Verordening maatschappelijke ondersteuning Oldambt 2025

Geldend van 01-01-2025 t/m heden

Intitulé

Verordening maatschappelijke ondersteuning Oldambt 2025

De raad van de gemeente Oldambt,

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 12 november 2024;

gelezen het advies van de Participatieraad van 20 juni 2024;

gelet op de artikelen 2.1.3, [artikel 2.1.4 eerste, tweede, derde, vierde en zesde lid en artikel 2.1.4a eerste, tweede, derde, vijfde en zesde lid], 2.1.4b tweede lid, [2.1.5 eerste lid,] 2.1.6, [2.1.7,] [2.3.6 vierde lid] en 2.6.6 eerste lid van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

overwegende dat:

  • het noodzakelijk is om cliënten te ondersteunen als zij beperkingen ondervinden in hun maatschappelijke participatie en zelfredzaamheid en zij niet in staat zijn om op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg, met hulp van het sociale netwerk of met gebruikmaking van algemene voorzieningen hiervoor een oplossing te vinden;

  • het noodzakelijk is om cliënten met psychische of psychosociale problemen en cliënten die vanwege huiselijk geweld of om andere redenen de thuissituatie hebben verlaten, te ondersteunen bij het zich handhaven in de samenleving als zij hier niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg, of met hulp van het sociale netwerk of met gebruikmaking van algemene voorzieningen toe in staat zijn;

  • het noodzakelijk is om bij verordening regels te stellen over de invulling van de plicht tot ondersteuning.

  • inwoners zelf verantwoordelijk zijn voor de manier waarop zij hun leven inrichten en deelnemen aan de maatschappij;

  • inwoners er zelf verantwoordelijk voor zijn dat zij gezond en veilig opgroeien;

  • inwoners elkaar zo goed als zij kunnen helpen;

  • inwoners die onvoldoende zelfredzaam zijn, onvoldoende in staat zijn tot participatie een beroep kunnen doen op hulp en ondersteuning;

  • het college verantwoordelijk is voor het organiseren van deze hulp en ondersteuning;

  • het college moet zorgen dat hulp en ondersteuning beschikbaar zijn en dit individueel verstrekken als maatwerkvoorziening als dit nodig is;

  • het noodzakelijk is om regels vast te stellen om te bepalen welke voorzieningen door het college worden verstrekt;

  • deze regels voldoen aan de voorwaarden van de Wmo 2015. Bijvoorbeeld de manier van beoordelen, het verstrekken van een persoonsgebonden budget, de verhouding tussen prijs en kwaliteit, de bestrijding van oneigenlijk gebruik en de inzet van het persoonlijk netwerk.

besluit vast te stellen de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Oldambt 2025.

Hoofdstuk 1: Begrippen

Artikel 1. Begripsbepalingen

  • 1.

    In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      algemeen gebruikelijke voorziening: een voorziening die:

  • I.

    niet specifiek bedoeld is voor personen met een beperking;

  • II.

    daadwerkelijk beschikbaar is;

  • III.

    een passende bijdrage levert aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat is tot zelfredzaamheid of participatie en;

  • IV.

    financieel gedragen kan worden met een inkomen op minimumniveau.

    • a.

      andere voorziening: voorziening anders dan in het kader van de wet;

    • b.

      beleidsregels: Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Oldambt;

    • c.

      besluit: Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Oldambt;

    • d.

      cliënt: onder cliënt wordt in voorkomende gevallen ook verstaan degene die namens de cliënt als gemachtigde of wettelijk vertegenwoordiger bevoegdelijk optreedt;

    • e.

      college: college van burgemeester en wethouders van Oldambt;

    • f.

      eigen bijdrage: bijdrage in de kosten als bedoeld in de artikelen 2.1.4 en 2.1.4a van de wet;

    • g.

      eigen kracht: het vermogen van de cliënt om zelf tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of participatie of tot een oplossing voor zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang te komen;

    • h.

      financieel besluit: jaarlijks door het College vast te stellen besluit, waarin de maximale financiële tegemoetkomingen, de tarieven in natura en persoonsgebonden budget van de maatwerkvoorzieningen evenals de hoogte van de eigen bijdrage worden vastgesteld;

    • i.

      formele zorgaanbieder:

  • I.

    een organisatie of zelfstandige zonder personeel (ZZP’er) die beroeps- of bedrijfsmatig hulp verleent en als zodanig met een SBI-code beginnend met 86, 87 of 88 staat ingeschreven in het Handelsregister van de Kamer van Koophandel, of

  • II.

    een zorgaanbieder die is geregistreerd zoals bedoeld in artikel 3 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg, die beschikt over een AGB-code en die is ingeschreven in het Handelsregister van de Kamer van Koophandel;

    • a.

      gebruikelijke hulp: hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten (artikel 1.1.1 van de wet);

    • b.

      gesprek: gesprek in het kader van het onderzoek als bedoeld in art. 2.3.2, eerste lid van de wet;

    • c.

      hoofdverblijf: de woonruimte, bestemd en geschikt voor permanente bewoning, waar de persoon met beperkingen zijn vaste woon- en verblijfplaats heeft en in de gemeentelijke basisadministratie staat ingeschreven. Oftewel het feitelijk woonadres indien de persoon met beperkingen met een briefadres is ingeschreven;

    • d.

      hulpvraag: behoefte aan maatschappelijke ondersteuning als bedoeld in artikel 2.3.2 lid 1 van de wet;

    • e.

      informele zorgaanbieder: ieder ander dan een formele zorgaanbieder als bedoeld in artikel 1, onder i; Een informele zorgaanbieder is een volwassene behorend tot het sociaal netwerk maar ook andere mensen die niet voldoen aan de eisen van een formele zorgaanbieder;

    • f.

      inwoner: cliënt die hoofdverblijf heeft in de gemeente Oldambt;

    • g.

      melding: kenbaar maken van de hulpvraag aan het college als bedoeld in artikel 2.3.2 lid 1 van de wet;

    • h.

      ondersteuningsvraag: behoefte aan maatschappelijke ondersteuning als bedoeld in artikel 2.3.2, tweede lid van de wet;

    • i.

      persoonlijk plan: plan waarin de cliënt de omstandigheden, bedoeld in artikel 2.3.2 lid 4 Wmo 2015 onderdelen a tot en met g van de wet, beschrijft en aangeeft welke maatschappelijke ondersteuning naar zijn mening het meest is aangewezen;

    • j.

      persoonsgebonden budget (Pgb): Een persoonsgebonden budget (Pgb) is een bedrag waarmee iemand zelf zorg of ondersteuning inkoopt. Iemand die een Pgb krijgt, bepaalt zelf welke zorgverleners zorg of ondersteuning geven, waar en wanneer;

    • k.

      sociaal netwerk: personen uit de huiselijke kring of andere personen met wie de cliënt een sociale relatie onderhoudt. Sociaal netwerk is veel meer dan familie, vrienden en kennissen en kan een ieder betreffen met wie de klant een sociale relatie onderhoudt;

    • l.

      uitvoeringsbesluit: Uitvoeringsbesluit Wmo 2015;

    • m.

      verslag: een weergave van de uitkomsten van het onderzoek als bedoeld in artikel 2.3.2 van de wet;

    • n.

      voorliggende voorziening: algemene voorziening of andere voorziening waarmee een vergelijkbaar adequaat resultaat wordt bereikt als met een voorziening op grond van de wet;

    • o.

      wet: Wet maatschappelijke ondersteuning 2015

    • p.

      woonvoorziening: Woonvoorzieningen zijn aanpassingen in een huis, waardoor een inwoner met een handicap of ziekte zelfstandig kan blijven wonen;

    • q.

      zorg in natura (ZIN): bij zorg in natura regelt de gemeente een zorgaanbieder en de betaling met een zorgaanbieder;

  • 2.

    Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de wet, het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 en de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 2. Reikwijdte van deze verordening

  • 1.

    Deze verordening heeft betrekking op maatschappelijke ondersteuning ten behoeve van de inwoners van de gemeente Oldambt. Een inwoner van de gemeente Oldambt is een natuurlijk persoon die in de gemeente Oldambt woont en ingeschreven staat in de basisadministratie van de gemeente.

  • 2.

    In afwijking van het voorgaande lid heeft deze verordening ten aanzien van maatschappelijke opvang en beschermd wonen in het kader van de Wmo 2015, betrekking op een ieder die zich voor deze ondersteuning tot het college wendt in de zin van artikel 1.2.1, lid b en c, van de Wmo 2015.

  • 3.

    Indien de aanvrager van beschermd wonen beter in een andere gemeente kan worden opgevangen, dan zal het college zorgen voor een warme overdracht naar de gemeente waar de aanvrager wordt opgevangen.

HOOFDSTUK 2: Proces ondersteuningsvraag

Artikel 2.1 Melding ondersteuningsvraag

  • 1.

    Een ondersteuningsvraag kan door of namens een cliënt vormvrij worden gemeld via:

    • a.

      het college;

    • b.

      de door het college aan te wijzen instellingen voor opvang indien het gaat om een ondersteuningsvraag op het gebied van opvang.

  • 2.

    Het college bevestigt de ontvangst van een melding of persoonlijk plan schriftelijk of elektronisch.

  • 3.

    Het college wijst de cliënt (en zijn mantelzorger) op de mogelijkheid gebruik te maken van gratis cliëntondersteuning.

Artikel 2.2 Onderzoek

  • 1.

    Het college voert een onderzoek uit conform het bepaalde in artikel 2.3.2 van de wet.

  • 2.

    Het college kan aangeven of dit gesprek met of zonder zorgaanbieder gevoerd kan worden. Een onafhankelijk cliëntondersteuner mag de cliënt altijd bijstaan.

  • 3.

    Het college informeert de cliënt over de gang van zaken bij het gesprek, diens rechten en plichten en de vervolgprocedure.

  • 4.

    Het college informeert de cliënt over de noodzakelijke verwerking van zijn/haar persoonsgegevens en vraagt de cliënt toestemming voor verwerking.

  • 5.

    Als de ondersteuningsvraag c.q. situatie van de cliënt voldoende bekend is, kan het college onverminderd het bepaalde in artikel 2.3.2 van de wet, in overleg met de cliënt afzien van een gesprek.

Artikel 2.3 Verslag

  • 1.

    Het college zorgt voor schriftelijke verslaglegging van het onderzoek.

  • 2.

    Het college verstrekt de cliënt dan wel diens vertegenwoordiger een schriftelijke weergave (verslag) van de uitkomsten van het onderzoek. Het verslag wordt voor gezien en/of akkoord ondertekend door de cliënt. De cliënt zorgt ervoor dat een getekend exemplaar binnen vijf dagen wordt geretourneerd aan het college.

Artikel 2.4 Aanvraag

  • 1.

    Het onderzoeksverslag waarvan het aanvraagformulier Wmo deel van uitmaakt wordt aangemerkt als aanvraag voor een maatwerkvoorziening indien het formulier door de cliënt:

    • a.

      is ondertekend, en

    • b.

      is voorzien van een dagtekening.

  • 2.

    De datum van de aanvraag is gelijk aan de datum van ontvangst door het college van het ondertekende formulier, zoals bedoeld in artikel 2.4.1.

  • 3.

    In afwijking van het eerste en het tweede lid kan het college ambtshalve een besluit nemen tot verstrekking van een voorziening indien:

    • a.

      het gaat om een herindicatie of aanpassing van een bestaande voorziening, en

    • b.

      er geen wezenlijke veranderingen zijn opgetreden in de persoonlijke omstandigheden.

Artikel 2.5 Beschikking

  • 1.

    In de beschikking tot verstrekking van een maatwerkvoorziening staat of deze voorziening in natura of als Pgb wordt verstrekt.

  • 2.

    Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in natura vermeldt de beschikking in ieder geval:

    • a.

      welke maatwerkvoorziening verstrekt wordt en wat het beoogde resultaat daarvan is;

    • b.

      de ingangsdatum en de duur van de verstrekking;

    • c.

      indien van toepassing de termijn van 3 maanden waarbinnen de cliënt zich bij de aanbieder moet hebben gemeld als bedoeld in artikel 2.6, lid 2;

    • d.

      of een bijdrage in de kosten verschuldigd is en de daarbij door het college gehanteerde uitgangspunten, zoals de kostprijs van de voorziening.

  • 3.

    Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in de vorm van een Pgb vermeldt de beschikking in ieder geval:

    • a.

      aan welk doel het Pgb moet worden besteed;

    • b.

      welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van het Pgb;

    • c.

      wat de hoogte van het Pgb is en hoe deze is bepaald;

    • d.

      de ingangsdatum en de duur van de verstrekking;

    • e.

      de termijn van 3 maanden waarbinnen de cliënt het Pgb moet besteden als bedoeld in artikel 4.5, lid 5;

    • f.

      hoe de besteding van het Pgb verantwoord moet worden en;

    • g.

      of een bijdrage in de kosten verschuldigd is en de daarbij door het college gehanteerde uitgangspunten, zoals de kostprijs van de voorziening.

Artikel 2.6 Toegang en besluit

  • 1.

    Het college legt het besluit om wel of geen maatwerkvoorziening te verstrekken vast in een beschikking.

  • 2.

    De cliënt moet zich, indien van toepassing, binnen 3 maanden na de besluitdatum hebben gemeld bij de aanbieder van de maatwerkvoorziening of met het Pgb binnen 3 maanden zijn begonnen te gebruiken voor het resultaat waarvoor het is verstrekt.

  • 3.

    De gemeente heeft de volgende mogelijkheden op basis waarvan de gemeente een voorziening kan intrekken:

    • a.

      De cliënt heeft onjuiste of onvolledige gegevens verstrekt aan de gemeente. Als de gemeente de juiste gegevens of alle gegevens zou hebben gekregen dan zou de gemeente tot een andere beslissing zijn gekomen.

    • b.

      De cliënt heeft de voorziening of het persoonsgebonden budget niet langer nodig.

    • c.

      De voorziening of het persoonsgebonden budget is niet meer toereikend te noemen.

    • d.

      De cliënt voldoet niet aan de eisen/voorwaarden die bij de voorziening of het persoonsgebonden budget horen.

    • e.

      De cliënt gebruikt de voorziening of het persoonsgebonden budget niet of u gebruikt het niet voor het juiste doel.

Artikel 2.7 Beoordeling aanwezigheid gebruikelijke hulp na melding

  • 1.

    In aansluiting op de artikelen 1.2.1, onder a. en 2.3.5 lid 3 van de wet wordt geen maatwerkvoorziening verstrekt voor zover de cliënt de problematiek waarvoor in het gegeven geval een maatwerkvoorziening wordt aangevraagd, kan verminderen of wegnemen:

    • a.

      door gebruik te maken van zijn eigen kracht;

    • b.

      met gebruikelijke hulp van huisgenoten;

    • c.

      met mantelzorg of hulp van anderen uit zijn sociale netwerk;

    • d.

      door gebruik te maken van algemene voorzieningen;

    • e.

      door gebruik te maken van algemeen gebruikelijke zaken of diensten.

  • 2.

    a. Bij het onderzoek als bedoeld in artikel 2.3.2 lid 4. onder b. van de wet beoordeelt het college of er gebruikelijke hulp van huisgenoten als bedoeld in artikel 1.1.1 lid 1 Wmo 2015 beschikbaar is.

  • b.Huisgenoten van de cliënt zijn verplicht, als zij daarom gevraagd worden, aan het college de medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van het onder a genoemde onderzoek, alsmede bij heronderzoek als bedoeld in artikel 2.3.9 van de wet.

  • 3.

    Bij de beoordeling als bedoeld in het tweede lid, onder a. wordt, voor zover daartoe aanleiding is, rekening gehouden met:

  • a.

    de samenstelling van de leefeenheid van de cliënt en diens huisgenoot of

  • huisgenoten;

  • b.

    de aard van de relatie tussen de cliënt en diens huisgenoten;

  • c.

    de inhoudelijke aard, de omvang en de complexiteit van de ondersteuningsbehoefte van de cliënt;

  • d.

    de beschikbaarheid en de praktische, lichamelijke en geestelijke mogelijkheden van de huisgenoot of de huisgenoten voor het ondersteunen van de cliënt bij diens zelfredzaamheid en participatie dan wel het zich handhaven in de samenleving;

  • e.

    de mate waarin en de wijze waarop de cliënt voorafgaand aan de melding is ondersteund door diens huisgenoot of huisgenoten op het terrein van zelfredzaamheid en participatie dan wel het zich handhaven in de samenleving;

  • f.

    overige relevante omstandigheden van de huisgenoot of huisgenoten van de cliënt die redelijkerwijs van invloed kunnen zijn op de mogelijkheid om de cliënt hulp te bieden op het terrein van zelfredzaamheid en participatie dan wel het zich handhaven in de samenleving. 

HOOFDSTUK 3: Maatwerkvoorzieningen en algemene voorzieningen

Artikel 3.1. Aanbod algemene en maatwerkvoorziening

  • 1.

    De volgende algemene voorziening is in de verordening opgenomen:

    • a.

      maatschappelijke begeleiding

  • 2.

    Een algemene voorziening is het aanbod van diensten of activiteiten dat, zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers, toegankelijk is en dat is gericht op maatschappelijke ondersteuning.

  • 3.

    Maatwerkvoorzieningen zijn altijd gericht op de unieke situaties van de individuele cliënt en zijn leefomgeving en de inzet wordt integraal (dus ook vanuit andere domeinen als jeugd, werk en inkomen en wonen) afgewogen.

  • 4.

    De volgende maatwerkvoorzieningen zijn in ieder geval beschikbaar:

    • a.

      huishoudelijke ondersteuning

    • b.

      ambulante begeleiding

    • c.

      begeleiding groep

    • d.

      kortdurend verblijf

    • e.

      vervoer

    • f.

      woningaanpassing

    • g.

      hulpmiddelen

    • h.

      Beschermd Wonen, opvang en kortdurend verblijf

  • 5.

    Het college verstrekt een maatwerkvoorzieningen in natura, in de vorm van een persoonsgebonden budget (Pgb) of als financiële tegemoetkoming.

Artikel 3.2 Criteria

  • 1.

    Het college verstrekt een maatwerkvoorziening als de cliënt niet of niet volledig in staat is tot zelfredzaamheid of participatie door gebruik te maken van:

    • a.

      eigen kracht, en/of

    • b.

      eigen verantwoordelijkheid

    • c.

      gebruikelijke hulp, en/of

    • d.

      mantelzorg, en/of

    • e.

      hulp van andere personen uit het sociale netwerk, en/of

    • f.

      algemene gebruikelijke voorzieningen, en/of

    • g.

      algemene voorzieningen, die financieel gedragen kan worden door de cliënt en/of

    • h.

      andere voorzieningen.

  • 2.

    Het college verstrekt met inachtneming van de regels rondom landelijke toegankelijkheid een maatwerkvoorziening in de vorm van Beschermd Wonen/Beschermd Thuis indien:

    • a.

      de cliënt problemen heeft bij het zich handhaven in de samenleving en daarbij de hulpvraag niet kan uitstellen, of

    • b.

      er 24/7 aanwezige professionele begeleiding en/of toezicht vereist is, of

    • c.

      begeleiding in de thuissituatie vereist is, aangevuld met toezicht en eventueel met zinvolle dagbesteding, en

    • d.

      voor zover de cliënt deze problemen niet kan wegnemen/verminderen door het gebruik te maken van het gestelde in lid 1, onder a t/m h.

  • 3.

    Het college kan nadere regels stellen wat betreft aanvullende criteria inzake aard, inhoud en omvang, voor verschillende vormen van maatwerkvoorzieningen.

Artikel 3.3 Cliëntondersteuning

  • 1.

    Het college draagt zorg voor de beschikbaarheid van kosteloze cliëntondersteuning.

  • 2.

    Het college wijst de cliënt en zijn mantelzorger voor het onderzoek op de mogelijkheid gebruik te maken van gratis cliëntondersteuning.

Artikel 3.4 Resultaat

  • 1.

    Het college bepaalt op basis van een indicatie het resultaat van een maatwerkvoorziening.

  • 2.

    Het college stelt nadere regels omtrent de resultaatgebieden.

Artikel 3.5 Voorwaarden en weigeringsgronden maatwerkvoorziening

  • 1.

    Geen maatwerkvoorziening wordt verstrekt:

    • a.

      wanneer er aanspraak gemaakt kan worden op een voorziening die wordt verleend op grond van een andere wettelijke bepaling;

    • b.

      als het college van oordeel is dat een cliënt zijn behoefte aan maatschappelijke ondersteuning in redelijkheid had kunnen voorzien en met zijn beslissing had kunnen voorkomen;

    • c.

      voor zover de cliënt met gebruikmaking van algemene voorzieningen de beperking kan wegnemen;

    • d.

      wanneer een aanvraag voor een maatwerkvoorziening (na de melding) naar het oordeel van het college het gevolg is van niet dan wel onvoldoende nemen van eigen verantwoordelijkheid;

    • e.

      wanneer de voorziening voor de persoon als cliënt algemeen gebruikelijk is;

    • f.

      als het een voorziening betreft die de cliënt vóór datum van besluit heeft gerealiseerd of geaccepteerd. Dit geldt niet als het college daarvoor schriftelijke toestemming heeft verleend of de noodzaak achteraf nog kan worden vastgesteld. Is de voorziening geaccepteerd of gerealiseerd voor de datum melding dan geldt dit niet;

    • g.

      voor zover de aanvraag betrekking heeft op een voorziening die aan cliënt al eerder is verstrekt in het kader van enige wettelijke bepaling of regeling en de normale afschrijvingstermijn nog niet is verstreken. Uitzondering is tenzij de eerder vergoede of verstrekte voorziening verloren is gegaan buiten de schuld van cliënt om, of tenzij cliënt geheel of gedeeltelijk tegemoetkomt in de veroorzaakte kosten;

    • h.

      indien de cliënt aanspraak heeft op verblijf en daarmee samenhangende zorg in een instelling op grond van de Wet langdurige zorg, dan wel er redenen zijn om aan te nemen dat de cliënt daarop aanspraak kan doen gelden en weigert mee te werken aan het verkrijgen van een besluit dienaangaande;

    • i.

      wanneer de cliënt niet verantwoordelijk omgaat met de verstrekte voorziening;

    • j.

      zo deze als gevolg van de beperkingen van de cliënt voor zichzelf of voor derden onveilig is.

  • 2.

    Geen maatwerkvoorziening gericht op zelfredzaamheid en participatie wordt verstrekt als,

    • a.

      deze niet langdurig noodzakelijk is, behoudens hulp bij het huishouden;

    • b.

      indien cliënt geen ingezetene is van gemeente Oldambt;

    • c.

      de noodzaak tot ondersteuning voor de cliënt redelijkerwijs vermijdbaar was.

  • 3.

    Geen maatwerkvoorzieningen in verband met wonen (woonvoorziening) wordt verstrekt:

  • a.

    voor zover de beperkingen voortvloeien uit de aard van de in de woning gebruikte materialen;

  • b.

    ten behoeve van woonruimten die niet als hoofdverblijf dienst doen;

  • c.

    ten behoeve van hotels/pensions, trekkerswoonwagens, tweede woningen, ADL-clusterwoningen, vakantie- en recreatiewoningen en gehuurde kamers;

  • d.

    voor zover het voorzieningen in de gemeenschappelijke ruimte betreft, met uitzondering van automatische deuropeners, hellingbanen, het verbreden van gemeenschappelijke toegangsdeuren, het aanbrengen van drempelhulpen of vlonders of het aanbrengen van een opstelplaats bij de toegangsdeur van de gemeenschappelijke ruimte;

  • e.

    indien de noodzaak het gevolg is van een verhuizing waarvoor geen aanleiding bestaat op grond van beperkingen bij de zelfredzaamheid of participatie en er geen andere belangrijke reden voor verhuizing aanwezig is;

  • f.

    indien cliënt niet is verhuisd naar de voor zijn of haar beperkingen op dat moment meest geschikte beschikbare woning, tenzij daarvoor vooraf schriftelijke toestemming is verleend door het college;

  • g.

    voor zover het voorzieningen in woongebouwen betreft die specifiek gericht zijn op ouderen of mensen met beperkingen en die bij nieuwbouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten meegenomen kunnen worden;

  • h.

    als de noodzaak tot het treffen van een woonvoorziening het gevolg is van achterstallig onderhoud dan wel slechts strekt ter renovatie van de woning om deze in overeenstemming te brengen met de eisen die redelijkerwijs aan de woning mogen worden gesteld;

  • i.

    bij de noodzaak van een bouwkundige woningaanpassing of herinrichting van de woning ter compensatie van de beperkingen bij het normale gebruik van de woning geldt het primaat van verhuizen;

  • j.

    wanneer de noodzaak van verhuizing niet gelegen is in de beperkingen bij de zelfredzaamheid of participatie van de cliënt;

  • k.

    voor zover de voorziening betrekking heeft op een hoger niveau dan het uitrustingsniveau van de sociale woningbouw.

  • 4.

    Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening geldt het primaat van de collectieve voorziening, zoals het collectief vervoer.

Artikel 3.6 Schade

Schade en slijtage aan de verstrekte voorziening veroorzaakt door verwijtbaar gedrag van cliënt kan verhaald worden op betrokkene.

Artikel 3.7 Extern advies

Het college kan extern advies inwinnen indien dat voor de beoordeling van een aanvraag noodzakelijk is. De zorgaanbieder kan advies geven omtrent het onderzoek, de inzet en herziening van een indicatie.

Artikel 3.8 Onderzoek en advies en functiescheiding.

  • 1.

    Het college vraagt een daartoe door hem aangewezen adviseur om advies, indien dat advies naar het oordeel van het college nodig is voor een zorgvuldig onderzoek rond een melding, aanvraag of heronderzoek;

  • 2.

    De adviseur moet, afhankelijk van de vereisten van het in lid 1 bedoelde onderzoek, aantoonbaar beschikken over:

  • a.

    Sociaal-medische kennis op het niveau van een arts;

  • b.

    Ergonomische kennis;

  • c.

    Bouwkundige/technische kennis;

  • d.

    Gedragswetenschappelijke kennis.

HOOFDSTUK 4: Persoonsgebonden budget

Artikel 4.1 Regels voor het persoonsgebonden budget (Pgb)

  • 1.

    Het college verstrekt een Pgb in overeenstemming met artikel 2.3.6 van de wet.

  • 2.

    Onverminderd artikel 2.3.6, tweede en vijfde lid, van de wet verstrekt het college geen Pgb:

    • a.

      voor zover de aanvraag betrekking heeft op kosten die de belanghebbende voorafgaand aan de indiening van de aanvraag heeft gemaakt en het door een beoordeling achteraf niet mogelijk is vast te stellen of de ingekochte voorziening noodzakelijk was.

    • b.

      voor zover de derde die de maatwerkvoorziening ten behoeve van de cliënt geacht wordt uit te voeren tevens degene is die de cliënt bijstaat in de uitvoering van het Pgb.

    • c.

      ten behoeve van de betaling van tussenpersonen of belangenbehartigers.

  • 3.

    De hoogte van een Pgb:

    • a.

      wordt vastgesteld aan de hand van een door de cliënt opgesteld plan over hoe hij het Pgb gaat besteden;

    • b.

      wordt berekend op basis van een prijs of tarief waarmee redelijkerwijs is verzekerd dat het Pgb toereikend is om veilige, doeltreffende en kwalitatief goede diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, van derden te betrekken, en wordt indien nodig aangevuld met een vergoeding voor onderhoud en verzekering; en

    • c.

      bedraagt niet meer dan de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate in de gemeente beschikbare maatwerkvoorziening in natura.

  • 4.

    Een cliënt aan wie een Pgb wordt verstrekt, kan diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren van een derde betrekken.

  • 5.

    Is de derde een persoon uit het sociaal netwerk van de cliënt dan is het tarief gelijk aan de hoogste periodiek voor de benodigde hulp in de desbetreffende CAO, vermeerderd met de vakantiebijslag en tegenwaarde van de verlofuren.

  • 6.

    Normbedragen voor de verstrekking van het persoonsgebonden budget voor een maatwerk legt het college vast in het Financieel besluit Wmo.

Artikel 4.2 Regels voor een bijdrage in de kosten van een maatwerkvoorziening, financiële tegemoetkoming en Pgb

  • 1.

    Een cliënt is een bijdrage in de kosten verschuldigd voor een maatwerkvoorziening, financiële tegemoetkoming dan wel Pgb, zolang de cliënt van de maatwerkvoorziening gebruik maakt of gedurende de periode waarvoor het Pgb wordt verstrekt. De bijdrage voor een maatwerkvoorziening is nooit meer dan de maximale eigen bijdrage die mogelijk is op grond van de wet.

  • 2.

    De hoogte van de maandelijkse bijdrage in de kosten voor het gebruik van één of meerdere maatwerkvoorzieningen (ZIN of Pgb) bedraagt het wettelijk vastgestelde abonnementstarief voor de ongehuwde of gehuwden tezamen, tenzij op basis van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 geen of een lagere bijdrage is verschuldigd.

  • 3.

    In afwijking van lid 1 is geen eigen bijdrage verschuldigd voor de volgende maatwerkvoorzieningen:

  • a.

    tijdelijke huisvesting, waaronder niet is begrepen het bijplaatsen van een woonunit;

  • b.

    huurderving;

  • c.

    een maatwerkvoorziening voor rolstoelen;

  • d.

    een woningaanpassing ten behoeve van een minderjarige;

  • e.

    collectief vervoer, de cliënt betaalt wel een prijs per rit.

  • 4.

    De kostprijs van een:

  • a.

    maatwerkvoorziening wordt bepaald door een aanbesteding, na consultatie in de markt of na overleg met de aanbieder;

  • b.

    Pgb is gelijk aan de hoogte van het Pgb.

  • 5.

    De bijdrage voor een maatwerkvoorziening (zorg in natura of Pgb) wordt vastgesteld en geïnd door het Centraal Administratie Kantoor (CAK).

Artikel 4.3 Weigeringsgronden Pgb

  • 1.

    Het college verstrekt wel Pgb maar indien de kosten hiervan hoger zijn dan de kosten van maatwerkvoorziening in natura dan zijn de meerkosten voor rekening van de aanvrager.

  • 2.

    Het college weigert een Pgb te verstrekken als het college eerder een beslissing heeft herzien of ingetrokken omdat:

  • a.

    de cliënt of zijn Pgb-beheerder onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;

  • b.

    de cliënt of zijn Pgb-beheerder niet heeft voldaan aan de aan de maatwerkvoorziening of het Pgb verbonden voorwaarden;

  • c.

    de cliënt of zijn Pgb-beheerder het Pgb niet of voor een ander doel heeft gebruikt dan waarvoor het is bestemd.

  • 3.

    Het college verstrekt geen Pgb als er sprake is van ondersteuning in een spoedeisende situatie, dan wel ondersteuning die ambtshalve wordt verleend.

  • 4.

    Het college verstrekt geen Pgb voor vervoer als de cliënt in deze behoefte kan voorzien door gebruik te maken van het collectief vervoer.

  • 5.

    Het college verstrekt geen Pgb voor zover deze is bedoeld voor bemiddelings- of administratiekosten of een combinatie hiervan, in verband met de aanvraag of uitvoering van het Pgb, of een combinatie hiervan, al dan niet in combinatie met de kosten van de Pgb-beheerder.

  • 6.

    Het college verstrekt geen Pgb voor ondersteuning van een Pgb-aanbieder die fraude heeft gepleegd of een fraudeonderzoek is gestart.

  • 7.

    Het college verstrekt geen Pgb voor ondersteuning van een zorgverlener indien er twijfels zijn over de integriteit van de zorgverlener, wat zich in ieder geval voordoet indien de zorgverlener:

  • a.

    betrokken is geweest bij strafbare feiten of overtredingen heeft begaan die de veiligheid en de kwaliteit van de ondersteuning in gevaar brengen;

  • b.

    veroordeeld is geweest voor het plegen van strafbare feiten;

  • c.

    bestuursrechtelijke en/of fiscaalrechtelijke boetes opgelegd heeft gekregen;

  • d.

    bestuursrechtelijke handhavingsmaatregelen opgelegd heeft gekregen in de vorm van een last onder bestuursdwang en/of dwangsom;

  • e.

    er sprake is van feiten en omstandigheden die erop wijzen of redelijkerwijs doen vermoeden dat de Pgb-aanbieder en/of zijn directie en/of de aan hen gelieerde vennootschappen een zakelijk samenwerkingsverband onderhouden met derden die in relatie staan tot strafbare feiten of daarvan verdacht worden;

  • f.

    zich niet professioneel gedraagt. Hiervan is onder andere sprake indien de Pgb-aanbieder zich intimiderend opstelt, geen voorbeeldfunctie toont of incidenten hebben plaatsgevonden binnen de uitvoering van zijn functie. Onverminderd de voorwaarden en/of weigeringsgronden van artikel 2.3.6 van de wet bestaat er geen recht op een Pgb indien en zolang een risico bestaat dat beslag kan worden gelegd op het Pgb.

  • 8.

    Verstrekking in de vorm van persoonsgebonden budget vindt niet of niet langer plaats als:

  • a.

    op grond van aanwijzingen die tijdens het onderzoek duidelijk zijn geworden het ernstige vermoeden bestaat dat de cliënt en/of zijn Pgb-beheerder problemen zal hebben bij het omgaan met een Pgb;

  • b.

    er sprake is van vastgesteld oneigenlijk gebruik of misbruik van een Pgb in het verleden;

  • c.

    er naar het oordeel van het college andere, zwaarwegende, bezwaren bestaan tegen de verstrekking.

  • 9.

    Het college verstrekt Pgb voor zover de kosten van het betrekken van diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen van derden niet hoger zijn dan de kosten van de maatwerkvoorziening in natura of indien het college eerder toepassing heeft gegeven aan artikel 2.3.10, eerste lid, onder a, d en e van de wet. Indien de kosten van het Pgb hoger zijn dan de kosten van maatwerkvoorziening in natura dan zijn de meerkosten voor rekening van de aanvrager.

Artikel 4.4 Uitbetaling Pgb

  • 1.

    De hoogte van een Pgb:

    • a.

      bedraagt niet meer dan de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate in de gemeente beschikbare maatwerkvoorziening in natura;

    • b.

      wordt berekend op basis van een prijs of tarief waarmee redelijkerwijs is verzekerd dat het Pgb toereikend is om veilige, doeltreffende en kwalitatief goede diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, van derden te betrekken, en wordt indien nodig aangevuld met een vergoeding voor onderhoud en verzekering.

  • 2.

    • a.

      De hoogte van het Pgb voor informele hulp is bij het bestaan van een dienstbetrekking gelijk aan de hoogste periodiek voor de benodigde hulp in de desbetreffende CAO VVT FWG 30 hoogste trede, inclusief vakantiegeld (8%) en de tegenwaarde van de verlofuren (237 uur);

    • b.

      De maximale hoogte van de tegemoetkoming per kalendermaand voor een hulp uit het sociaal netwerk zoals opgenomen in artikel 2ab van de Uitvoeringsregeling Wmo 2015, tenzij de ondersteuning van de cliënt kan worden ingekocht met een lagere tegemoetkoming; of

    • c.

      De tegemoetkoming per kalendermaand voor schoonmaakmiddelen, levensmiddelen, kleding of reiskosten zoals bedoeld in artikel 2ab van de Uitvoeringsregeling Wmo 2015. De tegemoetkoming wordt berekend aan de hand van de door het college vastgestelde vergoedingenlijst die waar mogelijk gebaseerd is op richtbedragen van het Nibud.

  • 3.

    Een Pgb dient door de cliënt binnen drie maanden na toekenning te worden aangewend ten behoeve van het resultaat waarvoor het is verstrekt, tenzij hier in de beschikking een andere termijn voor wordt vastgesteld.

  • 4.

    Het Pgb wordt uitbetaald op basis van declaratie van het aantal geleverde uren of dagdelen. Uitbetaling in de vorm van een maandloon is niet toegestaan.

  • 5.

    Het Pgb bevat geen vrij besteedbaar deel.

  • 6.

    Het college kan de Sociale verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken om betalingen uit het Pgb voor ten hoogste dertien weken geheel of gedeeltelijk op te schorten als het vermoeden bestaat dat de cliënt het Pgb in die periode anders ten onrechte kan inzetten.

  • 7.

    Uit het Pgb mogen niet worden betaald:

    • a.

      bemiddelings- en/of administratiekosten;

    • b.

      feestdagenuitkering;

    • c.

      verantwoordingsvrij bedrag;

    • d.

      reiskosten van een zorgverlener.

Voor het Pgb geldt een 100% verantwoording.

Artikel 4.5 Terugvordering Pgb bij de Pgb-aanbieder

  • 1.

    Het college kan tot terugvordering van het Pgb bij de Pgb-aanbieder overgaan indien:

    • a.

      de Pgb-aanbieder geld heeft ontvangen voor zorg die (gedeeltelijk) niet is verleend of niet (geheel) conform de gestelde voorwaarden is verleend en hij niet binnen 72 uur melding heeft gedaan bij de Pgb-beheerder om dit te crediteren;

    • b.

      een maatwerkvoorziening voor een ander doel is ingezet, dan waarvoor het is toegekend;

    • c.

      een maatwerkvoorziening zonder toestemming van het college in het buitenland is ingezet.

  • 2.

    In geval van terugvordering stuurt het college een factuur naar de Pgb- aanbieder, die binnen 4 weken moet worden voldaan.

  • 3.

    Het college kan het terug te vorderen bedrag bij dwangbevel invorderen.

  • 4.

    De hoogte van de terugvordering is de gehele of de gedeeltelijke geldwaarde van het (ten onrechte) bestede Pgb.

Artikel 4.6 Extern advies

Het college kan extern advies inwinnen indien dat voor de beoordeling van een aanvraag noodzakelijk is. De zorgaanbieder kan advies geven omtrent het onderzoek, de inzet en herziening van een indicatie. Voor zover van toepassing wordt verwezen naar de inhoud van artikel 3.8 Onderzoek en advies en functiescheiding.

Hoofdstuk 5: Tegemoetkoming meerkosten

Artikel 5.1 Bijdrage in de meerkosten

  • 1.

    Het college kan op aanvraag aan personen met een beperking of chronische psychische of psychosociale problemen een tegemoetkoming verstrekken ter ondersteuning van de zelfredzaamheid en de participatie.

  • 2.

    Het college kan nadere regels stellen over situaties waarin een financiële tegemoetkoming kan worden verstrekt, over de berekening van de hoogte en de wijze van verstrekking van de tegemoetkoming.

Hoofdstuk 6: Bijdragen in de kosten

Artikel 6.1. Bijdrage in de kosten

  • 1.

    Een cliënt is een bijdrage in de kosten verschuldigd zolang de cliënt van de maatwerkvoorziening gebruik maakt of gedurende de periode waarvoor het Pgb wordt verstrekt. Dit bedrag wordt geïndexeerd krachtens de Wmo 2015.

  • 2.

    De bijdrage is gelijk aan de in artikel 2.1.4 en 2.1.4a van de wet genoemde bijdrage per maand voor de ongehuwde cliënten of de gehuwde cliënten tezamen, tenzij overeenkomstig artikel 2.14a, vijfde lid van de wet, of hoofdstuk 3 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 geen of een lagere bijdrage is verschuldigd. Dit bedrag wordt geïndexeerd krachtens de Wmo 2015.

  • 3.

    In afwijking van het eerste lid is geen bijdrage verschuldigd voor de volgende maatwerkvoorzieningen:

    • a.

      Rolstoel;

    • b.

      Voor personen jonger dan 18 jaar;

    • c.

      Wanneer er sprake is van een gezamenlijk huishouden en de cliënt of partner heeft de AOW-leeftijd nog niet bereikt;

    • d.

      Vervoer, behoudens het gestelde in het zesde lid.

  • 4.

    Een cliënt is een bijdrage in de kosten verschuldigd voor een bij verordening aangewezen algemene voorziening zolang de cliënt van deze voorziening gebruik maakt.

  • 5.

    Het college kan nadere regels stellen voor het betalen van een eigen bijdrage voor een algemene voorziening maatschappelijke begeleiding.

  • 6.

    Een cliënt is een bijdrage verschuldigd in de kosten van het gebruik van collectief vervoer. Het college stelt nadere regels over de hoogte van het instaptarief en de ritprijs.

  • 7.

    Het college verstrekt de voorziening Beschermd Wonen conform het daartoe vastgesteld beleid van de gezamenlijke Groninger gemeenten. In de gevallen, bedoeld in artikel 2.1.4b, tweede lid, van de wet, worden de bijdragen voor een maatwerkvoorziening of Pgb voor de gemeente door het CAK vastgesteld en geïnd.

  • 8.

    Een cliënt is een bijdrage verschuldigd in de kosten van Maatschappelijke opvang en Vrouwenopvang. De bijdragen voor een maatwerkvoorziening of Pgb worden door het CAK vastgesteld en geïnd.

Hoofdstuk 7: Kwaliteit en veiligheid

Artikel 7.1 Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning

  • 1.

    Aanbieders zorgen voor een goede kwaliteit van voorzieningen, waaronder voldoende deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen, door:

    • a.

      het afstemmen van voorzieningen op de persoonlijke situatie van de cliënt;

    • b.

      het afstemmen van voorzieningen op andere vormen van zorg, waaronder informele zorg, en;

    • c.

      erop toe te zien dat beroepskrachten tijdens hun werkzaamheden in het kader van het leveren van voorzieningen handelen in overeenstemming met de professionele standaard.

  • 2.

    Het college kan in contracten of subsidieafspraken met aanbieders opnemen aan welke kwaliteitseisen de maatschappelijke ondersteuning, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen, moet voldoen. Hierbij sluit het college zoveel mogelijk aan bij artikel 3.1 van de wet en de kwaliteits- en deskundigheidseisen die in de desbetreffende branche gelden.

  • 3.

    Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de tevredenheid van de cliënten over de geleverde ondersteuning door een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek, en door het zo nodig laten uitvoeren van audits door de toezichthouder.

  • 4.

    De Toetsingskaders kwaliteit en rechtmatigheid Zorg Wmo/Jeugd - Gemeente Oldambt, Pekela, Stadskanaal, Veendam, Westerwolde (Oost-Groningen) zijn van toepassing.

Artikel 7.2 Verhouding prijs en kwaliteit levering dienst door derden

  • 1.

    Ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een dienst door een derde als bedoeld in artikel 2.6.4 van de wet en de eisen die gesteld worden aan de kwaliteit van de dienst stelt het college vast:

    • a.

      een vaste prijs, die geldt voor een inschrijving als bedoeld in de Aanbestedingswet 2012 en het aangaan van een overeenkomst met een derde; of

    • b.

      een reële prijs die geldt als ondergrens voor:

i. een inschrijving en het aangaan van een overeenkomst met de derde, en

ii. een vaste prijs, bedoeld in onderdeel a.

  • 2.

    Het college stelt de prijzen, bedoeld in het eerste lid, vast:

    • a.

      overeenkomstig de eisen aan de kwaliteit van de dienst, waaronder de eisen aan de deskundigheid van de beroepskracht bedoeld in artikel 2.1.3 lid 2 onder c van de wet, en

    • b.

      rekening houdend met de continuïteit in de hulpverlening, bedoeld in artikel 2.6.5 lid 2 van de wet, tussen degene aan wie de dienst wordt verstrekt en de betrokken hulpverleners.

  • 3.

    Het college kan het eerste lid, onderdeel b, buiten beschouwing laten indien bij de inschrijving aan de derde de eis wordt gesteld een prijs voor de dienst te hanteren die gebaseerd is op hetgeen gesteld is in het tweede en derde lid. Daarover legt het college verantwoording af aan de gemeenteraad.

  • 4.

    Het college baseert de vaste prijs of de reële prijs op in ieder geval de volgende kostprijselementen:

    • a.

      de kosten van de beroepskracht;

    • b.

      redelijke overheadkosten;

    • c.

      kosten voor niet-productieve uren van de beroepskrachten als gevolg van verlof, ziekte, scholing, werkoverleg;

    • d.

      reis- en opleidingskosten;

    • e.

      indexatie van de reële prijs voor het leveren van een dienst, en

    • f.

      overige kosten als gevolg van door de gemeente gestelde verplichtingen voor aanbieders waaronder rapportageverplichtingen en administratieve verplichtingen.

  • 5.

    Het Toetsingskader rechtmatigheid Zorg Wmo/Jeugd - Gemeente Oldambt, Pekela, Stadskanaal, Veendam, Westerwolde (Oost-Groningen) is van toepassing betreffende de wijze van administratie, declaratie en facturatie door aanbieders.

  • 6.

    Het college bepaalt met welke derde als bedoeld in het eerste lid hij een overeenkomst aangaat.

Artikel 7.3 Meldingsregeling calamiteiten en geweld

  • 1.

    Het college treft een regeling voor het melden van calamiteiten en geweld bij de verstrekking van een voorziening door een (Pgb) aanbieder en wijst een toezichthoudend ambtenaar aan.

  • 2.

    Aanbieders melden iedere calamiteit en ieder geweldsincident dat zich heeft voorgedaan bij de verstrekking van een voorziening onverwijld aan de toezichthoudende ambtenaar.

  • 3.

    De toezichthoudende ambtenaar, bedoeld in artikel 6.1, van de wet, doet onderzoek naar de calamiteiten en geweldsincidenten en adviseert het college over het voorkomen van verdere calamiteiten en het bestrijden van geweld.

Hoofdstuk 8: Toezicht en handhaving

Artikel 8.1 Bestrijding oneigenlijk gebruik, misbruik en niet-gebruik van een maatwerkvoorziening

  • 1.

    Het college informeert cliënten op een begrijpelijke manier over de rechten en plichten die aan het ontvangen van een maatwerkvoorziening of Pgb zijn verbonden en over mogelijke gevolgen van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet.

  • 2.

    Het college wijst o.a. een toezichthouder aan die controles uitvoeren op oneigenlijk gebruik, misbruik en niet gebruik van de maatwerkvoorzieningen.

  • 3.

    Onverminderd artikel 2.3.8 van de wet doet een cliënt aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6 van de wet.

  • 4.

    Onverminderd artikel 2.3.10 van de wet kan het college een beslissing als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6 van de wet herzien dan wel intrekken als het college vaststelt dat:

    • a.

      de cliënt onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;

    • b.

      de cliënt niet langer op de maatwerkvoorziening of het Pgb is aangewezen;

    • c.

      de maatwerkvoorziening of het Pgb niet meer toereikend is te achten;

    • d.

      de cliënt langer dan 6 weken verblijft in een instelling als bedoeld in de Wet langdurige zorg of Zorgverzekeringswet;

    • e.

      de cliënt niet voldoet aan de aan de maatwerkvoorziening of het Pgb verbonden voorwaarden, of

    • f.

      de cliënt de maatwerkvoorziening of het Pgb niet of voor een ander doel gebruikt.

  • 5.

    Een beslissing tot verlening van een Pgb kan worden ingetrokken als blijkt dat het Pgb binnen drie maanden na toekenning niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.

  • 6.

    Indien gedurende de looptijd van een Pgb blijkt dat de cliënt of de voorziening niet (meer) voldoet aan de voorwaarden zoals gesteld in artikel 2.3.6 van de Wmo, dan kan een Pgb worden omgezet naar zorg in natura.

  • 7.

    Als het college een beslissing op grond van het vierde lid, onder a, heeft ingetrokken en de verstrekking van de onjuiste of onvolledige gegevens door de cliënt opzettelijk heeft plaatsgevonden, kan het college van de cliënt en degene die daaraan opzettelijk zijn medewerking heeft verleend, geheel of gedeeltelijk de geldswaarde vorderen van de ten onrechte genoten maatwerkvoorziening of het ten onrechte genoten Pgb.

  • 8.

    Als het recht op een in bruikleen verstrekte voorziening is ingetrokken, kan deze voorziening worden teruggevorderd.

  • 9.

    De toezichthouder neemt het evenredigheidsbeginsel in acht bij de uitoefening van zijn taak. Dit houdt in dat de toezichthouder zijn bevoegdheid niet mag uitoefenen als dat voor de vervulling van zijn taak niet noodzakelijk is. Hij of zij moet altijd goed kunnen motiveren waarom de vordering noodzakelijk is voor de uitvoering van de taak.

Artikel 8.2 Opschorting betaling uit het Pgb

  • 1.

    Het college kan de Sociale Verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken te beslissen tot een geheel of gedeeltelijke opschorting voor ten hoogste dertien weken van betalingen uit het Pgb als er ten aanzien van een cliënt een vermoeden is gerezen dat er sprake is van een omstandigheid als bedoeld in artikel 2.3.10, eerste lid, onder a, d of e, van de wet.

  • 2.

    Het college kan de Sociale Verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken te beslissen tot een gehele of gedeeltelijke opschorting van betalingen uit het Pgb voor de duur van de opname als sprake is van een omstandigheid zoals bedoeld in artikel 8.1, derde lid onder d van de Verordening.

  • 3.

    Het college stelt de Pgb-houder schriftelijk op de hoogte van het verzoek op grond van het eerste of tweede lid van dit artikel.

Artikel 8.3 Onderzoek naar kwaliteit en doelmatigheid maatwerkvoorzieningen en Pgb’s

Het college onderzoekt overeenkomstig artikel 2.3.9 van de wet, periodiek, al dan niet steekproefsgewijs, het gebruik van maatwerk-voorzieningen en Pgb’s met het oog op de beoordeling van de kwaliteit en recht- en doelmatigheid daarvan.

Hoofdstuk 9: Waardering mantelzorgers

Artikel 9.1 Waardering mantelzorgers

Het college stelt bij nadere regels op over hoe zorg wordt gedragen voor de jaarlijkse waardering voor mantelzorgers in de gemeente.

Hoofdstuk 10: Algemene bepalingen beschermd wonen en opvang

Artikel 10.1 Begripsomschrijving beschermd wonen

  • a.

    Formele ondersteuning: Ondersteuning door cliënt met een Pgb ingekocht van derden op basis van een door het college goedgekeurde overeenkomst en bij natuurlijke personen bovendien in het kader van een hulpverlenend beroep.

  • b.

    Informele ondersteuning: Ondersteuning die niet wordt verleend in het kader van een hulpverlenend beroep.

Artikel 10.2 Algemene voorziening dak- en thuislozen

Het college draagt binnen het kader van de opvang voor dak- en thuislozen zonder verblijfsalternatief zorg voor de mogelijkheid van kortdurend onderdak, in elk geval met een slaapplaats indien noodzakelijk, en verder al dan niet inclusief voeding, douche en eventueel andere diensten of faciliteiten gedurende de nacht en de dag.

Artikel 10.3 Maatwerkvoorziening opvang

  • 1.

    Een cliënt kan in aanmerking komen voor maatschappelijke opvang als hij

    • a.

      feitelijk of residentieel dakloos is, en

    • b.

      niet in staat is zich op eigen kracht in de samenleving te handhaven, en

    • c.

      niet beschikt over alternatieven die de situatie van feitelijke of residentiële dakloosheid op kunnen heffen.

  • 2.

    Een slachtoffer van huiselijk geweld kan in aanmerking komen voor opvang als deze

    • a.

      slachtoffer is van geweld in huiselijke kring, en vanwege aspecten van veiligheid de thuissituatie moet verlaten, of indien sprake is van kindermishandeling en opvang van kind(eren) met de beschermende ouder/verzorger in de opvang noodzakelijk is, en

    • b.

      18 jaar of ouder is, al dan niet met kinderen, en

    • c.

      geen mogelijkheden heeft om zelf, al dan niet met gebruikmaking van het eigen sociale netwerk of door interventie van derden een veilige situatie te creëren, of in alternatieve huisvesting te voorzien.

  • 3.

    Het college draagt zorg voor kortdurend voltijdopvang naar aanleiding van een crisissituatie, op voor specifiek dat doel bestemde plekken, voor maatschappelijke opvang gedurende maximaal drie aaneengesloten dagen, en in geval van huiselijk geweld maximaal gedurende tien dagen.

Artikel 10.4 Beschermd wonen

Een inwoner kan in aanmerking komen voor beschermd wonen als hij:

  • a.

    toezicht en begeleiding nodig heeft, gericht op het bevorderen van zelfredzaamheid en participatie, het psychisch of psychosociaal functioneren, stabilisatie van een psychiatrisch ziekte beeld, het voorkomen van verwaarlozing of maatschappelijke overlast, of het afwenden van gevaar voor de inwoner of anderen

  • b.

    een psychische of psychosociale problemen heeft, en

  • c.

    hij niet in staat is zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving en niet beschikt over alternatieven die de noodzaak voor beschermd wonen op kunnen heffen.

Artikel 10.5 Hoogte Pgb beschermd wonen

Voor Beschermd wonen (formeel en ZZP) gelden de volgende afspraken:

  • a.

    “verblijf accommodatie met toezicht op afroep of 24 uurs toezicht” bedraagt maximaal 100% van het inkooptarief zorg in natura (ZIN), indien de zorg/ondersteuning wordt ingekocht bij een instelling die wat betreft aard en kwaliteit vergelijkbaar is met een gecontracteerde instelling. Indien de zorg door een ZZP’er wordt ingekocht bedraagt het tarief maximaal 85% van het inkooptarief ZIN;

  • b.

    woonbegeleiding complex (intra- en extramuraal) bedraagt 100% van het inkooptarief ZIN per uur, indien de ondersteuning wordt ingekocht bij een instelling die wat betreft aard en kwaliteit vergelijkbaar is met een gecontracteerde instelling, en ingeval van inkoop via ZZP’er maximaal 85% van het inkooptarief ZIN;

  • c.

    ‘Thuis Plus’ voor de bandbreedte 1-3 uur, 4-6 uur en 7-10 uur per week bedraagt indien de ondersteuning wordt ingekocht bij een instelling die wat betreft aard en kwaliteit vergelijkbaar is met een gecontracteerde instelling 100% en ingeval van inkoop via ZZP’er maximaal 85% van het inkooptarief ZIN;

  • d.

    activering en participatie bedraagt 100% van het inkooptarief ZIN per dagdeel en kan, indien noodzakelijk, een door het college vast te stellen adequaat tarief voor vervoer worden gehanteerd;

  • e.

    en wordt jaarlijks per 1 januari opnieuw afgeleid van de dan geldende ZIN tarieven.

Artikel 10.6 Regels voor Pgb opvang en beschermd wonen

  • 1.

    Het college verstrekt een Pgb in overeenstemming met artikel 2.3.6 van de wet.

  • 2.

    Onverminderd artikel 2.3.6, tweede en vijfde lid, van de wet verstrekt het college geen Pgb voor zover de aanvraag betrekking heeft op kosten die de belanghebbende voorafgaand aan de indiening van de aanvraag heeft gemaakt en niet meer is na te gaan of de ingekochte voorziening noodzakelijk was.

  • 3.

    De hoogte van een Pgb:

    • a.

      wordt vastgesteld aan de hand van een door de inwoner opgesteld plan over hoe hij het Pgb gaat besteden;

    • b.

      wordt berekend op basis van een prijs of tarief waarmee redelijkerwijs is verzekerd dat het Pgb toereikend is om veilige, doeltreffende en kwalitatief goede diensten, van derden te betrekken, en

    • c.

      bedraagt niet meer dan de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate in de gemeente beschikbare maatwerkvoorziening in natura.

  • 4.

    Het college stelt nadere regels ten aanzien van de berekeningswijze van Pgb’s. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen verschillende vormen van zorg en ondersteuning en, voor zover van toepassing, in ieder geval in verband met de te bieden deskundigheid en/of het vereiste opleidingsniveau en/of er gewerkt wordt volgens toepasselijke professionele of kwaliteitsstandaarden.

  • 5.

    Een inwoner aan wie een Pgb wordt verstrekt kan diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen betrekken van een persoon die behoort tot het sociale netwerk, als:

    • a.

      deze persoon hiervoor een tarief hanteert dat niet hoger is dan het bij de uitvoering van de Wet langdurige zorg gangbare tarief voor informele hulpverleners;

    • b.

      tussenpersonen of belangenbehartigers niet uit het Pgb worden betaald;

    • c.

      is komen vast te staan dat de hulpverlener afkomstig uit het sociaal netwerk in staat is tot het verrichten van de zorg op kwalitatieve, doelmatige en veilige wijze.

  • 6.

    Beschermd wonen (informeel) is modulair samengesteld en opgebouwd uit de volgende onderdelen:

    • a.

      toezicht, waarvan het tarief wordt vastgesteld op basis van één wettelijk minimumuurloon per dag;

    • b.

      begeleiding/ondersteuning, waarvan het tarief € 20,- per uur bedraagt en

    • c.

      vakantie/respijtzorg waarvan de hoogte gelijk is aan 8,33% van de voorgaande onderdelen zoals onder 6 genoemd en voor zover noodzakelijk;

  • 7.

    Het college geeft bij nadere regels verdere invulling aan het bepaalde in de voorgaande leden.

Artikel 10.7 Bijdrage verblijf beschermd wonen

  • 1.

    Een inwoner is voor verblijf in beschermd wonen een bijdrage verschuldigd.

  • 2.

    De bijdrage voor beschermd wonen is het maximale bedrag dat overeenkomstig paragraaf drie van hoofdstuk drie van het Uitvoeringsbesluit maatschappelijke ondersteuning 2015 kan worden vastgesteld.

  • 3.

    Inwoner mag bij opvang niet minder overhouden na het heffen van de bijdrage dan een bedrag aan zak- en kleedgeld, waarbij de zak- en kleedgeld grens gelijk is aan het van toepassing zijnde bedrag, vermeld in artikel 23, eerste lid van de Participatiewet, zoals dat geldt in het lopende kalenderjaar, alsmede een bedrag in verband met de standaardpremie gecorrigeerd met de zorgtoeslag en inclusief vakantiegeld, overeenkomstig volgens artikel 1, eerste lid, onderdeel g, van de wet op de zorgtoeslag.

Artikel 10.8 Bijdrage verblijf in opvang

  • 1.

    Een inwoner is voor verblijf in opvang een bijdrage verschuldigd.

  • 2.

    De bijdrage voor opvang is gelijk aan de kostprijs voor het verblijf, met inachtneming van paragraaf vier van hoofdstuk drie van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015.

  • 3.

    Onder de kostprijs van maatschappelijke opvang wordt de prijs verstaan waarvoor de gemeente opvang voor een inwoner heeft ingekocht.

  • 4.

    Inwoner mag bij opvang niet minder overhouden na het heffen van de bijdrage dan een bedrag aan zak- en kleedgeld, waarbij de zak- en kleedgeldgrens gelijk is aan het van toepassing zijnde bedrag, vermeld in artikel 23, eerste lid van de Participatiewet, zoals dat geldt in het lopende kalenderjaar, alsmede een bedrag in verband met de standaardpremie gecorrigeerd met de zorgtoeslag en inclusief vakantiegeld, overeenkomstig volgens artikel 1, eerste lid, onderdeel g, van de Wet op de zorgtoeslag.

  • 5.

    Indien de instelling bij voltijdopvang of crisisopvang aan de inwoner geen voeding verstrekt, dient de instelling de inwoner een bedrag per dag beschikbaar te stellen voor het inkopen van voedingsmiddelen. Dit bedrag is gelijk aan het bedrag dat het Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting jaarlijks berekent als gemiddelde kosten voor voeding per dag.

  • 6.

    Afwezigheid uit de opvang, anders dan in verband met beëindiging van de opvang, wordt voor de verschuldigdheid van de bijdrage buiten beschouwing gelaten.

  • 7.

    Een inwoner is geen bijdrage verschuldigd, indien hij een vergoeding voor huisvesting betaalt aan een instelling.

  • 8.

    Voor dagopvang, nachtopvang en noodopvang voor personen die de huiselijke situatie hebben verlaten in verband met risico’s voor hun veiligheid als gevolg van huiselijk geweld is voor maximaal drie dagen geen bijdrage verschuldigd.

  • 9.

    Een inwoner is bij maatschappelijke opvang geen bijdrage verschuldigd als hij tijdens zijn verblijf woonkosten is verschuldigd als hoofdbewoner voor de woning die hij heeft verlaten in verband met risico’s voor de veiligheid in verband met huiselijk geweld.

  • 10.

    De door het college aangewezen instellingen voor maatschappelijke opvang en opvang van personen die de huiselijke situatie hebben verlaten in verband met risico’s voor hun veiligheid als gevolg van huiselijk geweld zijn verplicht de vastgestelde bijdrage van de inwoner te innen in alle gevallen dat de bijdrage niet door de gemeente wordt ingehouden op de bijstandsuitkering of inkomensvoorziening van de inwoner.

  • 11.

    Het college stelt de bijdrage voor opvang vast.

Hoofdstuk 11: Klachten en medezeggenschap

Artikel 11.1 Klachtenregeling

  • 1.

    Het college behandelt klachten van inwoners die gaan over de wijze van afhandeling van ondersteuningsvragen en aanvragen als bedoeld in deze Verordening overeenkomstig de bepalingen van de betreffende klachtenregeling van Oldambt.

  • 2.

    Het college neemt in de contracten en/of subsidieafspraken met aanbieders op dat de aanbieders een effectieve en laagdrempelige klachtenregeling moeten hebben voor de behandeling van klachten van cliënten.

  • 3.

    Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van de klachtenregeling van aanbieders door periodieke overleggen met de aanbieders.

Artikel 11.2 Medezeggenschap

  • 1.

    Aanbieders zijn verplicht te beschikken over een regeling voor de medezeggenschap van cliënten over voorgenomen besluiten van de aanbieders die voor de gebruikers van belang zijn ten aanzien van alle voorzieningen.

  • 2.

    Het college ziet toe op naleving van deze eisen door periodieke overleggen met aanbieders.

Artikel 11.3 Betrekken van inwoners bij het beleid

  • 1.

    Het college stelt inwoners en belanghebbenden vroegtijdig in de gelegenheid voorstellen te doen voor het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning, advies uit te brengen bij de besluitvorming over Verordeningen en beleidsvoorstellen over maatschappelijke ondersteuning. Daarbij voorziet het college hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.

  • 2.

    Het college zorgt ervoor dat inwoners kunnen deelnemen aan periodiek overleg, waarbij zij onderwerpen voor de agenda kunnen aanmelden, en dat zij worden voorzien van de voor een adequate deelname aan het overleg benodigde informatie en ondersteuning.

  • 3.

    Het college kan nadere regels vaststellen ter uitvoering van het eerste en tweede lid.

Artikel 11.4 Cliëntervaringsonderzoek

Jaarlijks doet het college onderzoek naar de tevredenheid van aanvragers en de zorgaanbieders over de uitvoering van de wet en de Verordening en brengt voor 1 januari van het volgende jaar verslag uit van de onderzoeksresultaten en zijn bevindingen aan de gemeenteraad.

HOOFDSTUK 12: Overgangsrecht en slotbepalingen

Artikel 12.1 Gevallen waarin de verordening niet voorziet

In gevallen, de uitvoering van deze Verordening betreffend, waarin deze Verordening niet voorziet, beslist het college. Het college kan hiervoor nadere regels opstellen.

Artikel 12.2 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen in het voordeel van cliënt afwijken van bepalingen in deze Verordening als door toepassing ervan de cliënt duidelijk onrecht wordt aangedaan.

Artikel 12.3 Intrekking oude verordening en overgangsrecht

  • 1.

    Een inwoner behoudt recht op een lopende voorziening verstrekt op grond van de Verordening maatschappelijke ondersteuning Oldambt 2017, totdat het college een nieuw besluit heeft genomen waarbij het besluit waarmee deze voorziening is verstrekt wordt ingetrokken, herzien of beëindigd.

  • 2.

    Aanvragen die zijn ingediend onder de Verordening maatschappelijke ondersteuning Oldambt 2017 en waarop nog niet is beslist bij het in werking treden van deze Verordening, worden afgehandeld krachtens deze Verordening.

  • 3.

    Beslissingen op bezwaarschriften tegen een besluit op grond van de Verordening maatschappelijke ondersteuning Oldambt 2017, geschiedt op grond van de Verordening maatschappelijke ondersteuning Oldambt 2025.

  • 4.

    De Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Oldambt 2017 wordt ingetrokken.

Artikel 12.4 Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze Verordening treedt in werking op de dag na bekendmaking.

  • 2.

    Deze Verordening wordt aangehaald als: Verordening maatschappelijke ondersteuning Oldambt 2025.

Ondertekening

Winschoten, 18 december 2024

De raad voornoemd,

Cora-Yfke Sikkema, voorzitter Jelte van der Meer, griffier