Beleidsregels Terug- en invordering Participatiewet, Bbz, IOAW/IOAZ, verhaal en krediethypotheek van Gemeenschappelijke Regeling de Bevelanden 2024

Geldend van 01-01-2024 t/m heden met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2024

Intitulé

Beleidsregels Terug- en invordering Participatiewet, Bbz, IOAW/IOAZ, verhaal en krediethypotheek van Gemeenschappelijke Regeling de Bevelanden 2024

Besluit van het Dagelijks Bestuur van Gemeenschappelijke Regeling de Bevelanden tot vaststelling van beleidsregels voor de uitvoering van de artikelen 1 t/m 29 van de ‘Beleidsregels

Terug- en invordering Participatiewet, Bbz, IOAW/IOAZ, verhaal en krediethypotheek

van Gemeenschappelijke Regeling de Bevelanden 2024’.

Het dagelijks Bestuur van Gemeenschappelijke Regeling Samenwerking de Bevelanden;

gelezen het voorstel van de afdeling Werk, Inkomen en Zorg met nummer Z24.209493;

overwegende dat:

het gewenst is om nieuwe beleidsregels vast te stellen betreffende Terug- en invordering Participatiewet, Bbz, IOAW/IOAZ, verhaal en krediethypotheek.

gelet op:

  • 1.

    artikel 50 en artikel 58 t/m 62 van de Participatiewet;

  • 2.

    de artikelen 1:3, vierde lid, 3:42 titel 4.3 en titel 4.4 van de Algemene wet bestuursrecht, en de artikelen 25 en 26 IOAW/IOAZ;

  • 3.

    artikel 12, tweede lid onderdeel c, artikel 39, eerste lid onderdeel a onder 3, artikel 39, tweede lid, artikel 41, vierde en vijfde lid en artikel 43 Bbz.

Besluit vast te stellen de volgende beleidsregels:

Beleidsregels Terug- en invordering Participatiewet, Bbz, IOAW/IOAZ, verhaal en krediethypotheek van Gemeenschappelijke Regeling de Bevelanden 2024”

Artikel 1 Begripsbepalingen

  • 1.

    Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet, IOAW, IOAZ, het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004 en de Algemene wet bestuursrecht.

  • 2.

    In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

  • a.

    bruteren: het verhogen van de vordering met de loonbelasting en premies volksverzekeringen waarvoor de gemeente die de uitkering verstrekt op grond van de Wet op de loonbelasting 1964 inhoudingsplichtig is, voor zover deze belasting en premies niet verrekend kunnen worden met de door het Dagelijks bestuur af te dragen loonbelasting en premies volksverzekeringen;

  • b.

    Dagelijks Bestuur: het Dagelijks Bestuur van Gemeenschappelijke regeling Samenwerking de Bevelanden;

  • c.

    fraudevordering: vordering in verband met ten onrechte of tot een te hoog bedrag verleende uitkering als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht;

  • d.

    inlichtingenplicht: verplichting genoemd in artikel 17, eerste lid van de Participatiewet, artikel 13, eerste lid van de IOAW, artikel 13, eerste lid van de IOAZ en artikel 30c, tweede en derde lid van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;

  • e.

    Pw: Participatiewet;

  • f.

    IOAW: de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijke arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

  • g.

    IOAZ: de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

  • h.

    Bbz 2004: het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004;

  • i.

    uitkering: de door het Dagelijks bestuur verleende bijstand in het kader van de Participatiewet en Bbz 2004 en de inkomensvoorziening in het kader van de IOAW en IOAZ;

  • j.

    WOZ: Wet Waardering Onroerende Zaken;

  • k.

    Awb: Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 2 Algemene bepaling met betrekking tot de bevoegdheid tot herziening, intrekking, terugvordering, verrekening, brutering, vestiging krediethypotheek en verhaal

  • 1.

    Het Dagelijks Bestuur maakt gebruik van in de Participatiewet, Bbz 2004, de IOAW en IOAZ toekomende bevoegdheid tot:

    • a.

      herziening of intrekking als bedoeld in artikel 54, derde lid, laatste volzin van de Participatiewet of artikel 17, derde lid, laatste volzin van de IOAW en IOAZ;

    • b.

      terugvordering zoals deze haar op grond van artikel 58, tweede lid en artikel 59 van de Participatiewet evenals artikel 25, tweede lid en artikel 26 van de IOAW en IOAZ toekomt;

    • c.

      bruteren van de vordering, welke zijn ontstaan door gebruik te maken van de onder b genoemde bevoegdheden, bij niet tijdige betaling; en

    • d.

      het verrekenen van inkomsten als bedoeld in 58, vierde lid van de Participatiewet of 25, vierde lid van de IOAW/ IOAZ.

    • e.

      vestigen van een zekerheidsrecht door middel van hypotheek of pandrecht, zoals neergelegd in artikel 48, lid 3, PW;

    • f.

      verhalen van bijstand op een nalatenschap of bij een schenking, als bedoeld in artikel 62f van de Participatiewet;

    • g.

      terugvordering op grond van de artikelen 12, tweede lid, onderdeel c Bbz 2004; artikel 39, eerste lid, onderdeel a onder 3 Bbz 2004; artikel 39, tweede lid Bbz 2004; artikel 41, vierde lid en vijfde lid Bbz 2004; artikel 43, derde lid Bbz 2004.

  • 2.

    Het Dagelijks Bestuur maakt geen gebruik van de bevoegdheid als bedoeld in artikel 62 van de Participatiewet om de kosten van bijstand te verhalen op de persoon die zijn wettelijke onderhoudsplicht tegenover zijn ex-partner of minderjarige kinderen niet nakomt.

  • 3.

    Het Dagelijks Bestuur maakt geen gebruik van de bevoegdheid als bedoeld in artikel 62, onderdeel c van de Participatiewet, om de kosten van bijstand te verhalen op degene die zijn onderhoudsplicht op grond van artikel 395a van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek niet of niet behoorlijk nakomt tegenover zijn meerderjarig kind aan wie bijzondere bijstand is verleend.

  • 4.

    Deze algemene verplichtingen gelden tenzij elders de in deze beleidsregels anders is bepaald.

Artikel 2a Moment van terugvordering verstrekt bedrijfskapitaal

Het Dagelijks Bestuur vordert het bedrijfskapitaal, dat is toegekend op grond van artikel 20 en 24 Bbz 2004 terug als belanghebbende ook na een tweede aanmaning niet aan zijn rente- en aflossingsverplichtingen voldoet.

Artikel 2b Verwijtbare bedrijfsbeëindiging

Er is sprake van verwijtbare bedrijfsbeëindiging als bedoeld in artikel 43 Bbz bij:

  • a.

    Bestuurdersaansprakelijkheid;

  • b.

    privébestedingen die niet in lijn liggen met de inkomsten en een inkomen op bijstandsniveau;

  • c.

    en er zich geen bijzondere omstandigheden voordoen die dit rechtvaardigen.

De lening wordt gecontinueerd tegen dezelfde condities als het bedrijfskapitaal is verstrekt. Dat betekent met hetzelfde aflossingsbedrag en rentetarief.

Artikel 3 Uitzonderingen voortvloeiende uit de jurisprudentie

  • 1.

    In afwijking van het bepaalde in artikel 2, aanhef en onder b, vordert het Dagelijks Bestuur een door haar na ontvangst van een signaal ten onrechte of tot een te hoog bedrag verstrekte uitkering niet terug, voor zover deze uitkering ook zes maanden na ontvangst van dit signaal nog onterecht of tot een te hoog bedrag is verleend, tenzij belanghebbende in dit kader de inlichtingenplicht heeft geschonden.

  • 2.

    Onder een signaal als genoemd in het eerste lid wordt verstaan relevante informatie waaruit kan worden afgeleid dat sprake is van een dusdanige fout, dat het Dagelijks Bestuur op grond daarvan actie zou moeten ondernemen. 

  • 3.

    In afwijking van het bepaalde in artikel 2, aanhef en onder b beperkt het Dagelijks Bestuur de terugvordering tot het bedrag dat te veel aan bijstand zou zijn verstrekt, zo belanghebbende wel aan de inlichtingenplicht had voldaan, indien sprake is van intrekking van het recht op bijstand over een langere periode omdat belanghebbende over de gehele periode in beperkte mate beschikte over in aanmerking te nemen vermogen.

  • 4.

    In afwijking van het bepaalde in artikel 2, aanhef en onder c ziet het Dagelijks Bestuur af van brutering indien sprake is van een vordering die is ontstaan buiten toedoen van belanghebbende en hem niet kan worden verweten dat de betaling van de schuld niet reeds is voldaan in het kalenderjaar waarop deze betrekking heeft. 

  • 5.

    De in het eerste lid genoemde beperking tot zes maanden geldt niet, indien de verleende bijstand wordt teruggevorderd op grond van artikel 12, tweede lid, onder c, Bbz 2004.

HOOFDSTUK 2 GEHEEL OF GEDEELTELIJK AFZIEN VAN (VERDERE) TERUGVORDERING Artikel 4 Reikwijdte

De bepalingen in dit hoofdstuk zijn niet van toepassing op vorderingen vanwege het schenden van de inlichtingenplicht die op of na 1 januari 2013 zijn ontstaan.

Paragraaf 2.1 Kwijtschelding in verband met het gedurende een bepaalde periode voldoen aan de betalingsverplichtingen

Artikel 5 Afzien van terugvordering of van verdere terugvordering na het voldoen aan de betalingsverplichting

  • 1.

    In afwijking van artikel 2, eerste lid onder b besluit het Dagelijks Bestuur af te zien van terugvordering of van verdere terugvordering van een uitkering indien de belanghebbende:

  • a.

    gedurende drie jaar volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan en ten minste 50% van de hoofdsom van de vordering heeft voldaan; of

  • b.

    gedurende vijf jaar niet volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan, maar het achterstallige bedrag over die periode, vermeerderd met de daarover verschuldigde wettelijke rente en de op de invordering betrekking hebbende kosten, alsnog heeft betaald en ten minste 50% van de hoofdsom van de vordering heeft voldaan; of

  • c.

    gedurende vijf jaar geen betalingen heeft verricht en niet aannemelijk is dat hij deze op enig moment zal gaan verrichten.

    2. In principe wordt een besluit als bedoeld in het eerste lid, aanhef, onder a. of b. slechts genomen als de belanghebbende daarom schriftelijk heeft verzocht. Tot toepassing van het eerste lid, aanhef en onder c. wordt uitsluitend ambtshalve besloten.

Artikel 6 Uitzonderingen

  • 1.

    Artikel 5 is niet van toepassing ten aanzien van vorderingen die:

    • a.

      het gevolg zijn van schending van de inlichtingenplicht dan wel tekortschietend besef van verantwoordelijkheid;

    • b.

      door pand of hypotheek op een goed of goederen zijn gedekt, behoudens voor zover zij niet op die goederen verhaald kunnen worden.

    • 2.

      Het op basis van artikel 5 genomen besluit tot (gedeeltelijk) afzien van terugvordering wordt ingetrokken, indien op een later tijdstip blijkt dat belanghebbende onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid.

Paragraaf 2.2 Afzien van terugvordering

Artikel 7 Afzien van terugvordering

  • 1.

    In afwijking van het bepaalde in artikel 2, eerste lid onderdeel b, ziet het Dagelijks Bestuur af van het nemen van een terugvorderingsbesluit indien de terug te vorderen uitkering een bedrag van €125,00 op netto basis per kalenderjaar niet te boven gaat. Deze bepaling is niet van toepassing ten aanzien van vorderingen ontstaan door het schenden van de inlichtingenplicht.

  • 2.

    In afwijking van het bepaalde in artikel 2, eerste lid onderdeel b, ziet het Dagelijks Bestuur af van terugvordering van de later ontvangen heffingskortingen voor AOW-gerechtigden bij uitstroom uit de bijstand.

Paragraaf 2.3 Schuldregeling

Artikel 8 Geheel of gedeeltelijk afzien van terugvordering bij schulden

  • 1.

    Het Dagelijks Bestuur verleent medewerking aan een schuldregeling indien:

  • a.

    redelijkerwijs te voorzien is dat de belanghebbende niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden;

  • b.

    redelijkerwijs te voorzien is dat een schuldregeling met betrekking tot alle vorderingen van de overige schuldeisers zonder een zodanig besluit niet tot stand zal komen; en

  • c.

    de vordering van de gemeente wegens teruggevorderde uitkering ten minste zal worden voldaan naar evenredigheid met de vorderingen van de schuldeisers van gelijke rang.

    • 2.

      Het eerste lid is niet van toepassing indien:

      • a.

        de terugvordering van uitkering ontstaan is voor 1 januari 2013 en het gevolg is van verwijtbaar gedrag van de belanghebbende en de medewerking gericht is op volledige of gedeeltelijke kwijtschelding van de vordering; of

  • b.

    de terugvordering van uitkering ontstaan is na 1 januari 2013 het gevolg is van het opzettelijk of door grove schuld niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht; en hiervoor een bestuurlijke boete is opgelegd of aangifte is gedaan op grond van het Wetboek van Strafrecht; voor zover de medewerking gericht is op volledige of gedeeltelijke kwijtschelding van de vordering;

  • c.

    de vordering ziet op bijstand die is verstrekt in de vorm van een geldlening op grond van het bepaalde in artikel 48, tweede lid, aanhef en onder b, van de Participatiewet;

  • d.

    de vordering wordt gedekt door pand of hypotheek op een goed of goederen, behoudens voor zover de vordering niet op die goederen verhaald kan worden.

  • 3.

    Het besluit om medewerking te verlenen aan een schuldregeling wordt ingetrokken indien:

a. niet binnen twaalf maanden nadat het besluit is bekendgemaakt, een schuldregeling tot stand is gekomen die voldoet aan de eisen bedoeld in het eerste lid;

b. de belanghebbende de aan de schuldregeling verbonden verplichting ondanks eerdere waarschuwing niet nakomt; dan wel

c. onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid.

HOOFDSTUK 3 INVORDERING

Paragraaf 3.1 De betalingsverplichting

Artikel 9 Algemeen (De betalingsverplichting) 

  • 1.

    Het Dagelijks Bestuur start de invordering gelijktijdig met de afgifte van het besluit tot terugvordering en hanteert daarbij de in artikel 4:87 van de Awb genoemde betalingstermijn van zes weken. Het gelijktijdig met het terugvorderingsbesluit afgegeven invorderingsbesluit omvat daarbij de volgende punten:

    • a.

      de hoogte van (het saldo van) de vordering;

    • b.

      de betalingsverplichting om de vordering in zijn geheel te voldoen;

    • c.

      de datum waarop de betalingsverplichting in gaat;

    • d.

      de mogelijkheid voor belanghebbende om binnen 6 weken na verzenddatum van de beschikking als bedoeld in artikel 4.87 van de Awb een betalingsregeling te treffen;

    • e.

      de rechtsgevolgen bij niet-nakoming van de betalingsverplichting als beschreven in afdeling 4.4.2 Awb over verzuim en wettelijke rente en afdeling 4.4.4 over aanmaning en invordering bij dwangbevel.

Artikel 10 Verrekening

  • 1.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 60, vierde lid van de Participatiewet en artikel 28, tweede lid van de IOAW en IOAZ, en ongeacht de in artikel 9 genoemde betalingstermijn gaat het Dagelijks Bestuur indien mogelijk meteen na afgifte van het besluit tot terugvordering over tot verrekening van de vordering met een eventueel recht op bijstand of een uitkering in het kader van de IOAW of IOAZ.

  • 2.

    Op grond van de bestaande mogelijkheid tot verrekenen wordt een bedrag dat aan belanghebbende moet worden nabetaald, aangewend ter aflossing van de vordering zoals die is beschreven in de beschikking.

Artikel 11 Betalingsregeling of Uitstel van betaling

  • 1.

    Het Dagelijks Bestuur verleent uitstel van betaling indien haar ambtshalve dan wel op basis van een gemotiveerd verzoek van belanghebbende duidelijk is dat belanghebbende geen mogelijkheid heeft om binnen de gestelde betalingstermijn tot algehele aflossing van de vordering over te gaan.

  • 2.

    Voor zover belanghebbende beschikt over aflossingscapaciteit verbindt het Dagelijks Bestuur aan het verleende uitstel de voorwaarde dat belanghebbende deze aflossingscapaciteit aanwendt ter aflossing van de openstaande schuld.

  • 3.

    Onverminderd het bepaalde in het tweede lid verbindt het Dagelijks Bestuur, indien het een vordering ontstaan door het schenden van de inlichtingenplicht betreft, aan de verlening van (verder) uitstel de extra voorwaarde dat belanghebbende, indien hij over vermogen beschikt dan wel komt te beschikken, dit vermogen volledig - voor zover dit meer bedraagt dan de voor hem geldende bijstandsnorm – aanwendt ter aflossing van de openstaande schuld.

  • 4.

    Bij de vaststelling of belanghebbende over vermogen beschikt als bedoeld in het derde lid:

    • a.

      worden de vorderingen die het gevolg zijn van te veel ontvangen uitkering buiten beschouwing gelaten; en

    • b.

      is het bepaalde in artikel 34, tweede lid, onder a en d van de Participatiewet van overeenkomstige toepassing.

  • 5.

    Het uitstel wordt ingetrokken indien de belanghebbende de nader overeengekomen aflossing niet nakomt.

Artikel 12 Vaststelling van de hoogte van de maandelijkse aflossingscapaciteit bij belanghebbenden met een uitkering

1. Indien belanghebbende een uitkering ontvangt op grond van de Participatiewet of IOAW/IOAZ, bedraagt de aflossingsverplichting 5% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm, dan wel de grondslag, per maand inclusief vakantietoeslag.

2. De aflossingsverplichting bedraagt nooit meer dan het bedrag dat voor beslag in aanmerking zou komen, zijnde de volledige beslagruimte zoals aangegeven in artikel 475d, eerste en tweede lid, Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).

3. In afwijking van het gestelde in het eerste lid, wordt met een betalingsvoorstel van de debiteur ingestemd voor zover daarmee de vordering binnen een periode van 24 maanden in zijn geheel kan worden afgelost en de voorgestelde aflossing tenminste € 25,00 per maand bedraagt.

Artikel 13 Vaststelling van de duur en de hoogte van de maandelijkse aflossingscapaciteit bij uitstroom uit de Participatiewet, IOAW of IOAZ en bij debiteuren die geen recht hebben op eerdergenoemde uitkeringen.

1. De hoogte van de maandelijkse aflossingscapaciteit bij beëindiging of intrekking van de uitkering wordt gedurende zes maanden na de verzenddatum van dit besluit, gesteld op het bedrag dat belanghebbende maandelijks reeds afloste tijdens de bijstandsperiode of periode waarin een uitkering op grond van de IOAW of IOAZ is ontvangen.

2. Na afloop van de termijn van 6 maanden wordt bij alle vorderingen de hoogte van de maandelijkse aflossingscapaciteit naar draagkracht individueel vastgesteld, rekening houdend met het gestelde in artikel 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

3. Indien op het moment van het nemen van een terugvorderingsbesluit een ander inkomen wordt ontvangen dan een uitkering voor levensonderhoud op grond van de PW of IOAW/IOAZ, wordt bij alle vorderingen de hoogte van de maandelijkse aflossingscapaciteit van aanvang af vastgesteld op het bedrag genoemd in het tweede lid.

4. In afwijking van het tweede en derde lid wordt met een betalingsvoorstel van de debiteur ingestemd voor zover daarmee de vordering binnen een periode van 24 maanden in zijn geheel zal kunnen worden afgelost en de voorgestelde aflossing tenminste € 25,00 per maand bedraagt.

Artikel 14 Wettelijke rente bij uitstel

Voor de periode dat uitstel is verleend wordt geen wettelijke rente in rekening gebracht.

Paragraaf 3.2 Tussentijdse beoordeling van een lopende betalingsverplichting

Artikel 15 Tussentijdse beoordeling van een lopende betalingsverplichting door het Dagelijks bestuur

  • 1.

    Bij een gegrond vermoeden dat de aflossingscapaciteit van belanghebbende is gewijzigd kan het Dagelijks Bestuur een draagkrachtonderzoek instellen naar de aflossingscapaciteit.

  • 2.

    Wanneer het Dagelijks Bestuur als gevolg van een draagkrachtonderzoek besluit tot wijziging of handhaving van de eerder opgelegde betalingsverplichting, wordt belanghebbende hiervan in kennis gesteld bij beschikking.

  • 3.

    In het geval van een gewijzigde betalingsverplichting wordt deze opgelegd met ingang van de eerste dag van de maand die volgt op de verzenddatum van de beschikking.

Artikel 16 Verzoek tot wijziging van een betalingsverplichting door belanghebbende

  • 1.

    Belanghebbende kan een schriftelijk verzoek doen, onder bijvoeging van zijn financiële en andere relevante gegevens met bijbehorende afschriften van bewijsstukken, tot:

  • a.

    wijziging van de eerder vastgestelde betalingsverplichting; of

  • b.

    tijdelijk uitstel van de opgelegde betalingsverplichting, omdat belanghebbende meent de eerder vastgestelde periodieke betalingsverplichting niet te kunnen voldoen.

    • 2.

      Binnen acht weken na ontvangst van het verzoek neemt het Dagelijks Bestuur een besluit op het verzoek van belanghebbende als bedoeld in het eerste lid en deelt dit per beschikking aan belanghebbende mee.

    • 3.

      Het verzoek tot wijziging van de betalingsverplichting schort de lopende verplichting niet op tenzij er sprake is van dringende redenen.

Paragraaf 3.3 Gevolgen bij het niet of niet meer voldoen aan de betalingsverplichting

Artikel 17 Niet of niet meer voldoen aan de betalingsverplichting

Indien belanghebbende niet bereid is tot het treffen van een betalingsregeling of een eerder opgelegde betalingsverplichting niet meer nakomt, wordt het terugvorderingsbesluit ten uitvoer gelegd door middel van een executoriaal beslag overeenkomstig de artikelen 479b tot en met 479g, behoudens artikel 479e, tweede lid van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, of beslag in de zin van het Tweede Boek van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, op basis van de executoriale titel die is verbonden aan een dwangbevel, als bedoeld in artikel 4:114 Awb, nadat de per omgaande gestarte betalings- en aanmaningsprocedure is doorlopen als bedoeld in artikel 4:117 Awb.

Artikel 18 Rente en kosten

  • 1.

    Indien een belanghebbende verwijtbaar de opgelegde betalingsverplichting niet nakomt dan wordt er - nadat éénmalig kosteloos een herinnering is gestuurd - een vergoeding in de kosten van een aanmaning, als bedoeld in artikel 4:113 Awb, in rekening gebracht evenals de kosten van een dwangbevel, als bedoeld in artikel 4:120 Awb.

  • 2.

    Indien moet worden overgegaan tot beslaglegging als bedoeld in artikel 17 van deze beleidsregels wordt de vordering slechts verhoogd met de wettelijke rente en de op de invordering betrekking hebbende kosten, indien de invordering is overgedragen aan een gerechtsdeurwaarder.

HOOFDSTUK 4 KREDIETHYPOTHEEK EN PANDOVEREENKOMST Artikel 19 Recht op bijstand in de vorm van een geldlening

  • 1.

    Indien bijstand als bedoeld in artikel 50 PW wordt verleend aan de eigenaar van een woning die door de eigenaar of zijn gezin wordt bewoond, wordt de bijstand verstrekt in de vorm van een geldlening onder verband van hypotheek voor zover het betreft een registergoed of in de vorm van een pandovereenkomst voor zover het betreft een niet-registergoed.

  • 2.

    In gevallen waarin bij (de aanvang van) de bijstandsverlening geen krediethypotheek gevestigd is, omdat de waarde in de woning daartoe geen aanleiding gaf, vindt elke 5 jaar een heronderzoek plaats ten behoeve van het bepalen van het recht op voortzetting van de bijstand.

  • 3.

    Indien belanghebbende verzuimt de aan de geldlening verbonden betalingsverplichtingen na te komen zijn de hoofdstukken 2 (terugvordering) en 3 (invordering) onverkort van toepassing, voor zover in dit hoofdstuk niet anders is bepaald. 

Artikel 20 Waardebepaling

  • 1.

    De geldlening als bedoeld in artikel 23 is ten hoogste de waarde van de woning in het economisch verkeer bij vrije oplevering, verminderd met de daarop drukkende schulden en het vrij te laten vermogen als bedoeld in artikel 34, eerste lid onder a en tweede lid onder b en d van de Participatiewet.

  • 2.

    De waarde van de woning wordt gerelateerd aan de meest recente waarde zoals deze door de gemeente is vastgesteld in het kader van de WOZ.

  • 3.

    Ter vaststelling van de waarde van niet-registergoederen vindt taxatie plaats door een taxateur die door het Dagelijks Bestuur in overeenstemming met belanghebbende wordt aangewezen of door een gemeentelijke taxateur.

  • 4.

    De kosten verbonden aan de taxatie, de hypotheekakte en de inschrijving van de hypotheek, dan wel de kosten van de vestiging van pandrecht, evenals de bijkomende kosten, komen ten laste van belanghebbende. Voor deze kosten kan het Dagelijks Bestuur bijzondere bijstand om niet verstrekken.

Artikel 21 Aflossing eerste tien jaar

  • 1.

    Aflossing van de geldlening vindt plaats gedurende ten hoogste 10 jaar zonder renteberekening.

  • 2.

    De aflossing vangt aan op het moment van beëindiging van de bijstandsverlening en vindt maandelijks plaats.

  • 3.

    Het maandbedrag van de aflossing wordt telkens voor een periode van een jaar vastgesteld.

  • 4.

    Bij een inkomen dat niet uitgaat boven de van toepassing zijnde bijstandsnorm, als bedoeld in artikel 3 PW, wordt geen aflossing gevergd.

  • 5.

    Indien de omstandigheden daartoe aanleiding geven stelt het Dagelijks bestuur, zo nodig tussentijds, het maandbedrag van de aflossing op een lager dan wel hoger bedrag vast.

  • 6.

    Bij de beoordeling van de omstandigheden als bedoeld in het vierde lid wordt rekening gehouden met noodzakelijke, voor eigen rekening van belanghebbende komende bijzondere bestaanskosten. Deze kosten worden in mindering gebracht op het inkomen.

  • 7.

    Indien belanghebbende tijdens de aflossingsperiode van tien jaar schuldig nalatig is in het voldoen van de vastgestelde aflossing, is het nog niet afgeloste deel van de geldlening direct opeisbaar en is daarover tevens de wettelijke rente verschuldigd.

Artikel 22 Aflossing na tien jaar

  • 1.

    Indien door toepassing van artikel 24, vierde tot en met zesde lid, na afloop van de aflossingsperiode van tien jaar een deel van de geldlening nog niet is afgelost, is vanaf dat moment over dat deel maandelijkse wettelijke rente verschuldigd.

  • 2.

    Indien belanghebbende naar het oordeel van het Dagelijks Bestuur de rente geheel of gedeeltelijk kan betalen, doch niet kan aflossen, wordt een betaling eerst tot ten hoogste het bedrag van de verschuldigde maandrente aangemerkt als aflossing en wordt de rente die daardoor niet wordt betaald bijgeschreven bij het nog niet afgeloste deel van de geldlening.

  • 3.

    Indien belanghebbende naar het oordeel van het Dagelijks Bestuur geen rente kan betalen wordt de verschuldigde rente bijgeschreven bij het nog niet afgeloste deel van de geldlening.

  • 4.

    Over een bijgeschreven rentevordering is geen rente verschuldigd.

Artikel 23 Voorwaarden

De aan de geldlening verbonden voorwaarden als bedoeld in de artikelen 24 en 25 worden tezamen met de gebruikelijke bedingen opgenomen in de hypotheekakte dan wel de akte van pandrecht.

Artikel 24 Verkoop woning

  • 1.

    Bij verkoop of bij vererving van de woning en, indien het een echtpaar betreft, bij vererving na overlijden van de langstlevende echtgenoot, wordt het nog niet afgeloste deel van de geldlening, evenals de op grond van artikel 25, lid drie, vier en vijf, bijgeschreven rente, direct afgelost.

  • 2.

    Bij verkoop van de woning kan het Dagelijks Bestuur wegens bijzondere omstandigheden van medische of sociale aard van belanghebbende dan wel wegens werkaanvaarding elders door belanghebbende, na toepassing van het eerste lid, besluiten tot het verlenen van een nieuwe geldlening, eveneens onder verband van hypotheek of pandrecht, voor de aankoop van een andere woning, tot ten hoogste het bedrag van de in overeenstemming met het eerste lid afgeloste geldlening, onder de voorwaarde dat belanghebbende het na aflossing vrijgekomen vermogen met inbegrip van het in het derde lid bedoelde bedrag volledig inzet voor de aankoop van de andere woning.

  • 3.

    Bij verkoop van de woning tegen een prijs overeenkomstig de waarde in het economisch verkeer bij vrije oplevering komt, voor zover de opbrengst daartoe toereikend is, aan belanghebbende in ieder geval het bedrag toe dat op grond van artikel 34, eerste lid onder a en tweede lid onder d van de Participatiewet bij de vaststelling van de geldlening op de waarde van de woning in mindering gebracht.

Artikel 25 Hernieuwde bijstandsverlening

Indien binnen een periode van twee jaar na beëindiging van de bijstandsverlening onder verband van hypotheek of pandrecht wederom recht op bijstand bestaat, wordt deze verleend met toepassing van de laatst gevestigde hypotheek of het laatst gevestigde pandrecht.

Artikel 26 Medewerkingsplicht

  • 1.

    Het Dagelijks Bestuur verbindt aan het verlenen van bijstand onder verband van hypotheek of pandrecht de verplichting dat belanghebbende aan de totstandkoming van een dergelijke overeenkomst volledig meewerkt.

  • 2.

    Indien de belanghebbende in een voorkomend geval niet meewerkt aan het vestigen van hypotheek of pandrecht, dan wordt de bijstand in zijn geheel geweigerd. Reeds verleende bijstand is direct opeisbaar.

 HOOFDSTUK 5 OVERIGE BEPALINGEN Artikel 27 Hardheidsclausule

Het Dagelijks Bestuur kan in de gevallen waarin deze beleidsregels niet voorzien, dan wel in gevallen waarin toepassing van deze beleidsregels leidt tot onevenredig nadelige gevolgen voor de belanghebbende, besluiten om op individuele gronden van deze beleidsregels af te wijken.

Artikel 28 Overeenkomstige toepassing overige vorderingen

Deze beleidsregels zijn van overeenkomstige toepassing op alle vorderingen die het gevolg zijn van de overige wet- en regelgeving binnen het sociaal domein, zoals die door het Dagelijks Bestuur wordt uitgevoerd, voor zover in deze wetten en regelingen terugvordering is opgenomen en niet dwingend anders is bepaald.

Artikel 29 Inwerkingtreding en Citeertitel

  • 1.

    Deze beleidsregels worden aangehaald als “Beleidsregels Terug- en invordering Participatiewet, Bbz, IOAW/IOAZ, verhaal en krediethypotheek GR De Bevelanden 2024”.

  • 2.

    Deze beleidsregels treden in werking met ingang van 1 januari 2024, onder intrekking van de “Beleidsregels Terug- en invordering, verhaal en Krediethypotheek GR De Bevelanden 2019”.

    Aldus vastgesteld op

    Het Dagelijks Bestuur Gemeenschappelijke regeling Samenwerking de Bevelanden,

Ondertekening

Dhr. R. Nagtzaam

De (interim)directeur