Permanente link
Naar de actuele versie van de regeling
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR734451
Naar de door u bekeken versie
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR734451/1
Nadere regels maatschappelijke ondersteuning gemeente Oldambt 2025
Geldend van 01-01-2025 t/m heden
Intitulé
Nadere regels maatschappelijke ondersteuning gemeente Oldambt 2025Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oldambt;
Gelezen het voorstel van het team Beleid tot vaststelling van de Nadere regels Wet maatschappelijke ondersteuning gemeente Oldambt 2025;
Gezien het advies van de Participatieraad van 20 juni 2024;
Gelet op de bepalingen van de Wmo 2015, Verordening maatschappelijke ondersteuning Oldambt 2025 en het Financieel Besluit maatschappelijke ondersteuning 2025 en de artikelen 3.42 en titel 4.3. van de Algemene wet bestuursrecht;
B e s l u i t :
vast te stellen de navolgende:
Nadere regels maatschappelijke ondersteuning gemeente Oldambt 2025
Externe bijlagen: Normenkader huishoudelijke hulp HHM en Koersdocument inkoop begeleiding, dagbesteding en kortdurend verblijf.
Inleiding
De nadere regels ontlenen hun status aan artikel 4:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. In het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (hierna: Wmo 2015) stelt de gemeenteraad een verordening op voor de uitvoering van alle taken die onder de Wmo vallen.
Naast het opstellen van een verordening en financieel besluit stelt het college van burgemeester en wethouders nadere regels op voor de dagelijkse uitvoeringspraktijk. Deze nadere regels bieden een afwegingskader ten aanzien van een Wmo hulpvraag.
De wet, verordening, het financieel besluit en de nadere regels vormen een onlosmakelijk en samenhangend geheel. Hierbij borduurt de één voort op de ander en concretiseert deze nader. De wet staat boven de verordening die op haar beurt boven de nadere regels staat. In de Wmo 2015 wordt bekeken wat redelijkerwijs verwacht mag worden van de cliënt en zijn sociaal netwerk. Daarna wordt gekeken of algemene voorzieningen hem in staat stellen om deel te nemen aan het maatschappelijk verkeer en zelfstandig te functioneren in de maatschappij. Indien deze oplossingen nog onvoldoende zijn, wordt gekeken of een maatwerkvoorziening verstrekt kan worden. Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening ligt de focus op de te bereiken resultaten van de ingezette voorzieningen. In deze nadere regels staat omschreven hoe het proces om tot een passende oplossing te komen zo zorgvuldig mogelijk wordt doorlopen. Een dergelijke procedure, zal tot een juist besluit moeten leiden, namelijk hulp of ondersteuning waar dit nodig is. De uitvoering van de verordening Wmo 2015 zal in de regel namens het college gedaan worden (in mandaat) door deskundige Wmo-consulenten.
De gemeente Oldambt heeft ervoor gekozen om binnen het onderdeel maatschappelijke ondersteuning te werken met het onderstaande Regenboogmodel.
Het Regenboogmodel stelt het gezin/huishouden centraal en geeft aan welke vormen van ondersteuning mogelijk zijn, waarbij de kleur van de bogen (van groen tot rood) staan voor de mate van ondersteuning. Dat betekent dat Groen staat voor geen of hele lichte en goedkope ondersteuning en Rood voor zware, dure ondersteuning. De onderste balken geven aan op welke manier de gemeente de ondersteuning wil organiseren en uitvoeren. De voorzieningen die in de bogen staan vermeld zijn bedoeld ter illustratie, niet als een complete opsomming.
De betekenis van de gebruikte vijf bogen is als volgt:
Boog gezin/huishouden
Het gezin/huishouden staat centraal en wordt gezien als één geheel. In deze boog is geen sprake van ondersteuning, het gezin/huishouden redt zichzelf;
Boog sociaal netwerk
Als er sprake is van een vraag of probleem wordt vaak in eerste instantie een beroep gedaan op het sociaal netwerk. Met de ondersteuning redt het gezin/huishouden zich geheel of ten dele. Als het gezin/huishouden het lastig vindt om een beroep te doen op het sociaal netwerk of wanneer dat niet of nauwelijks aanwezig is, kan hierbij (kortdurend) ondersteuning worden geboden met als doel het sociaal netwerk aan te spreken en/of op te bouwen;
Boog algemene voorziening
Algemene voorzieningen zijn breed toegankelijke voorzieningen, die een (gedeeltelijke) oplossing kunnen bieden aan het gezin/huishouden als een beroep op het sociaal netwerk niet volstaat;
Boog collectieve voorziening
Dit zijn voorzieningen die bedoeld zijn voor een bepaalde groep, waarbij een ‘toegangsbewijs’ (besluit van een instantie) nodig is. Deze boog komt aan bod als de ‘eerdere’ bogen niet of onvoldoende een oplossing bieden;
Boog individuele voorziening
Dit zijn voorzieningen die worden afgestemd op de persoon. Ook hierbij geldt dat de voorgaande bogen niet of slechts een deel van de oplossing bieden.
Hoewel de bogen een bepaalde “volgordelijkheid” in zich hebben, betekent dit niet dat eerst de ondersteuning uit de ene boog ‘geprobeerd’ moet zijn, voordat opgeschaald mag worden naar ondersteuning uit de volgende boog. Het kan nodig zijn om direct op te schalen en een combinatie van ondersteuning uit verschillende bogen kan ook aan de orde zijn.
Uitgangspunt is dat er resultaatsgericht wordt gewerkt en dat de te bereiken resultaten vanuit het Regenboogmodel en de gemaakte afspraken waar van toepassing worden vastgelegd in een persoonlijk plan.
Hoofdstuk 1 Doel nadere regels
De Wmo 2015 heeft tot doel om cliënten te laten participeren in de samenleving. We onderscheiden de volgende terreinen waarop beperkingen worden gemeten:
- •
zelfredzaamheid (in staat tot bewegen en verplaatsen, communicatie, het nemen van besluiten, oplossen van problemen, algemene dagelijkse levensverrichtingen, dagelijkse routine kunnen organiseren, geld beheren, administratie etc.);
- •
gedragsproblemen (destructief gedrag, dwangmatig gedrag, lichamelijk en/of verbaal agressief, seksueel overschrijdend gedrag etc.);
- •
psychisch functioneren (concentratie, geheugen en denken, perceptie van de omgeving); oriëntatie stoornissen (oriëntatie in tijd, plaats en persoon).
Ten aanzien van elke hulpvraag geldt hetzelfde algemene afwegingskader. Deze nadere regels hebben als doel om de uitkomsten van het onderzoek zoals bedoeld in artikel 2.3.2 van de Wmo 2015, te objectiveren. Tegelijkertijd bieden deze regels ruimte tot maatwerk. Dat betekent automatisch dat gelijke gevallen leiden tot een gelijke uitkomst en dat ongelijke gevallen leiden tot een ongelijke uitkomst.
Hoofdstuk 2 Uitgangspunten Wmo 2015
2.1 Inleiding
De Wmo 2015 beoogt bij te dragen aan het realiseren van een inclusieve samenleving en het bevorderen van zelfredzaamheid en participatie van mensen met een beperking of een chronisch psychisch of psychosociaal probleem. Door het bieden van passende ondersteuning is de intentie om personen zo lang mogelijk in hun eigen leefomgeving te laten wonen en te laten participeren in de maatschappij.
De uitgangspunten van de Wmo 2015 betreffen in het algemeen omschreven: het vergroten van zelfredzaamheid, participatie, brede benadering van hulpvragen, maatwerk en lichtere vormen van ondersteuning.
2.2 Algemeen afwegingskader
Ten aanzien van elke hulpvraag geldt hetzelfde algemene afwegingskader. Het college gaat eerst beoordelen in hoeverre eigen kracht, andere wetgeving, algemeen gebruikelijke voorzieningen, algemene voorzieningen en uiteindelijk een maatwerkvoorziening kunnen leiden tot het verminderen of het wegnemen van de beperkingen. Elke hulpvraag zal op deze wijze worden benaderd en op identieke wijze worden onderzocht. Hierbij dienen de volgende stappen te worden gezet:
Stap 1: Na de melding moet de hulpvraag in kaart worden gebracht;
Stap 2: Vervolgens moet bepaald worden wat de beperkingen in de zelfredzaamheid en participatie zijn;
Stap 3: Als deze beide vragen op papier staan, kan (en moet) inzicht worden verkregen in de aard en omvang van de door het college te organiseren noodzakelijke maatschappelijke ondersteuning;
Stap 4: Daarna moeten de eigen kracht, gebruikelijke hulp, mantelzorg, hulp uit het sociale netwerk en algemene voorzieningen in kaart gebracht worden, althans moet bezien worden of – en zo ja: in welke mate – deze aanwezig zijn;
Stap 5: Vervolgens dient geconcludeerd te worden of er voor het college uiteindelijk nog iets te compenseren overblijft;
Stap 6: Voor zover dit in het individuele geval noodzakelijk kan worden geacht, dient specifieke deskundigheid te worden ingeschakeld, bijvoorbeeld een medisch adviseur. Dit kan bij elke stap nodig blijken en ingezet worden;
Stap 7: hier wordt de cliënt erop gewezen dat hij kan kiezen voor een persoons gebonden budget. Er wordt beoordeeld of de cliënt aan de voorwaarden van een persoons gebonden budget voldoet.
2.3 De melding 2.3.1 (Onafhankelijke) cliëntondersteuning
Bij de afspraakbevestiging wijst de gemeente de cliënt erop dat hij gebruik kan maken van gratis, onafhankelijke cliëntondersteuning. Zo kan de cliëntondersteuner de cliënt in het gesprek helpen zijn hulpvraag te verwoorden en keuzes te maken. Cliënten kunnen zelf een keuze maken wie zij ter ondersteuning willen meenemen bij het gesprek. Dit kan zowel om informele (familie, vrienden, vrijwilligers en ouderenadviseurs) als onafhankelijke cliëntondersteuning gaan.
2.3.2 Persoonlijk plan
Na de melding van de hulpvraag kan de cliënt, binnen 7 dagen, een gemotiveerd persoonlijk plan indienen. Het persoonlijk plan gaat vooraf aan het gesprek en is onderdeel van het onderzoek. Door het opstellen van een persoonlijk plan wordt de cliënt gestimuleerd na te denken over zijn zorgvraag, deze uit te werken en te concretiseren en tevens het doel en daarmee de kwaliteit van de zorg te evalueren. De cliënt kan in het persoonlijk plan opschrijven wat de voorkeur is van welke personen / organisaties de ondersteuning gaan leveren.
In een persoonlijk plan moet een aantal omstandigheden beschreven worden, welke vervolgens door het college onderzocht moet worden (waaronder artikel 2.3.2 lid 4 Wmo 2015):
- a.
de behoeften, persoonskenmerken en de voorkeuren van de cliënt;
- b.
de mogelijkheden om op eigen kracht of met gebruikelijke hulp zijn zelfredzaamheid of zijn participatie te verbeteren of te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;
- c.
de mogelijkheden om met mantelzorg of hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie of te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;
- d.
de behoefte aan maatregelen ter ondersteuning van de mantelzorger van de cliënt;
- e.
de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening of door het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie, onderscheidenlijk de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;
- f.
de mogelijkheden om door middel van samenwerking met zorgverzekeraars en zorgaanbieders als bedoeld in de Zorgverzekeringswet (Zvw) en partijen op het gebied van publieke gezondheid, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen, te komen tot een zo goed mogelijk afgestemde dienstverlening met het oog op de behoefte aan verbetering van zijn zelfredzaamheid, zijn participatie of aan beschermd wonen of opvang.
Hoofdstuk 3 Uitwerking van de te nemen stappen (het onderzoek)
3.1. Stap 1: Het in kaart brengen van de hulpvraag
Wanneer een inwoner zich meldt bij de gemeente voor ondersteuning, vindt er een gesprek plaats. Wanneer iemand zich voor het eerst meldt zal altijd een huisbezoek plaatsvinden. Dit om een zo goed mogelijk beeld te kunnen vormen van de cliënt.
Het college onderzoekt zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen zes weken na ontvangt van de melding. Dit gebeurt in samenspraak met de degene door of namens wie de melding is gedaan en waar mogelijk met de mantelzorger of mantelzorgers dan wel zijn vertegenwoordiger en desgewenst familie.
Bij het onderzoek, bedoeld in artikel 2.3.4. lid 1 van de wet, stelt het college de identiteit van de cliënt vast aan de hand van een identiteitskaart, paspoort of rijbewijs. Het college is tevens bevoegd de identiteit van de vertegenwoordiger of mantelzorger van de cliënt vast te stellen aan de hand van een identiteitskaart, paspoort of rijbewijs.
Wanneer na de melding verdere vraagverheldering of verdieping nodig blijkt te zijn dan zal de consulent eerst een vooronderzoek doen naar de al beschikbare informatie binnen de gemeente. Het college verzamelt alle relevante en toegankelijke gegevens over de cliënt en zijn situatie, voor zover de gegevens nodig zijn voor het onderzoek. Hierbij dient de cliënt alle overige gegevens en stukken, die naar het oordeel van het college voor het onderzoek nodig zijn, aan het college te overhandigen.
Als eerste wordt de ondersteuningsbehoefte helder in kaart gebracht. Als de cliënt een persoonlijk plan aan het college heeft overhandigd, betrekt het college dat plan bij het onderzoek.
Het college mag, voor zover dit van belang kan zijn voor het onderzoek, degene door of namens wie een melding is ingediend of bij gebruikelijke hulp diens relevante huisgenoten:
- 1.
vragen om in persoon te verschijnen op een door het college te bepalen plaats en tijdstip en hem vragen te stellen;
- 2.
op een door het college te bepalen plaats en tijdstip door een of meer deskundigen te doen bevragen en/of onderzoeken.
Het gesprek is het uitgangspunt tijdens het uitgebreide onderzoek naar de situatie van de cliënt. Daarbij is aandacht voor:
- a.
de woonsituatie en leefeenheid van de cliënt;
- b.
de behoeften, persoonskenmerken en de voorkeuren van de cliënt.
3.2. Stap 2: Wat zijn de beperkingen in de zelfredzaamheid en participatie?
Tijdens deze stap wordt onderzocht op welke leefgebieden een cliënt een hulpvraag heeft, welke beperkingen ervaart de cliënt, wat lukt hem niet. Hierbij is een diagnose niet van belang, maar gaat het juist om welke lichamelijke en/of psychische/psychosociale beperkingen iemand belemmerd in de hulpvragen die hij heeft om zo zelfstandig mogelijk te leven en te participeren. De uitkomsten van deze stap zijn het gewenste resultaat van het verzoek om ondersteuning.
3.3. Stap 3: Als deze beide vragen uit stap 2 op papier staan moet afstemming gezocht worden met andere wet- en regelgeving.
Het college gaat beoordelen in hoeverre andere wetgeving voorziet in een oplossing voor de hulpvraag. Hierbij wordt de vraag gesteld kunnen de beperkingen worden verminderd of weggenomen door een beroep te doen op andere wetgeving? Het college beoordeelt allereerst in hoeverre andere wetgeving voorziet in een oplossing voor de ondersteuningsvraag.
Indien er in uitzonderlijke gevallen onduidelijkheid bestaat over de vraag of een andere wettelijke regeling voorziet in het bieden van een oplossing voor de hulpvraag, kan de gemeente besluiten om op grond van de Wmo 2015 maatschappelijke ondersteuning voor tijdelijke duur in te zetten. Verwijzen hoeft niet direct te betekenen dat de oplossing in die andere regeling ook voorhanden is. Als een voorziening bijvoorbeeld niet is opgenomen in het basispakket van de Ziektekostenverzeke-ring (Zvw), en daar wel zou thuishoren, dan is de wetgever kennelijk van oordeel dat hier geen sprake van overheidsbemoeienis moet zijn. Een prestatie wordt pas opgenomen in het basispakket als wetenschappelijk is bewezen dat de prestatie doet wat men zegt dat deze doet. Er is dan ook geen ruimte voor een maatwerkvoorziening op grond van de Wmo.
Voorliggend op de Wmo is een voorziening/dienst op grond van een andere wettelijke regeling, zoals de Wet langdurige zorg (Wlz), Zvw of een voorziening van het Uitvoerings-instituut Werknemers Verzekeringen (UWV), zoals de Wet Sociale Werkvoorziening, waar eerst een beroep op kan worden gedaan alvorens de maatwerkvoorziening wordt overwogen.
3.3.1. Jeugd
Volgens de Jeugdwet kan voor alle ouders en ouders van kinderen met een beperking opvoedings-ondersteuning worden geboden. Voorbeelden zijn: medisch kinderdagverblijf, specialistische hulp thuis of een tijdelijke opname. Begeleiding kan alleen thuis in bijzondere gevallen plaatsvinden, ondersteunend aan opvoedingsondersteuning ter bevordering van de zelfredzaamheid van ouders.
Voor leerlingenvervoer (LLV) geldt dat bij vervoer naar school het leerlingenvervoer een voorliggende voorziening is waarbij ook wordt gekeken of er andere vervoersmogelijkheden zijn.
3.3.2. Werk
Wetgeving in het kader van arbeidsvoorzieningen, zoals de Ziektewet (ZW), Werkhervatting Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten (WGA) en de Wajong geven aan dat er mogelijkheden zijn voor aangepast werk. Het uitgangspunt is dat als aangepast werk of speciaal onderwijs op grond van genoemde regelingen niet mogelijk is dat dan begeleiding groep (dagbesteding) kan worden overwogen. Op grond van de Wet inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) kan aanspraak bestaan op een zogeheten leefvervoersvoorziening. Dit geldt onder voorwaarden voor zelfstandigen (art. 34a WIA) en voor verzekerden die arbeid in dienstbetrekking verrichten of gaan verrichten, of die scholing of opleiding in dat kader volgen of gaan volgen (art. 35 WIA). Het gaat er bij deze voorziening om dat degene die het betreft zijn werkplek of opleidingslocatie kan bereiken.
In de Wet arbeid en zorg en de Wet aanpassing arbeidsduur zijn verlofrechten en de mogelijkheid van aanpassing van de arbeidsduur opgenomen. Ook is het opnemen van ouderschapsverlof, adoptie- en pleegzorgverlof en langdurend zorgverlof mogelijk. De reikwijdte van het kort- en langdurend zorgverlof is mogelijk voor werknemers die zorgen voor andere huisgenoten dan partner, ouder of kind. De personen kring voor het kort- en langdurend zorgverlof kan ook voor familieleden in de tweede graad en anderen met wie de werknemer een sociale relatie heeft. De werkingssfeer van het langdurend zorgverlof is mogelijk voor de zorg voor zieken en hulpbehoevenden. Deze regels kunnen betrokken worden bij de vraag of gebruikelijke hulp kan worden gevergd van de huisgenoot. Is dat het geval, dan heeft het bieden van gebruikelijke hulp een verplichtend karakter. Het college moet bij de beoordeling wel rekening houden met het verlies aan inkomsten bij gebruikmaking van dergelijk verlof. Het gaat in deze situatie namelijk niet om een eigen keuze om minder te gaan werken en als gevolg daarvan ook minder inkomen te ontvangen. Het college zal daarbij de omvang van het verlof en bijbehorende inkomensderving af moeten zetten tegen het voorkomen of verminderen van de aanspraak. Daarnaast speelt de omvang van de inkomensderving een rol met het oog op het kunnen betalen van de reguliere kosten van levensonderhoud waaronder ook woon- en energielasten.
3.3.3. Ziektekostenverzekering
Op basis van de Ziektekostenverzekering hebben de ziektekostenverzekeraars afspraken gemaakt met hulpmiddelendepots van thuiszorgaanbieders voor tijdelijk gebruik van een rolstoel en met hulpmiddelenleveranciers voor permanent gebruik van andere loophulpmiddelen. Het aanbod is afhankelijk van het verzekeringspakket. Dit geldt ook voor o.a. respijtzorg en eerstelijnsvoorzieningen.
Op grond van de Zvw bestaat aanspraak op ziekenvervoer als de cliënt onder de doelgroep valt of met succes een beroep kan doen op de hardheidsclausule. Het gaat om de volgende situaties:
- •
nierdialyses in een instelling krijgt;
- •
oncologische behandelingen krijgt met chemotherapie, radiotherapie of immunotherapie;
- •
zich alleen per rolstoel kan verplaatsen;
- •
zich alleen met begeleiding kunt verplaatsen omdat cliënt slecht ziet;
- •
reist voor consulten, onderzoek en controles die nodig zijn voor de oncologische behandelingen, nierdialyses en vergelijkbare situaties die onder de hardheidsclausule vallen;
- •
gebruikmaakt van vervoer van en naar consulten, onderzoek en controles die horen bij de behandeling;
- •
is aangewezen op dagbehandeling die in een groep wordt verleend en die onderdeel is van een zorgprogramma bij geneeskundige zorg voor specifieke patiëntgroepen (GZSP).
Onderdeel van een vervoersbehoefte kan ziekenhuisbezoek of ander 'medisch vervoer' zijn. Het feit dat de cliënt met het publiek vervoer in geval van een medische spoedsituatie niet of niet tijdig in het ziekenhuis kan komen vormt geen reden om een indicatie te stellen. De ondersteuningsplicht van het college is namelijk in beginsel gericht op verplaatsingen in de directe leefomgeving. De in paragraaf 3.6.1.6 genoemde puntbestemmingen, vormen daar een uitzondering op. Bestaat er geen aanspraak op ziekenvervoer op grond van de Zvw, dan valt het vervoer in verband met therapie of het bezoeken van medische behandelaars ook onder de ondersteuningsplicht van het college (CRVB:2010:BL4037).
3.3.4. Wet forensische zorg
Forensische zorg wordt verleend aan personen met een psychiatrische aandoening of beperking, ver- slaving daaronder begrepen, of een verstandelijke handicap. Die zorg wordt verleend op grond van een stafrechtelijke titel. Die zorg kan een vorm van beschermd wonen of begeleiding omvatten. Als de strafrechtelijke titel dit bepaalt worden deze vormen van ondersteuning gefinancierd vanuit de Wet forensische zorg. Ook als er naast de strafrechtelijke titel naar het oordeel van reclassering nog een zorgbehoefte overblijft op het gebied van wonen of begeleiding, dan moet deze in het kader van de forensische zorg worden opgepakt. Hier is dus geen ruimte voor een Wmo-maatwerkvoorziening (RBOVE:2020:2496).
3.3.5. Wet langdurige zorg (Wlz|)
Mobiliteitshulpmiddelen voor inwoners die in een Wlz instelling wonen zijn opgenomen in de Wlz. Inwoners die zelfstandig thuis wonen met een Wlz indicatie krijgen huishoudelijke hulp, begeleiding en dagbesteding vanuit de Wlz. De mobiliteitshulpmiddelen komen voor deze inwoners uit de Wmo.
3.4. Stap 4: Vervolgens moet inzicht worden verkregen in de aard en omvang van de door het college te organiseren noodzakelijke maatschappelijke ondersteuning.
Bij deze stap wordt onderzocht hoe vaak (bijvoorbeeld wekelijks) iemand ondersteuning nodig heeft, bij welke taken iemand ondersteuning nodig heeft en eventueel hoeveel tijd dit kost per onderdeel en wordt onderzocht hoelang de ondersteuning nodig is.
Bij verschillende maatwerkvoorzieningen wordt een overzicht gegeven waar hierbij rekening moet worden gehouden (zie de verschillende onderdelen in stap 6).
3.5. Stap 5: Daarna moeten de eigen kracht, gebruikelijke hulp, mantelzorg, hulp uit het sociale netwerk en algemene voorzieningen in kaart gebracht worden, althans moet bezien worden of -en zo ja, in welke mate- deze aanwezig zijn.
3.5.1. Eigen kracht
In het onderzoek dat het college na de melding uitvoert, moet (onder meer) de eigen kracht worden betrokken en meegewogen. Een belangrijk onderdeel van het onderzoek is dat de cliënt samen met de gemeente nagaat hoe de cliënt zijn eigen kracht zo goed mogelijk kan benutten. Ook wordt bekeken hoe de cliënt zoveel mogelijk de regie kan nemen over de manier waarop aan zijn behoefte aan maatschappelijke ondersteuning voldaan kan worden. Voor het vaststellen van de eigen kracht van cliënten zijn in de eerste plaats de behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren van de cliënt van belang (stap 1). Het is essentieel dat voor het genereren van zoveel mogelijk eigen kracht er wordt gekeken naar wat de cliënt wil en kan. Als het kan, moet dus uitgegaan worden van de ideeën van de cliënt zelf of wellicht van zijn sociale omgeving of cliëntondersteuner. Het college kijkt bij het inzetten van eigen kracht vooral naar de mate waarin de cliënt, gegeven zijn beperkingen en persoonskenmerken, gemotiveerd meewerkt aan het inzetten van zijn eigen kracht gericht op verbetering van zijn zelfredzaamheid en participatie. Dit is wat van cliënten verwacht mag worden.
Als een cliënt bijvoorbeeld behandeld kan worden of anderszins op eigen kracht kan herstellen, dan mag van cliënt verwacht worden dat hij alles doet wat in zijn vermogen ligt om herstel te bevorderen (zie o.a. ECLI:NL:CRVB:2018:1444).
3.5.2. Eigen verantwoordelijkheid
Net als het aanspreken van de eigen kracht, is het aanspreken van de eigen verantwoordelijkheid van de cliënt in de Wmo 2015 verankerd. De term staat zelfs in de aanhef van de wet en de memorie van toelichting begint ermee. Wanneer een aanvraag voor een maatwerkvoorziening (na de melding) naar het oordeel van het college het gevolg is van niet dan wel onvoldoende nemen van eigen verantwoordelijkheid, kan de aanvraag worden geweigerd. Ook wanneer naar het oordeel van het college de cliënt zijn eigen verantwoordelijkheid kan nemen (en daarmee de belemmeringen in de zelfredzaamheid en participatie kan wegnemen), kan de aanvraag voor een maatwerkvoorziening worden afgewezen. Dit vergt een individuele, zorgvuldige beoordeling van het college op basis van de omstandigheden van het geval.
Zo kan van de cliënt (op basis van jurisprudentie) worden gevergd dat de woning zodanig wordt ingericht of heringericht zodat wordt voorkomen dat een woningaanpassing noodzakelijk is. Of kan iemand worden verwacht dat hij leert om gebruik te gaan maken van het openbaar vervoer.
Een maatwerkvoorziening kan worden geweigerd wanneer er sprake is van omstandigheden die in de risicosfeer van cliënt liggen en daarmee voor rekening van de cliënt dienen te blijven. Dit kan het geval zijn als cliënt een woning gaat bewonen die in verband met zijn beperkingen niet geschikt is. Het gaat daarbij in ieder geval om keuzes die de cliënt maakt of heeft gemaakt die hem door het college kunnen worden tegengeworpen.
Het college wijst in het algemeen in het gesprek met meer financieel draagkrachtige cliënten op de mogelijkheid de voorziening (gedeeltelijk) zelf te financieren. Als de cliënt dat wil en ook in staat is om dat zelf te organiseren, is dat de juiste aanpak (TK 2013-2014, 33841, nr. 3, p. 45). Het college kan dit beschouwen als de eigen kracht van de cliënt (ECLI:NL:RBAMS:2020:4627).
3.5.3. Gebruikelijke hulp
Dit is de hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten (artikel 1.1.1 Wmo 2015). Dit wil zeggen de personen waarmee de betrokkene een gezamenlijke huishouding voert.
3.5.3.1. Gezamenlijke huishouding
Van een gezamenlijke huishouding is sprake wanneer twee personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins." Met anderszins wordt bijvoorbeeld gedoeld op de situatie waarin geen kosten worden gedeeld maar men wel voor elkaar zorgt.
3.5.3.1a Algemene uitgangspunten
In de Wmo 2015 staat voorop dat allereerst wordt bezien of en in hoeverre iemand zelf dan wel met gebruikelijke hulp in staat is zijn beperkingen op te heffen dan wel te verminderen.
Onder gebruikelijke hulp wordt in ieder geval verstaan:
- •
het overnemen van of ondersteunen bij het uitvoeren van huishoudelijke taken;
- •
het overnemen van of ondersteunen bij het uitvoeren van de (financiële) administratie;
- •
het bieden van ondersteuning bij activiteiten of bezigheden die naar oordeel van het college volgens algemene maatstaven tot de levenssfeer van personen van de leefeenheid behoren.
Hiermee is geen uitputtende opsomming beoogd. Andere ondersteuning kan naar het oordeel van het college ook als gebruikelijke hulp worden aangemerkt. Dat is afhankelijk van de individuele situatie en de omstandigheden van het geval.
De algemene wettelijke definitie bevat drie eisen waaraan moet zijn voldaan (artikel 1.1.2 lid 3 Wmo):
- 1.
het moet gaan om twee personen;
- 2.
men moet het hoofdverblijf hebben in dezelfde woning;
- 3.
men moet blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins.
3.5.3.1b Twee personen
Het is uitdrukkelijk niet mogelijk dat meer dan twee personen met elkaar een gezamenlijke huishouding voeren. Echter, wanneer er meer dan twee personen in een woning wonen dan is het mogelijk dat van deze groep twee personen met elkaar een gezamenlijke huishouding voeren. Voorwaarde is dan wel dat die twee personen ten opzichte van elkaar blijk geven van een mate van zorg, die niet aanwezig is ten opzichte van de andere persoon of personen die in dezelfde woning hun hoofdverblijf hebben.
3.5.3.1c Hoofdverblijf in dezelfde woning
Het gaat erom dat men feitelijk zijn hoofdverblijf heeft in dezelfde woning. Als uitgangspunt geldt dat het hebben van het hoofdverblijf in dezelfde woning voor de gemeente aanleiding is om te onderzoeken of ook aan de overige criteria van het begrip gezamenlijke huishouding wordt voldaan.
De enkele inschrijving in de Basis Registratie Personen (BRP) is onvoldoende om de vraag te beantwoorden waar iemand zijn woonadres heeft. Die vraag moet beantwoord worden aan de hand van concrete feiten en omstandigheden. Het enkele feit dat de dochter of zoon van een cliënt in de BRP is ingeschreven op het adres van cliënt is onvoldoende om te spreken van een gezamenlijke huishouding.
3.5.3.1d Woning
Onder woning wordt verstaan een zelfstandige woning, dat wil zeggen een woning voorzien van een eigen toegang, waarbij geen wezenlijke woonfuncties, zoals woon- en slaapruimte, was- en kookgelegenheid en toilet met andere woningen worden gedeeld. Eigen toegang houdt in dat men de woonruimte kan bereiken zonder daarbij vertrekken of gangen en dergelijke te hoeven passeren waarover anderen zeggenschap hebben, omdat zij huurder of eigenaar zijn. Er is geen sprake van een zelfstandige woning, als een wezenlijke woonfunctie als de douche of de keuken wordt gedeeld.
3.5.3.1e Zorg dragen voor elkaar
Een ander belangrijk criterium voor het aannemen van een gezamenlijke huishouding wordt ook wel het verzorgingscriterium genoemd en is in de praktijk het lastigste om aan te tonen. De betrokkenen moeten voor elkaar zorgdragen door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins. De loutere aanwezigheid van een contract of van bewijsstukken dat huur of kostgeld wordt betaald, betekent niet dat de betrokkenen geen gezamenlijke huishouding kunnen voeren. Het is niet vereist dat de geboden verzorging van weerszijden dezelfde omvang en intensiteit heeft. Wanneer er echter enkel door één van beide personen zorg wordt geboden is aan het verzorgingscriterium niet voldaan. Denk hierbij aan een situatie waarbij iemand in huis verblijft die bij voorbeeld verzorgd en verpleegd moet worden zonder dat deze persoon daar enige tegenprestatie voor levert.
Bij (onder) huurders en kostgangers is sprake van een zuiver zakelijke relatie. Daarvan is geen sprake als er een mate van financiële verstrengeling aanwezig is, die verder reikt dan de betaling van de huur of het kostgeld en een wederzijdse verzorging die niet beperkt blijft tot het onderhoud van de gehuurde kamer of de levering van de overeengekomen diensten, zoals de maaltijden of de bewassing. Zoals dat ook het geval is in andere situaties waarin de betrokkenen beweren niet elkaars partners te zijn, kan de gemeente een onderzoek instellen naar de feitelijke omstandigheden van de betrokkenen.
3.5.3.1f Kinderen
Wanneer er gebruikelijke hulp van een kind wordt verwacht, dan moet er onderzoek gedaan worden naar het vermogen van dit kind voor wat betreft het verrichten van huishoudelijk werk. Er moet rekening gehouden worden met wat op een bepaalde leeftijd als bijdrage van een kind mag worden verwacht, de ontwikkelingsfase van het specifieke kind en het feitelijke vermogen van dit kind om een bijdrage te leveren. De inzet van kinderen mag niet ten koste gaan van hun welbevinden en ontwikkeling, waaronder schoolprestaties.
3.5.3.1g Niet gewend zijn of de vaardigheid missen
De redenen als ‘niet gewend zijn’ of ‘geen huishoudelijke werk willen en/of kunnen verrichten’ leiden niet tot een aanspraak. In deze situaties kan een tijdelijke indicatie afgegeven worden voor het aanleren hiervan. De taak wordt dan niet overgenomen, maar via instructies gestuurd.
3.5.3.2. Wanneer kan geen gebruikelijke hulp worden verwacht?
Ook niet-inwonende kinderen hoeven geen gebruikelijke hulp te bieden, want er is dan geen sprake van een gezamenlijke huishouding. De gemeente kan wel met de cliënt bespreken of niet-inwonende kinderen (op vrijwillige basis) een helpende hand kunnen bieden.
Bij gebruikelijke hulp moet onderzocht worden of diegene waarvan gebruikelijke hulp wordt verwacht ook in staat is om deze gebruikelijke hulp te bieden of dat er sprake is van (dreigende) overbelasting.
Bij dat onderzoek moet de gemeente beoordelen of sprake is van (dreigende) overbelasting van de partner, inwonend kind of huisgenoot van cliënt, waarbij aandacht moet worden besteed aan zijn draaglast en draagkracht. Bekeken moet worden of de echtgenoot of huisgenoot, naast zijn / haar werk en de door hem te verlenen zorg aan zijn echtgenoot of huisgenoot, fysiek en psychisch nog in staat is gebruikelijke hulp aan cliënt te verlenen.
Als dit niet het geval is en er is dus sprake van (dreigende) overbelasting, zal het college (tijdelijk) een indicatie moeten verstrekken. In eerste instantie zal die indicatie van korte duur zijn om de gelegenheid te bieden de onderlinge taakverdeling aan de ontstane situatie aan te passen.
Voor gebruikelijke hulp wordt in de regel geen maatschappelijke ondersteuning verleend.
3.5.3.3. Niet-gebruikelijke hulp
Het kan zijn dat de gebruikelijke hulp (substantieel) wordt overschreden. Dit kan zo zijn in het geval van een langdurige ondersteuningsbehoefte in combinatie met het uitvoeren van huishoudelijke taken en/of het bieden van noodzakelijke individuele ondersteuning. Voor niet-gebruikelijke hulp kan een indicatie worden afgegeven maar dit is niet automatisch het geval (CRVB:2019:2362, een uitspraak in het kader van de Jeugdwet). Het college moet daarvoor de feiten en omstandigheden van de individuele situatie beoordelen. Daarvoor zal het college eerst moeten vaststellen wat de omvang van de ondersteuningsbehoefte van de cliënt.
In de volgende situaties gaat het college er in principe van uit dat de huisgenoot (tijdelijk) geen gebruikelijke hulp biedt of kan bieden:
- a.
de huisgenoot is overbelast of dreigt te worden overbelast;
- b.
de huisgenoot heeft beperkingen en mist de kennis/vaardigheden om gebruikelijke hulp uit te voeren en kan deze vaardigheden niet aanleren;
- c.
de cliënt heeft een zeer korte levensverwachting;
- d.
de huisgenoot is regelmatig niet aanwezig, vanwege activiteiten elders met een verplichtend karakter. Hierbij kan gedacht worden aan huisgenoten die voor werk een aantal weken van huis zijn; of
- e.
er is naar het oordeel van het college sprake van bijzondere omstandigheden (in het geval van bijvoorbeeld stapeling van ondersteunings- en/of zorgtaken).
- f.
In voorkomende gevallen kan het college al dan niet tijdelijk een maatwerkvoorziening inzetten zodat de cliënt en zijn huisgenoot in de gelegenheid worden gesteld een oplossing te vinden (bijvoorbeeld kinderopvang).
3.5.3.4. Mantelzorg
In de Wmo 2015 wordt mantelzorg als volgt beschreven: “hulp ten behoeve van zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen, opvang, jeugdhulp, het opvoeden en opgroeien van jeugdigen en zorg en overige diensten als bedoeld in de Zvw, die rechtstreeks voortvloeit uit een tussen personen bestaande sociale relatie en die niet wordt verleend in het kader van een hulpverlenend beroep”.
In de gemeente Oldambt houden we het aantal uren en periode aan die ook door het Centraal Bureau voor de Statistiek wordt gehanteerd: Iemand is mantelzorger als de zorg al minimaal 3 maanden duurt, of zorg biedt voor minimaal 8 uur per week.
Gebruikelijke hulp en mantelzorg zijn elkaar uitsluitende begrippen. Bij mantelzorg wordt de normale (gebruikelijke) hulp in zwaarte, duur en/of intensiteit overschreden. Mantelzorg kan worden verleend door een huisgenoot maar ook door uitwonende kinderen of een andere persoon uit het sociale netwerk van de cliënt.
Als de mantelzorg wordt verleend door een huisgenoot kan het niet-gebruikelijke hulp zijn. Mantelzorg is het ruimere begrip, zowel voor wat betreft de personen die de zorg leveren als voor wat betreft de vormen van geleverde zorg. Maar ouders zijn niet op te vatten als mantelzorgers. Zij hebben op grond van het Burgerlijk Wetboek een plicht tot de verzorging en opvoeding van hun kind. De opname van “hulp ten behoeve van jeugdhulp, het opvoeden en opgroeien van jeugdigen” in de definitie van mantelzorg heeft dan ook niet betrekking op de ouders (zie RBROT:2018:646 en de noot van Saskia Vogels).
Voor niet-gebruikelijke zorg is een indicatie mogelijk en ook als de mantelzorger de ondersteuning niet meer onbetaald wil bieden is er een indicatie mogelijk. In de paragraaf over gebruikelijke hulp is uiteengezet dat van partners onderling en van ouders ten opzichte van hun kinderen veel mag worden verwacht.
Mantelzorg is vrijwillige, onbetaalde zorg en kan niet verplicht worden. Als iemand die vrijwillige, onbetaalde zorg niet meer wil bieden, dient het college hier rekening mee te houden. Het college moet zich er ook van vergewissen dat degene die mantelzorg verleent ook bereid is daarmee door te gaan. Dat maakt vast onderdeel uit van het onderzoek. Als de verleende hulp, bijvoorbeeld van een uitwonende dochter aan haar moeder, tegen betaling wordt verleend, vloeit deze hulp om die reden niet rechtstreeks voort uit de sociale relatie, maar uit de overeenkomst over die sociale relatie (CRVB:2017:17). De sociale relatie schuift daarmee op naar de markt, waar een ruim aanbod is. Als de dochter voor haar hulp dan een pgb wenst, zal eerst moeten worden beoordeeld of de hulp voldoet aan de kwaliteitseisen (zie stap 4 in het onderzoek (aard en omvang)) en stap 7 over het pgb.
Het inpassen van mantelzorg is maatwerk. Anders dan in de Wlz het geval is, moet het college bij het bepalen van de ondersteuning die iemand nodig heeft, rekening houden met de mantelzorg die hij ontvangt. Een cliënt komt niet in aanmerking voor een maatwerkvoorziening voor zover hij door onder meer de mantelzorg voldoende zelfredzaam of in staat is tot participatie is (art. 1.2.1 van de Wmo 2015). Het college betrekt de mantelzorger in het onderzoek (art. 2.3.2 van de Wmo 2015). Aangezien de mantelzorg vrijwillig is zal het college oog moeten hebben voor de ondersteuning die nodig is om de inzet van mantelzorg zo structureel mogelijk te laten zijn.
Ook kan mantelzorg worden verleend aan een thuiswonende verzekerde met een indicatie op grond van de Wlz. In die gevallen heeft het college geen ondersteuningsplicht. Mogelijk kan voor deze verzekerden aanspraak bestaan op logeeropvang in een instelling (art. 3.1.1, eerste lid onder g, van de Wlz). Wel kunnen deze verzekerden gebruik maken van algemene voorzieningen op grond van de Wmo 2015. Een voorbeeld hiervan zijn de diensten die het Steunpunt mantelzorg verleend. Dergelijke voorzieningen zijn immers vrij toegankelijk en lopen niet via het gemeentelijk loket.
Bij het bepalen van hulpmiddelen houdt het college rekening met de belangen van mantelzorgers, zoals bij tilliften en andere hulpmiddelen die door mantelzorgers bediend moeten worden. Ook kan het zijn dat de mantelzorger niet of slechts met moeite in staat is om de rolstoel te duwen. Er kan om die reden duwondersteuning op de rolstoel worden verstrekt. De zelfredzaamheid van de cliënt is het uitgangspunt. Pas wanneer deze ondersteuning nodig heeft van een mantelzorger worden de (on)mogelijkheden van de vaste mantelzorger onderzocht.
3.5.3.5. Respijtzorg
Met respijtzorg wordt bedoeld de overname van de totale zorg om de mantelzorger tijdelijk te ontlasten. Met `respijt’ in het begrip `respijtzorg’ word bedoeld `rustmoment’. Er wordt een rust- moment ingebouwd voor de mantelzorger. Als respijtzorg wordt geboden in de vorm van een kortdurend verblijf van de cliënt elders, ter ontlasting van de mantelzorger, is dit een maatwerk- voorziening (art. 1.1.1 lid 1 van de Wmo 2015, onder maatwerkvoorziening). Net als andere maatwerkvoorzieningen is deze maatwerkvoorziening cliëntgericht en kent ook deze een eigen bijdrage. `Respijtzorg’ is geen wettelijke term. In de Memorie van Toelichting wordt de term ge- definieerd als “zorg waardoor een mantelzorger tijdelijk ontlast wordt van zijn taak”.
Verschillende vormen van “vervangende” zorg zijn daarbij mogelijk:
- •
thuisopvang;
- •
dagopvang;
- •
kortdurend verblijf of
- •
inzet van informele zorg.
Ook kan het maatwerk bestaan uit het bieden van diensten, hulpmiddelen of andere maatregelen die van belang zijn bij het ondersteunen van een cliënt door een mantelzorger’ (TK 2013–2014, 33 841, nr. 3, p. 50). Het bieden van diensten, hulpmiddelen of andere maatregelen is dan niet op te vatten als respijtzorg (de overname van de totale zorg) maar zijn slechts ondersteunende maatregelen bij de uitoefening van de taak als mantelzorger.
3.5.3.6. Jaarlijkse mantelzorgwaardering en het Steunpunt Mantelzorg
Het college heeft het Steunpunt Mantelzorg ingericht bij Sociaal Werk Oldambt (SWO). Het steunpunt brengt degenen die mantelzorg bieden voor cliënten in de gemeente in kaart en zoekt deze mantelzorgers actief op. Hieronder vallen ook specifiek de Jonge Mantelzorgers.
Elk jaar wordt er een blijk van waardering gegeven aan de mantelzorgers. Het gaat hierbij om mantelzorgers die minimaal 8 uur per week voor een periode van minimaal 3 maanden ondersteuning leveren aan degene voor wie zij zorgen. Het steunpunt is ook ingericht voor voor het doorgeleiden naar passende vormen van ondersteuning. Via het steunpunt kan een onafhankelijk cliëntondersteuner worden ingezet die samen met de mantelzorger onderzoekt of en welke vorm van ondersteuning moet worden ingezet. Denk daarbij aan respijtzorg of een vrijwilliger. Ook organiseert het Steunpunt bijeenkomsten voor mantelzorgers.
3.5.3.7. Sociale netwerk
Zorg vanuit het sociaal netwerk is zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende, door personen uit diens directe omgeving zonder directe familierelatie, waarbij de zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie (vriend of kennis). Zorg vanuit het sociaal netwerk vindt plaats op basis van vrijwilligheid. De sociale omgeving is mogelijk bereid om (een deel van) de ondersteuning te bieden.
Tot het sociale netwerk worden gerekend de personen uit de huiselijke kring en andere personen met wie iemand een sociale relatie onderhoudt. Met dat laatste worden personen bedoeld met wie de cliënt regelmatig contacten onderhoudt, zoals mantelzorgers, buren, (mede)leden van een vereniging etc.
Personen uit het sociale netwerk kunnen dus ook mantelzorgers zijn, maar dat hoeft niet altijd zo te zijn. Het verschil kan zitten in de intensiteit en frequentie van de zorg. Vaak wordt mantelzorg gezien als structurele hulp (wekelijks of zelfs dagelijks). Mantelzorg kan aanvullend zijn op vormen van professionele zorg. Hulp uit het sociale netwerk kan ook incidenteel zijn. Denk aan het snoeien van de heg twee keer per jaar. Of een klein klusje zoals het, weliswaar wekelijks, aan de straat zetten van de afvalcontainer.
3.5.3.8. Algemeen gebruikelijke voorzieningen
Het principe van de eigen verantwoordelijkheid brengt met zich mee dat de cliënt zelf verantwoordelijk is voor het doen van een beroep op andere wettelijke regelingen. Hierbij kan worden gedacht aan het benutten van een aanvullende ziektekostenverzekering. Als die aanvullende verzekering er echter niet is, kan dit cliënt niet worden tegengeworpen. Als de aanvullende verzekering er wel is en cliënt is verzekerd voor de ondersteuning waarvoor hij ondersteuning van de Wmo vraagt, dan kan deze ondersteuning worden geweigerd.
Wat in een concrete situatie algemeen gebruikelijk is, hangt vaak af van de geldende maatschappelijke normen op het moment van de aanvraag. Algemeen gebruikelijke voorzieningen hoeven niet vanuit de Wmo te worden verstrekt. Een algemeen gebruikelijke voorziening is een voorziening die voldoet aan de volgende criteria:
- •
niet speciaal bedoeld voor personen met een beperking;
- •
daadwerkelijk beschikbaar is;
- •
een passende bijdrage levert aan het realiseren van zelfredzaamheid of participatie en;
- •
financieel kan worden gedragen met een inkomen op minimumniveau.
Gemeenten zullen nu moeten gaan beoordelen of de voorziening financieel betaald kan worden door iemand met een minimuminkomen. Hierbij wordt geen rekening gehouden of de betreffende cliënt zelf een minimuminkomen heeft. Het argument dat een cliënt een (algemeen gebruikelijke) voorziening in principe zelf kan betalen, is niet houdbaar. Cliënten met beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie dienen in aanmerking te kunnen komen voor een voorziening op grond van de Wmo, ongeacht het inkomen of vermogen. In de jurisprudentie wordt aangegeven wanneer iets algemeen gebruikelijk is. Hiermee worden voorzieningen of producten en diensten bedoeld die voor iedereen gebruikelijk zijn om zelf te kopen. Voorbeelden zijn een rollator, een fiets, een elektrisch verstelbaar bed (zie voor verdere voorbeelden bijlage 1). Dit zijn producten die heel veel mensen zelf kunnen kopen.
3.5.3.9. Algemeen gebruikelijke woonvoorzieningen
- 1.
Een woonvoorziening kan als algemeen gebruikelijk worden aangemerkt als deze niet specifiek bedoeld is voor personen met een beperking, daadwerkelijk beschikbaar is, een passende bijdrage levert aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt tot zelfredzaamheid of participatie in staat is en deze financieel gedragen kan worden met een inkomen op minimumniveau (zie inleidende hoofdstuk, Algemeen gebruikelijke voorziening). Voorbeelden hiervan zijn centrale verwarming, intercom, verhoogde toiletpot, eenvoudige wandbeugels (de zogenaamde handgrepen), mengkranen, thermostatische kranen, keramische kookplaten.
- 2.
Bij het bepalen van de voorzieningen houdt de gemeente rekening met de mogelijkheden van de aanvrager om uit oogpunt van kosten zelf maatregelen te treffen.
- 3.
Een renovatie (van een keuken of badkamer bijvoorbeeld) zal niet snel algemeen gebruikelijk zijn als deze nodig is vanwege een beperking van de cliënt. Ongeacht hoe oud de badkamer of keuken is. De meeste renovaties zijn namelijk kostbaar en kunnen dus niet gedragen worden met een inkomen op minimumniveau In de eerste uitspraak waarin de Centrale Raad in 2019 een nieuwe omschrijving van het begrip `algemeen gebruikelijk’ gaf (zie inleidende hoofdstuk, Algemeen gebruikelijke voorziening), kon de renovatie van een badkamer voor een bedrag van € 6.500,- niet gedragen worden door iemand met een inkomen op minimumniveau. Dat de badkamer op grond van gemeentelijk beleid is afgeschreven, maakt dit niet anders.
- 4.
Dat neemt niet weg dat wanneer het om een huurwoning gaat ook de verhuurders een verantwoordelijkheid hebben bij het up-to-date houden van de woningen die zij aanbieden. Het is niet wenselijk om in gevallen waarbij bijvoorbeeld een badkamer sterk verouderd is, de renovatie te laten financieren vanuit de Wmo. Ook de particuliere woningeigenaar moet gewezen worden op zijn eigen verantwoordelijkheid in dezen.
3.5.3.10. Algemene voorziening
De definitie van een algemene voorziening in de Wmo 2015 luidt: “een aanbod van diensten of activiteiten dat, zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers, toegankelijk is en dat is gericht op het versterken van zelfredzaamheid en participatie, of op opvang”;
Algemene voorzieningen zijn laagdrempelig toegankelijk. Dit houdt in dat er geen beschikking voor hoeft te worden afgegeven. Er is in Oldambt een gevarieerd aanbod aan voorzieningen aanwezig. Met de activiteiten of ondersteuning die via deze algemene voorzieningen wordt geboden kan de inwoner (een deel van) zijn participatieproblemen verminderen of zijn zelfredzaamheid verhogen. In deze gevallen is het dan niet noodzakelijk om een maatwerkvoorziening in te zetten of kan worden volstaan worden met een aanvulling op de algemene voorziening.
Beschikbare algemene voorzieningen zijn onder andere:
algemeen maatschappelijk werk, welzijnswerk (voor ouderen), jongerenwerk, klussendienst, maaltijdvoorziening, cliëntondersteuning (kosteloos), boodschappendiensten supermarkten, maar ook diensten zonder winstoogmerk (zoals het restaurant van een verzorgingshuis waar buurtbewoners tegen een geringe vergoeding kunnen eten), gemaksdiensten van de zorgverzekeraar.
Voor de toegang tot een algemene voorziening kan een lichte toegangstoets gelden.
3.6. Stap 6: Vervolgens dient geconcludeerd te worden of er voor het college uiteindelijk nog iets te compenseren overblijft.
3.6.1. Maatwerkvoorziening
Het is aan het college om een maatwerkvoorziening te verstrekken, ter bevordering van de zelfredzaamheid of participatie van de cliënt, voor zover er geen andere oplossingen voor de hulpvraag vóórliggen. Uitgangspunt voor een Wmo-verstrekking is niet louter de diagnose of beperking van de cliënt. De Wmo 2015 betrekt uitdrukkelijk ook de eigen mogelijkheden van de cliënt of zijn sociale netwerk bij de oplossing van zijn probleem. Het college ondersteunt de cliënt waar hij beperkingen ervaart in zijn zelfredzaamheid en participatie in het maatschappelijk verkeer.
Maatwerk is het op de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van een persoon afgestemd geheel van diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen, vervoersmiddelen, beschermd wonen en opvang en andere maatregelen.
De gemeente kent verschillende vormen van ondersteuning.
- a.
huishoudelijke ondersteuning
- b.
ambulante begeleiding
- c.
begeleiding groep (belevingsgericht en arbeidsmatig)
- d.
kortdurend verblijf
- e.
vervoer
- f.
woningaanpassing
- g.
hulpmiddelen
- h.
Beschermd Wonen, opvang en kortdurend verblijf
3.6.1.1 Huishoudelijke hulp
Wanneer een cliënt daarop is aangewezen kan het college een maatwerkvoorziening in de vorm van huishoudelijke hulp toekennen. De inzet van huishoudelijke hulp heeft als doel een bijdrage te leveren aan de zelfredzaamheid met het oog op zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kunnen blijven. Daarbij is het uitgangspunt dat een huis schoon en leefbaar is indien het normaal bewoond en gebruikt kan worden en voldoet aan basale hygiëne-eisen.
- •
Schoon betekent: een basishygiëne borgen, waarbij vervuiling van het huis en gezondheidsrisico’s van bewoners worden voorkomen.
- •
Leefbaar staat voor: opgeruimd en functioneel, bijvoorbeeld om vallen te voorkomen.
De inwoner moet gebruik kunnen maken van een schone woonkamer, slaapvertrekken, keuken, sanitaire ruimtes en gang/trap/overloop. Het schoonmaken van de buitenruimte bij het huis (ramen, tuin, balkon, etc.) maakt geen onderdeel uit van huishoudelijke ondersteuning.
Ook bij huishoudelijke hulp geldt dat activiteiten die door de cliënt zelf kunnen worden uitgevoerd uiteraard tot de eigen kracht van cliënt behoren. Soms kan een cliënt met een kleine (woning)aanpassing of een hulpmiddel nog veel huishoudelijke taken zelf doen (Rechtbank Zutphen 28-12-2011, nr. 11/1197 WMO (deze uitspraak heeft geen ECLI-nummer)).
De cliënt wordt gestimuleerd zelf huishoudelijke activiteiten te blijven uitvoeren. Wanneer bepaalde aandoeningen die de oorzaak vormen voor de huishoudelijke beperkingen naar de mening van de arts nog behandelmogelijkheden bieden, wordt hulp bij het huishouden geweigerd in die mate dat deze anti-revaliderend zou werken. Wel kan huishoudelijke hulp naast een te volgen behandeling of revalidatie worden ingezet. Hierover is eventueel (met toestemming van de cliënt) afstemming met de behandelaar nodig. Een dergelijk indicatie(advies) heeft dan in principe een korte geldigheidsduur, afgeleid van de duur van het behandel- of revalidatietraject.
Particuliere huishoudelijke hulp kan een oplossing zijn als:
- a.
cliënten al langere tijd particuliere hulp hebben, en zij na het ontstaan van beperkingen hulp bij het huishouden aanvragen, kan sprake zijn van de volgende situaties:
- b.
de financiële situatie is gewijzigd
- c.
de financiële situatie van de aanvrager iets veranderd is waardoor de aanwezige particuliere huishoudelijke hulp niet gecontinueerd kan worden, kan aanspraak gemaakt worden op de voorziening hulp bij het huishouden. Is de situatie niet gewijzigd dan gaan we ervan uit dat de beperkingen in het voeren van de huishouding voldoende gecompenseerd zijn.
- d.
de zorgbehoefte is gewijzigd
- e.
als een cliënt al een particuliere hulp heeft, maar meer hulp nodig is, dan dient de totale zorgbehoefte van de cliënt te worden bepaald conform de criteria zoals in deze beleidsregels aangegeven. Hier wordt de particuliere hulp op in mindering gebracht die al in het huishouden aanwezig is. Voor het aantal overblijvende uren kan een positief advies voor hulp bij het huishouden worden afgegeven. Wanneer de particuliere hulp om welke reden dan ook stopt, en de hulpvraag blijft bestaan, kan er, wanneer de aanvrager niet zelf een particuliere huishoudelijke hulp kan vinden, alsnog een beroep gedaan worden op de Wmo.
De gemeente Oldambt heeft ervoor gekozen om voor de onderbouwing van de maatwerkvoorziening huishoudelijke hulp gebruik te maken van het Normenkader Huishoudelijke Ondersteuning 2019 met aanvullende instructie 2022 (bureau HHM, bijlage 2). Dit normenkader is juridisch getoetst en wordt door meerdere gemeenten in het land gebruikt. De gemeente Oldambt heeft dit kader ingevoerd wegens:
- •
indicaties in minuten per week af te geven en deze altijd af te ronden op 5 minuten in het voordeel van de cliënt. De contracten met de aanbieders voor huishoudelijke hulp zijn hier ook op afgestemd.
- •
geen tijd wordt geïndiceerd voor huisdieren, tenzij het hier gaat om hulphonden of andere hulpdieren die noodzakelijk zijn om zelfredzaam te zijn dan wel te participeren.
- •
geen tijd wordt geïndiceerd voor strijken, tenzij medische redenen dit noodzakelijk maken (zie ook 3.6.1.2).
Er is een mogelijkheid om voor bijzondere situaties af te wijken van het normenkader. Dat kan alleen wanneer cliënten als gevolg van hun (medische) beperkingen onvoldoende ondersteund worden door de basisvoorziening schoon huis, dan kan een aanvullende maatwerkmodule worden ingezet. Dit zijn bijvoorbeeld een hoger niveau van hygiëne of schoonhouden realiseren, het klaarzetten van maaltijden en beschikken over schone kleding. Wanneer sprake is van eigen kracht, gebruikelijke hulp, ondersteuning vanuit het (sociaal)netwerk en voorliggende voorzieningen/oplossingen wordt geen of minder ondersteuning vanuit de Wmo ingezet.
Wanneer een cliënt overlijdt en een huisgenoot achterblijft, kan de zorg in natura de hulp bij het huishouden gedurende 4 weken worden voortgezet. Zo heeft de achterblijvende huisgenoot de tijd om de hulp op een andere manier te organiseren of om zelf een indicatie voor huishoudelijke hulp aan te vragen.
3.6.1.2 Ambulante begeleiding
Op grond van de Wmo 2015 moeten gemeenten aan hun inwoners een samenhangend pakket aan begeleiding bieden. De wet omschrijft begeleiding als volgt:
“activiteiten gericht op het bevorderen van zelfredzaamheid en participatie van de cliënt opdat hij zo lang mogelijk in zijn eigen leefomgeving kan blijven.”
De begeleiding wordt ingezet op die terreinen waar men niet of onvoldoende zelfredzaam is of kan participeren. Dit kan gaan om een of meerdere van de volgende gebieden: inkomen, huisvesting, dagbesteding, geestelijke of fysieke gezondheid, verslaving, ADL-vaardigheden, sociaal netwerk, maatschappelijke vaardigheden en justitie.
Een groot deel van de Wmo-ondersteuning is door de gemeente georganiseerd in algemene en voorliggende voorzieningen zoals het aanbod van Sociaal Werk Oldambt, de GGz-inloop en buurtactiviteiten. Als er meer nodig is kan na individueel onderzoek (aanvullend) een maatwerkvoorziening worden verstrekt.
Vanuit de Zvw kunnen assistentiehonden (ADL-honden), signaalhonden en blindengeleidehonden worden geïndiceerd. De Zvw verstrekt geen therapiehonden, epilepsiehonden, diabeteshonden en PTSS-honden. De reden hiervoor is dat er onvoldoende wetenschappelijk onderzoek aanwezig is die het positieve effect van deze honden onderbouwd. Om deze reden worden hulphonden vanuit de gemeente Oldambt niet verstrekt.
Bij de start van een ondersteuningstraject geldt:
Tijdens het onderzoek stellen de cliënt, (de zorgaanbieder) en de gemeente een doelrealisatie-opdracht op. Hierin zijn de gestelde doelen zoveel als mogelijk SMART omschreven. Aan de hand van deze opdracht stelt de zorgaanbieder per cliënt een begeleidingsplan op. Deze moet voldoen aan de daarvoor geldende kwaliteitseisen. De onderwerpen die in een begeleidingsplan moeten worden opgenomen, staan beschreven in de dienstverleningsopdracht inclusief doelrealisatieopdracht dat door het college aan aanbieder via iWmo (301-bericht) wordt verzonden.
Na ca. drie maanden zal er een heronderzoek plaatsvinden waarbij wordt onderzocht of de afgegeven indicatie moet worden bijgesteld. Aansluitend zal minimaal eens per jaar een evaluatiemoment worden ingepland. Hierbij worden de gestelde doelen besproken en wordt besproken hoe het gaat of doelen moeten worden bijgesteld en wordt de indicatie eventueel aangepast.
Bij de uitvoering van de begeleiding geldt:
Zorgdragen voor integraliteit, samenwerking met en afstemming op zorg en ondersteuning van ketenpartners (waaronder behandelaars) maken gewoon onderdeel uit van de (indicatie voor) begeleiding. Dit geldt tevens voor het signaleren van eventuele overbelasting van aanwezige mantelzorgers en/of sociaal netwerk en hier oplossingen voor zoeken en aandragen, bijvoorbeeld doorverwijzen naar/ contact met het steunpunt mangelzorgondersteuning of toeleiding naar tijdelijke respijtzorg. Wij verwachten hierin van aanbieders een proactieve houding. In uitzonderlijke situaties, als er sprake is van noodzaak tot aanvullende regie, kan in samenspraak met de Wmo-consulent bekeken worden wie deze regierol het beste kan vervullen. Als dit de aanbieder is dan wordt met de Wmo-consulent afgestemd hoe dit gerealiseerd kan worden.
Na afloop van de begeleiding geldt:
Voor alle begeleidingsproducten geldt dat, als de begeleiding beëindigd wordt of als er andere begeleiding of ondersteuning ingezet moet worden, de borging van de bereikte resultaten goed geregeld is en dat er, waar nodig, een warme overdracht plaatsvindt. Aanbieders zijn hiervoor verantwoordelijk en deze borging is integraal onderdeel van elke afgegeven dienstverleningsopdracht en vergt dus geen aanvullende indicatie/dienstverleningsopdracht. Dit kan zijn: borging in het persoonlijk netwerk, doordat cliënt gebruik gaat maken van algemene of voorliggende voorziening(en) of, indien noodzakelijk, tijdig een traject opstarten voor een vervolgindicatie of toeleiding naar andere vormen van begeleiding of ondersteuning. Onderdeel van deze borging is dat de aanbieder een beknopte schriftelijke eindevaluatie aanlevert waarin naast de bereikte resultaten ook beschreven staat op welke wijze deze borging plaatsvindt. Hierdoor is het voor zowel de cliënt als de gemeente duidelijk welke afspraken zijn gemaakt. En kan bij eventuele terugval of vervolgindicatie daar rekening mee worden gehouden.
De volgende varianten in begeleiding zijn binnen de gemeente Oldambt van toepassing.
3.6.1.2a Ambulante begeleiding regulier
Doelstelling is dat de cliënt door deze begeleiding naar eigen vermogen zelfredzaam kan zijn en participeren en verblijven in de eigen leefomgeving en zich kan handhaven in de samenleving.
Omschrijving
Eén op één begeleiding van de cliënt door aanbieder in de thuissituatie, digitaal op afstand, op school of op het werk niet zijnde begeleiding in groepsverband. Ambulante begeleiding kan bestaan uit praktische begeleiding, gedrag regulerende begeleiding of begeleiding waarbij sprake is van een ontwikkeldoelstelling.
De ambulante begeleiding richt zich op:
- •
herstel, stabilisatie en voorkómen van erger of crisis
- •
begeleiden van cliënten met een regieprobleem zodat zij weer grip op de situatie krijgen
- •
het ontwikkelen van persoonlijke vaardigheden om de zelfredzaamheid en de participatie van de individuele inwoner dan wel zijn gezin/gezinssysteem te verhogen of te behouden.
- •
het (leren) gebruiken van en toeleiding naar (algemene) voorzieningen.
- •
het realiseren van ondersteuning in/door het persoonlijk netwerk van de cliënt
- •
integraliteit/ afstemming met andere hulpverlening
- •
de algemene doelstellingen zoals omschreven bij genoemde segmenten in het koersdocument (bijlage 3).
Ambulante begeleiding kan bestaan uit:
- •
Praktische begeleiding in verband met tekortschietende (ADL) vaardigheden in het zelfregelend vermogen (dagelijkse bezigheden regelen, besluiten nemen, plannen en uitvoeren van taken, beheerszaken regelen, communicatie, sociale relaties).
- •
Het ondersteunen bij/oefenen met het aanbrengen van structuur hierin c.q. het voeren van regie. Bijvoorbeeld als gevolg van een lichte verstandelijke beperking (LVB) of verslavingsproblematiek;
- •
Begeleiding bij het weer opbouwen en onderhouden van een sociaal netwerk.
- •
Ondersteunen bij het toepassen en inslijpen van aangeleerde vaardigheden en gedrag in het dagelijks leven door herhaling en methodische interventie. Zorgen dat, daar waar noodzakelijk, adequate begeleiding door de cliënt wordt aangenomen en opgevolgd.
- •
Het waar dit nodig is, begeleiden van de cliënt met een regieprobleem (door het aansporen van de cliënt) bij het verrichten ADL-handelingen (persoonlijke verzorging) door de cliënt zelf.
- •
Ondersteuning van (medische) behandeling voor zover de begeleiding niet onlosmakelijk verbonden is aan de medische behandeling. Want dan is het geen Wmo begeleiding. Het gaat hierbij om het oefenen van vaardigheden in de praktijk aangereikt vanuit de behandeling (die dan meestal valt onder de Zvw).
Overige aspecten die van belang zijn bij de uitvoering
- •
Begeleiding vindt plaats op geplande en zo nodig op basis van de wens van cliënt op ongeplande momenten, u kunt denken aan een situatie dat een cliënt niet wekelijks op een vast moment maar af en toe op niet in te schatten momenten behoefte heeft aan ondersteuning, in de woon- en leefomgeving van de inwoner én waar nodig op afstand met behulp van digitale middelen (zoals screen to screen contact).
3.6.1.2b Ambulante begeleiding plus
Doelstelling:
Stabilisatie na crisis, gericht op herstel van veiligheid en regie. Door inzet van dit product kan cliënt, samen met aanbieder, weer vanuit een stabielere situatie werken aan het realiseren van de gestelde doelen in de doelrealisatieopdracht en het begeleidingsplan ambulante begeleiding regulier. De overige doelstellingen van ‘begeleiding plus’ zijn identiek aan de doelstellingen van ‘begeleiding regulier’.
Ambulante begeleiding plus wordt ingezet bij crisissituaties, indien er geen andere oplossingen mogelijk zijn. Het kan dan nodig zijn om de ambulante begeleiding regulier tijdelijk te intensiveren door:
- a.
inzet van tijdelijk meer uren ambulante begeleiding regulier op basis van het all-in tarief ambulant regulier.
- b.
tijdelijke inzet van specialistische expertise (bijvoorbeeld specifieke ervaringsdeskundigheid, gedragsdeskundige, psycholoog, of specialistische verslavingsdeskundigheid) aanvullend op de ambulante begeleiding regulier op basis van het all-in tarief ambulant plus.
- c.
De indicatie ambulante begeleiding plus kan voor een periode van 8 weken worden afgegeven. Daarna volgt een verplichte evaluatie. Deze indicatie kan slechts eenmalig met 8 weken worden verlengd. Een derde periode van 8 weken is uitgesloten.
De gemeente zorgt in voorkomende situaties voor een indicatie ambulante begeleiding plus a of b die tijdelijk wordt toegekend aanvullend op de al bestaande (of tevens af te geven) indicatie ambulante begeleiding regulier door middel van een indicatie voor een maximaal aantal te declareren uren voor een bepaalde periode. Dit maximum kan de aanbieder op basis van de behoefte van de cliënt flexibel verdelen over de geïndiceerde periode. De zorgaanbieder is verplicht een crisisplan bij de gemeente in te dienen en direct in contact te treden met de gemeente wanneer sprake is van een dergelijke situatie. Na afloop van deze tijdelijk aanvullende indicatie valt de cliënt weer terug op de nog lopende basis indicatie ambulante begeleiding regulier.
De criteria voor de inzet van begeleiding plus zijn:
- 1.
Er is sprake van een onveilige situatie (onveilig/ crisis) voor cliënt, omgeving, begeleider en/of andere betrokkenen, en/of een toename van probleemgedrag, en/of zorgmijding. Dit resulterend in ernstige achteruitgang. Met ernstige achteruitgang wordt bedoeld: aantoonbare achteruitgang ten opzichte van een eerder niveau van functioneren die grote invloed heeft op de emotieregulatie, cognitieve functies en/of het gedrag, en
- 2.
Er is tijdelijk weinig tot geen regie over het eigen leven; er is geen evenwicht, de situatie is niet stabiel.
Overige aspecten die van belang zijn bij de uitvoering
- •
Aanbieders bieden zowel de reguliere als plusvariant aan, al dan niet in samenwerking met een andere partij, zodat op- en afschaling eenvoudig te regelen is.
- •
Er wordt toegewerkt naar een stabiele situatie waardoor er (weer) afschaling naar begeleiding regulier kan plaatsvinden en/of doorverwijzing of samenwerking met algemene voorzieningen, het persoonlijk netwerk, Wlz of Zvw.
Dit product kan bij een crisis worden ingezet; dat betekent in de gemeente Oldambt voor een periode van 8 weken. Aansluitend vindt er een verplichte evaluatie plaats. Aansluitend kan deze indicatie eenmalig worden verlengd met nog eens 8 weken.
3.6.1.3 Begeleiding groep belevingsgericht
Doelstelling
Cognitieve capaciteiten en vaardigheden zoveel mogelijk handhaven en/of gedragsproblematiek reguleren. Stimuleren van zelfredzaamheid, ontmoeting en contact en het onderhouden hiervan. Het product kan ook ingezet worden ter ontlasting van mantelzorgers.
Omschrijving
Begeleiding groep belevingsgericht is bedoeld voor de doelgroep die beperkt is om een besteding van de dag zelfstandig in te vullen en (deels) niet in staat is om daarvoor gebruik te maken van activiteiten in het voorliggend veld. Het gaat om het groepsgewijs begeleiden van mensen die structuur en dagritme missen en te maken hebben met psychische, cognitieve en/of fysieke beperkingen. Hierbij is een duidelijke begeleidingsbehoefte aan de orde. Zoals bijvoorbeeld sommige ouderen met dementie, sommige cliënten met Niet Aangeboren Hersenletsel (NAH) of ggz-problematiek. Bij begeleiding groep belevingsgericht kan overigens ook sprake zijn van arbeidsmatige groepsbegeleiding maar dan zonder dat er sprake is van een ontwikkelpotentieel bij de cliënt.
Groepsbegeleiding bestaat uit het doen van laagdrempelige activiteiten op locatie in groepsverband, die niet algemeen beschikbaar zijn en die aansluiten bij de belevingswereld en de wensen en interesses van de cliënt. De begeleiding is gericht op beleving, het hebben van een zinvolle daginvulling en het aangaan van contacten/ontmoeting of het stimuleren daartoe. Gedacht kan worden aan o.a. creatieve activiteiten, het verrichten van tuinwerkzaamheden, samen koken, eten of bewegen.
Hiermee wordt:
- •
dagritme geboden
- •
de situatie zoveel mogelijk gestabiliseerd
- •
de eventuele mantelzorger ontlast
- •
een periode tot opname in een instelling (Wlz) overbrugd
- •
sturing geboden op het gebied van de emotieregulatie
De standaard richtlijn voor de groepsgrootte op basis van een indicatie variant a is: één begeleider op een groep van gemiddeld 8 en maximaal 10 personen. Het kan in uitzonderlijke situaties, vanuit de behoefte of beperking van de cliënt, noodzakelijk zijn om in een kleinere groep groepsbegeleiding te krijgen. Bijvoorbeeld omdat een prikkelarme omgeving nodig is of omdat de begeleidingsvraag erg intensief is (bijvoorbeeld in de aanloop naar een Wlz-indicatie). Er kan dan niet worden volstaan met 1 begeleider op een groep van gemiddeld 8 en maximaal 10 cliënten. In samenspraak met de consulent wordt dan een indicatie afgegeven op basis van een aangepaste groepsgrootte van gemiddeld 4 cliënten in dit geval variant b. Het product blijft dan gelijk maar er geldt dan een ander tarief. De behoefte/vermogen van de cliënt om in een grote dan wel kleine groep begeleiding te ontvangen en de afgegeven beschikking waarin dit is opgenomen bepaalt dus welke tariefklasse gehanteerd wordt.
De indicatie wordt gegeven per dagdeel, waarbij uitgegaan wordt van minimaal 3 uur daadwerkelijke begeleiding (exclusief reistijd) aaneengesloten en maximaal 2 dagdelen per 24 uur. Aanbieders organiseren het vervoer voor die cliënten die niet op eigen gelegenheid naar de locatie kunnen komen. Hiervoor wordt indien van toepassing een aparte indicatie verstrekt.
Overige aspecten die van belang zijn bij de uitvoering
- •
Begeleiding in groepsverband is voorliggend op ambulante begeleiding als hetzelfde doel wordt beoogd. Persoonlijke begeleiding en individuele aandacht maken onderdeel uit van begeleiding groep. Hiervoor kunnen geen extra kosten in rekening worden gebracht.
- •
Voor bepaalde doelgroepen verwachten we binnen dit product wel een lichte vorm van activering. Denk daarbij aan ADL-vaardigheden, onderdelen van het voedselbereidingsproces etc.
- •
Belevingsgerichte groepsbegeleiding kan in samenhang met het gebruik van algemene/voorliggende voorzieningen plaatsvinden. Voor sommige cliënten kan belevingsgerichte groepsbegeleiding een opmaat zijn voor het gebruiken van algemene en voorliggende voorzieningen. Er dient altijd onderzoek te worden gedaan naar de mogelijkheden voor inzet van algemene/voorliggende voorzieningen. Aanbieders nemen dit op in het begeleidingsplan en verantwoorden dit bij de toegang bij melding/aanvraag voor herindicatie.
- •
Eén van de activiteiten waar we specifiek aandacht voor vragen is digitalisering. We vragen van aanbieder (als dit van toegevoegde waarde is voor de cliënt) met enige regelmaat een activiteit op de groepsbegeleiding vorm te geven waarbij cliënten kennismaken met interactie via beeldscherm, laptop, tablet. Op die manier kunnen mensen kennismaken en oefenen in de digitale wereld met als doel sociale relaties buiten de groepsbegeleiding te kunnen onderhouden. De aanbieder is vrij hoe dit te organiseren, de consulent spreekt af voor welke cliënten dit in ieder geval van toepassing is.
- •
Voor in ieder geval mensen met dementie die geïndiceerd worden voor dit product is eerder sprake van achteruitgang dan van vooruitgang van de cliënt. Hierdoor moet goed gemonitord worden of Wmo-begeleiding nog passend is of dat bijvoorbeeld een Wlz-indicatie aan de orde is.
- •
Als de cliëntsituatie verandert en er ander vormen van ondersteuning of toeleiding naar Wlz worden ingezet dan is de aanbieder verplicht mee te werken aan een warme overdracht wanneer de cliënt hiervoor naar een andere aanbieder moet gaan.
- •
De begeleider is bereid om een cliënt met een regieprobleem, daar waar dit nodig is, op de groepsbegeleidingslocatie te begeleiden (door het aansporen van de cliënt) bij het verrichten van ADL-activiteiten (persoonlijke verzorging) door de cliënt zelf. Dit maakt onderdeel uit van dit product. Persoonlijke verzorging bij begeleiding groep valt onder de Wmo 2015 wanneer de behoefte aan persoonlijke verzorging samenhangt met de behoefte aan begeleiding. Persoonlijke verzorging op grond van de Wmo 2015 kan tijdens de groepsbegeleiding bestaan uit hulp bij de algemene dagelijkse levensverrichtingen (ADL), waaronder:
- a.
Bewegen;
- b.
Lopen;
- c.
Gaan zitten en weer opstaan;
- d.
Lichamelijke hygiëne;
- e.
Toiletbezoek;
- f.
Eten/drinken;
- g.
Medicijnen innemen;
- h.
Ontspanning; en
- i.
Sociaal contact.
- a.
- •
In het geval een cliënt van begeleiding groep een indicatie heeft voor wijkverpleging, kan overwogen worden om de wijkverpleegkundige naar de begeleidingslocatie te laten komen in plaats van het huisadres van de cliënt.
- •
Als de situatie van een cliënt verandert dan is er een mogelijkheid dat een cliënt vanuit begeleiding groep belevingsgericht kan doorstromen naar begeleiding groep arbeidsmatig. De aanbieder is dan verplicht mee te werken aan een warme overdracht als dit betekent dat de cliënt hiervoor naar een andere aanbieder moet gaan.
- •
Als cliënt naast begeleiding groep ook ambulante begeleiding heeft dan ligt bij beide aanbieders, respectievelijk beide medewerkers van de aanbieder als het dezelfde aanbieder betreft, de gedeelde verantwoordelijkheid om de begeleiding op elkaar af te stemmen.
- •
Waar nodig wordt nauw samengewerkt met organisatie(s) die andere vormen van begeleiding of medische behandeling levert. De aanbieder monitort in dit kader of er zodanige veranderingen zijn bij de cliënt dat de cliënt in aanmerking komt voor beschermd wonen, behandeling op basis van de Zvw of ondersteuning vanuit de Wlz.
- •
Uitgangspunt is dat de groepsbegeleiding zo dicht mogelijk bij de woonplaats van de cliënt wordt aangeboden en het vervoer van en naar groepsbegeleiding door de persoon zelf of het netwerk geregeld wordt. Als het vervoer niet op eigen kracht lukt dan kan hiervoor een indicatie worden verleend. Het vervoer is onlosmakelijk verbonden aan de uitvoering van begeleiding groep en wordt door de aanbieder georganiseerd.
3.6.1.4 Begeleiding groep arbeidsmatig
Doelstelling
Doel van deze vorm van groepsbegeleiding is het ontwikkelen en vergroten van vaardigheden op het gebied van arbeidsmatige participatie en zelfredzaamheid door het stimuleren en activeren van de deelnemers tot het uitvoeren van doelgerichte taken, in een veilige groepssetting. Hierbij wordt rekening gehouden met het tempo en niveau van de cliënt, door begeleiding op maat. Zo kan iemand zijn of haar vaardigheden oefenen en grenzen verleggen.
Deze vorm van begeleiding heeft als uiterste doel deelname aan opleiding, vrijwilligerswerk, beschut werk of regulier werk. Dit hoeft echter niet altijd het doel te zijn in het begeleidingsplan van de cliënt. Door het begeleidingsplan van de cliënt te koppelen aan de participatieladder uit de Participatiewet en het bieden van mogelijkheden tot doorstroom naar vrijwilligerswerk, beschut werk of regulier werk, kan gericht aan verdere maatschappelijke participatie gewerkt worden.
Met arbeidsmatige groepsbegeleiding wordt de cliënt in de groep (sociaal) geprikkeld en tijdens de werkzaamheden uitgedaagd in de eigen mogelijkheden. Hiermee wordt (sociale) achteruitgang en eenzaamheid voorkomen. De cliënt ontleent eigenwaarde aan de geleverde arbeid. Deelnemen aan arbeidsmatige groepsbegeleiding biedt structuur in de dag en week. Arbeidsvaardigheden, basisvaardigheden en sociale vaardigheden worden onderhouden. Bij arbeidsmatige/activerende groepsbegeleiding is er altijd sprake van ontwikkelpotentieel bij de cliënt. Deze doelgroep is leerbaar, echter de stapjes zijn op dit moment niet zo groot dat snelle doorgroei naar (entree)opleiding, beschut werk, vrijwilligerswerk of andere activeringsinstrumenten uit de Participatiewet te verwachten is.
Omschrijving
- •
De activiteiten zijn in groepsverband en gericht op activering. De cliënt verricht activiteiten met een zelfstandig karakter waarbij het vaak zal gaan om het tot stand brengen van een product of dienst, afgestemd op de mogelijkheden en interesse van de cliënt. De cliënt mag niet zonder begeleiding van aanbieder aan het werk worden gezet bij een andere partij niet zijnde een onderaanbieder.
- •
Eén van de activiteiten waar we specifiek aandacht voor vragen is digitalisering. We vragen van aanbieder met enige regelmaat een activiteit op de groepsbegeleiding vorm te geven waarbij cliënten kennismaken met interactie via beeldscherm, laptop, tablet. Op die manier kunnen mensen kennismaken en oefenen in de digitale wereld met als doel sociale relaties buiten de groepsbegeleiding te kunnen onderhouden. De aanbieder is vrij hoe dit te organiseren.
- •
De begeleider is bereid om een cliënt met een regieprobleem, daar waar dit nodig is, te begeleiden (door het aansporen van de cliënt) bij het verrichten van ADL-activiteiten (persoonlijke verzorging) door de cliënt zelf. Wanneer dat niet lukt is de begeleider bereid om een cliënt op de groepsbegeleidingslocatie, daar waar dit nodig is, te ondersteunen bij het verrichten van ADL-activiteiten (persoonlijke verzorging).
- •
De richtlijn voor de groepsgrootte is verhoudingsgewijs één begeleider op gemiddeld 10 cliënten.
- •
De indicatie wordt gegeven in dagdelen van 4 uur (exclusief reistijd) aaneengesloten, met een maximum van 2 dagdelen per 24 uur. Daarbij is een afwijking van maximaal 60 minuten meer per dagdeel acceptabel.
Wanneer wordt begeleiding groep arbeidsmatig ingezet:
- •
Arbeidsmatige groepsbegeleiding is bedoeld voor die doelgroep die grote afstand tot de reguliere arbeidsmarkt heeft en beperkt in staat is om zelfstandig invulling aan de dag te geven. Deze doelgroep kan wel met aansturing nuttige werkzaamheden voor de maatschappij verrichten in een veilige omgeving.
- •
Met arbeidsmatige groepsbegeleiding wordt de cliënt in de groep (sociaal) geprikkeld en tijdens de werkzaamheden uitgedaagd in de eigen mogelijkheden. Hiermee wordt (sociale) achteruitgang en eenzaamheid voorkomen.
- •
De cliënt ontleent eigenwaarde aan de geleverde arbeid. Deelnemen aan arbeidsmatige groepsbegeleiding biedt structuur in de dag en week. Arbeidsvaardigheden, basisvaardigheden en sociale vaardigheden worden onderhouden.
- •
Bij arbeidsmatige/activerende groepsbegeleiding is er altijd sprake van ontwikkelpotentieel bij de cliënt. Deze doelgroep is leerbaar, echter de stapjes zijn op dit moment niet zo groot dat snelle doorgroei naar (entree)opleiding, beschut werk, vrijwilligerswerk of andere activeringsinstrumenten uit de Participatiewet te verwachten is.
- •
Begeleiding in groepsverband is voorliggend op ambulante begeleiding als hetzelfde doel wordt beoogd. Ambulante begeleiding en individuele aandacht kunnen onderdeel uitmaken van begeleiding groep, echter hiervoor kunnen geen extra kosten in rekening worden gebracht.
Overige aspecten die van belang zijn bij de uitvoering
- •
Als er verdere ontwikkelingsmogelijkheden voor de cliënt liggen dan zoekt de aanbieder van ‘arbeidsmatige gerichte groepsbegeleiding’ hiervoor contact en samenwerking met het bedrijfsleven, wijkvoorzieningen, verenigingsleven, omwonenden of bezoekers van voorzieningen. Voorbeelden zijn: voorzieningen in de buurt (bijv. buurtinitiatieven, wijkrestaurant, winkel, horeca etc.), welzijnswerk, werkvoorzieningsschappen, UWV, en/of werkgevers. De begeleiding kan dus ook gericht zijn op toeleiding naar vrijwilligerswerk of beschut werk.
- •
Als cliënt naast begeleiding groep ook ambulante begeleiding heeft dan stemt de aanbieder van begeleiding groep af met de ambulante begeleider.
- •
Groepsgrootte is passend en doelmatig en is afgestemd op de begeleidingsbehoefte van de cliënt en hetgeen in de dienstverleningsopdracht aan aanbieder is opgedragen.
- •
Uitgangspunt is dat de groepsbegeleiding zo dicht mogelijk bij de woonplaats van de cliënt wordt aangeboden en het vervoer van en naar groepsbegeleiding door de persoon zelf of het netwerk geregeld wordt. Als het vervoer niet op eigen kracht lukt dan kan hiervoor een indicatie worden verleend. Het vervoer is onlosmakelijk verbonden aan de begeleiding groep en wordt door de aanbieder georganiseerd. Als Wmo arbeidsmatige groepsbegeleiding in relatie staat tot uitstroom naar werk/ re-integratie, dan kan voor de vervoerskosten ook gekeken worden naar mogelijkheden binnen de participatiewet.
3.6.1.5 Kortdurend verblijf
Doelstelling
Het doel is het ontlasten van de mantelzorger zodat cliënt nog wel thuis kan blijven wonen. Het kan echter ook gaan om ongeplande/spoedopvang als plotseling de mantelzorger uitvalt. Dit laatste kan alleen als de cliënt niet voldoet aan de voorwaarden van respijtzorg uit de Zvw (dat wil zeggen dat er geen medisch acuut gevaar is).
Omschrijving
- •
Kortdurend verblijf betreft het logeren in een instelling gedurende maximaal drie etmalen per week, als de begeleiding voor de inwoner noodzakelijkerwijs gepaard gaat met permanent toezicht (niet zijnde zorg) omdat de cliënt niet altijd (adequaat) zelf hulp kan inschakelen.
- •
Het zwaartepunt van de begeleiding ligt vooral op logeren met als doel het overnemen van toezicht op de inwoner ter ontlasting van de gebruikelijke hulp of mantelzorger. Iemand moet zelf kunnen alarmeren. Niet zijnde een Wlz- of Zvw-bed.
- •
Kortdurend verblijf als respijtzorg kan cyclisch zijn gedurende maximaal 3 etmalen of incidenteel voor een aansluitende periode zijn, bijvoorbeeld in de vakantie.
- a.
Cyclisch: de cliënt gaat met een zekere regelmaat uit logeren en wil daar wel of geen groepsbegeleiding bij.
- b.
Incidenteel: de cliënt gaat een langere periode (bijvoorbeeld een paar dagen of een week) uit logeren omdat de partner of inwonende mantelzorger op vakantie gaat. Dit komt dan 1 of 2 keer per jaar voor en tussendoor is er geen behoefte aan cyclische respijtzorg. Het gaat dan om verblijf en groepsbegeleiding op dezelfde locatie.
- •
Kortdurend verblijf kan soms ook incidenteel nodig zijn bij niet-planbare situaties. In dit soort situaties wordt wel nadrukkelijk gekeken naar eventuele voorliggende voorzieningen vanuit de Zvw of Wlz. Bijvoorbeeld:
- a.
De mantelzorger valt uit door bijvoorbeeld plotselinge ziekenhuisopname of onvoorzien (langer) herstel na ziekenhuisopname. De partner waarvoor gezorgd wordt, kan niet zelfstandig achterblijven maar er is geen medische noodzaak of behoefte aan geneeskundige zorg (anders is het te indiceren vanuit de Zvw).
- b.
Ter overbrugging naar verwachte indicatie voor Wlz voor maximaal 3 etmalen per week voor 3 maanden voor zover dit niet onder de Zvw kan vallen.
Overige aspecten die van belang zijn bij de uitvoering
- •
Dit product is inclusief de dagelijkse maaltijden, koffie/thee-momenten en hotelmatige kosten, kapitaallasten en agogisch klimaat en het aansporen van de cliënten bij het verrichten van ADL-activiteiten (persoonlijke verzorging) door de cliënt zelf. Dit is exclusief inzet van thuiszorg of andere voorzieningen op basis van de Zvw. Indien nodig wordt van aanbieder verwacht dat hij een cliënt actief begeleidt naar indicatie voor een Zvw-voorziening.
- •
Er zijn cliënten die 24-uurs toezicht nodig hebben wat indien nodig is inbegrepen in het geboden kortdurend verblijf..
- •
Het product is inclusief 120 minuten ambulante begeleiding waaronder hulp bij ADL.
- •
Partijen die op de logeerlocatie ook groepsbegeleiding aanbieden bieden cliënt de mogelijkheid om indien hiervoor ruimte is aan de groepsbegeleiding deel te nemen.
- •
De aanbieder monitort of cliënt mogelijk in aanmerking komt voor beschermd wonen, behandeling Uitgangspunt is dat het kortdurend verblijf zo dicht mogelijk bij de woonplaats van de cliënt wordt aangeboden en het vervoer van en naar de kdv locatie door de persoon zelf of het netwerk geregeld wordt. Als het vervoer niet op eigen kracht lukt dan kan hiervoor een indicatie worden verleend. Het vervoer is dan onlosmakelijk verbonden aan het kortdurend verblijf en wordt door de aanbieder georganiseerd.
Vervoer naar groepsbegeleiding en kortdurend verblijf
Doelstelling
Het veilig en tijdig vervoeren van cliënten naar de begeleidingslocatie zo dichtbij als mogelijk bij de cliënt als de cliënt niet zelfstandig met gebruikelijke hulp of ondersteund door mantelzorg naar de locatie kan reizen. De cliënt heeft hierbij dan begeleiding nodig in de vorm van bijvoorbeeld vervoer met een (rolstoel) taxi. Indien dit het geval is en de gemeente acht dit noodzakelijk dan wordt hiervoor door de gemeente expliciet opdracht gegeven.
Omschrijving
Voor wat betreft vervoer hanteren we drie verschillende vormen van vervoer:
- 1.
Standaard vervoer: Het vervoeren van cliënt tezamen met 1 of meerdere andere personen zonder dat aan het vervoer een indicatie individueel vervoer ten grondslag ligt;
- 2.
Rolstoel vervoer: Het vervoeren van cliënt in zijn rolstoel op basis van de vigerende Code VVR (Veilig Vervoeren van Rolstoelgebruikers);
- 3.
Individueel vervoer: Het individueel vervoeren van cliënt omdat deze naar het oordeel van gemeente niet in groepsverband vervoerd kan worden.
Vervoer wordt vergoed op basis een all-in tarief per etmaal gerelateerd aan het aantal km dat cliënt van woonlocatie tot begeleidingslocatie moet reizen (om deze afstand te bepalen wordt de ANWB routeplanner gehanteerd). Daarvoor hanteren we de volgende regels:
- •
Het aantal kilometers wordt bepaald op basis van: adres cliënt naar adres groepsbegeleidingslocatie (aan de hand van de kortste route volgens ANWB routeplanner x2 (is heen en weer, per etmaal);
- •
Wij gaan bij de vergoeding ervan uit dat een cliënt met twee dagdelen groepsbegeleiding op dezelfde dag op de groepsbegeleidingslocatie overblijft en niet tussendoor heen-en-weer reist;
- •
De vervoerstarieven zijn gemaximeerd. Een verdere reisafstand is mogelijk in uitzonderingssituaties en met toestemming van gemeente en toegestaan echter deze wordt niet aanvullend vergoed.
Overige aspecten die van belang zijn bij de uitvoering
- •
In sommige situaties is het mogelijk dat cliënten leren gebruik te maken van het openbaar vervoer of van andere vormen van vervoer. Dit bevordert het zelfstandig participeren. Dit kan bijvoorbeeld als de cliënt in een stabielere fase zit en toewerkt naar meer zelfstandigheid. De aanbieder stimuleert en begeleidt de cliënt dan om dit te gaan doen en organiseert samen met de cliënt dat hij/zij met het OV of zelfstandig kan reizen. Dit voorkomt dat er een situatie in stand gehouden wordt die de ontwikkeling van de cliënt belemmert en dus niet wenselijk is.
- •
Als alternatief voor het zelf vervoeren van cliënten kan de aanbieder gebruik maken van andere oplossingen voor het vervoer. Voorbeeld: diverse organisaties maken voor meerdere vervoersdoeleinden gebruik maken van de dienstverlening van stichting Opstapbus. Deze stichting kan, mits voldaan wordt aan de kwaliteitseisen, ook ingezet worden door aanbieders voor het vervoer van en naar Wmo-groepsbegeleiding.
3.6.4.6 Ondersteuning bij vervoer
Deelname aan het maatschappelijk verkeer heeft betrekking op het zich kunnen verplaatsen in de leefomgeving gericht op zelfredzaamheid en participatie. Wanneer een belanghebbende problemen ervaart op dit gebied zal worden onderzocht of en welke beperkingen belanghebbende heeft en wat de vervoersbehoefte is.
Voor het onderdeel vervoer wordt hierbij het volgende onderzocht:
- 1.
Verplaatsingsgedrag:
- a.
Verplaatsingsgedrag (hoe en hoe vaak)
- b.
het verplaatsingsmotief (waarom); en
- c.
de verplaatsingsbestemming (waarheen)
- a.
- 2.
Mobiliteit:
- a.
maximale loopafstand op een goede dag
- b.
maximale loopafstand op een slechte dag
- c.
gebruik loophulpmiddel: (rollator, wandelstok, kruk, etc.)
- d.
gebruik rolstoel/scootmobiel: (type, bijvoorbeeld elektrische rolstoel)
- e.
Transfers (bijvoorbeeld uit een auto stappen of rolstoel)
- a.
- 3.
Uithoudingsvermogen:
- a.
maximale reisduur
- b.
kan gedurende de reis overstappen
- c.
invloed weersomstandigheden op functioneren
- d.
invloed tijdstip (overdag/avond) op functioneren
- a.
- 4.
Denk bijvoorbeeld ook aan het toekennen van een voorziening enkel voor situaties waarin het noodzakelijk is gebruik te maken van het plaatselijk vervoerssysteem alleen bij slecht weer of als het donker is.
- 5.
Organisatie en begeleiding van de reis:
- a.
kan zonder begeleiding met het openbaar vervoer, indien nodig na korte periode waarin aan deze zelfredzaamheid wordt gewerkt onder begeleiding
- b.
kan zonder begeleiding met het publiek vervoer
- c.
kan alleen met begeleiding met het publiek vervoer
Ernstig beperkte mobiliteit en vervoersbehoefte voortvloeiend uit zorgtaken Bij een cliënt met beperkingen die uiterst beperkt mobiel is, moet in beginsel mede de vervoersbehoefte die voortvloeit uit zorgtaken met betrekking tot minderjarige kinderen worden betrokken (CRVB:1998:AA8703). Dit kan betekenen dat het publiek vervoer zich niet als passende bijdrage laat kwalificeren. Daarbij wordt overigens wel rekening gehouden met de bijdrage die van de andere ouder en andere daarvoor in aanmerking komende personen redelijkerwijs kan worden verlangd (CRVB:2010:BM7989). Een maatwerkvoorziening is afgestemd op de behoeften, persoonskenmerken en de mogelijkheden van de aanvrager. Als de overige lokale activiteiten van de aanvrager al in vol- doende mate bijdragen aan zijn maatschappelijke participatie kan dat betekenen dat hij niet in aanmerking komt voor een bruikleenauto om zijn kinderen naar school te brengen en weer op te halen (CRVB:2012:BV8848). Dergelijke overwegingen spelen een rol bij een vervoersbehoefte op zowel de korte als de middellange afstand waarvoor meerdere voorzieningen aangewezen kunnen zijn.
Resultaten
Het te bereiken resultaat ten aanzien van ondersteuning bij vervoer kan bestaan uit:
- a.
het zich (zelfstandig) kunnen verplaatsen in de leefomgeving;
- b.
medemensen ontmoeten en sociale verbanden aangaan (deelnemen aan maatschappelijk verkeer);
- c.
zelfredzaamheid in de leefomgeving vergroten en/of stabiliseren.
Publiek vervoer
Publiek vervoer is een collectief vervoerssysteem met (rolstoel)busjes en taxi’s dat vervoer van deur tot deur of van deur naar hub (centraal ketenknooppunt waar op- of overgestapt kan worden biedt voor mensen met een beperking. In de gemeente zijn er twee van dergelijke hubs, station Winschoten en station Scheemda.
Pashouders kunnen reizen in een gebied van 25 kilometer rondom het woonadres (maximaal 2000 kilometers op jaarbasis per kalenderjaar). Dat betekent overigens voor onze grensgemeente ook dat die kilometers in Duitsland afgelegd mogen worden. De cliënt dient een minimaal aantal basisvoorzieningen te kunnen bereiken. Daaronder vallen bijvoorbeeld een NS-station met dienstverlening, winkels voor het doen van boodschappen en een ziekenhuis. De ondersteunings- plicht van het college is gericht op de leefomgeving waar in bovengenoemde locaties te bereiken zijn. Wil de cliënt sociale contacten onderhouden buiten de directe woon- en leefomgeving, dan geldt daarvoor het landelijke vervoersysteem Valys. Bij het Valys-vervoer is het aankomstadres tenminste 25 kilometer gelegen van het woonadres of het vertrekadres tenminste 25 kilometer gelegen van het woonadres. Daarmee sluit het Valys-vervoer aan op het Wmo-vervoer.
Boven de geldende maximaal te reizen kilometers geldt het tarief van de vervoerder. Uitzondering hierin zijn de zogenaamde puntbestemmingen, bestemmingen die buiten de toegestane 25 km per rit liggen. Voor deze bestemming geldt het Wmo-tarief (zie ook Financieel besluit), ook al bevindt de bestemming zich meer dan 25 kilometer van het woonadres. Het vertrekmoment van de ritten van en naar de puntbestemming dient gelegen te zijn tussen 7:00 uur en 21:00.
Puntbestemmingen zijn:
- a.
Refaja ziekenhuis in Stadskanaal
- b.
Bethesda ziekenhuis in Hoogeveen
- c.
UMCG in Groningen
- d.
Martini ziekenhuis in Groningen
- e.
Beatrixoord in Haren
- f.
Visio in Haren
- g.
Scheper ziekenhuis in Emmen
- h.
Revalidatiecentrum Eemsdelta in Delfzijl
2 In het Financieel besluit maatschappelijke ondersteuning is het instaptarief en het kilometertarief vastgesteld voor de cliënt, de huisgenoot, de begeleider, kinderen en andere medereizigers.
Bijzonderheden publiek vervoer
Belanghebbende kan een loophulpmiddel of rolstoel meenemen in het vervoer.
Belanghebbende mag een hulphond (zie ook 3.6.1.2) of blindengeleidenhond meenemen in het vervoer.
Er kan een indicatie voor ‘voorin zitten’ worden verstrekt wanneer om medische redenen de buigfunctie van het been beperkt is.
Huisgenoten, gezinsleden en geregistreerde mantelzorgers (bij het Steunpunt mantelzorg van het Sociaal Werk Oldambt) van de cliënt mogen met de Wmo-pashouder mee- reizen tegen hetzelfde tarief als de Wmo-pashouder. Met een Wmo-pashouder mogen meereizende kinderen tot 12 jaar gratis meereizen. Vanaf die leeftijd kunnen ze huisgenoot of mantelzorger zijn en betalen het daarbij behorende tarief. Meereizenden, buiten de hierboven vermelde begeleider, huisgenoot of kinderen, mogen meereizen tegen het commerciële vervoerstarief van de vervoerder.
Wanneer men niet meer zelfstandig kan reizen en ondersteuning nodig heeft van een begeleider kan een zogenaamde begeleidingsindicatie worden aangevraagd. De begeleider kan gratis meereizen. Als men een indicatie voor begeleiding heeft mag de belanghebbende niet meer zonder begeleiding reizen. Bij de volgende criteria kan een begeleidersindicatie worden verstrekt:
- •
medisch ingrijpen is noodzakelijk tijdens de rit (voorbeelden van ziektebeelden: stoma, epilepsie);
- •
er is sprake van een gedragsstoornis of verward gedrag dat zonder ingrijpen kan escaleren (voorbeelden van ziektebeelden: gevorderde dementie, psychische stoornis);
- •
belanghebbende is door zijn cognitief niveau niet in staat om zelfstandig te reizen.
Extra kilometers publiek vervoer
- 1.
Pashouders hebben per kalenderjaar de beschikking over maximaal 2000 kilometers.
- 2.
Het college kan afwijken van de maximaal 2000 km per kalenderjaarnorm. De omvang van de maatwerkvoorziening(en) kan, als daar aanleiding voor is, worden afgestemd op de omstandigheden van het geval.
- 3.
Toegekende extra kilometers gelden slechts voor het jaar waarin is aangevraagd. Ieder kalenderjaar moet opnieuw aangevraagd worden. Bij bezoek aan een gezinslid dat opgenomen is in een verzorging- of verpleeghuis of ziekenhuis wordt er voor maximaal 3 ritten (heen en retour) per week extra kilometers toegekend.. De aanvrager dient aan te tonen dat er sprake is van opname en moet de duur ervan aangeven.
- 4.
Pashouders die zonder aantoonbare noodzaak hun maximale budget van 2000 km. op jaarbasis dreigen te overschrijden, worden door de gemeente tijdig geattendeerd hierop met het verzoek hun vervoerspatroon aan te passen dan wel een gemotiveerd verzoek in te dienen voor de toekenning van extra kilometers. Past de pashouder zijn reisgedrag niet aan, dan wordt de pas met ingang van de eerstvolgende maand volgend op deze constatering, geblokkeerd voor de rest van het kalenderjaar.
Vervoer naar dagbesteding
Voor vervoer naar de dagbesteding kan een beroep worden gedaan op de Wmo. Dagbesteding kan inclusief of exclusief vervoer van en naar de dagbesteding worden geïndiceerd. De cliënt die niet zelf of met behulp van zijn sociale omgeving in staat is om naar de dagbesteding te reizen, dient gebruik te maken van de vervoersmogelijkheden die de aanbieder verplicht is aan te bieden. Het vervoer wordt per dag geïndiceerd (heen en terugreis). Vervoer van en naar de dagbesteding is niet toegestaan met de Wmo-vervoerspas (zie ook 3.6.1.5).
3.6.1.7 Vervoersmiddelen voor mensen met een beperking
Er zijn verschillende soorten maatwerkvoorzieningen op het gebied van vervoer die het college kan verstrekken. Naast een gebruikerspas voor het publiek vervoer zijn er de volgende vervoers-voorzieningen:
- •
scootmobiel;
- •
fietsvoorziening;
- •
autoaanpassing;
- •
rolstoel;
- •
hulpmiddelen die langdurig noodzakelijk zijn en niet worden vergoed vanuit de Zvw.
Scootmobiel
- 1.
Een scootmobiel is bedoeld voor vervoer op de korte en middellange afstanden en kan worden gebruikt als aanvulling op het collectief vervoer. Een scootmobiel wordt in principe in bruikleen verstrekt en blijft eigendom van de gemeente.
- 2.
Criteria die we hanteren voor toekenning van een scootmobiel, kunnen zijn:
- a.
er is sprake van een beperkte sta- en loopfunctie, ook gelet op het kunnen maken van transfers;
- b.
de cliënt heeft een zeer beperkte loopafstand;
- c.
er is een substantiële vervoersbehoefte voor het maatschappelijke verkeer in de directe omgeving van de woning; dan gaat het om het doen van de boodschappen, bezoek aan familie / kennissen, bezoek aan vereniging e.d.; deze vervoersdoelen liggen binnen een straal van 100 tot 1500 meter van de woning;
- d.
hulpmiddelen (bijvoorbeeld een rollator, stok, elleboogkruk en een handbewogen rolstoel) stellen gezien een zeer beperkte loopafstand de belanghebbende onvoldoende in staat deel te nemen aan het leven van alledag;
- e.
belanghebbende kan geen gebruik (meer) maken van normale algemeen gebruikelijke vervoersvoorzieningen als een fiets, fiets met hulpmotor, brommer of snorscooter (zie ook 3.5.3.8 en bijlage 1);
- f.
de vervoersbehoefte bestaat niet uitsluitend uit frequente recreatieve doeleinden;
- g.
de cliënt kan zelf het voertuig veilig bedienen en besturen (rijvaardigheidstest/ rijlessen); alcoholisme kan in dat verband een weigeringsgrond zijn;
- h.
er een mogelijkheid is om de scootmobiel te stallen en op te laden;
- a.
De scootmobiel mag niet meegenomen worden in de taxi van het publiek vervoer.
Niet standaard modellen
Bij de advisering van een scootmobiel wordt altijd eerst gekeken of een standaard scootmobiel een adequate oplossing biedt. Is deze om medische redenen niet adequaat dan kan een ander model worden geadviseerd. Er bestaan veel niet standaard uitvoeringen van scootmobielen, o.a. één met vijf wielen en extra goede vering. Scootmobielen met goede vering kunnen uitsluitend worden verstrekt wanneer dit medisch gezien noodzakelijk is.
Stalling
Het stallen van vervoersvoorzieningen, zoals een scootmobiel dient op een goed tegen inbraak beveiligde, goed tegen weersinvloeden afgeschermde en brandveilige plek te gebeuren. Het college onderzoekt of de cliënt zelf mogelijkheden heeft om hier zorg voor te dragen, door bijvoorbeeld herinrichten of opruimen van de beoogde (stallings)ruimte. Dit behoort tot de eigen verantwoordelijkheid van cliënt. Heeft de woning geen mogelijkheden tot het stallen van de scootmobiel, dan valt het realiseren daarvan onder de ondersteuningsplicht van het college. Aan de stalling worden wel eisen gesteld zoals: een (gesloten) ruimte met een (af)dak inclusief een oplaadpunt.
Rijlessen
Wanneer een aanvrager over een Wmo-voorziening beschikt of gaat beschikken, kunnen rijlessen verstrekt worden, om te bepalen of iemand gebruik kan maken van de (gevraagde) voorziening of om de aanvrager te leren omgaan met de voorziening. De leverancier RSR heeft hier ook een verantwoordelijkheid in.
Driewielfietsen en andere bijzondere fietsen
Bijzondere fietsen kunnen onder bepaalde voorwaarden voor verstrekking in aanmerking komen. Te denken valt daarbij aan driewielfietsen of handbikes. Driewielfietsen worden speciaal gebruikt door de cliënt met beperkingen op evenwichtsgebied. Deze beperking maakt het gebruik van een normale fiets - al dan niet met hulpmotor - gevaarlijk. Ook andere groepen cliënten met andere beperkingen kunnen gebaat zijn bij een driewielfiets, bijvoorbeeld vanwege een gestoorde motoriek. Om aanspraak te maken op een dergelijk maatwerkvoorziening gelden dezelfde voorwaarden als voor een scootmobiel. Verder geldt dat een normale kinderdriewieler voor kinderen tot 4 jaar als algemeen gebruikelijk wordt beschouwd en daarom niet voor verstrekking in aanmerking komt. Driewielfietsen die speciaal bedoeld zijn voor kinderen met beperkingen kunnen voor verstrekking in aanmerking komen. Ook een bakfiets is algemeen gebruikelijk (RBSGR:2011:BQ5651; zie 3.5.3.8).
Autoaanpassingen
Autoaanpassingen zijn erop gericht verplaatsingen mogelijk te maken in de leefomgeving voor cliënten die daarvoor zijn aangewezen op een eigen auto. In de praktijk zal de cliënt echter niet snel zijn aangewezen op een autoaanpassing. Voorliggend is het publiek vervoer. Blijkt echter uit onderzoek dat de cliënt geen gebruik kan maken van deze maatwerkvoorziening, dan kan een autoaanpassing passend zijn. Wanneer de cliënt is aangewezen op een aanpassing, dan wordt een programma van eisen opgesteld voor de goedkoopst passende bijdrage in dat kader.
Uitgangspunten bij de beoordeling autoaanpassing zijn:
- a.
Is het gebruik van de eigen auto nodig voor het zich verplaatsen binnen de eigen leefomgeving én biedt het publiek vervoer geen passende bijdrage?
- b.
Is een autoaanpassing de goedkoopst compenserende voorziening wanneer publiek vervoer niet passend is?
- c.
Er moet in voorkomende gevallen een op grond van de Wegenverkeerswet verplicht APK- keuringsrapport worden overhandigd.
- d.
Geldigheidsduur rijbewijs wordt meegenomen in het onderzoek.
- e.
Hoe lang moet de aanpassing gebruikt worden? Wellicht is een kortdurende huur / lease van een ander passend voertuig goedkoper.
- f.
Hoe staat het met de ouderdom en technische staat van de auto? Als de auto ouder dan zeven jaar en is er al 75.000 kilometer mee gereden, dan wordt geen auto-aanpassing toegekend.
- g.
Is de cliënt of partner eigenaar en bestuurder van de auto? Onder de eigenaar van de auto kan ook de wettelijke vertegenwoordiger van het kind worden verstaan waar de autoaanpassing voor bestemd is.
- h.
Wijzigingen in of aan de auto die niet behoren tot de maatwerkvoorziening (cruise control, stuurbekrachtiging, isolatiemateriaal, automatische versnellingsbak etc.) worden niet verstrekt.
Rolstoel
- 1.
De gemeente verstrekt rolstoelvoorzieningen aan mensen die, door een beperking, voor het zich dagelijks zittend verplaatsen in en rond de woning op een rolstoel zijn aangewezen. Hiermee wordt de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie bevorderd.
- 2.
De volgende rolstoelen kunnen worden verstrekt:
- a.
een handbewogen rolstoel of een transportrolstoel;
- b.
een elektrische rolstoel;
- c.
individuele aanpassingen aan de rolstoel;
- d.
rolstoelaccessoires;
- e.
een rolstoel of vastframe handbike voor sportdoeleinden.
- a.
- 3.
Accessoires verstrekt de gemeente in individuele situaties en/of wanneer dat medisch noodzakelijk is.
Wie komt in aanmerking voor een rolstoelvoorziening
- 1.
De aanvrager komt voor een rolstoelvoorziening in aanmerking, wanneer een rolstoel voor hem noodzakelijk is voor het zich dagelijks zittend verplaatsen in en om de woning.
- 2.
De aanvrager moet de rolstoelvoorziening langdurig nodig hebben. Dat betekent ten minste 6 maanden. Heeft de aanvrager de rolstoelvoorziening minder dan 6 maanden nodig, dan is aan- spraak op de Zvw voorliggend. Dat moet uit het onderzoek blijken.
Welke rolstoel
- 1.
Bij de keuze voor een rolstoel houdt de gemeente onder meer rekening met de verplaatsingsbehoefte en de fysieke mogelijkheden van de aanvrager. De volgende factoren spelen bij de selectie van een rolstoel een rol:
- a.
het gebruik;
- b.
het gebruiksgebied;
- c.
de aandrijving;
- d.
de zithouding;
- e.
lichaamsmaten.
- a.
- 2.
Aan de hand van de selectiecriteria stelt de gemeente een programma van eisen op (of laat dat opstellen) waaraan de rolstoel moet voldoen om een geschikte voorziening te zijn voor de cliënt. Op deze manier selecteert de gemeente de goedkoopst compenserende rolstoel.
Sportvoorziening
- 1.
Sporten kan een belangrijk middel tot participatie zijn. Wanneer het voor de belanghebbende zonder sporthulpmiddel niet mogelijk is om een sport te beoefenen en de kosten hiervoor aanzienlijk hoger zijn dan de gebruikelijke kosten die een persoon zonder beperkingen heeft voor dezelfde (of een vergelijkbare) sport, kan een sportvoorziening worden verstrekt. Dat kan een sportrolstoel zijn maar ook een ander hulpmiddel.
- 2.
Criterium voor toekenning is dat juist de sportvoorziening ertoe moet bijdragen dat de belanghebbende op een aanvaardbare mate kan participeren. Er hoeft niet aan alle specifieke wensen worden tegemoetgekomen. Er moet een 'aanvaardbaar' niveau worden bereikt. Daarbij moet er wel rekening worden gehouden met de persoonskenmerken en wensen van de belanghebbende (CRVB:2014:3287). Dat kan betekenen dat de belanghebbende, buiten de sport waarvoor de sportvoorziening wordt gevraagd, al op aanvaarbare wijze participeert.
- 3.
Op grond van eerdere regelgeving en jurisprudentie kan worden gesteld dat het redelijk is om voor een sportvoorziening maximaal eens per drie jaar een vergoeding te verstrekken. De aanvrager moet aantonen dat er sprake is van een actieve sportbeoefening. De ervaring leert dat sportclubs, sponsors of fondsen vaak bereid zijn een deel van de kosten te vergoeden. Bovendien kost sporten zonder beperking ook geld dus mag van de aanvrager zelf ook worden verwacht dat hij een deel van de kosten draagt. Voor topsport wordt geen rolstoel verstrekt.
- 4.
Wanneer is vastgesteld dat iemand voor een sportvoorziening in aanmerking kan komen, dient de cliënt aan te tonen dat hij lid is van een sportverening. Dit kan door een kopie van het lidmaatschap te tonen of aan te tonen dat lidmaatschap wordt betaald.
- 5.
Soms is het mogelijk dat mensen vanuit fondsen ondersteuning kunnen krijgen bij de aanschaf van sportvoorzieningen. Bij een aanvraag wordt daarom eerst gekeken naar mogelijke aanwezige fondsen alvorens een Wmo voorziening wordt verstrekt. Een voorbeeld hiervan is het Jeugdsportfonds.
3.6.1.8 Woonvoorzieningen 3.6.1.8a Ondersteuning bij het wonen
Door de cliënt te ondersteunen bij het wonen wordt hij in staat gesteld tot het normale gebruik van de woning waar hij zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben. Hierdoor kan de cliënt langer zelfstandig blijven wonen. De cliënt is dan vaker iemand met een beperking dan iemand met een psychisch of een psychosociaal probleem. Ook jeugdigen met een beperking behoren tot de doelgroep van woonvoorzieningen.
3.6.1.8b Algemene bepalingen rondom wonen
Permanente bewoning
Een woonvoorziening wordt verstrekt ten behoeve van de woonruimte waar de persoon met beperking woonachtig is of zal zijn en die geschikt is om het hele jaar door bewoond te worden. Uitgangspunt is dat iedere inwoner zelf voor een eigen (huur of koop) woning moet zorgen. Woningen die niet geschikt zijn en niet bedoeld zijn om het hele jaar door te bewonen zoals hotels/pensions, trekkerswoonwagens, tweede woningen, vakantie- en recreatiewoningen, ADL-clusterwoningen en gehuurde kamers, met uitzondering van een voorziening voor verhuizing vallen niet onder het begrip ‘eigen woning’. Om voor een woningaanpassing op een woonwagen of een woonschip in aanmerking te kunnen komen moet de technische levensduur van de woonwagen of het woonschip nog minimaal vijf jaar zijn en moet de stand- of ligplaats niet binnen vijf jaar voor opheffing in aanmerking komen.
Bereikbaarheid, toegankelijkheid en bruikbaarheid
Met het oog op het normale gebruik van de woning en het op een aanvaardbare wijze deelnemen aan het maatschappelijke verkeer kan een maatwerkvoorziening worden verstrekt ten aanzien van de bereikbaarheid, toegankelijkheid en bruikbaarheid van de woning. Hieronder kunnen ook maatwerkvoorzieningen vallen die beperkingen opheffen in gemeenschappelijke ruimtes.
Gemeenschappelijke ruimtes
Wanneer het normale gebruik van de woning en de deelname aan het maatschappelijke verkeer in het geding zijn kunnen er voorzieningen worden verstrekt in gemeenschappelijke ruimtes. Denk bijvoorbeeld aan het verbreden van de entree, automatische deuropeners, hellingbanen, het verbreden van gemeenschappelijke toegangsdeuren, het aanbrengen van drempelhulpen of vlonders of het aanbrengen van een opstelplaats bij de toegangsdeur van de gemeenschappelijke ruimte. Een maatwerkvoorziening is altijd individueel gericht. Het zal dan ook altijd de persoon met beperkingen moeten zijn die voor een voorziening in een gemeenschappelijke ruimte een aanvraag doet.
Bezoekbaar maken
- 1.
Wanneer de cliënt zijn hoofdverblijf heeft in de gemeente Oldambt (in een Wlz-instelling of zelfstandig) kan één woning waar hij regelmatig op bezoek komt bezoekbaar gemaakt worden. Onder het bezoekbaar maken van een woning wordt niet verstaan het gebruik kunnen maken van de woning, enkel het bereikbaar maken van de woning, de woonkamer en het toilet valt onder deze regeling.
- 2.
De gemeente waar de cliënt ingeschreven staat vergoedt de woningaanpassing. De woning die aangepast wordt kan in een andere gemeente staan.
Voorzienbaarheid
De cliënt komt alleen voor een maatwerkvoorziening in aanmerking als de noodzaak tot ondersteuning redelijkerwijs niet vermijdbaar was, de benodigde voorziening niet voorzienbaar was of van belanghebbende niet verwacht kon worden dat hij maatregelen getroffen zou hebben die de hulpvraag overbodig hadden gemaakt. Dit betekent bijvoorbeeld dat wanneer men verhuist zonder rekening te houden met de al aanwezige beperkingen en de te verwachten ontwikkelingen daarvan, men niet in aanmerking komt voor een woningaanpassing (CRVB:2018:2603). Het is verstandig cliënt hierop te wijzen en dit vast te leggen.
Normaal gebruik van de woning
Een woningaanpassing heeft als doel om normaal gebruik van de woning mogelijk te maken. Onder normaal gebruik wordt verstaan dat de elementaire woonfuncties mogelijk moeten zijn: slapen, lichaams- reiniging, toiletgang, het bereiden en consumeren van voedsel, het doen van de was. Daarbij moet men zich vrijelijk in de woning kunnen verplaatsen. Voor kinderen komt daarbij het veilig kunnen spelen in de woning. Hobby- of studeerruimtes worden niet aangepast of bereikbaar gemaakt, omdat het hebben van een hobby of het uitoefenen van een studie geen elementaire woonfuncties zijn in de zin van de Wmo. Ook worden geen aanpassingen vergoed voor voorzieningen met een therapeutisch doel zoals een dialyseruimte en een bad voor therapeutisch baden.
Aard van de gebruikte materialen
Wanneer de problemen die de aanvrager ondervindt het gevolg zijn van de gebruikte materialen in de woning, verstrekt de gemeente geen woonvoorziening. De gemeente wil hiermee voorkomen dat woonvoorzieningen moeten worden getroffen als gevolg van beperkingen die voortvloeien uit de in de woning gebruikte materialen, achterstallig onderhoud etc. Bij de woningeigenaar ligt immers de verantwoordelijkheid om de woning goed te onderhouden.
Uitrustingsniveau sociale woningbouw
De gemeente verstrekt geen voorziening die van een hoger niveau is dan het uitrustingsniveau van de sociale woningbouw. De gemeente gaat ervan uit dat het uitrustingsniveau van de sociale woningbouw voldoende compensatie biedt. Wil de aanvrager dus een voorziening van een hoger niveau, dan moet hij de meerkosten zelf betalen.
3.6.1.8c Vormen van woonvoorzieningen
Het college kan aan de cliënt met een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning maatwerkvoorzieningen verlenen in de vorm van:
- •
een tegemoetkoming in verhuiskosten;
- •
een bouwkundige of woontechnische woningaanpassing;
- •
roerende (losse) woonvoorzieningen;
- •
overige woonvoorzieningen.
Verhuis- en inrichtingskosten en woningsanering
De tegemoetkoming voor verhuis- en inrichtingskosten vindt haar grondslag in artikel 3.5, lid 3 onderdeel i van de verordening waarin gesproken wordt van een tegemoetkoming van de meerkosten van personen met een beperking of chronische problemen. De Centrale Raad van Beroep heeft in twee uitspraken beslist dat financiële tegemoetkomingen in de Wmo 2015 nog steeds een plek hebben, naast voorzieningen in natura en persoonsgebonden budgetten. Uit artikel 8 van het Financieel besluit blijkt dat de tegemoetkoming maximaal € 2.750,- bedraagt en gebaseerd is op de werkelijke kosten die moeten worden opgenomen in een kostenoverzicht.
- 1.
Het college verstrekt de tegemoetkoming voor verhuis- en inrichtingskosten als:
- a.
de woonruimte voldoet aan het programma van eisen, opgenomen in de voorwaardelijke beschikking;
- b.
een persoon met beperking de gevonden woonruimte heeft gemeld en is verhuisd binnen een jaar na de datum van de beschikking.
- 2.
Geen tegemoetkoming voor de verhuis- en inrichtingskosten wordt verstrekt als:
- a.
een persoon met beperking is verhuisd voordat op zijn aanvraag voor tegemoetkoming voor verhuis- en inrichtingskosten is beschikt, tenzij het college vooraf uitdrukkelijk toestemming heeft gegeven, of de persoon met beperking de noodzaak, adequaatheid en passendheid van de nieuwe woning ten opzichte van de oude woning aantoont;
- b.
een persoon met een beperking voor het eerst zelfstandig gaat wonen;
- c.
een persoon met een beperking geen belemmeringen in het normale gebruik van de woning ondervindt, tenzij het een verhuizing naar een ADL-woning betreft;
- d.
een persoon met een beperking verhuist naar een instelling voor langdurige zorg.
- a.
- 3.
Wanneer het voor een persoon met beperkingen medisch gezien noodzakelijk is dat artikelen in de woning worden vervangen kan het college een tegemoetkoming voor woningsanering verstrek- ken als bij het aanschaffen van die artikelen de persoon al niet had kunnen voorzien dat deze artikelen de beperkingen zouden doen ontstaan of zouden verergeren. De beperkingen worden meestal veroorzaakt door allergie, astma of chronische bronchitis (COPD).
- 4.
De hoogte van de financiële tegemoetkoming is afhankelijk van de afschrijvingstermijn van de te saneren artikelen. De bedragen zijn op basis van het Nibud-prijzen.
- 5.
De oorzaak van de beperkingen kan ook gelegen zijn in de aard van de gebruikte materialen (zie hierboven) of achterstallig onderhoud. Dan verstrekt het college geen tegemoetkoming.
Bouwkundige of woontechnische woningaanpassing
Met het inwerking treden van de Wmo 2015 is artikel 16 van de Woningwet geschrapt. De eigenaar (verhuurder) van de woning moet een noodzakelijke woningaanpassing die door het college of de cliënt wordt aangebracht op grond van de Wmo 2015 accepteren. Dit om te voorkomen dat de eigenaar door weigering van toestemming een noodzakelijke aanpassing zou kunnen blokkeren. Daarom regelt artikel 2.3.7 van de wet dat het college of de cliënt, zonder toestemming van de eigenaar van de woning als bedoeld in artikel 7:215 BW, de noodzakelijke woningaanpassing kan (laten) aanbrengen. Wel moet de eigenaar in de gelegenheid worden gesteld daarover zijn mening te geven. Dit geeft de eigenaar de gelegenheid om bij uitvoeringskwesties betrokken te zijn. In afwijking van artikel 7:216, eerste lid, BW hoeft de woningaanpassing bij het vertrek van de cliënt niet te worden verwijderd.
Verkoop woning
Bij verkoop van de woning waarin een voorziening is aangebracht binnen een periode van tien jaar nadat de voorziening is gerealiseerd, dient de kostprijs minus de eigen bijdrage te worden terugbetaald volgens het afschrijvingsschema genoemd in artikel 7 van het Financieel besluit. Deze afschrijvingsregeling wordt opgenomen in het besluit van toekenning.
Kosten woningaanpassing
Tot de kosten van het doen van een woningaanpassing worden uitsluitend gerekend:
- •
de aanneemsom;
- •
de materialen voor zover niet inbegrepen in de aanneemsom;
- •
de risicoverzekeringen van loon-en materiaalstijgingen;
- •
de architect kosten, tot ten hoogste tien procent van de aanneemsom;
- •
de kosten van het dagelijks toezicht, ten hoogste twee procent van de aanneemsom;
- •
de heraansluiting op openbare nutsvoorzieningen;
- •
de leges voor een bouwvergunning of precariorechten;
- •
de verschuldigde en niet verrekenbare of terugvorderbare omzetbelasting;
- •
renteverlies in verband met het doen van noodzakelijke betalingen aan derden voordat de verstrekte bijdrage ineens wordt uitbetaald;
- •
kosten in verband met technisch onderzoek en advies met betrekking tot het doen van de aanpassing;
- •
kostenverhogingen met betrekking tot de kosten gemaakt, genoemd onder a t/m j, die ten tijde van de beschikking van de gemeente redelijkerwijs niet voorzienbaar waren;
- •
de kosten van gebruikelijke latere werkzaamheden, die rechtstreeks samenhangen met het doen van de aanpassing;
- •
de administratiekosten gemaakt door een verhuurder ten behoeve van de aanvrager.
Aantal vierkante meters
- 1.
Het aantal vierkante meters waarvoor een tegemoetkoming in de aannemelijke meerkosten kan worden verstrekt is per vertrek gemaximeerd. Er wordt daarbij een verschil gemaakt in aantal vierkante meters voor een aanbouw van een vertrek en het aantal vierkante meters voor uitbreiding van een reeds aanwezig vertrek:
vertrek |
Aanbouw (m2) |
Uitbreiding (m2) |
Woonkamer |
30 |
6 |
Keuken |
10 |
4 |
1-persoons slaapkamer |
10 |
4 |
2-persoons slaapkamer |
18 |
4 |
Toiletruimte |
2 |
1 |
Badkamer wastafelruimte |
2 |
1 |
Badkamer doucheruimte |
3 |
2 |
Entree/hal/gang |
5 |
2 |
Berging |
6 |
4 |
Tabel: Soort vertrek-Norm-Aanbouw uitbreiding van een reeds aanwezig vertrek
- 2.
De gemeente kan ook een maatwerkvoorziening verstrekken voor het verharden of (op)nieuw aanleggen van een pad om de woning toegankelijk te maken. Ten hoogste 20 vierkante meter wordt verstrekt waarbij het moet gaan om:
- a.
een pad tussen de openbare weg en de hoofdingang van de woning;
- b.
een pad tussen een tweede ingang en een berging en/ of tuinpoort.
- 3.
Voor de aanleg van een terras of de aanleg van een nieuw terras direct aan de woonruimte, komt ten hoogste 6 vierkante meter voor vergoeding in aanmerking.
Roerende woonvoorziening/hulpmiddelen
- 1.
Onder hulpmiddelen worden roerende zaken verstaan die bedoeld zijn om beperkingen in de zelfredzaamheid of de participatie te verminderen of weg te nemen (art. 1.1.1, eerste lid, van de Wmo 2015, onder hulpmiddel). Het kan gaan om roerende woonvoorzieningen zoals een vaste douchestoel of een traplift. Of de cliënt in aanmerking komt voor een hulpmiddel, hangt ook af van de bouwkundige situatie van de woning en van de geobjectiveerde beperkingen van de cliënt in het normale gebruik van de woning.
- 2.
Hulpmiddelen kunnen zowel in bruikleen als in eigendom worden verstrekt. Relatief goedkope hulpmiddelen (waarvan de kosten van transport en reiniging voor herverstrekking niet opwegen tegen de kosten van verstrekking van een nieuw hulpmiddel), zullen in eigendom worden verstrekt.
Patiëntliften
Er zijn zowel losse (mobiele) als vaste patiëntliften. Laatstgenoemde worden geplaatst middels een vloer-, muur- of wandbevestiging. Bij de beoordeling van de noodzaak van een dergelijke woonvoor- ziening worden de volgende factoren betrokken:
- •
de te verwachten transfers;
- •
de mogelijkheden van de cliënt/het kind;
- •
de indeling van de woning en de aanwezige inrichtingselementen;
- •
de beschikbare ruimte;
- •
de noodzakelijke lichamelijke ondersteuning van de cliënt/het kind;
- •
douchehulpmiddelen, toilethulpmiddelen.
3.6.1.8d Primaat van verhuizen
Het primaat van verhuizen betekent dat verhuizen in beginsel voorrang heeft op woonvoorzieningen zoals het verbouwen of aanpassen van de woning. Het college gaat uit van dat primaat. Omdat verhuizen duur is, wordt als maatwerkvoorziening een verhuiskostenvergoeding gegeven. De gemeente onderzoekt in het concrete geval of het primaat van verhuizen kan worden toegepast. Daarbij speelt een veelheid aan factoren een rol. De gemeente zal altijd de belangen van de inwoner af moeten wegen tegen het eigen belang dat de Wmo-gelden doelmatig worden besteed. Als het college besluit dat het primaat van verhuizen in het concrete geval kan worden toegepast moet het college die belangenafweging volledig en duidelijk opgetekend maken.
Afwegingsfactoren bij primaat van verhuizen
- 1.
Het is niet mogelijk een uitputtend overzicht te geven van alle mogelijke afwegingsfactoren die een rol kunnen spelen bij de toepassing van het primaat van verhuizen, omdat elke situatie anders kan zijn. De volgende factoren kunnen echter een rol spelen:
- a.
aanwezigheid van aangepaste of eenvoudig aan te passen woningen (de zogenaamde Wmo-huurwoningen);
- b.
kostenvergelijking tussen aanpassen en verhuizen;
- c.
volkshuisvestelijke factor;
- d.
als een aangepaste woning beschikbaar is, kan het ondoelmatig zijn om ook een andere woning aan te passen; niet alle aangepaste woningen zullen namelijk even goed verhuurbaar zijn;
- e.
de termijn waarbinnen de woning beschikbaar is;
- a.
- 2.
Het college moet met een concreet en passend aanbod komen waarbij aandacht moet worden besteed aan de volgende aspecten:
- a.
sociale omstandigheden:
- a.
De inbedding in de wijk, meestal samenhangend met de periode dat iemand al in de wijk woont, de
aanwezigheid van familie en vrienden en de aanwezigheid van voorzieningen spelen een rol. Ook kan vereenzaming in de toekomstige woonomgeving een rol spelen, bijvoorbeeld omdat cliënt slecht ter been is. Als er huisgenoten zijn, moeten ook zij mee verhuizen. Ook hun belangen moeten worden meegewogen. Er dient rekening te worden gehouden met iemand persoonskenmerken.
- b.
de afstemming met andere voorzieningen:
De voorzieningen op de nieuwe woonlocatie (vervoersvoorzieningen, winkels, de huisartsenpraktijk) kunnen dichterbij zijn, of juist niet.
- c.
het werk:
Het kan zijn dat de cliënt dichter bij het werk kan komen te wonen. Dat kan een aanzienlijk voordeel zijn als er beperkingen in het vervoer zijn. Als iemand thuis werkt zal daar rekening mee moeten worden gehouden.
- d.
verandering in woonlasten:
De financiële gevolgen van een verhuizing moeten binnen aanvaardbare grenzen vallen. Als de cliënt huurt is die afweging eenvoudiger te maken dan wanneer iemand een koophuis heeft. Ook moet de koopwoning uiteraard binnen een redelijke termijn verkocht worden. Lukt dat niet, dan beoordeelt het college opnieuw de situatie.
- e.
is er een wil om te verhuizen:
Het kan voor een cliënt lastig zijn om toenemende beperkingen onder ogen te zien. Des te bezwaarlijker kan het dan zijn om te verhuizen, ook al is dat met het oog op de beperkingen de beste oplossing. Als de cliënt dan niettemin niet wil verhuizen kan het college weigeren de woning aan te passen.
- 3.
Er kunnen zwaarwegende redenen zijn waardoor een uitzondering moet worden gemaakt op het verhuisprimaat. Voorbeelden daarvan zijn:
- a.
Er blijkt uit medisch onderzoek een contra-indicatie voor verhuizen. Bijvoorbeeld als verwacht wordt dat een (dementerende) cliënt binnen een redelijke termijn niet zal aarden of vertrouwd zal kunnen geraken in de nieuwe woning of woonomgeving.
- b.
Er blijkt uit onderzoek dat de medische situatie van de cliënt het niet toelaat dat er een lange tijd heen gaat over het vinden van een geschikte woning. Uit het medisch advies moet dan bijvoorbeeld blijken wat een medisch aanvaardbare termijn is waarbinnen iemand over een geschikte woning moet beschikken. Dat is afhankelijk van de individuele situatie.
- c.
De aanwezigheid van mantelzorg door mensen in de directe omgeving van de woning kan het niet acceptabel maken dat de cliënt verhuist. Dat is alleen het geval als de mantelzorg een wezenlijke bijdrage levert aan het behoud van de zelfredzaamheid van de cliënt met het oog op zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kunnen blijven (wonen). Dat is bijvoorbeeld het geval als de mantelzorg zorg op grond van de Zvw of ondersteuning in de vorm van een maatwerkvoorziening overbodig maakt en duidelijk is dat de mantelzorg in de bestaande omvang en intensiteit bij een eventuele nieuwe woning niet (meer) kan worden verleend. Als de mantelzorg planbaar is kan dit weer betekenen dat verhuizen juist wel mogelijk is.
- d.
De verhuizing leidt tot inkomstenderving doordat bedrijfsmatige activiteiten niet meer kunnen worden uitgeoefend of het verplaatsen van het bedrijf onredelijke kosten met zich meebrengt. Deze kosten kunnen voor de ondernemer in kwestie mogelijk wel aftrekbaar zijn op diens aangifte Inkomstenbelasting. Hierbij kan het gaan om de cliënt zelf maar ook zijn partner.
- a.
Stap 7: De cliënt wordt erop gewezen dat hij kan kiezen voor een persoons gebonden budget. Er wordt beoordeeld of de cliënt voldoet aan de voorwaarden van een persoons gebonden budget (PGB).
3.7.1 Voorwaarden PGB
De gemeente Oldambt verbindt de volgende voorwaarden aan het verstrekken van een Pgb.
- 1.
Als een cliënt in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening, maar de ondersteuning zelf wenst in te kopen door middel van een door het college te verstrekken Pgb, beoordeelt het college of wordt voldaan aan alle wettelijke voorwaarden om in aanmerking te komen voor een Pgb zoals omschreven in artikel 2.3.6 Wmo 2015.
- 2.
Het college beoordeelt of de cliënt, eventueel met behulp van zijn Pgb-beheerder, in staat is tot een redelijke waardering van zijn belangen en het uitvoeren van de aan een Pgb verbonden taken. De cliënt dient ten minste aan te geven:
- •
welke ondersteuning de cliënt nodig heeft;
- •
wat de cliënt met het Pgb wenst in te kopen;
- •
waarom de cliënt de ondersteuning in de vorm van een Pgb wenst te ontvangen;
- •
hoe hij omgaat met geconstateerde onjuistheden.
- 3.
Het college beoordeelt of de ondersteuning die de cliënt met het Pgb wenst in te kopen naar het oordeel van het college van voldoende kwaliteit is en dus veilig, doeltreffend, doelmatig en cliëntgericht is. De kwaliteit van de ondersteuning wordt getoetst door middel van het zorgplan zoals omschreven in lid 4. Daarnaast dient de uitvoerder van de ondersteuning te beschikken over een adequate zorgopleiding en een recente Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) van maximaal twee maanden oud.
- 4.
De Pgb-aanbieder stelt samen met de cliënt ten aanzien van het waarborgen van de kwaliteit van de ondersteuning een zorgplan op. In het zorgplan staat in ieder geval omschreven:
- •
welke zorgverlener de zorg gaat verlenen;
- •
wie de directe zorgverlener(s) is;
- •
wat de deskundigheid is van de directe zorgverlener(s);
- •
wie de directe zorgverlener(s) kan vervangen bij afwezigheid;
- •
welke doelen behaald moeten worden;
- •
welke concrete acties ingezet worden om de gestelde doelen te bereiken;
- •
waar en wanneer de ondersteuning gaat plaatsvinden;
- •
hoe lang de ondersteuning moet worden ingezet.
- 5.
De kwaliteit van de met het Pgb ingekochte professionele ondersteuning voldoet minimaal aan de eisen die de gemeente stelt aan de gecontracteerde zorgaanbieders die vergelijkbare ondersteuning leveren, hierbij moeten Pgb-aanbieders voldoen aan de volgende criteria:
- •
ingeschreven staan in het handelsregister;
- •
adequaat opgeleid personeel in dienst hebben;
- •
een VOG van alle werknemers (en eventueel vrijwilligers) kunnen overleggen;
- •
beschikken over een volledig geïntegreerd kwaliteitssysteem dat voldoet aan de landelijke eisen;
- •
een verklaring betalingsgedrag belastingdienst kunnen tonen;
- •
een afschrift van de meest recente jaarrekening - of in het geval van een ZZP’er een -balans en een winst- en verliesrekening kunnen tonen;
- •
verzekerd zijn tegen beroeps- en/of bedrijfsaansprakelijkheid.
- 6.
Een Pgb is alleen mogelijk indien naar het oordeel van het college wordt voldaan aan alle voorwaarden om in aanmerking te komen voor een Pgb en:
- •
er geen weigeringsgrond van toepassing is zoals omschreven in artikel 4.3 van de verordening maatschappelijke ondersteuning Oldambt 2025;
- •
in voldoende mate zal bijdragen aan het bereiken van het in het persoonlijk plan opgenomen beoogde resultaat;
- •
er op geen enkele manier druk is uitgeoefend om de dienstverlening, in welke vorm dan ook, van deze persoon of organisatie te betrekken.
- 7.
Het niet voldoen aan de kwaliteitseisen heeft tot gevolg dat het college de aanvraag van de cliënt voor ondersteuning in de vorm van een Pgb afwijst. Het college kan de Pgb-aanbieder een waarschuwing met een redelijke hersteltermijn geven, of de Pgb-aanbieder niet (langer) accepteren in het kader van het verstrekken van een Pgb.
- 8.
De Toetsingskaders kwaliteit en rechtmatigheid Zorg Wmo/Jeugd, van de gemeenten Oldambt, Pekela, Stadskanaal, Veendam en Westerwolde (Oost-Groningen) zijn van toepassing.
3.7.2 Voorwaardeb Pgb voor ondersteuning door informele aanbieder
- 1.
Alvorens de cliënt een aanvraag doet voor een voorziening, wordt van hem verwacht dat hij eerst een beroep doet op zijn familie en vrienden. Er wordt geen Pgb verstrekt waarvan het gebruikelijk is dat de activiteiten door het sociaal netwerk worden verricht, zoals:
- •
(sociale) activiteiten ondernemen met de cliënt;
- •
het doen van de boodschappen;
- •
lichte huishoudelijke taken;
- •
eenvoudige hulp bij de administratie;
- •
het maken van afspraken en/of het meegaan naar afspraken met specialisten.
- 2.
Een cliënt heeft de mogelijkheid om dienstverlening te betrekken van een persoon of organisatie behorende tot het sociale netwerk:
- •
als de cliënt een gelijkwaardig of beter resultaat kan behalen als iemand uit het sociale netwerk de zorg verleent en;
- •
als dit leidt tot volwaardige dienstverlening die passend is aan de hulpvraag van de cliënt.
- 3.
De hoogte van het pgb voor informele hulp is bij het bestaan van een dienstbetrekking gelijk aan de hoogste periodiek voor de benodigde hulp in de desbetreffende CAO, vermeerderd met de vakantiebijslag en tegenwaarde van de verlofuren.
3.7.3 Voorwaarden Pgb-beheerder
- 1.
Het beheren van het Pgb kan door zowel de cliënt als door een Pgb-beheerder worden uitgevoerd. Indien de Pgb-beheerder het Pgb gaat beheren, dan zijn de regels over het Pgb beheer waar cliënt wordt genoemd van overeenkomstige toepassing op de Pgb-beheerder.
- 2.
Het college acht een persoon niet in staat de aan een Pgb verbonden taken verantwoord te kunnen uitvoeren indien bij hem sprake is van een of meerdere van de volgende omstandigheden:
- •
problematische schuldenproblematiek;
- •
ernstige verslavingsproblematiek;
- •
aangetoonde fraude begaan in de vier jaar voorafgaand aan de aanvraag;
- •
een aanmerkelijke verstandelijke beperking;
- •
een ernstig psychiatrisch ziektebeeld;
- •
een vastgestelde, blijvende cognitieve stoornis;
- •
het onvoldoende machtig zijn van de Nederlandse taal in woord en geschrift;
- •
twijfels op overige gronden over de Pgb-vaardigheid, zoals opgenomen in hoofdstuk 4 van de verordening.
- 3.
Onverlet het bepaalde in het vorige lid, wordt een Pgb-beheerder alleen geacht de aan het Pgb verbonden taken op verantwoorde wijze te kunnen uitvoeren indien:
- •
hij eerste of tweedegraads bloed-of aanverwant is van de cliënt, tenzij bijzondere omstandigheden aanleiding geven om het beheer te laten uitvoeren door iemand die tot het sociaal netwerk behoort;
- •
hij door de rechtbank is aangesteld als mentor, curator of bewindvoerder;
- •
hij niet tevens uitvoerder is van de ondersteuning die met het Pgb wordt ingekocht;
- •
er geen sprake is van een (financiële) relatie tussen de Pgb-beheerder en de Pgb-aanbieder;
- •
er geen sprake is van is van belangenverstrengeling tussen de Pgb-beheerder en de Pgb-aanbieder;
- •
er sprake is van voldoende nabijheid in de vorm van fysieke aanwezigheid en tijd;
- •
hij de belangen van de cliënt voldoende kan behartigen zoals omschreven in hoofdstuk 4 van de verordening;
- •
hij de aan een Pgb verbonden taken kan uitvoeren zoals omschreven in hoofdstuk 4 van de verordening.
- 4.
Een cliënt krijgt maximaal twee keer de mogelijkheid om een Pgb-beheerder aan te dragen. Indien geen geschikte Pgb-beheerder wordt aangedragen, zal de aanvraag voor ondersteuning in de vorm van een Pgb worden afgewezen.
Woningaanpassingen in pgb
- 1.
Het college kan een persoonsgebonden budget verlenen voor het aanpassen van een woning. Hierbij gelden dezelfde voorwaarden als bij een in natura verstrekte voorziening. De cliënt moet in staat zijn om een goede opdracht te verlenen richting een aannemer en om de uitvoering te controleren. Het college mag kwaliteitseisen stellen aan degene die de woningaanpassing gaat uitvoeren, bijvoorbeeld het beschikken over het Bouw Garant Keurmerk. De kwaliteit van de maatwerkvoorziening komt overigens, gescheiden van een oordeel over het pgb, aan de orde in stap 4 van het onderzoek, terwijl de vorm waarin de voorziening moet worden verstrekt (natura of pgb) eerst in stap 7 aan de orde komt.
- 2.
Uit het pgb mogen geen administratiekosten worden betaald aangezien het college heeft bepaald dat de cliënt pgb-vaardig is en daarmee ook zijn eigen administratie kan voeren.
Dubbele woonlasten
In uitzonderlijke situaties kan een vergoeding worden geboden voor tijdelijke dubbele woonlasten, bijvoorbeeld wanneer cliënt gedurende de uitvoering van de woningaanpassing niet in de eigen woning kan wonen. De maximale periode hiervoor is twee weken met daaraan verbonden een maximale vergoeding van € 250,-.
Derde-belanghebbende
De woningeigenaar kan derde-belanghebbende zijn bij het toekennen van een woningaanpassing (CRVB:2013:2716). Denk bijvoorbeeld aan de situatie waarin het college of de cliënt zelf een woningaanpassing of woonvoorziening aan laat brengen die in strijd is met bijvoorbeeld het vigerende Bouwbesluit.
Pgb bij grotere woningaanpassingen
Bij de grotere woningaanpassingen, bijvoorbeeld bij aanbouw of verbouw van slaapkamers en badkamers en anders dan bij kleinere woningaanpassingen, zoals bijvoorbeeld een verbouw van een doucheruimte, waarvoor een verkorte procedure geldt – wordt de volgende procedure gevolgd:
- •
Vaststellen programma van eisen
- •
Nadat de aanvraag is ingediend wordt een indicatie gesteld, waarbij de Wmo-consulent eventueel met een functionaris van bouw- en woningtoezicht een programma van eisen voor de goedkoopst passende woningaanpassing opstelt. De woningaanpassing dient gerealiseerd te worden in overeenstemming met het Bouwbesluit en het bestemmingsplan. De noodzakelijke vergunningen, zoals de bouw- vergunningen, moeten er zijn. Het college weigert mee te werken aan de financiering van de aanpassing als niet aan deze voorwaarden wordt voldaan.
- •
De woningeigenaar vraagt op basis van dat programma van eisen tenminste twee offertes bij onafhankelijke aannemers op.
- •
Het college beoordeelt welke offerte de goedkoopst passende oplossing biedt. De gemeente beoordeelt welke bouwofferte als basis kan dienen voor het vaststellen van het persoonsgebonden budget.
- •
Het college geeft toestemming.
- •
Het college geeft vervolgens toestemming voor de woningaanpassing, op voorwaarde dat niet al zonder toestemming een begin is gemaakt met de werkzaamheden waarop het persoonsgebon- den budget betrekking heeft.
Uitvoering
De woningaanpassing wordt, conform het programma van eisen, uitgevoerd door derden. Het college controleert de uitvoering. Het college verstrekt alleen een persoonsgebonden budget voor een woningaanpassing wanneer de door hem aangewezen personen toegang is verleend tot de woonruimte waar de woningaanpassing wordt verricht. Controle vindt achteraf plaats door de Wmo-consulent eventueel in samenwerking met Bouw- en woningtoezicht.
De genoemde personen moeten ook inzicht krijgen in bescheiden en tekeningen, welke betrekking hebben op de woningaanpassing en de gelegenheid krijgen de woningaanpassing te controleren.
Uitbetaling aan de aannemer en gereedmelding
Het persoonsgebonden budget wordt in overleg met de eigenaar uitbetaald aan de aannemer.
Direct na de voltooiing van de werkzaamheden, maar uiterlijk binnen 15 maanden na het verlenen van toestemming voor het aanpassen van de woning, verklaart de woningeigenaar aan het college dat de bedoelde werkzaamheden zijn voltooid (de gereedmelding). Deze gereedmelding is tevens een verzoek om vaststelling en uitbetaling van de financiële tegemoetkoming. Er kan ook afgesproken worden dat de factuur als gereedmelding kan gelden. De gereedmelding gaat vergezeld van een verklaring dat bij het treffen van de voorziening is voldaan aan de voorwaarden waaronder het persoonsgebonden budget is verleend. Degene aan wie het persoonsgebonden budget of de financiële tegemoetkoming wordt uitbetaald, dient gedurende een periode van vijf jaar alle rekeningen en betalingsbewijzen met betrekking tot de werkzaamheden ter controle beschikbaar te houden. Ook bij de verkorte procedure wordt gewerkt met een plan van eisen, worden er tenminste twee offertes opgevraagd en wordt er gekozen voor de goedkoopst passende offerte.
Hoofdstuk 4. Overige bepalingen
4.1 De aanvraag
- 1.
Een aanvraag voor een maatwerkvoorziening kan pas worden gedaan nadat het onderzoek is uitgevoerd, tenzij dat niet is uitgevoerd binnen zes weken na de melding van de hulpvraag of van een gesprek is afgezien als de ondersteuningsbehoefte genoegzaam bekend is bij het college.
- 2.
Het college stuurt de cliënt het onderzoeksverslag met daarin vermeld de naam en het adres van de aanvrager, de dagtekening en de ondersteuning die men wenst wordt aangegeven. Door het onderzoeksverslag te ondertekenen en binnen 5 werkdagen terug te sturen dient de cliënt een Wmo-aanvraag in.
- 3.
Het college is bevoegd de beslistermijn als bedoeld in artikel 2.3.5, tweede lid, van de wet op te schorten wanneer voor de beoordeling van de aanspraak op, dan wel welke maatwerkvoorziening een passende bijdrage kan leveren een deskundigenadvies nodig is. Het college stelt de aanvrager hiervan in kennis en noemt een termijn waarbinnen de beschikking kan worden tegemoet gezien.
4.2 De beschikking
Nadat een aanvraag bij het college is ingediend ontvangt de cliënt een beschikking met daarin het besluit van het college.
Hoofdstuk 5. Slotbepalingen
Inwerkingtreding
Deze nadere regels treden op 1 januari 2025 in werking onder gelijktijdige intrekking van de Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Oldambt 2021.
Citeertitel
Deze nadere regels worden aangehaald als: Nadere regels maatschappelijke ondersteuning gemeente Oldambt 2025.
Aldus vastgesteld in de vergadering van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oldambt d.d. 12 november 2024.
Ondertekening
Aldus vastgesteld in de vergadering van het college van burgemeester en wethouders van Oldambt d.d. 12 november 2024
de secretaris, de burgemeester,
Berlinda Aukema Cora-Yfke Sikkema
Ziet u een fout in deze regeling?
Bent u van mening dat de inhoud niet juist is? Neem dan contact op met de organisatie die de regelgeving heeft gepubliceerd. Deze organisatie is namelijk zelf verantwoordelijk voor de inhoud van de regelgeving. De naam van de organisatie ziet u bovenaan de regelgeving. De contactgegevens van de organisatie kunt u hier opzoeken: organisaties.overheid.nl.
Werkt de website of een link niet goed? Stuur dan een e-mail naar regelgeving@overheid.nl