van normale verwijtbaarheid en 9 maanden in geval van verminderde verwijtbaarheid.

  • 3. Onder fictieve draagkracht wordt verstaan de financiële ruimte boven 95% van de toepasselijke bijstandsnorm op het moment van het opleggen van de boete.

  • 4. Indien de inwoner geen inkomen heeft of het inkomen minder bedraagt dan 95% van de toepasselijke bijstandsnorm, wordt uitgegaan van een boete van € 45,- het toepasselijke aantal maanden.

  • 5. Het vermogen wordt betrokken bij de vaststelling van de draagkracht als één of meer van de volgende situaties van toepassing is:

    • a.

      er is sprake van opzet of grove schuld;

    • b.

      de schending van de inlichtingenplicht bestaat uit het verzwijgen van vermogen.

Artikel 3.26 Zienswijze

De inwoner wordt altijd in de gelegenheid gesteld om schriftelijk dan wel mondeling een zienswijze te geven.

Hoofdstuk 4. Begrippenlijst

Artikel 4.1 Begrippen

  • 1. Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet, IOAW, IOAZ, Bbz 2004, de Awb en de Verordening.

  • 2. In deze beleidsregel wordt verstaan onder:

    • a.

      Armoedeval: het fenomeen dat inwoners die aan het werk gaan of meer gaan werken, financieel niet beter af zijn maar er op achteruit gaan;

    • b.

      Benadelingsbedrag: het bedrag dat als gevolg van overtreding van de inlichtingenplicht ten onrechte of tot een te hoog bedrag aan uitkering, toeslag, bijslag of voorziening is ontvangen;

    • c.

      Boete: bestuurlijke boete genoemd in artikel 18a Participatiewet en 20a IOAW/IOAZ.

    • d.

      Debiteur: degene van wie wordt teruggevorderd;

    • e.

      Doelgroep: personen als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onder a, van de Participatiewet;

    • f.

      Inlichtingenplicht: verplichting genoemd in artikel 17, eerste lid van de Participatiewet, artikel 13, eerste lid van de IOAW, artikel 13, eerste lid van de IOAZ, artikel 38, tweede lid van het Bbz 2004 en artikel 30c, tweede en derde lid van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;

    • g.

      Invordering: alle handelingen, inclusief dwangvordering, die de gemeente verricht om de vordering te innen;

    • h.

      Minnelijk voorstel: een voorstel, vanuit een schuldhulpverlenende organisatie die geregistreerd is als NVVK-lid;

    • i.

      NUG’ers: niet-uitkeringsgerechtigden inwoners, jonger dan de Aow-gerechtigde leeftijd, die geen hulp (of een uitkering) kunnen krijgen van andere instanties, zoals Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen, Sociale Verzekeringsbank of werkgevers;

    • j.

      Organisatie: een samenwerkingsverband met een bepaald doel, met óf zonder winstoogmerk;

    • k.

      Persoonlijke ondersteuning bij werk: ondersteuning als bedoeld in artikel 10, eerste en derde lid, van de Participatiewet en begeleiding op de werkplek als bedoeld in artikel 10da van de Participatiewet;

    • l.

      Schuldregeling: een regeling om schulden op te lossen, welke kan bestaan uit een schuldbemiddeling of saneringskrediet;

    • m.

      Terugvordering: door de gemeente ten onrechte of tot een te hoog bedrag verstrekte uitkering of lening die teruggevorderd wordt op basis van een terugvorderingsbesluit;

    • n.

      Uitkeringsgerechtigde: inwoner van de gemeente Venray die een uitkering levensonderhoud op grond van de wet ontvangt;

    • o.

      Uitkering: de door de gemeente verleende bijstand in het kader van de Participatiewet en de uitkering in het kader van de IOAW, IOAZ en Bbz 2004;

    • p.

      Verordening: Verordening Sociaal Domein gemeente Venray;

    • q.

      Verwijtbare vordering: vordering in verband met verwijtbaar ten onrechte of tot een te hoog bedrag verleende uitkering als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht;

    • r.

      Voorziening: hulp in de vorm van een dienst, activiteit, product, pgb, geldbedrag, of een combinatie daarvan;

    • s.

      Waarschuwing: de waarschuwing bedoeld in artikel 18a lid 4 Participatiewet;

    • t.

      Werkgever: degene die op basis van een arbeidsovereenkomst de bevoegdheid heeft om de arbeid van een werknemer gedurende een overeengekomen periode aan te wenden in haar organisatie. Voor de Wet sociale werkvoorziening-doelgroep kan de inlener gezien worden als werkgever;

    • u.

      Werknemer: persoon die op basis van een arbeidsovereenkomst arbeid verricht bij de werkgever of aan wie de werkgever van plan is een dienstverband aan te bieden;

    • v.

      Wet: Participatiewet.

Hoofdstuk 5. Van oud naar nieuw

Artikel 5.1 Afwijken van de beleidsregels (hardheidsclausule)

De gemeente kan afwijken van een bepaling uit deze beleidsregels. Dit kan als toepassing van die bepaling volgens de gemeente een onredelijke uitkomst heeft voor de inwoner of voor een ander die direct bij het besluit betrokken is.

Artikel 5.2 Ingangsdatum en naam

  • 1. Deze beleidsregels worden genoemd: Beleidsregels Participatie 2025 gemeente Venray.

  • 2. Deze beleidsregels treden in werking per 1 januari 2025 en zijn van toepassing op hierna te nemen besluiten.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de vergadering van het college van burgemeester en wethouders van 17 december 2024.

Het college van burgemeester en wethouders,

De burgemeester,

M.C. Uitdehaag

De gemeentesecretaris/directeur,

E. Voorn