Gemeenschappelijke Regeling Bedrijfsvoeringsorganisatie Reinigingsdienst Waardlanden

Geldend van 17-01-2025 t/m heden

Intitulé

Gemeenschappelijke Regeling Bedrijfsvoeringsorganisatie Reinigingsdienst Waardlanden

De colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten Gorinchem, Hardinxveld-Giessendam, Molenlanden en Vijfheerenlanden, ieder voor zover zij voor de eigen gemeente bevoegd zijn;

Overwegende dat:

de Gemeenschappelijke Regeling Bedrijfsvoeringsorganisatie Reinigingsdienst Waardlanden een samenwerkingsverband is van de gemeenten ten aanzien van uitvoeringstaken op het gebied van reiniging, inzameling en verwijdering van afval;

op 1 juli 2022 een wijziging van de Wet gemeenschappelijke regelingen en enige andere wetten (o.a. de Gemeentewet) in werking is getreden;

de wetswijziging ertoe strekt de democratische legitimatie van gemeenschappelijke regelingen te versterken;

de Gemeenschappelijke Regeling Bedrijfsvoeringsorganisatie Reinigingsdienst Waardlanden aanpassing behoeft ten gevolge van deze wetswijziging(en);

het wenselijk is om naast de wettelijke wijzigingen ook direct andere wijzigingen (onder andere op het gebied van het stemmen en het kunnen handelen bij urgente voorstellen) aan te brengen in de Gemeenschappelijke Regeling Bedrijfsvoeringsorganisatie Reinigingsdienst Waardlanden.

BESLUITEN:

De Gemeenschappelijke Regeling Bedrijfsvoeringsorganisatie Reinigingsdienst Waardlanden te wijzigen.

HOOFDSTUK 1 Begripsbepalingen

Artikel 1

  • 1. In deze regeling wordt verstaan onder:

    • a.

      Gemeente: de aan de regeling deelnemende gemeenten;

    • b.

      College / Colleges: een college / de colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten;

    • c.

      Gedeputeerde Staten: het college van Gedeputeerde Staten van de provincie Zuid-Holland;

    • d.

      Bestuur: het bestuur van de bedrijfsvoeringsorganisatie, zoals bedoeld in artikel 14a van de Wet gemeenschappelijke regelingen;

    • e.

      Bestuurslid: het door het college aangewezen bestuurslid van de bedrijfsvoeringsorganisatie;

    • f.

      Directeur: de door het bestuur benoemde directeur van de bedrijfsvoeringsorganisatie;

    • g.

      Organisatie: de bedrijfsvoeringsorganisatie Reinigingsdienst Waardlanden;

    • h.

      Ambtenaren: ambtelijk personeel aangesteld bij de bedrijfsvoeringsorganisatie;

    • i.

      Huisaansluiting: met een huisaansluiting wordt gelijkgesteld elke gebruiker van een perceel die als belastingplichtige voor de gemeentelijke afvalstoffenheffing is of kan worden aangemerkt.

HOOFDSTUK 2 De bedrijfsvoeringsorganisatie

Artikel 2

  • 1. Er is een bedrijfsvoeringsorganisatie, genaamd 'Reinigingsdienst Waardlanden', handelend onder de naam "Reinigingsdienst Waardlanden" die is gevestigd te Gorinchem.

HOOFDSTUK 3 Belang, doelstelling, taken en bevoegdheden

Artikel 3

  • 1. De bedrijfsvoeringsorganisatie behartigt de gemeenschappelijke en afzonderlijke uitvoeringstaken van de gemeenten op het gebied van reiniging, inzameling en verwijdering van afval en grondstoffen. Het draagt zorg voor een zo doelmatig mogelijke uitvoering van deze taken en uitoefening van bevoegdheden op deze terreinen.

  • 2. In het kader van haar doelstelling heeft de bedrijfsvoeringsorganisatie tot taak het inzamelen, verwijderen of het collectief doen inzamelen of doen verwijderen van huishoudelijke afvalstoffen ter voldoening van de bij of krachtens de Wet Milieubeheer aan de gemeente opgelegde verplichting. Tot deze taak behoort in ieder geval het dagelijks onderhoud en beheer van opstallen, milieustraten en inzamelmiddelen en de zorg voor de verwerking van huishoudelijke afvalstoffen.

  • 3. De bedrijfsvoeringsorganisatie draagt bij aan doelstellingen van de gemeenten op het gebied van circulaire economie. Hiervoor voert zij ook taken uit op het gebied van voorlichting, educatie en handhaving.

  • 4. Het bestuur van de bedrijfsvoeringsorganisatie heeft voorts tot taak het op verzoek van een of meerdere gemeenten uitvoeren of doen uitvoeren van andere gemeentelijke uitvoeringstaken op het gebied van afvalstoffenverwijdering of reiniging, zoals bijvoorbeeld: zwerfafval, onkruidbeheersing en gladheidsbestrijding.

  • 5. Het bestuur is bevoegd tot het oprichten van en deelnemen in stichtingen, maatschappen, vennootschappen, verenigingen, coöperaties en onderlinge waarborgmaatschappijen, indien dat in het bijzonder aangewezen moet worden geacht voor de behartiging van de belangen van de bedrijfsuitvoeringsorganisatie.

  • 6. Een besluit, zoals bedoeld in artikel 3 lid 5, wordt niet genomen dan nadat de raden van de gemeenten een ontwerpbesluit is toezonden en in de gelegenheid zijn gesteld hun wensen en bedenkingen ter kennis van het bestuur te brengen.

HOOFDSTUK 4 Het bestuur

Paragraaf 1 De samenstelling van het bestuur

Artikel 4

  • 1. Het bestuur bestaat uit evenveel leden als het aantal gemeenten dat aan de regeling deelneemt.

  • 2. De leden van het bestuur worden door en uit de deelnemende colleges aangewezen. Ieder lid heeft een plaatsvervanger uit hetzelfde college.

  • 3. Van elke aanwijzing tot lid of plaatsvervangend lid van het bestuur geeft het college van de betreffende gemeente binnen één week kennis aan het bestuur.

Paragraaf 2 De voorzitter en de secretaris

Artikel 5

  • 1. Het bestuur benoemt aan het begin van elke zittingsperiode van het college een voorzitter en een plaatsvervangend voorzitter. Bij aanvang van elke zittingsperiode kan het bestuur besluiten om een rooster van aan- en aftreden voor te leggen, zodanig dat het voorzitterschap rouleert over de deelnemende gemeenten.

  • 2. De directeur van de bedrijfsvoeringsorganisatie is tevens secretaris van het bestuur.

HOOFDSTUK 5 De bevoegdheden van het bestuur

Paragraaf 1 De bevoegdheden van het bestuur

Artikel 6

  • 1. Het bestuur is bevoegd om een directiestatuut vast te stellen waarin regels worden gesteld omtrent de ambtelijke organisatie, werkwijze en mandatering.

  • 2. Het bestuur kan zijn bevoegdheden, voor zover de aard ervan zich hier niet tegen verzet, bij directiestatuut verlenen aan de directeur van het de bedrijfsvoeringsorganisatie.

  • 3. Het bestuur benoemt, schorst en ontslaat de directeur en de controller.

  • 4. Het bestuur is bevoegd tot het nemen van privaatrechtelijke rechtshandelingen van de bedrijfsvoeringsorganisatie.

  • 5. Het bestuur is bevoegd om namens de bedrijfsvoeringsorganisatie rechtsgedingen, bezwaarprocedures of administratief beroepsprocedures te voeren of handelingen ter voorbereiding daarop te verrichten.

  • 6. Het bestuur is bevoegd tot het beheren van, en het houden van toezicht op, alles wat de bedrijfsvoeringsorganisatie betreft.

  • 7. Het bestuur kan een of meer leden mandateren tot uitoefening van een of meer van zijn bevoegdheden, tenzij de aard van de bevoegdheid en/of de regeling waarop de bevoegdheid steunt zich daartegen verzet. De hierop betrekking hebbende artikelen van de Algemene wet bestuursrecht zijn van toepassing.

  • 8. Het bestuur stelt de (ontwerp)begroting en de (ontwerp)jaarrekening vast.

  • 9. Over besluiten van het bestuur wordt aan de deelnemers geen zienswijze gevraagd, met uitzondering van een besluit waarvoor een wettelijke zienswijze-procedure geldt.

Paragraaf 2 De bevoegdheden van de voorzitter en de secretaris

Artikel 7

  • 1. Aan de voorzitter is de leiding van de vergaderingen van het bestuur. Bij diens afwezigheid vervangt de plaatsvervangend voorzitter de voorzitter.

  • 2. De voorzitter en de secretaris tekenen alle stukken die van het bestuur uitgaan. Het bestuur kan het tekenen van bepaalde stukken opdragen aan de directeur van de bedrijfsvoeringsorganisatie.

  • 3. De voorzitter vertegenwoordigt de bedrijfsvoeringsorganisatie in en buiten rechte. Hij kan deze vertegenwoordiging opdragen aan een door hem aangewezen gemachtigde. Indien de voorzitter partij is, of als bestuurder is aangewezen door de gemeente die partij is, in het geding waarbij de bedrijfsvoeringsorganisatie betrokken is, wordt de bedrijfsvoeringsorganisatie door een ander, door het bestuur aan te wijzen lid van het bestuur vertegenwoordigd.

Paragraaf 3 Informatie- en verantwoordingsplicht

Artikel 8

  • 1. Het bestuur (of een lid van het bestuur) verstrekt aan de raden en colleges de door hen gevraagde inlichtingen of (ongevraagd) alle inlichtingen die voor hun taken benodigd zijn.

  • 2. Het verstrekken van deze inlichtingen gebeurt mondeling op een door de raad of het college te bepalen wijze dan wel schriftelijk indien de raad of het college daartoe besluit. De verlangde inlichtingen worden zo spoedig mogelijk door (het lid van) het bestuur verstrekt. Dit geldt eveneens voor de door één of meer leden van de gemeenteraad of het college van een deelnemer aan het (lid van het) bestuur verzochte inlichtingen.

  • 3. De deelnemende gemeenten zijn verplicht aan het bestuur inlichtingen te verschaffen omtrent plannen en maatregelen die voor de Bedrijfsvoeringsorganisatie Reinigingsdienst Waardlanden van belang zijn.

  • 4. Over al hetgeen de bedrijfsvoeringsorganisatie betreft dient het bestuur van de bedrijfsvoeringsorganisatie de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en het provinciebestuur desgevraagd van bericht.

  • 5. Het bestuur doet mededeling van het verzoek en de inhoud daarvan aan de colleges van de aangesloten gemeenten.

  • 6. Artikel 16 lid 5 van de Wet gemeenschappelijke regelingen is van toepassing op het gestelde onder lid 1.

Artikel 9

  • 1. Een lid van het bestuur kan door het college dat dit lid heeft aangewezen ter verantwoording worden geroepen voor het door hem in dat bestuur gevoerde beleid.

  • 2. Artikel 16 lid 5 van de Wet gemeenschappelijke regeling is van toepassing op het gestelde onder lid 1.

HOOFDSTUK 6 Bestuursvergaderingen

Paragraaf 1 De werkwijze van de bestuursorganen

Artikel 10

  • 1. Het bestuur vergadert ten minste twee maal per jaar. Voorts vergadert het bestuur zo dikwijls als de voorzitter dit nodig oordeelt of tenminste twee leden zulks schriftelijk, onder opgave van de te behandelen onderwerpen, verzoeken.

  • 2. De vergadering van het bestuur wordt niet geopend voordat blijkens de presentielijst meer dan de helft van het aantal zitting hebbende leden, of hun plaatsvervanger, tegenwoordig is.

  • 3. De artikelen 53 en 54 van de Gemeentewet zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 4. Voor een bestuurlijk besluit is een meerderheid vereist van het aantal stemmen. Ingeval er sprake is van een gelijk aantal stemmen, waardoor er geen sprake is van een meerderheid, zal er sprake zijn van het aantal gewogen stemmen zoals bepaald in artikel 12.

  • 5. De voorzitter is bevoegd andere personen uit te nodigen aan de vergadering deel te nemen. Zij hebben daarin een adviserende stem.

  • 6. De secretaris heeft in de vergaderingen een adviserende stem.

Artikel 11

  • 1. Het bestuur vergadert in het openbaar. De deuren worden gesloten wanneer tenminste twee van de aanwezige leden daarom verzoekt of de voorzitter het nodig oordeelt.

  • 2. In een besloten vergadering wordt niet beraadslaagd noch een besluit genomen over:

    • a.

      het vaststellen of wijzigen van de begroting;

    • b.

      het vaststellen van de jaarrekening.

Artikel 12

  • 1. Ter bepaling van het totaal aantal stemmen en het aantal stemmen per deelnemende gemeenten in het bestuur wordt uitgegaan van:

    • a.

      het totaal aantal huisaansluitingen van de gemeenten;

    • b.

      het aantal huisaansluitingen per gemeente.

  • 2. De stemverhoudingen worden voor een periode van vier jaar vastgesteld. Hierbij is bepalend het aantal huisaansluitingen met als peildatum 1 januari van het jaar waarin een nieuwe zittingsperiode van de gemeenteraad begint.

  • 3. Bij toe- of uittreding van een deelnemer wordt de stemverhouding, indien relevant, bijgesteld met als peildatum 1 januari van het jaar van toetreding.

HOOFDSTUK 7 De directeur en de controller

Artikel 13

  • 1. De directeur heeft de dagelijkse leiding over de bedrijfsvoeringsorganisatie en is bevoegd tot het in dienst nemen, schorsen, treffen van disciplinaire maatregelen en ontslaan van werknemers op arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht, alsook het aanstellen, schorsen en ontslaan van ambtenaren, met uitzondering van de controller.

  • 2. De directeur is secretaris van het bestuur.

  • 3. De directeur kan in zijn werkzaamheden worden bijgestaan door één of meer functionarissen.

  • 4. De directeur is bestuurder in de zin van de Wet op de Ondernemingsraden.

  • 5. Bij of krachtens het directiestatuut worden op te dragen taken en bevoegdheden nader geregeld.

Artikel 14

  • 1. Het bestuur bepaalt of de controllerfunctie intern dan wel extern wordt vervuld.

  • 2. De controller rapporteert, onverminderd zijn verantwoordelijkheid tot rapportage aan de directeur, rechtstreeks aan het bestuur in die gevallen waarin naar het oordeel van de controller de financiële continuïteit van de onderneming in gevaar dreigt te komen dan wel de algemeen geldende beginselen van behoorlijk (financieel) beheer in ruime mate overschreden worden.

HOOFDSTUK 8 De rechtspositieregeling

Artikel 15

Medewerkers in dienst van deze bedrijfsvoeringsorganisatie hebben een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht. De cao SGO (Samenwerkende Gemeentelijke Organisaties) geldt voor alle medewerkers in dienst bij deze bedrijfsvoeringsorganisatie.

HOOFDSTUK 9 Financiële bepalingen

Paragraaf 1 Financieel beheer

Artikel 16

De geldmiddelen van de bedrijfsvoeringsorganisatie worden zelfstandig beheerd.

Paragraaf 2 Boekjaar

Artikel 17

Het boekjaar loopt van 1 januari tot en met 31 december.

Paragraaf 3 De (ontwerp)begroting

Artikel 18

  • 1. Het bestuur zendt de ontwerpbegroting, uiterlijk voor 30 april aan de raden. De raden kunnen hun zienswijze binnen twaalf weken na de datum van ontvangst van de ontwerpbegroting ter kennis brengen aan het bestuur.

  • 2. Het bestuur stelt de ontwerpbegroting vast, die het op grond van het eerste lid aanbiedt aan de raden. Het bestuur weegt de zienswijzen bij het vaststellen van de begroting.

  • 3. Het bestuur stelt de gemeenteraden voorafgaande aan het vaststellen van de begroting schriftelijk en gemotiveerd in kennis van zijn oordeel over de zienswijze, bedoeld in het eerste lid, alsmede van de eventuele conclusies die het daaraan verbindt.

  • 4. Het bestuur zendt de begroting binnen twee weken na vaststelling, doch in ieder geval voor de in de wet gestelde datum van het jaar voorafgaand aan dat waarvoor de begroting dient naar Gedeputeerde Staten.

  • 5. De bedrijfsvoeringsorganisatie is gehouden aan de relevante bepalingen en voorschriften uit de Gemeentewet, de Wet gemeenschappelijke regelingen en het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten.

Artikel 19

  • 1. Het bestuur zendt de begrotingswijziging aan de raden. De raden kunnen hun zienswijze binnen twaalf weken na de datum van ontvangst van de begrotingswijziging ter kennis brengen aan het bestuur.

  • 2. Het bestuur stelt de begrotingswijziging vast, die het op grond van het eerste lid aanbiedt aan de raden. Het bestuur weegt de zienswijzen bij het vaststellen van de begrotingswijziging.

Paragraaf 4 De (ontwerp) jaarrekening

Artikel 20

  • 1. Winsten of verliezen van de bedrijfsvoeringsorganisatie worden in beginsel conform het gestelde in de financiële verordening van Reinigingsdienst Waardlanden verrekend.

  • 2. Het bestuur zendt de ontwerpjaarrekening vergezeld van een toelichting voor de in artikel 34b van de Wet gemeenschappelijke regelingen genoemde datum, aan de raden van de deelnemende gemeenten. De raden kunnen hun zienswijze binnen twaalf weken na de datum van ontvangst van de ontwerpjaarrekening ter kennis brengen aan het bestuur.

  • 3. Het bestuur stelt de jaarrekening en het jaarverslag definitief vast voor de in de wet gestelde datum van het jaar volgend op het verslagjaar.

  • 4. Het bestuur zendt de jaarrekening binnen twee weken na de vaststelling, doch in ieder geval voor de in de wet gestelde datum van het jaar volgende op het jaar waarop de jaarrekening betrekking heeft, aan Gedeputeerde Staten.

Paragraaf 5 Gemeentelijke bijdragen

Artikel 21

  • 1. Iedere gemeente draagt jaarlijks bij in de kosten van de bedrijfsvoeringsorganisatie. Deze bijdrage wordt berekend op basis van een door het bestuur vast te stellen verdeelsleutel.

  • 2. In de begroting is opgenomen welke gemeentelijke bijdrage elke afzonderlijke gemeente verschuldigd is voor het jaar waarop de begroting betrekking heeft.

  • 3. De gemeenten betalen voorschotbijdragen op grond van nadere afspraken hieromtrent.

Artikel 22

Indien een partij anders dan een toegetreden gemeente gebruik wenst te maken van de diensten van de bedrijfsvoeringsorganisatie wordt met deze partij een afzonderlijk contract afgesloten, waarbij de kosten van deze diensten bij deze partij in rekening worden gebracht.

Paragraaf 6 Controle

Artikel 23

De controle op de administratie en het beheer van de vermogenswaarden van de bedrijfsvoeringsorganisatie wordt opgedragen aan een door het bestuur aan te wijzen registeraccountant. Artikel 213 van de Gemeentewet is van toepassing.

Paragraaf 7 Geldmiddelen

Artikel 24

De borgstelling van de gemeente met betrekking tot de voldoening van rente, aflossing en kosten van door de bedrijfsvoeringsorganisatie te sluiten vaste geldleningen alsmede van gelden die de bedrijfsvoeringsorganisatie in rekening-courant of bij wijze van geldlening zal opnemen, vind plaats naar evenredigheid van de stemverhouding zoals vastgesteld overeenkomstig artikel 12.

HOOFDSTUK 10 Archief

Artikel 25

  • 1. Het bestuur draagt zorg voor de archiefbescheiden van de bedrijfsvoeringsorganisatie overeenkomstig een door het bestuur vast te stellen regeling.

  • 2. De secretaris is belast met het beheer van de archiefbescheiden.

  • 3. Bij opheffing van de regeling worden de archiefbescheiden geplaatst in het regionaal archief of een door het bestuur aan te wijzen archiefbewaarplaats.

  • 4. De gemeentearchivaris van Gorinchem oefent naar de voor hem gestelde regelingen inspectie uit op het beheer van de archiefbescheiden, als bedoeld in de Archiefwet.

HOOFDSTUK 11 Toetreding, uittreding, wijziging, opheffing

Artikel 26

  • 1. Toetreding tot de regeling vindt plaats indien de colleges van ten minste drie vierde van de gemeenten daartoe, met instemming van de gemeenteraden, besluiten. Een voorstel daartoe kan worden gedaan door het bestuur of door de colleges van ten minste drie vierde van de deelnemende gemeenten.

  • 2. Een besluit, zoals bedoeld in artikel 26 lid 1, wordt pas genomen nadat de raden van de gemeenten inclusief de raad van de aspirant-gemeente, het ontwerp van de gewijzigde regeling (incl. de hoogte van de toetredingsfee) voor de aanpassing van de gemeenschappelijke regeling in verband met de voorgenomen toetreding is toezonden en in de gelegenheid zijn gesteld hun zienswijze binnen 8 weken na ontvangst van het ontwerp van de gewijzigde regeling ter kennis van bij de colleges en de burgemeesters te brengen. Indien de raden geen zienswijze naar voren wensen te brengen stellen zij de colleges en de burgemeesters hier zo spoedig mogelijk van op de hoogte.

  • 3. Een zienswijze mogelijkheid voor raden, zoals bedoeld in artikel 26 lid 2 geldt ook bij het treffen van een regeling, het wijzigen van en het uittreden uit een regeling. Ook in die gevallen ontvangen de raden eerst een het ontwerp van de gewijzigde regeling en worden zij in de gelegenheid gesteld om zienswijze naar voren te brengen.

  • 4. Bij toetreding tot de regeling betaalt de aspirant-gemeente een toetredingsfee. Voor het bepalen van de hoogte van de toetredingsfee wijst het bestuur een onafhankelijke externe deskundige aan. Deze deskundige brengt aan het bestuur advies uit over de hoogte van de toetredingsfee.

Artikel 27

  • 1. Elk college kan, met instemming van de gemeenteraad, bepalen dat de deelneming aan deze regeling wordt opgezegd door een daartoe strekkend besluit, binnen een maand nadat het is genomen, aan het bestuur - bij aangetekend schrijven - ter kennisneming toe te zenden.

  • 2. De uittreding gaat in op 1 januari nadat er twee jaar zijn verstreken na ontvangst van het besluit waarin het besluit tot opzegging bij aangetekend schrijven aan het bestuur is bekend gemaakt (bijv. als het besluit tot opzegging per aangetekend schrijven op 31 december 2024 is ontvangen bij het bestuur, dan gaat de uittreding in op 1 januari 2027).

Artikel 28

  • 1. Het bestuur stelt, de deelnemers gehoord (met inachtneming van de zienswijze mogelijkheid, artikel 26 lid 2 en 3, binnen zes maanden na ontvangst van het besluit tot uittreding een uittredingsplan vast. Het uittredingsplan regelt de gevolgen van de uittreding.

  • 2. Onder de gevolgen van de uittreding worden verstaan de financiële -, juridische -, personele - en organisatorische consequenties die het directe gevolg zijn van de uittreding.

  • 3. Het uittredingsplan bepaalt de systematiek voor berekening van de financiële gevolgen voortvloeiend uit de uittreding en de verplichtingen voor de uittredende deelnemer.

  • 4. De voorlopige respectievelijk de definitieve uittreedsom bestaat uitsluitend uit een vergoeding ter compensatie van frictiekosten en desintegratiekosten, onder aftrek van eventuele baten en de waarde van de formatie die de uittredende gemeente overneemt.

  • 5. Onder frictiekosten worden verstaan alle incidentele kosten te maken door de bedrijfsvoeringsorganisatie die het directe gevolg van de beslissing tot uittreding van een deelnemer zijn.

  • 6. Onder desintegratiekosten worden verstaan alle kosten direct dan wel toekomstig, te maken dan wel te dragen door de bedrijfsvoeringsorganisatie die samenhangen met de afbouw van overcapaciteit in personele en materiële sfeer en andere verplichtingen, de afbouw van risico’s daarbij inbegrepen, ontstaan als direct gevolg van de uittreding.

  • 7. De bedrijfsvoeringsorganisatie brengt alle frictiekosten en desintegratiekosten, onder aftrek van eventuele baten en de waarde van de formatie die de uittredende gemeente overneemt, in rekening bij de uittredende deelnemer. De uittredende deelnemer is verplicht tot betaling van de definitieve uittreedsom.

  • 8. Kosten die de uittredende deelnemer maakt ter voorbereiding op of als gevolg van de beslissing tot uittreding komen voor rekening van de deelnemer.

  • 9. De in het derde lid bedoelde systematiek wordt gebaseerd op:

    • a.

      relevante regelgeving;

    • b.

      relevante jurisprudentie;

    • c.

      feiten en omstandigheden die bekend waren op het moment van de daadwerkelijke uittreding. Beleidswijzigingen, wijziging van economische omstandigheden en wijziging van inzichten die zich voordoen of opkomen na het moment van de daadwerkelijke uittreding kunnen niet worden betrokken bij de bepaling van de hoogte van de uittreedsom.

  • 10. De bedrijfsvoeringsorganisatie en de uittredende deelnemer zijn gehouden redelijkerwijs al het mogelijke te doen om de uittredingskosten zo laag mogelijk te houden. Het voorgaande behoeft niet te leiden tot wijziging van overeenkomsten met en verplichtingen jegens derden die zijn aangegaan respectievelijk bepaald voorafgaand aan het tijdstip van ontvangst door het bestuur van het besluit tot uittreding van de deelnemer.

  • 11. Bij de berekening van de kosten voor uittreding zoals bedoeld in het vierde lid wordt een risico-opslag van 10% toegepast om eventueel onvoorziene toekomstige kosten gerelateerd aan de uittreding op te vangen.

  • 12. Het uittredingsplan bevat een voorlopige berekening van de financiële gevolgen van de uittreding te betalen door de uittredende deelnemer, hierna te noemen de voorlopige uittreedsom.

  • 13. Gedurende de periode tussen opzegging en effectuering daarvan is de opzeggende gemeente gehouden al haar verplichtingen na te komen.

  • 14. Bij uittreding van een deelnemer vindt geen verrekening van het vermogen plaats.

Artikel 29

  • 1. Met het oog op het bepalen van de inhoud van het uittredingsplan wijst het bestuur een onafhankelijke externe deskundige aan die in opdracht van het bestuur het concept-uittredingsplan voorbereidt. De onafhankelijke deskundige kan, in overleg met het bestuur, voor specifieke onderdelen van het Uittredingsplan andere deskundigen inschakelen.

  • 2. De kosten voor het inschakelen van de onafhankelijke externe deskundige en overige ingeschakelde deskundigen vallen onder de frictiekosten als bedoeld in artikel 28, lid 5.

  • 3. Het bestuur wijst de onafhankelijke externe deskundige aan op basis van een gezamenlijke voordracht van de uittredende deelnemer en het bestuur.

Artikel 30

  • 1. Ten minste 12 maanden voorafgaand aan het moment van uittreding stelt het bestuur het uittredingsplan en de voorlopige uittreedsom vast. Het bestuur baseert de berekening van de voorlopige uittreedsom op de systematiek als bedoeld in artikel 28 en op de jaarrekening van de bedrijfsvoeringsorganisatie over het meest recent verstreken begrotingsjaar.

  • 2. Uiterlijk 6 maanden na het moment van uittreding stelt het bestuur de definitieve uittreedsom vast. Het bestuur baseert de berekening van de definitieve uittreedsom op de systematiek als bedoeld in artikel 28 en op de jaarrekening van het begrotingsjaar direct voorafgaand aan het moment van uittreding.

  • 3. Bij de voorbereiding van het concept uittredingsplan biedt het bestuur de uittredende deelnemer de keuze tussen een betaling van de uittreedsom in een aantal termijnen of voor betaling van de uittreedsom in een keer. In het uittredingsplan bepaalt het bestuur conform de voorkeur van de uittredende deelnemer of de uittredende deelnemer de uittreedsom in een daarbij te bepalen aantal termijnen of in een keer dient te betalen. Als de uittredende deelnemer kiest voor betaling in termijnen kan het bestuur een rentevergoeding in rekening brengen.

Artikel 31

  • 1. De uittredende deelnemer is gehouden zich in te spannen om de formatie van de bedrijfsvoeringsorganisatie die als gevolg van de uittreding boventallig is geworden met behoud van arbeidsvoorwaarden in dienst te nemen of anderszins in stand te doen houden. De waarde van de formatie die de uittredende deelnemer overneemt van de bedrijfsvoeringsorganisatie wordt gekapitaliseerd en in mindering gebracht op de uittreedsom.

  • 2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op alle andere verplichtingen van de bedrijfsvoeringsorganisatie die als gevolg van de uittreding overtollig zijn geworden dan wel verminderd of beëindigd dienen te worden.

Artikel 32

  • 1. Wijziging of opheffing van de regeling vindt plaats indien de colleges van ten minste drie vierde van de gemeenten daartoe, met instemming van de gemeenteraden, besluiten. Een voorstel daartoe kan worden gedaan door het bestuur of door de colleges van ten minste drie vierde van de deelnemende gemeenten (met inachtneming van de zienswijze mogelijkheid, artikel 26 lid 2 en 3). In afwijking van artikel 10 lid 4 is voor wijziging of opheffing nodig dat ten minste drie vierde van het aantal colleges hiermee instemt.

  • 2. In geval van opheffing van de regeling stelt het bestuur - na overleg met de deelnemers - een regeling vast met betrekking tot de gevolgen van de opheffing (o.a. financiële en personele gevolgen), daarbij rekening houdend met een minimale opheffingstermijn van 2 kalenderjaren volgend op het jaar waarin de beslissing is genomen. Deze regeling voorziet in elk geval in de verplichting van de gemeenten om alle rechten en verplichtingen van de bedrijfsvoeringsorganisatie over de deelnemers te verdelen op een in de regeling te bepalen wijze.

HOOFDSTUK 12 Evaluatie

Artikel 33

Een keer in de vier jaar draagt het bestuur zorg voor een evaluatie van de regeling. Bij deze evaluatie worden de gemeenten betrokken. De evaluatie wordt aan de gemeenten ter besluitvorming voorgelegd.

HOOFDSTUK 13 Participatie

Artikel 34

Er is geen mogelijkheid tot participatie inzake de voorbereiding en evaluatie van deze regeling. Indien het bestuur daartoe aanleiding ziet, kan zij inwoners en belanghebbenden betrekken (bijv. door het organiseren van inspraak) bij de uitvoering van het beleid.

HOOFDSTUK 14 Recht van onderzoek

Artikel 35

De gemeenteraad kan tezamen met de gemeenteraden van de andere deelnemende gemeenten aan de gemeenschappelijke regeling, op voorstel van een van de vertegenwoordigende organen van de deelnemers aan de betreffende regeling een onderzoek instellen naar de bestuursvoering van de gemeenschappelijke regeling.

HOOFDSTUK 15 Slotbepaling

Artikel 36

  • 1. De gewijzigde Gemeenschappelijke Regeling Bedrijfsvoeringsorganisatie Reinigingsdienst Waardlanden treedt in werking op 1 januari 2024.

  • 2. Deze regeling dient ter vervanging van de voorgaande Gemeenschappelijke Regeling Bedrijfsvoeringsorganisatie Reinigingsdienst Waardlanden.

  • 3. Na de inwerkingtreding van deze regeling berusten de op grond van de voorgaande gemeenschappelijke regeling genomen besluiten op deze regeling

  • 4. De regeling wordt aangehaald onder de titel 'Gemeenschappelijke Regeling Bedrijfsvoeringsorganisatie Reinigingsdienst Waardlanden’.

  • 5. Burgemeester en wethouders van de gemeente Gorinchem wordt aangewezen als gemeentebestuur belast met de verplichtingen zoals omschreven in artikel 26 Wet gemeenschappelijke regelingen.

Ondertekening

Gorinchem,

Burgemeester en wethouders van Gorinchem,

de secretaris,

de burgemeester,

Hardinxveld-Giessendam,

Burgemeester en wethouders van Hardinxveld-Giessendam,

de secretaris,

de burgemeester,

Molenlanden,

Burgemeester en wethouders van Molenlanden,

De secretaris,

de burgemeester,

Vijfheerenlanden,

Burgemeester en wethouders van Vijfheerenlanden,

De secretaris,

de burgemeester,