Verordening Jeugdhulp en Wmo 2025

Geldend van 14-01-2025 t/m heden

Intitulé

Verordening Jeugdhulp en Wmo 2025

De raad van de gemeente Geldrop-Mierlo;

gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van Geldrop-Mierlo d.d. 29 oktober 2024;

gehoord de commissie Samenleving d.d. 19 november 2024;

besluit:

de geamendeerde Verordening Jeugdhulp en Wmo 2025, onder gelijktijdige intrekking van de Verordening Jeugdhulp en Wmo 2024 Gemeente Geldrop-Mierlo, vast te stellen.

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen.

Artikel 1. Definities

In deze verordening worden allerlei begrippen gebruikt.

  • 1.

    Gebruikte begrippen hebben in principe dezelfde betekenis als in de wetten waarop deze verordening is gebaseerd (Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo) en Jeugdwet). Soms worden bepaalde begrippen in meerdere wetten gebruikt en hebben ze in die wetten een verschillende betekenis. In de lijst in dit artikel staat wat de betekenis van deze begrippen in deze verordening is.

  • 2.

    Ook staan er voor de duidelijkheid enkele wettelijke begrippen in de lijst in dit artikel, die in deze verordening wel dezelfde betekenis hebben, maar hier in andere woorden zijn omschreven, omdat zoveel mogelijk is aangesloten bij het normale dagelijkse taalgebruik.

  • 3.

    Ten slotte worden in deze verordening ook begrippen gebruikt die niet zijn terug te vinden in de wetten. Ook die zijn hier omschreven.

  • 4.

    In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

    • a.

      Abonnementstarief: inwoners met een Wmo maatwerkvoorziening betalen een eigen bijdrage per maand.

    • b.

      Algemene voorziening: een voor iedere inwoner van de gemeente beschikbare toegankelijke en collectief beschikbaar product of dienstaanbod. Een niet uitputtend overzicht is opgenomen in bijlage 1 en bijlage 2;

    • c.

      Beperking: de vermindering van mogelijkheden als gevolg van een somatische, psychogeriatrische of psychiatrische of een andere chronische psychische aandoening of beperking, dan wel om een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap, die het functioneren op sociaal of maatschappelijk gebied belemmert;

    • d.

      Bezwaar: wanneer men het niet eens is met een besluit van het bestuursorgaan kan daartegen bezwaar worden gemaakt. Een besluit is een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. Onderaan het besluit staat aangegeven hoe een bezwaarschrift kan worden ingediend, wat de termijn hiervoor is en welke eisen er aan een bezwaarschrift worden gesteld. Ook kan bezwaar worden gemaakt wanneer het college weigert een besluit te nemen of een besluit niet tijdig wordt genomen. Alleen belanghebbenden of hun gemachtigden kunnen bezwaar maken;

    • e.

      Budgetbeheerder: wettelijk vertegenwoordiger van de budgethouder wanneer de budgethouder minderjarig of handelingsonbekwaam is;

    • f.

      Budgethouder: de persoon die een persoonsgebonden budget (pgb) ontvangt op grond van de Jeugdwet of Wmo;

    • g.

      College: het college van burgemeester en wethouders van gemeente Geldrop-Mierlo;

    • h.

      Fraude: het verstrekken van onjuiste en/of onvolledige gegevens, of het verzwijgen of niet (op tijd) verstrekken van gegevens. Het gaat om gegevens die nodig zijn om te bepalen of er recht op een voorziening is en om de duur en hoogte van de voorziening vast te stellen. Als gevolg hiervan wordt een voorziening helemaal of gedeeltelijk ten onrechte verstrekt;

    • i.

      Hulpvraag: behoefte van een inwoner. Bij een jeugdige of zijn ouders in verband met opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen. Bij Wmo de behoefte aan ondersteuning die de inwoner heeft om zelfredzaam te blijven;

    • j.

      Inspraak: inspraak als bedoeld in artikel 150 van de gemeentewet en volgens Participatie- en inspraakverordening Geldrop-Mierlo 2015;

    • k.

      Inwoner: de persoon die zijn woonplaats heeft binnen de gemeente Geldrop-Mierlo volgens de regels van het Burgerlijk Wetboek (titel 3, Boek 1 BW) en die daar rechtmatig verblijft. Gaat het om een Wmo-maatwerkvoorziening, dan betreft het de ingezetene van het college Geldrop-Mierlo als bedoeld in artikel 1.2.1 van de Wmo en de ingezetene van Nederland die zich bij het college Geldrop-Mierlo meldt voor maatschappelijke opvang. Voor jeugdigen wordt aansluiting gezocht bij het woonplaatsbeginsel zoals omschreven in de wet woonplaatsbeginsel behorende tot de Jeugdwet;

    • l.

      Jeugdige: persoon zoals bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet;

    • m.

      Maatwerkvoorziening: maatschappelijke ondersteuning als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wmo en jeugdmaatwerkvoorziening als bedoeld onder de noemer ‘jeugdhulp’ in artikel 1.1 van de Jeugdwet;

    • n.

      Klacht: over het gedrag van een bestuursorgaan of een persoon werkzaam onder de verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan kan door iedereen een klacht worden ingediend, zoals bedoeld in titel 9.1 Algemene wet bestuursrecht (Awb);

    • o.

      Leverancier: de natuurlijke persoon of rechtspersoon die goederen of diensten levert tegen betaling. Ook vaak een (jeugdhulp)aanbieder of zorgaanbieder genoemd;

    • p.

      Medewerker: de persoon die namens het college van burgemeester en wethouders van gemeente Geldrop-Mierlo optreedt;

    • q.

      Meervoudige problematiek: problemen met verschillende kenmerken op verschillende domeinen die tegelijkertijd spelen in de leefsituatie van de inwoner;

    • r.

      Onafhankelijke cliëntondersteuning: cliëntondersteuners helpen inwoners kosteloos zorg of ondersteuning te organiseren. Ze kennen het aanbod van zorg en ondersteuning en weten de weg hiernaartoe, ze kunnen meegaan naar gesprekken. De onafhankelijke cliëntondersteuner is in Geldrop-Mierlo georganiseerd onder de vlag van Inwonersondersteuning en zijn onafhankelijk van de gemeente en zorgorganisaties.

    • s.

      Onderhoudsplichtige ouder: ouders zijn verantwoordelijk voor de verzorging en opvoeding van hun kinderen. Ook degene tegen wie een op artikel 394 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek gegrond verzoek is afgewezen, en degene die anders dan als ouder samen met de ouder het gezag uitoefent over een minderjarige inwoner.

    • t.

      Ondersteuningsplan: een plan van aanpak dat het college in overleg met de inwoner opstelt, waarin de knelpunten staan die de inwoner in het maatschappelijk leven ervaart, waarin de gewenste voorziening wordt geïnventariseerd en het college mogelijke oplossingen aandraagt;

    • u.

      Ouder: gezaghebbende ouder, adoptieouder, stiefouder of een ander die een jeugdige als behorend tot zijn gezin verzorgt en opvoedt, niet zijnde als pleegouder;

    • v.

      Persoonlijk plan: een plan van aanpak dat de inwoner opstelt, waarin de knelpunten staan die de inwoner ervaart en de gewenste maatwerkvoorziening wordt geïnventariseerd. Gaat het om een jeugdmaatwerkvoorziening, dan wordt hieronder verstaan: een familiegroepsplan als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet;

    • w.

      Pgb: persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 8.1.1 van de Jeugdwet en artikel 2.3.5 van de Wmo 2015, zijnde een door het college verstrekt budget aan een inwoner, dat hen in staat stelt de jeugdhulp of Wmo-voorziening die tot de maatwerkvoorziening behoort zelf bij een derde in te kopen;

    • x.

      Pgb-plan: een plan van aanpak dat de inwoner opstelt over de maatwerkvoorziening die hij nodig heeft en die hij met het pgb wil inkopen. In het plan geeft de inwoner onder andere aan welke leverancier op welke manier en op welke momenten de noodzakelijke maatwerkvoorziening gaat leveren en hoe de kwaliteit en de continuïteit van die maatwerkvoorziening gewaarborgd worden;

    • y.

      Sociaal netwerk: huisgenoten of andere personen met wie de inwoner een sociale relatie onderhoudt (inclusief mantelzorgers);

    • z.

      Wet: Jeugdwet of Wmo 2015;

    • aa.

      Zorg in natura: Bij zorg in natura maakt het college afspraken met de leverancier. De inwoner maakt met de leverancier, binnen de door het college gestelde kaders, afspraken over de manier waarop zorg en ondersteuning wordt geboden. Het college regelt de administratie.

Artikel 2. Leeswijzer

  • 1. Volgordelijke opbouw van de verordening

  • Deze verordening is gestructureerd volgens een duidelijke volgordelijke opbouw. De indeling is zorgvuldig gekozen om de logica en samenhang van de verschillende onderdelen te waarborgen. Elk hoofdstuk en artikel bouwt voort op de uitgangspunten die in het begin van deze verordening zijn vastgesteld. De verordening heeft een gelaagde structuur. Dit betekent dat de regels binnen de verordening van algemeen naar bijzonder gaat.

  • 2. Toepasselijkheid van uitgangspunten

  • De in hoofdstuk 2 geformuleerde uitgangspunten zijn van toepassing op alle hoofdstukken en artikelen. Ze vormen de basis voor de uitvoering van alle beleidsmaatregelen en de besluitvorming binnen het sociaal domein. Deze uitgangspunten dienen als leidraad voor zowel de gemeente als de inwoners en moeten in acht worden genomen bij de interpretatie en toepassing van deze verordening.

  • 3. Verantwoordelijkheid van het college

  • In deze verordening kan de term 'college' gelezen worden als 'gemeente'. Het college staat voor een betrokken en verantwoordelijke houding ten aanzien van zorg en ondersteuning voor onze inwoners. De gemeente heeft niet alleen wettelijke verplichtingen om de Jeugdwet en Wmo uit te voeren, het college voelt zich ook verantwoordelijk voor het welzijn van al onze inwoners. We erkennen dat niet iedereen in staat is om in de complexe samenleving van vandaag volledig mee te komen. Voor deze inwoners willen we een vangnet bieden, zodat ook zij op hun eigen manier volwaardig deel kunnen nemen aan de maatschappij.

  • Het college draagt de verantwoordelijkheid om ervoor te zorgen dat er voldoende gekwalificeerde medewerkers beschikbaar zijn om de taken en verplichtingen zoals vastgelegd in deze verordening effectief uit te voeren. Het college neemt de nodige maatregelen om de uitvoering van de verordening in de praktijk te waarborgen, in lijn met de gestelde uitgangspunten en doelstellingen.

  • 4. Doelstelling verordening

  • Deze verordening dient als een belangrijk middel om duidelijkheid te scheppen over wederzijdse verwachtingen. Het biedt inwoners de mogelijkheid om de gemeente aan te spreken op haar verantwoordelijkheden, maar het legt ook vast wat de gemeente van haar inwoners mag verwachten.

Hoofdstuk 2. Afspraken tussen inwoner en gemeente

Artikel 3. Uitgangspunten

  • 1. Op de bepalingen in alle hoofdstukken van deze verordening zijn onderstaande uitgangspunten van kracht.

    • a.

      Zelfredzaamheid: De inwoner is in de eerste plaats zelf verantwoordelijk voor het oplossen van zijn probleem. Het college vult de mogelijkheden van de inwoner en zijn sociale netwerk aan als dat nodig is.

    • b.

      Eigen netwerk eerst benutten: De eigen mogelijkheden en het sociale netwerk van de inwoner worden eerst benut, voordat wordt overgegaan op algemene voorzieningen.

    • c.

      Algemene voorzieningen eerst benutten: De beschikbare algemene voorzieningen worden eerst benut, voordat wordt overgegaan op inzet van maatwerkvoorzieningen.

    • d.

      Aanvullend en tijdelijke maatwerkvoorzieningen : Maatwerkvoorzieningen zijn aanvullend en, indien mogelijk, tijdelijk.

    • e.

      Voorrang aan groepsgewijze ondersteuning: Bij het verzorgen van een maatwerkvoorziening geeft het college bij gelijke passendheid (Jeugdwet) of adequaatheid (Wmo) voorrang aan algemene voorzieningen of een maatwerkvoorziening in groepsvorm ten opzichte van individuele vormen van algemene voorzieningen en maatwerkvoorzieningen

    • f.

      Afstemming van voorzieningen: De inwoner zorgt samen met het college voor een goede aansluiting van maatwerkvoorzieningen op de ondersteuning door het eigen netwerk en de algemene voorzieningen.

    • g.

      Afstemming op de inwoners: De ondersteuning vanuit algemene- of maatwerkvoorziening sluit aan bij de specifieke situatie van de inwoner en wordt niet blindelings uitgevoerd volgens protocollen.

    • h.

      Partnerschap: De inwoner ziet het college als een partner: daarom werken de inwoner, vrijwilliger en professional gelijkwaardig met elkaar samen.

    • i.

      Transparante samenwerking: Zowel de inwoner als het college geeft de informatie die nodig is en staat open voor feedback.

    • j.

      Zorgvuldigheid en transparantie: Zowel de inwoner als het college handelt zorgvuldig en communiceert eerlijk.

    • k.

      Bespreken onveiligheid: Het college vermijdt moeilijke gesprekken over onveiligheid niet en kan communiceren met samenwerkingspartners bij sterke vermoedens van onveiligheid zonder toestemming van inwoners.

    • l.

      Motivering en documentatie: Het college motiveert en documenteert de aanpak of oplossing(en) en maakt aan de inwoner duidelijk wat wel en niet kan.

Artikel 4. Hoe gaan we met elkaar om?

  • 4.1 De rol en verantwoordelijkheid van de inwoner

    • 1.

      De inwoner zorgt voor het volgende:

      • a.

        De eigen mogelijkheden zijn eerst uitgeput voordat hij een maatwerkvoorziening vraagt van het college.

      • b.

        Medewerking aan de oplossing van zijn probleem als de oplossing een maatwerkvoorziening is.

      • c.

        Dat de maatwerkvoorziening van het college niet langer duurt dan nodig is.

      • d.

        Toestemming voor het delen van navolgende gegevens tussen het CMD en het PlusTeam zodat er goede, noodzakelijke hulp ingezet kan worden.

        • i.

          NAW

        • ii.

          BSN

        • iii.

          Ondersteuningsplan

        • iv.

          Informatie over lopende beschikkingen

    • 2.

      De inwoner werkt mee zodat snel duidelijk is op welke manier zijn probleem zo snel mogelijk kan worden opgelost. Dat betekent dat de inwoner:

      • a.

        het college zo snel en volledig mogelijk over relevante zaken en wijzigingen informeert voor het beoordelen van de hulpvraag. Dit geldt ook als de hulp al is ingezet en betreft dan in ieder geval alle zaken waar in het ondersteuningsplan iets over is opgeschreven;

      • b.

        toestemming verleend voor overleg met de vorige verwijzer en/of huidige behandelaren/professionals in het gezin;

      • c.

        de nodige documenten en bewijsstukken snel verstrekt;

      • d.

        relevante beperkingen worden snel gemeld aan het college, als die van belang zijn voor het contact met het college;

      • e.

        mee werkt aan een (extern) onderzoek als dat nodig is voor het beoordelen van de hulpvraag.

  • 4.2 De rol van het college

    • 1.

      Het college zorgt voor:

      • a.

        duidelijkheid welke medewerker er namens het college contact met hem onderhoudt. Het college streeft ernaar het aantal verschillende contactpersonen zo beperkt mogelijk te houden;

      • b.

        informatie voor de inwoner over procedures die worden gevolgd en dat binnen de wettelijke mogelijkheden de procedures zo eenvoudig mogelijk zijn;

      • c.

        naleving van de privacywetgeving;

      • d.

        informatie in begrijpelijke taal over waarvoor de inwoner - onder meer conform artikel 4.1.1.d - toestemming geeft bij het delen van de informatie.

        • i.

          Het doel waarvoor de gegevens gebruikt gaan worden

        • ii.

          De noodzaak van gegevensdeling

        • iii.

          Om welke persoonsgegevens het gaat

        • iv.

          Met wie de gegevens worden gedeeld

        • v.

          Dat de gegeven toestemming op elk gewenst moment door de inwoner of de jeugdige kan worden ingetrokken.

      • e.

        beschikbare deskundige voorzieningen;

      • f.

        onafhankelijke cliëntondersteuning, om de inwoner kosteloos te ondersteunen bij de gesprekken met het college, bij de aanvraag en bij het maken van afspraken met eventuele leveranciers. De inwoner bepaalt of hij hier gebruik van wil maken.

    • 2.

      Zorg die door een inwoner of een leverancier zelfstandig is opgestart zonder voorafgaande toestemming of indicatie van de gemeente, komt niet in aanmerking voor een vergoeding door het college.

      • a.

        Het college is van mening dat wanneer een inwoner op eigen initiatief in staat is geweest om zorg te organiseren en te starten, dit een teken is dat de inwoner over voldoende eigen kracht en middelen beschikt om deze zorg zelf te regelen.

      • b.

        Wanneer zorg is opgestart in crisissituaties kan het college hiervan afwijken.

    • 3.

      Het college kan de verstrekking van een maatwerkvoorziening weigeren als de inwoner niet meewerkt, of niet de benodigde informatie aanlevert waardoor het college zich geen oordeel kan vormen of de ondersteuning doelmatig kan worden ingezet.

Artikel 5. Voorwaarden voor een maatwerkvoorziening

  • 5.1 Eigen netwerk

    • 1.

      Een maatwerkvoorziening wordt pas verstrekt als, naar het oordeel van het college de eigen kracht en het probleemoplossend vermogen van de inwoner, eventueel met steun van het eigen netwerk, onvoldoende toereikend is om zelf de gevraagde ondersteuning te bieden.

    • 2.

      Onder eigen kracht en het probleemoplossend vermogen van de inwoner wordt in ieder geval verstaan:

      • a.

        gebruikelijke hulp van ouders en/of andere verzorgers of opvoeders;

      • b.

        bovengebruikelijke hulp van ouders, gezinsleden en overige inwonenden op het adres, voor zover zij beschikbaar en in staat zijn de noodzakelijke hulp te bieden, dit geen (dreigende) overbelasting oplevert en door het bieden van de boven gebruikelijke hulp geen financiële problemen in het gezin ontstaan;

      • c.

        de ondersteuning vanuit het sociale netwerk;

      • d.

        het aanspreken van een aanvullende zorgverzekering die is afgesloten.

    • 3.

      Een maatwerkvoorziening wordt in beginsel niet verstrekt als de hulp naar het oordeel van het college kan worden beschouwd als gebruikelijke hulp.

    • 4.

      Gebruikelijke hulp bij de Wmo betreft de hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van het sociaal netwerk, rekening houdend met de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen.

    • 5.

      Gebruikelijke hulp bij de Jeugdwet is hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van ouders en/of andere verzorgers of opvoeders. Zij zijn namelijk verplicht de tot hun gezin behorende minderjarige jeugdigen te verzorgen, op te voeden, te begeleiden en toezicht op hen te houden. Dit geldt ook als de jeugdige een ziekte, aandoening, beperking of andere problematiek heeft. Bij uitval van 1 van de ouders neemt de andere ouder de gebruikelijke hulp over. Dit geldt ook bij gescheiden ouders. Er wordt dan ook rekening gehouden met de gebruikelijke hulp van de ouder waar de jeugdige niet woont.

      • a.

        Om vast te stellen of sprake is van gebruikelijke hulp beoordeelt het college of de benodigde hulp uitgaat boven de hulp die een jeugdige van dezelfde leeftijd zonder ziekte, aandoening, beperking of andere problematiek nodig heeft. Het college houdt hierbij rekening met de volgende factoren:

        • i.

          de leeftijd van de jeugdige

        • ii.

          de mate van zorg bij activiteiten en handelingen, de mate van toezicht en de mate van begeleiding/stimulans die een jeugdige van die leeftijd nodig heeft

        • iii.

          de aard en de duur van de hulp en de benodigde ondersteuningsintensiteit van de jeugdige

        • iv.

          de mate van planbaarheid van de hulp

        • v.

          de behoeften en mogelijkheden van de jeugdige|

      • b.

        Als er sprake is van gebruikelijke hulp verstrekt het college geen maatwerkvoorziening tot jeugdhulp. Hierop kan (tijdelijk) een uitzondering worden gemaakt als de ouders door (dreigende) overbelasting de gebruikelijke hulp niet kunnen bieden. Er moet dan wel een verband zijn tussen de (dreigende) overbelasting en de hulp aan de jeugdige.

      • c.

        Gaat het om hulp die de gebruikelijke hulp overstijgt, zijn de ouders in eerste instantie nog steeds verantwoordelijk voor het bieden van deze bovengebruikelijke hulp. Het college beoordeelt dan of van ouders verwacht mag worden dat ze deze hulp bieden, zoals in lid 5 staat weergegeven. Het college maakt hierbij onderscheid tussen kortdurende en langdurende situaties.

        • i.

          Kortdurend: er is uitzicht op herstel van het (gezondheids)probleem en de daarmee samenhangende zelfredzaamheid van de jeugdige. Het gaat hierbij over een aaneengesloten éénmalige periode van maximaal drie maanden in één kalenderjaar Het college verwacht van ouders dat zij in kortdurende. situaties de bovengebruikelijke hulp bieden, tenzij dit gelet op de aard van de hulp niet kan worden verwacht of de ouders door (dreigende) overbelasting de hulp niet kunnen bieden. Er moet dan wel een verband zijn tussen de (dreigende) overbelasting en de hulp aan de jeugdige.

        • ii.

          Langdurend: het gaat om chronische situaties waarbij naar verwachting de jeugdhulp langer dan drie maanden nodig is of voor meerdere periodes van drie maanden in één kalenderjaar.

      • d.

        Bij de beoordeling in langdurige situaties houdt het college rekening met de volgende factoren:

        • i.

          de aard en de duur van de hulp en de benodigde ondersteuningsintensiteit van de jeugdige

        • ii.

          de mate van planbaarheid van de hulp

        • iii.

          het lichamelijk en geestelijk welzijn van de ouders

        • iv.

          de manier van omgaan van ouders met de problemen van de jeugdige

        • v.

          vaardigheden van de ouders om zelf hulp te bieden (bijvoorbeeld een verpleegachtergrond)

        • vi.

          of er sprake is van problematiek bij de ouders, zoals relationele problemen of schulden

        • vii.

          welke verplichtingen de ouders hebben, bijvoorbeeld voor werk en sociale verplichtingen

        • viii.

          het belang van ouders om een inkomen uit arbeid te krijgen en het eventueel ontstaan van financiële problemen

        • ix.

          de woonsituatie

        • x.

          de samenstelling van het gezin en de relatie tussen de gezinsleden (bijvoorbeeld of er sprake is van een wettelijke stiefouder of niet)

        • xi.

          is er een sociaal netwerk en zo ja, wat zijn de mogelijkheden en de bereidheid van het sociaal netwerk om de jeugdige of zijn ouders te ondersteunen

        • xii.

          overige maatwerkvoorzieningen omstandigheden die door jeugdige en ouders worden ingebracht

      • e.

        Als bovengenoemde factoren niet leiden tot problemen bij het kunnen verlenen van de hulp door de ouders, bij de beschikbaarheid van de ouders voor het verlenen van de hulp, bij de belasting van de ouders en bij de financiële situatie van de ouders wordt van hen verwacht dat zij de bovengebruikelijke hulp (eventueel deels) verlenen. Het college verstrekt dan geen maatwerkvoorziening tot jeugdhulp.

      • f.

        Bij (dreigende) overbelasting geldt nog het volgende:

        • i.

          Er moet een verband zijn tussen de overbelasting en de zorg aan de jeugdige.

        • ii.

          Als de overbelasting ziet op spanningen door het werk (bijvoorbeeld door te veel uren werken of stress) of door andere factoren buiten de zorg van de jeugdige om, moet de ouder eerst een oplossing zoeken in de oorzaak van die spanningen.

        • iii.

          Bij een aanvraag voor een maatwerkvoorziening tot jeugdhulp bekijkt het college wat wordt gedaan om die spanningen te verminderen.

        • iv.

          Als de (dreigende) overbelasting kan worden verminderd door het herinrichten van het werk of andere sociale/maatschappelijke activiteiten wordt dit eerst van de ouder verwacht.

        • v.

          Het verlenen van hulp aan je kind gaat voor op sociale/maatschappelijke activiteiten.

        • vi.

          Een pgb voor het verlenen van hulp aan een jeugdige door een ouder wordt beëindigd als er sprake is van (dreigende) overbelasting. Een andere zorgverlener moet het verlenen van hulp overnemen om de overbelasting te stoppen.

      • g.

        Als ouders een beroep kunnen doen op het sociale netwerk voor het bieden van ondersteuning bij de benodigde hulp aan de jeugdige wordt van hen verwacht dat ze hier gebruik van maken. De ondersteuning die het sociale netwerk biedt, valt onder de eigen kracht. Het college verstrekt hiervoor geen maatwerkvoorziening tot jeugdhulp.

      • h.

        Als de jeugdige en/of de ouders een aanvullende zorgverzekering hebben die de benodigde hulp (deels) vergoedt, wordt van ouders verwacht dat zij deze aanspreken. Het college verstrekt dan geen maatwerkvoorziening tot jeugdhulp of alleen een aanvullende voorziening voor het gedeelte dat niet wordt vergoed.

  • 5.2 Vorm en omvang

    • 1.

      Als een maatwerkvoorziening noodzakelijk is, verstrekt het college de goedkoopst adequate tijdig beschikbare voorziening.

    • 2.

      Een maatwerkvoorziening wordt toegekend als de inzet van de voorziening doeltreffend geacht kan worden. Om doeltreffend te zijn moet het college in elk geval van oordeel zijn dat de in te zetten interventie bijdraagt aan het oplossen van de hulpvraag en waar beschikbaar wordt gewerkt met een bewezen effectieve interventie en nooit met een bewezen niet effectieve interventie.

    • 3.

      Het college heeft de bevoegdheid om ouders ten gevolge van maatschappelijke of eigen psychische of relationele problemen, te wijzen op hun verantwoordelijkheid om dit in het belang van het kind op te lossen en verwijst de ouders, naast ondersteuning aan het kind, door aan bevoegde instanties.

    • 4.

      Het voorgaande lid is niet van toepassing als:

      • a.

        er parallel aan de bedoelde hulpvraag sprake is van meervoudige problematiek in de context van het gezin.

      • b.

        ouders een ouderschapsplan hebben opgesteld die door beiden is ondertekend en hier door hen structureel opvolging aan wordt gegeven.

      • c.

        de juridische afwikkeling van de scheiding afgerond is.

      • d.

        Ouders voorliggend aan de hulpvraag contact hebben opgezocht met het Echtscheidingsloket van de LEV-groep.

Hoofdstuk 3. Gezond en veilig opgroeien

Artikel 6. Opgroeien in veiligheid

  • 1. Het college zorgt ervoor dat signalen van opgroei- en opvoedingsproblemen zo vroeg mogelijk worden opgevangen en dat er snel passende voorzieningen worden geboden. Waar het kan, gebeurt dit op vrijwillige basis. Als de veiligheid of ontwikkeling van een jeugdige in gevaar is, kan de rechter bepalen dat er verplicht hulp wordt gegeven. Het college zorgt dan voor een voorziening.

Artikel 7. Vormen van jeugdhulp

  • 1. Beschikbare algemene voorzieningen, waarvan een niet uitputtende lijst is opgenomen in bijlage 1.

  • 2. Beschikbare maatwerkvoorzieningen zijn opgenomen in de Producten Diensten Catalogus (PDC). De meest actuele versie is te vinden op de website www.jeugdwmo.nl.

Artikel 8. Doelgroep jeugdigen die 18 jaar worden

  • 1. Voor inwoners die met een jeugdmaatwerkvoorziening ondersteund worden in het jaar voordat ze 18 jaar worden, zorgt de inwoner, ondersteund en geïnitieerd door de zorgaanbieder, samen met het college ervoor dat er een plan wordt opgesteld voor de ondersteuning van de inwoner op alle leefgebieden vanaf diens 18e verjaardag.

  • 2. Dit plan besteedt in ieder geval aandacht aan de volgende onderwerpen:

    • a.

      scholing, werk of participatie;

    • b.

      wonen;

    • c.

      inkomen;

    • d.

      zorg en ondersteuning;

    • e.

      vrije tijd;

    • f.

      het netwerk van de jeugdige.

  • 3. Voorzieningen verleend voor de 18e verjaardag kunnen verlengd of hervat worden tot maximaal de 23e verjaardag of langer bij jeugdhulp in strafrechtelijk kader, mits de zorg niet in andere wettelijke kaders (Wmo, Wlz, Zvw) is opgenomen. Deze verlenging maakt deel uit van het plan en heeft als doel de overgang naar voorzieningen voor volwassenen te faciliteren.

  • 4. Pleegzorg of verblijf in een gezinshuis wordt standaard aangeboden tot 21 jaar, tenzij de jeugdige zelf anders aangeeft. Bij behoefte aan verlenging kan deze na onderzoek en binnen 6 maanden na beëindiging worden hervat tot maximaal de 23e verjaardag of langer bij jeugdhulp in strafrechtelijk kader.

Hoofdstuk 4. Meedoen in de gemeenschap

Artikel 9. Zelfredzaam deelnemen aan de gemeenschap

  • 1. Het doel is dat inwoners met een beperking zo lang mogelijk zelfredzaam blijven. Het college richt zich hierbij op zowel de korte als de lange termijn.

Artikel 10. Vormen van Wmo-ondersteuning

  • 1. Beschikbare algemene voorzieningen, waarvan een niet uitputtende lijst is opgenomen in bijlage 2.

  • 2. Beschikbare maatwerkvoorzieningen zijn

    • a.

      Voor wat betreft begeleiding, dagbesteding, hulpmiddelen en huishoudelijke ondersteuning opgenomen in de Producten Diensten Catalogus (PDC). De meest actuele versie is te vinden op de website www.geldrop-mierlo.steunwijzer.nl

      • i.

        Voor inwoners die een maatwerkvoorziening in de vorm van beschermd wonen nodig hebben, gelden conform de wettelijke bepalingen, de regels die zijn vastgelegd in de geldende Verordening Sociaal Domein van centrumgemeente Eindhoven.

    • b.

      Voor wat betreft ‘collectief vraagafhankelijk vervoer’, te vinden op www.taxbus.nl/eindhoven.

      • i.

        Voor inwoners die gebruik maken van collectief vraagafhankelijk vervoer geldt een maximum van 1500km per jaar

Artikel 11. Eigen bijdrage

  • 1. Een inwoner moet voor een Wmo maatwerkvoorziening een eigen bijdrage in de kosten betalen zolang hij van de maatwerkvoorziening in natura gebruik maakt of voor de duur van de periode waarvoor het pgb wordt gegeven, of over de periode waarover een afschrijftermijn wordt gebruikt.

  • 2. Er hoeft geen eigen bijdrage te worden betaald voor:

    • a.

      het gebruik van collectief vraagafhankelijk vervoer voor zover deze als maatwerkvoorziening wordt gegeven;

    • b.

      respijtzorg;

    • c.

      een rolstoel, niet zijnde een sportrolstoel, voor zover deze als maatwerkvoorziening wordt gegeven.

  • 3. Aan jeugdigen tot 18 jaar wordt, met uitzondering van een woningaanpassing, geen eigen bijdrage opgelegd. De eigen bijdrage voor de woningaanpassing is verschuldigd door de onderhoudsplichtige ouders.

  • 4. Het bepalen van de hoogte van de eigen bijdrage.

    • a.

      Het wettelijk vastgesteld abonnementstarief is leidend voor de eigen bijdragen aan voorzieningen die ter compensatie van beperkingen in de participatie of zelfredzaamheid worden geïndiceerd, waarbij een duurzame hulpverleningsrelatie wordt aangegaan tussen degenen aan wie een voorziening wordt verstrekt en de betrokken hulpverlener.

    • b.

      De eigen bijdrage voor een hulpmiddel, een woningaanpassing of vervoersvoorzieningen waarvoor het abonnementstarief niet geldt mag de kostprijs van die voorziening niet overstijgen.

    • c.

      De eigen bijdrage voor een algemene voorzieningen die niet onder het abonnementstarief valt mag de kostprijs van die voorziening niet overstijgen.

  • 5. Het bepalen van de kostprijs.

    • a.

      De kostprijs van een maatwerkvoorziening in natura is gelijk aan de kosten die het college voor de desbetreffende maatwerkvoorziening zelf maakt.

    • b.

      De kostprijs van een maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb is gelijk aan de hoogte van het pgb.

  • 6. De hoogte van het abonnementstarief voor een of meerdere maatwerkvoorzieningen in natura of pgb worden door het CAK vastgesteld en geïnd.

Hoofdstuk 5. Voorzieningen: Toegang, onderzoek en beoordeling voor Jeugdhulp en Wmo

Artikel 12. Toegang tot een maatwerkvoorziening via het college

  • 1. Inwoners kunnen met hun hulpvraag terecht bij het college via het Centrum voor Maatschappelijke Deelname (CMD). Als de inwoner daarom vraagt of als het college daar noodzaak toe ziet, zorgt het college voor ondersteuning bij het verkennen of verhelderen van de hulpvraag.

  • 2. De inwoner, of iemand die namens de inwoner gemachtigd is, kan deze melding op de volgende manieren doen:

    • a.

      website (schriftelijk);

    • b.

      telefoon;

    • c.

      e-mail;

    • d.

      mondeling tijdens een afspraak;

    • e.

      schriftelijk.

  • 3. Het college merkt een ondertekend ondersteuningsplan aan als aanvraag.

  • 4. Als een inwoner een maatwerkvoorziening zelf wenst in te kopen met een pgb, dient hij daartoe een pgb-plan in zoals bedoeld in artikel 21 van deze verordening. Een door de inwoner ondertekend pgb-plan kan worden aangemerkt als aanvraag.

  • 5. Het college besluit uiterlijk binnen 2 weken na ontvangst van de aanvraag, waarbij als startdatum het ontvangen van het ondertekende ondersteuningsplan geldt.

  • 6. Het college legt het besluit op een aanvraag voor een maatwerkvoorziening vast in een beschikking.

  • 7. In spoedeisende situaties treft het college zo spoedig mogelijk een passende maatwerkvoorziening. Hierbij wordt afgeweken van de standaard volgorde in de gemeentelijke procedure.

    • a.

      Er is sprake van een spoedeisende situatie als de uitkomst van de standaard procedure voor een aanvraag om een maatwerkvoorziening niet afgewacht kan worden, volgens artikel 2.3.3 Wmo 2015. Voor jeugdhulp worden dezelfde voorwaarden gehanteerd.

    • b.

      Het college legt de beslissing over de inzet van hulp in dat geval zo snel mogelijk, doch in ieder geval binnen 4 weken na de start van de hulp, vast in een beschikking.

    • c.

      Het kan dan gaan om de volgende maatwerkvoorziening:

      • i.

        het bieden van een maatwerkvoorziening en zorg aan een inwoner;

      • ii.

        het vragen van een (voorwaardelijke, spoedeisende of reguliere) machtiging aan de rechter voor gesloten jeugdmaatwerkvoorziening.

    • d.

      Na de spoedsituatie wordt vervolgmaatwerkvoorziening via de reguliere wijze opgepakt.

Artikel 13. Onderzoek naar de behoeften, persoonlijke situatie en voorkeuren

  • 1. Als bij het college een aanvraag voor een maatwerkvoorziening wordt ingediend, voert het college in samenspraak met de inwoner dan wel zijn wettelijke vertegenwoordiger zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen 6 weken, een onderzoek uit overeenkomstig het tweede tot en met tiende lid en maakt zo spoedig mogelijk een afspraak voor een gesprek met een medewerker van het college. In overleg met het college kan de inwoner de aanvraag lopende het onderzoek wijzigen.

  • 2. Voordat het onderzoek van start gaat, kan de inwoner het college een persoonlijk plan verstrekken. Als de inwoner daarom verzoekt, zorgt het college voor ondersteuning bij het opstellen van het persoonlijk plan.

  • 3. Het college kan in overleg met de inwoner afzien van een onderzoek en bevestigt dit schriftelijk.

  • 4. Het college wijst de inwoner voor het onderzoek op de mogelijkheid gebruik te maken van kosteloze onafhankelijke cliëntondersteuning.

  • 5. Het college onderzoekt wanneer een inwoner zich meldt met een vraag over jeugdhulp of Wmo met de inwoner:

    • a.

      wat de hulpvraag van de inwoner is;

    • b.

      de behoeften, voorkeuren, persoonlijke -, en gezinssituatie, waaronder de ontwikkeling van de inwoner en wanneer nodig diens veiligheid;

    • c.

      of sprake is van psychische problemen en stoornissen, psychosociale problemen, gedragsproblemen, ontwikkelingsproblemen of een verstandelijke beperking van de inwoner, opvoedingsproblemen van de ouders of adoptiegerelateerde problemen, en zo ja dan onderzoekt het college achtereenvolgens:

      • i.

        welke problemen of stoornissen dat zijn;

      • ii.

        welke hulp naar aard en omvang nodig is voor de jeugdige om, rekening houdend met zijn leeftijd en ontwikkelingsniveau, gezond en veilig op te groeien, te groeien naar zelfstandigheid en voldoende zelfredzaam te zijn en maatschappelijk te participeren;

      • iii.

        of en in hoeverre de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van de ouders en van het sociale netwerk toereikend zijn om zelf de nodige hulp en ondersteuning te kunnen bieden, en

      • iv.

        voor zover de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen ontoereikend zijn, de mogelijkheden om met de inzet van een algemene voorziening of maatwerkvoorziening te voorzien in de nodige ondersteuning, hulp en zorg;

    • d.

      hoe bij de bepaling van de aangewezen vorm van ondersteuning zo goed mogelijk rekening kan worden gehouden met de godsdienstige gezindheid, de levensovertuiging en de culturele achtergrond van de inwoner;

    • e.

      indien van toepassing, hoe de toekenning van een maatwerkvoorziening zo goed mogelijk kan worden afgestemd op andere voorzieningen op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning, werk en inkomen.

  • 6. Bij de beoordeling of de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van de inwoner, eventueel met steun van het sociaal netwerk, toereikend zijn om zelf de gevraagde hulp te bieden als bedoeld in het vorige lid onder c, sub 3, wordt rekening gehouden met:

    • a.

      de benodigde ondersteuningsintensiteit van de inwoner;

    • b.

      de duur daarvan;

    • c.

      de mogelijkheden van de inwoner (of zijn ouders);

    • d.

      de draagkracht en de belastbaarheid van het sociaal netwerk;

    • e.

      de samenstelling van het gezin en de woonsituatie;

    • f.

      het belang van de ouders om te voorzien in een inkomen;

    • g.

      de mogelijkheden en de bereidheid van het sociale netwerk om de inwoner te ondersteunen.

  • 7. Als de inwoner of zijn ouders een persoonlijk plan aan het college hebben overhandigd, betrekt het college dat plan bij het onderzoek.

  • 8. Bij het onderzoek wordt aan de inwoner, dan wel zijn wettelijke vertegenwoordiger, medegedeeld welke mogelijkheden bestaan om te kiezen voor de verstrekking van een pgb. De inwoner, dan wel zijn wettelijke vertegenwoordiger, wordt in begrijpelijke bewoordingen ingelicht over de gevolgen van die keuze.

  • 9. De inwoner verschaft het college de gegevens en bescheiden die voor het onderzoek nodig zijn en waarover zij redelijkerwijs de beschikking kunnen krijgen.

  • 10. Het college legt in nadere regels de inhoud van en de wijze waarop het onderzoek wordt uitgevoerd en vastgelegd vast.

Artikel 14. Deskundig oordeel en advies

Het college wint een specifiek deskundig oordeel en advies in, als het onderzoek of de beoordeling van een aanvraag dit vereist.

Artikel 15. Identificatie

Bij het onderzoek stelt het college de identiteit van de inwoner vast aan de hand van een door hen ter inzage verstrekt document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht.

Artikel 16. Ondersteuningsplan

  • 1. Het college levert na het onderzoek aan de inwoner een ondersteuningsplan aan, waarin het gevoerde onderzoek schriftelijk is weergegeven.

  • 2. In het ondersteuningsplan wordt in ieder geval vastgelegd

    • a.

      een weergave van de gesprekken tussen inwoner en medewerker van het college;

    • b.

      eventuele opmerkingen of latere aanvullingen van de inwoner;

    • c.

      welke voorzieningen het college zal aanwijzen.

  • 3. Indien uit het ondersteuningsplan blijkt dat een maatwerkvoorziening is aangewezen, geldt als voorwaarde voor het compleet maken van de aanvraag dat dit ondersteuningsplan wordt ondertekend door de inwoner en daarna wordt teruggestuurd.

Artikel 17. Inhoud beschikking

  • 1. Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in natura wordt in de beschikking in ieder geval vastgelegd:

    • a.

      welke voorziening(en) het betreft en wat de omvang daarvan zijn;

    • b.

      wat de ingangsdatum en duur van de verstrekking is;

    • c.

      hoe de voorziening (in natura of als pgb) wordt verstrekt;

    • d.

      indien van toepassing, welke andere voorzieningen relevant zijn of kunnen zijn;

    • e.

      hoe bezwaar tegen de beschikking kan worden gemaakt.

  • 2. Het ondersteuningsplan, bedoeld in artikel 16, maakt integraal onderdeel uit van de beschikking.

  • 3. Bij het verstrekken van een voorziening in de vorm van een pgb wordt in de beschikking in ieder geval vastgelegd:

    • a.

      voor welk resultaat het pgb moet worden aangewend;

    • b.

      welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van het pgb;

    • c.

      wat de hoogte van het pgb is en hoe hiertoe is gekomen;

    • d.

      welke voorwaarden aan het pgb verbonden zijn;

    • e.

      wat de duur is van de verstrekking waarvoor het pgb is bedoeld, en

    • f.

      de wijze van verantwoording van de besteding van het pgb.

Artikel 18. Vervoer

  • 1. Uitgangspunt is dat de inwoner in eerste instantie zelf verantwoordelijk is voor vervoer van en naar de leverancier. Hierbij wordt minimaal 2 keer rijden (heen en terug) per week als gebruikelijke hulp beschouwd.

  • 2. Een vervoersvoorziening wordt alleen verstrekt aan de inwoner ten behoeve van het vervoer van de inwoner naar en van de locatie waar de (jeugd)hulp plaatsvindt.

  • 3. Het toekennen van een vervoersvoorziening aan de inwoner vindt alleen plaats wanneer naar het oordeel van het college is aangetoond dat er een noodzaak bestaat tot het inzetten van deze voorziening.

  • 4. Het college moet in elke individuele situatie een afweging maken of er specifieke omstandigheden zijn waardoor de eigen mogelijkheden van de inwoner en diens sociaal netwerk onvoldoende zijn om de eigen verantwoordelijkheid voor vervoer op zich te nemen.

  • 5. Als naar het oordeel van het college een passende voorziening beschikbaar is waarvoor geen vervoer geïndiceerd hoeft te worden, wordt deze mogelijkheid benut en wordt geen indicatie gegeven waarvoor wel vervoer geïndiceerd moet worden.

Artikel 19. Toegang maatwerkvoorziening Jeugdhulp via wettelijke verwijzers anders dan het college

  • 1. Wettelijke verwijzers voor de jeugdhulp anders dan het college zijn huisarts, jeugdarts, medisch specialist, gecertificeerde instellingen, rechter, openbaar ministerie (OM) en Justitiële Jeugdinrichting (JJI).

  • 2. Het college zorgt voor de inzet van jeugdhulp na een verwijzing door een wettelijke verwijzer naar een jeugdleverancier, als en voor zover de jeugdhulpleverancier van oordeel is dat inzet van jeugdhulp nodig is.

  • 3. Jeugdhulp die na verwijzing door een wettelijke verwijzer aan een jeugdige of zijn ouder is verleend door een jeugdhulpleverancier die geen contract of subsidierelatie met het college heeft, komt, niet voor vergoeding door het college in aanmerking als het college soortgelijke jeugdhulp kan laten leveren door een jeugdhulpleverancier waarmee het college wel een contract- of subsidierelatie heeft.

  • 4. Van het derde lid kan uitsluitend worden afgeweken als het college daarmee schriftelijk heeft ingestemd voorafgaande aan de start van de zorgverlening.

  • 5. De jeugdhulpleverancier dient zich bij het beoordelen van de hulpvraag na een verwijzing te houden aan de regels in deze verordening.

  • 6. De jeugdige of zijn ouder(s) krijgen voor de inzet van jeugdhulp een besluit per brief. Bij een verwijzing door de rechter het OM of een JJI wordt er geen besluit per brief verstuurd.

Hoofdstuk 6. De vorm van de maatwerkvoorziening

Artikel 20. Maatwerkvoorziening in natura

  • 1. De inwoner die een maatwerkvoorziening van het college krijgt, ontvangt de maatwerkvoorziening in natura (een dienst of een product), tenzij in de wet of in deze verordening anders is bepaald. Gaat het om een product, dan wordt dit in eigendom, bruikleen of in lease verstrekt.

  • 2. Het college ziet erop toe dat de leverancier van een product of dienst de wettelijke bepalingen over de garantie naleeft.

Artikel 21. Persoonsgebonden budget

  • 21.1 Algemene voorwaarden

    • 1.

      In plaats van een maatwerkvoorziening in natura kan de inwoner een persoonsgebonden budget (pgb) krijgen als voldaan is aan de voorwaarden die de Wmo en de Jeugdwet hieraan stellen. Dit zijn de volgende voorwaarden:

      • a.

        De inwoner is in staat om de aan het pgb verbonden taken op verantwoorde wijze uit te oefenen;

      • b.

        de inwoner kan gemotiveerd aangeven waarom een maatwerkvoorziening in natura niet passend is; en

      • c.

        de kwaliteit van de maatwerkvoorziening dient voldoende gewaarborgd te zijn.

    • 2.

      Het college verstrekt een pgb als:

      • a.

        De inwoner zich – naar het oordeel van het college - gemotiveerd op het standpunt stelt dat zij de maatwerkvoorziening die in natura wordt geleverd door een leverancier, niet passend acht; en

      • b.

        uit de beoordeling van de pgb-vaardigheid met inachtneming van artikel 21 lid 4 van deze verordening blijkt dat budgethouder of, indien van toepassing, de budgetbeheerder, in staat is om uitvoering te geven aan de eisen die het beheer van een pgb met zich meebrengt; en

      • c.

        naar het oordeel van het college is gewaarborgd dat de leverancier(s) die de inwoner van het budget wil inzetten, ondersteuning bieden van goede kwaliteit, die in voldoende mate zal bijdragen aan het bereiken van het in het pgb-plan opgenomen beoogde resultaat met dien verstande dat de kwaliteit van de met het pgb ingekochte ondersteuners minimaal voldoet aan de eisen die het college stelt aan de gecontracteerde leveranciers die vergelijkbare ondersteuning leveren.

    • 3.

      Als een inwoner in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening, maar de ondersteuning zelf wenst in te kopen door middel van een pgb, dient deze daartoe een pgb-plan in volgens een door het college ter beschikking gesteld format. In het pgb-plan is opgenomen:

      • a.

        de motivatie waarom het natura-aanbod van het college volgens de inwoner niet passend is en een pgb gewenst is;

      • b.

        op welke wijze de kwaliteit van de (jeugd)hulp is gewaarborgd;

      • c.

        welke (jeugd)hulp de inwoner wil inkopen met een pgb, wat het beoogde resultaat is en wanneer en hoe wordt geëvalueerd;

      • d.

        de voorgenomen uitvoerder van de maatwerkvoorziening en de wijze waarop de (jeugd)hulp georganiseerd wordt;

      • e.

        de kosten van de uitvoering, uitgedrukt in aantal eenheden en tarief;

      • f.

        indien van toepassing, welke hulp de inwoner of zijn ouder willen betrekken van een persoon die behoort tot het sociale netwerk;

      • g.

        de motivatie aan de hand van de tien punten benoemd in artikel 21.4.1 van deze verordening waarom de budgethouder of budgetbeheerder in staat is de aan een pgb verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren;

    • 4.

      Het pgb is bedoeld voor een maatwerkvoorziening, maar kan niet aan alle kosten die daarmee te maken hebben worden besteed. Het pgb kan niet besteed worden aan:

      • a.

        kosten voor bemiddeling, tussenpersonen of belangenbehartigers;

      • b.

        het voeren van een pgb-administratie;

      • c.

        ondersteuning bij het aanvragen en beheren van een pgb-administratie;

      • d.

        contributie voor lidmaatschap van een belangenorganisatie;

      • e.

        kosten voor het volgen van een cursus door de hulpverlener of informatiemateriaal voor de hulpverlener;

      • f.

        kosten voor een feestdagenuitkering aan de hulpverlener(s);

      • g.

        kosten voor het opnemen van verlof door de hulpverlener(s);

      • h.

        reiskosten van de hulpverlener(s);

      • i.

        kosten voor zorg die direct ingezet moet worden (crisishulp).

    • 5.

      Het college verstrekt geen pgb in de volgende situaties:

      • a.

        Uit het door de inwoner ingediende pgb-plan blijkt niet dat de kwaliteit van de maatwerkvoorziening voldoende gewaarborgd is.

      • b.

        De inwoner kan het pgb niet zelf beheren en de beoogde pgb-beheerder is dezelfde persoon als de beoogde hulpverlener.

      • c.

        Er niet is voldaan aan de gestelde voorwaarden dit artikel.

      • d.

        Er sprake is van het niet of voor een ander doel gebruiken van het pgb.

      • e.

        Het college verstrekt geen pgb aan een persoon die behoort tot het sociale netwerk van een inwoner voor zover de in te zetten jeugdhulp bestaat uit een behandeling.

      • f.

        Als het college eerder een pgb heeft ingetrokken of herzien omdat er sprake is geweest van onjuiste of onvolledige informatieverstrekking, er niet is voldaan aan de voorwaarden of omdat het pgb niet goed is besteed.

      • g.

        Wanneer de kosten van het pgb hoger zijn dan de maatwerkvoorziening in natura. Het college kan het pgb alleen weigeren voor het gedeelte dat duurder is dan de voorgestelde maatwerkvoorziening in natura, voor zover het pgb dan wel toereikend zou zijn om op basis van dit pgb bij tenminste 1 van de door het college gecontracteerde leveranciers passende hulp in te schakelen. In het geval de inwoner toch een pgb wenst, zal de inwoner zelf het verschil met de maatwerkvoorziening in natura moeten betalen.

      • h.

        als er twijfels zijn over de integriteit van de pgb-leverancier, wat zich in ieder geval voordoet indien de pgb-leverancier: fraude heeft gepleegd, betrokken is geweest bij strafbare feiten of overtredingen heeft begaan die de veiligheid en de kwaliteit van de ondersteuning in gevaar brengen,

      • i.

        het college kan besluiten geen pgb toe te kennen in het geval de pgb-aanbieder verdacht is geweest van strafbare feiten danwel daarvoor veroordeeld is geweest, in de vier jaar voorafgaande aan de aanvraag op basis van een Bibob-toets door het college is geweigerd als leverancier.

    • 6.

      De inwoner aan wie een pgb wordt verstrekt kan de ondersteuning afnemen bij een persoon die behoort tot het eigen sociale netwerk, als naar het oordeel van het college het leveren van de ondersteuning voor de leverende partij niet tot overbelasting leidt.

    • 7.

      Het college weigert een pgb als een wettelijke weigeringsgrond als bedoel in artikel 8.1.1 vierde lid van de Jeugdwet of artikel 2.3.6 lid 5 van de Wmo 2015 van toepassing is.

  • 21.2 Onderscheid formele en informele hulp

    • 1.

      Van formele hulp is sprake als de (jeugd)hulp verleend wordt door onderstaande personen:

      • a.

        personen die werkzaam zijn bij een instelling die ten aanzien van de voor het pgb uit te voeren taken/werkzaamheden ingeschreven staat in het Handelsregister volgens artikel 5 Handelsregisterwet 2007, en die beschikken over de relevante diploma’s die nodig zijn voor uitoefening van de desbetreffende taken, of;

      • b.

        personen die aangemerkt zijn als zelfstandige zonder personeel. Daarnaast moeten ze ten aanzien van de voor het pgb uit te voeren taken/werkzaamheden ingeschreven staan in het Handelsregister volgens artikel 5 Handelsregisterwet 2007 en beschikken over de relevante diploma’s die nodig zijn voor uitoefening van de desbetreffende taken.

    • 2.

      Formele hulp wordt altijd geleverd door personen die ingeschreven staan in het register, bedoeld in artikel 3 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg en/of artikel 5.2.1 van het Besluit Jeugdwet, voor het uitoefenen van een beroep voor het verlenen van jeugdhulp.

    • 3.

      Als de (jeugd)hulp geboden wordt door een bloed- of aanverwant in de 1e of 2e graad van de budgethouder, is altijd sprake van informele hulp.

    • 4.

      Als de hulp wordt verleend door een andere persoon dan beschreven in dit artikel in lid 1 onder a, b of lid 2, is sprake van informele hulp.

  • 21.3 Hoogte en tarief pgb

    • 1.

      De hoogte van het pgb voor formele hulp bedraagt:

      • a.

        maximaal 80% van het tarief voor gecontracteerde zorg in natura voor een instelling;

      • b.

        maximaal 80% van het tarief voor gecontracteerde zorg in natura voor zzp-ers;

      • c.

        Het tarief is lager als op basis van het door de inwoner ingediende pgb-plan passende en toereikende ondersteuning voor een lager tarief kan worden ingekocht.

      • d.

        Een aangepast bedrag tot maximaal 100% van het laagste beschikbare tarief voor de voorziening in natura, indien de Pgb-houder kan aantonen dat in zijn situatie het Pgb-tarief van 80% niet toereikend is om effectief en kwalitatief goede ondersteuning in te kopen.

    • 2.

      De hoogte van het pgb voor informele hulp bedraagt:

      • a.

        voor jeugdhulp: gelijk aan het minimum uurloon, inclusief vakantiebijslag, zoals bedoeld in de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag voor een persoon van 21 jaar of ouder met een 36-urige werkweek.

      • b.

        voor Wmo

        • i.

          bij individuele begeleiding, het uurloon van de hoogste periodiek behorende bij hulp bij het huishouden van de voor de betreffende periode geldende cao VVT (Verpleeg- en Verzorgingshuizen en Thuiszorg), te vermeerderen met vakantietoeslag en de tegenwaarde van de verlofuren.

        • ii.

          bij groepsondersteuning, het uurloon van de hoogste periodiek behorende bij de Functie Waardering van begeleider dagbesteding/groepsbegeleider (FWG 35) van de voor de betreffende periode geldende cao Gehandicaptenzorg, te vermeerderen met vakantietoeslag en de tegenwaarde van de verlofuren.

        • iii.

          bij huishoudelijke hulp, het uurloon van de hoogste periodiek behorende bij hulp bij het huishouden van de voor de betreffende periode geldende cao VVT (Verpleeg- en Verzorgingshuizen en Thuiszorg), te vermeerderen met vakantietoeslag en de tegenwaarde van de verlofuren.

    • 3.

      Er wordt een uitzondering gemaakt voor lid 1 van dit artikel, wanneer de formele jeugdhulp behandeling en/of verblijf betreft of de jeugdige vanwege het hernieuwde woonplaatsbeginsel onder de financiële verantwoordelijkheid valt van het college.

    • 4.

      De hoogte van het pgb voor een product, bedraagt 100% van het gecontracteerde tarief, waarbij er rekening wordt gehouden met een reële termijn voor de technische afschrijving en met de onderhouds­ en verzekeringskosten.

    • 5.

      De hoogte van het pgb voor logeren bedraagt de door de jeugdige of de ouders aangegeven werkelijke kosten, met een maximaal bedrag van 15% van het gecontracteerde tarief per etmaal.

    • 6.

      De hoogte van het pgb voor vervoer naar leverancier bedraagt de kilometerprijs die het college betaalt voor het collectief vervoer, waarbij het uitgangspunt geldt dat 1.500 kilometer op jaarbasis binnen de eigen leef- en woonomgeving moet kunnen worden gereisd. Er dient verantwoording te worden afgelegd voor het daadwerkelijk reizen van de kilometers. Het college stelt in nadere regels vast hoe deze verantwoording dient plaats te vinden.

    • 7.

      De tarieven voor het pgb worden jaarlijks geïndexeerd met het OVA-percentage en stijgen dus niet per definitie gelijkwaardig met de prijsontwikkeling van gecontracteerd aanbod dat het college in natura aanbiedt.

  • 21.4 Pgb-vaardigheid

    • 1.

      Om aan de voorwaarden voor pgb-vaardigheid te voldoen dient de beoogd budgethouder, al dan niet met hulp vanuit het sociaal netwerk of, indien van toepassing, een budgetbeheerder in ieder geval:

      • a.

        een duidelijk beeld te hebben van de hulpvraag;

      • b.

        op de hoogte te zijn van de regels en verplichtingen die horen bij het pgb of deze zelf (online) weten te vinden;

      • c.

        in staat te zijn om een overzichtelijke pgb-administratie bij te houden;

      • d.

        voldoende vaardig te zijn om te communiceren met het college, de SVB en de zorgverleners;

      • e.

        in staat te zijn zelfstandig te handelen en onafhankelijk voor een zorgverlener te kiezen;

      • f.

        in staat te zijn om verantwoordelijkheid te dragen voor afspraken met inwoner en met derden en deze vast te leggen om hierover te verantwoorden aan het college;

      • g.

        in staat te zijn om te beoordelen en te beargumenteren of de geleverde zorg passend en kwalitatief goed is;

      • h.

        in staat te zijn de inzet van zorgverleners te coördineren, waardoor de zorg door kan gaan, ook bij verlof en ziekte;

      • i.

        in staat te zijn om als werk- of opdrachtgever de zorgverleners aan te sturen en aan te spreken op hun functioneren;

      • j.

        voldoende kennis te hebben over het werk- of opdrachtgeverschap of deze kennis weten te vinden.

    • 2.

      Een budgethouder of een budgetbeheerder wordt in beginsel niet in staat geacht de aan een pgb verbonden taken verantwoord te kunnen uitvoeren indien sprake is van een of meerdere van de volgende omstandigheden:

      • a.

        problematische schuldenproblematiek;

      • b.

        ernstige verslavingsproblematiek;

      • c.

        aangetoonde fraude begaan in de vier jaar voorafgaand aan de aanvraag;

      • d.

        een aanmerkelijke verstandelijke beperking;

      • e.

        een ernstig psychiatrisch ziektebeeld;

      • f.

        een vastgestelde, blijvende cognitieve stoornis;

      • g.

        het onvoldoende machtig zijn van de Nederlandse taal in woord en geschrift;

      • h.

        overbelasting van de persoonlijke thuis-/ gezinssituatie;

      • i.

        het beheer wordt verricht door de persoon of organisatie die ook de ondersteuning levert aan de pgb-houder, tenzij hiervoor door het college toestemming is verleend

  • 21.5 Verantwoording pgb

  • Het college kan de inwoner vragen om duidelijk te maken hoe het pgb is besteed en welke resultaten de maatwerkvoorziening voor de inwoner heeft gehad.

  • 21.6 Opschorten pgb

    • 1.

      Het college kan aan de Sociale Verzekeringsbank (SVB) vragen om de uitbetaling uit het pgb helemaal of gedeeltelijk uit te stellen totdat een besluit is genomen om het pgb weer voort te zetten of in te trekken. Dit kan het college doen als:

      • a.

        de inwoner onjuiste of onvolledige informatie heeft gegeven, terwijl bij het geven van de juiste of volledige informatie het college tot een andere beslissing zou zijn gekomen;

      • b.

        de inwoner niet voldoet aan de voorwaarden die bij een pgb horen; of

      • c.

        de inwoner het pgb niet of voor een ander doel heeft gebruikt.

Hoofdstuk 7. Herziening, intrekking, terugvordering en bestrijding misbruik

Artikel 22. Inlichtingen

  • 1. Het college informeert de inwoner in begrijpelijke bewoordingen over de rechten en plichten die aan het ontvangen van een maatwerkvoorziening of pgb zijn verbonden en over de mogelijke gevolgen van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet.

  • 2. Overeenkomstig het bepaalde in artikel 8.1.2 van de Jeugdwet of artikel 2.3.8 van de Wmo 2015 doet de inwoner aan het college op verzoek of uit eigen beweging aan het college mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hen redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing over een maatwerkvoorziening of pgb.

Artikel 23. Intrekking, herziening, opschorting en terugvordering

  • 1. Het college onderzoekt periodiek of er aanleiding is een beslissing over een maatwerkvoorziening te heroverwegen en kan hierover nadere regels stellen.

  • 2. Onverminderd artikel 8.1.2 van de Jeugdwet meldt een jeugdige of zijn ouders op verzoek of uit eigen beweging zo snel mogelijk aan het college alle feiten en omstandigheden, waarvan hun redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing over een maatwerkvoorziening.

  • 3. Onverminderd artikel 2.3.8 van de Wmo meldt een inwoner aan het college op verzoek of uit eigen beweging zo snel mogelijk alle feiten en omstandigheden, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6 van de Wmo.

  • 4. Onverminderd artikel 8.1.4 van de Jeugdwet en artikel 2.3.10 van de Wmo 2015 kan het college een beslissing over een maatwerkvoorziening herzien of intrekken als het college vaststelt dat:

    • a.

      de inwoner onjuiste of onvolledige gegevens hebben verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;

    • b.

      de inwoner niet langer op de maatwerkvoorziening of het daarmee samenhangende pgb zijn aangewezen;

    • c.

      de maatwerkvoorziening of het pgb niet meer toereikend is te achten;

    • d.

      de inwoner niet voldoen aan de voorwaarden die zijn verbonden aan de maatwerkvoorziening of het pgb;

    • e.

      De inwoner het persoonsgebonden budget niet of voor een ander doel gebruikt dan waarvoor het bestemd is;

    • f.

      de jeugdige langer dan 8 weken verblijft in een instelling als bedoeld in de Wet langdurige zorg of de Zorgverzekeringswet.

  • 5. Een beslissing tot verlening van een pgb kan worden ingetrokken als blijkt dat het pgb binnen 3 maanden na uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.

  • 6. Een besluit tot toekenning van een voorziening in natura kan, nadat de inwoner over de reden hiervan is gehoord door het college, worden ingetrokken als de inwoner zich niet binnen 3 maanden na de besluitdatum heeft gemeld bij een leverancier.

  • 7. Als het college een besluit heeft herzien of ingetrokken op grond van het vierde lid onder a, dan kan het college de geldschade vorderen van de te veel of ten onrechte genoten maatwerkvoorziening of het teveel of ten onrechte genoten pgb.

  • 8. Als het college een beslissing op grond van het vierde, onder a, heeft ingetrokken, kan het college bij dwangbevel geheel of gedeeltelijk het ten onrechte genoten pgb invorderen.

  • 9. Het college kan, bij een gegrond vermoeden van een omstandigheid als bedoeld in het vierde lid, onder a, d, e of f, de Sociale verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken te beslissen tot een geheel of gedeeltelijke onderbreking van betalingen uit het pgb voor ten hoogste dertien weken.

  • 10. Ingeval het recht op een in bruikleen of via lease verstrekte voorziening is ingetrokken, kan deze voorziening worden teruggevorderd.

  • 11. Het college onderzoekt periodiek, al dan niet steekproefsgewijs, het gebruik van maatwerkvoorzieningen en pgb’s met het oog op de beoordeling van de kwaliteit en recht- en doelmatigheid daarvan. Het college kan voor dit onderzoek een extern bureau inschakelen. De inwoner moet zijn medewerking verlenen aan dit onderzoek.

Artikel 24. Onderzoek naar recht- en doelmatigheid maatwerkvoorzieningen

  • 1. Het college wijst een toezichthouder aan die belast is met het toezicht op de naleving van de rechtmatige uitvoering van de Jeugdwet en de Wmo 2015, waaronder de bestrijding van misbruik, oneigenlijk gebruik en niet-gebruik van deze wet.

  • 2. Het college onderzoekt met inachtneming van paragrafen 6a en 6b van de Regeling Jeugdwet en de artikelen 6.1 en 6.2 van de Wmo 2015, de rechtmatigheid en doelmatigheid van maatwerkvoorzieningen.

  • 3. Het college onderzoekt periodiek, al dan niet steekproefsgewijs, het gebruik van pgb’s met het oog op de beoordeling van de recht- en doelmatigheid daarvan.

Artikel 25. Controle

  • 1. Het college controleert regelmatig of de inwoner recht heeft op een voorziening en of hij de juiste voorziening heeft aangevraagd of ontvangt. Het college kan daarvoor gebruik maken van:

    • a.

      huisbezoeken: medewerkers van het college gaan langs bij de inwoner en kijken in en om de woning. Het college kan een huisbezoek aankondigen, maar hoeft dat niet te doen;

      • i.

        Het college stelt nadere regels vast over de situaties waarop onaangekondigde huisbezoeken kunnen worden ingezet.

    • b.

      signalen en tips van derden;

    • c.

      jaarlijks kan steekproefsgewijs gecontroleerd worden of het toegekende persoonsgebonden budget op de juiste manier besteed is;

    • d.

      andere passende onderzoeksmethoden.

  • 2. De controle van de voorzieningen is ook bedoeld om de kwaliteit van de voorziening te beoordelen en om te kijken of de voorziening op de juiste manier wordt gebruikt.

  • 3. Bij de controle van voorzieningen zorgt het college ervoor dat de regels die horen bij de opsporing van strafbare feiten worden nageleefd.

  • 4. Bij beëindiging van de voorziening op verzoek van de inwoner, onderzoekt het college wat de reden is van de beëindiging. Het college gaat ook na of de voorziening tot de einddatum terecht is verstrekt.

Artikel 26. Overige maatregelen ter voorkoming oneigenlijk gebruik, misbruik en niet gebruik

  • 1. Het college maakt met de door hem gecontracteerde of gesubsidieerde jeugdhulpleveranciers afspraken over de facturatie, resultaatsturing en accountantscontroles, zodat declaraties en uitbetalingen in overeenstemming zijn met de contractuele afspraken, de leveringsopdracht, de prestatieafspraken en de feitelijk geleverde prestaties.

  • 2. Het college maakt met de door hem gecontracteerde of gesubsidieerde jeugdhulpleveranciers afspraken over het monitoren van de gemiddelde trajectduur tijdens de looptijd van een contract.

  • 3. Het college draagt zorg voor een meldpunt waar signalen over oneigenlijk gebruik en fraude kunnen worden gemeld in het kader van uitvoering van de Jeugdwet en Wmo.

  • 4. Het college streeft ernaar om fraude te voorkomen (preventie). Daarom informeert het college inwoners op een gepaste manier over rechten en plichten en over de gevolgen van misbruik en oneigenlijk gebruik van voorzieningen.

Hoofdstuk 8. Kwaliteit en aanbesteding

Artikel 27. Kwaliteit

  • 1. Alle diensten en producten die het college in het kader van deze verordening, door middel van zorg in natura, aanbiedt moeten van goede kwaliteit zijn.

  • 2. De diensten en producten:

    • a.

      zijn veilig, geschikt en bruikbaar voor de inwoner;

    • b.

      voldoen aan normen en eisen die door de beroepsgroep of in het vakgebied algemeen zijn aanvaard;

    • c.

      respecteren de rechten van de inwoner;

    • d.

      worden afgestemd op andere diensten of producten die aan de inwoner worden geleverd.

  • 3. Het college maakt afspraken over de kwaliteitseisen van de diensten en producten met leveranciers en controleert of deze eisen door leveranciers worden nageleefd.

Artikel 28. Verhouding prijs en kwaliteit leveranciers jeugdhulp en uitvoerders kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering

  • 1. Het college zorgt ervoor dat de kwaliteit van de diensten en producten in het kader van deze verordening een belangrijke rol speelt bij de inkoop en de aanbesteding.

  • 2. Het college baseert in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren jeugdhulp of uit te voeren kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering, op ten minste de volgende kostprijselementen:

    • a.

      kosten van beroepskrachten (cliëntgebonden en niet-cliëntgebonden);

    • b.

      cliëntgebonden kosten anders dan van beroepskrachten;

    • c.

      overheadkosten; en

    • d.

      kosten voor indexering

    • e.

      andere kosten die het gevolg zijn van verplichtingen voor leveranciers, zoals rapportage- en administratieve verplichtingen.

  • 3. het college bedingt bij de door hem gecontracteerde of gesubsidieerde leveranciers van preventie, jeugdhulpleveranciers of gecertificeerde instellingen dat zij het verlenen van preventie, jeugdhulp, kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering alleen aan derden uitbesteden als zij die derden daarvoor een reële prijs betalen, die tot stand is gekomen met gebruikmaking van de kostprijselementen bedoeld in het tweede lid.

Hoofdstuk 9. Klachten en Medezeggenschap

Artikel 29. Inspraak van inwoners

  • 1. Het college kiest ervoor om inwoners inspraak te geven in de onderwerpen die in deze verordening worden geregeld. De regels van de Participatie- en inspraakverordening Geldrop-Mierlo 2015 zijn daarop van toepassing, maar deze worden aangevuld met de regels in dit hoofdstuk.

  • 2. Inwoners kunnen voor wat betreft Jeugdhulp en Wmo inspraak hebben bij:

    • a.

      plannen voor beleid en regels;

    • b.

      de manier waarop het college beleid en regels uitvoert;

    • c.

      de manier waarop medewerkers omgaan met inwoners.

  • 3. Inspraak is ook het doen van voorstellen voor ander beleid, andere regels of een andere uitvoering.

  • 4. Het college kan inwoners op de volgende manier inspraak geven:

    • a.

      doormiddel van gevraagd en ongevraagd advies van adviesraden;

    • b.

      door inwoners te raadplegen, bijvoorbeeld met enquêtes en bijeenkomsten;

    • c.

      door samen met inwoners een plan, product of dienst te ontwerpen.

  • 5. Het college kiest die vorm van inspraak die past bij het onderwerp en bij de groep die het betreft.

Artikel 30. Medezeggenschap bij leveranciers

Leveranciers zijn verplicht om inwoners die gebruik maken van hun diensten, inspraak te geven en daarover regels te maken.

Artikel 31. Doelen klacht- en bezwaarprocedure

  • 1. Tegen een beschikking kan een bezwaarschrift worden ingediend.

  • 2. Het college ziet een klacht (titel 9.1 Awb) of bezwaar (hoofdstuk 6 Awb e.v.) als:

    • a.

      een stimulans om de vraag om een maatwerkvoorziening van de inwoner nog eens te onderzoeken;

    • b.

      een middel voor de inwoner om zijn mening kenbaar te maken;

    • c.

      een mogelijkheid om de dienstverlening aan de inwoners te verbeteren;

    • d.

      een manier om een vertrouwensbreuk (mede door inzet pre-mediation) te herstellen; en

    • e.

      een middel om fouten bij de uitvoering van wettelijke taken te repareren.

  • 3. De inwoner die een klacht of bezwaar heeft ingediend, krijgt de gelegenheid om zijn klacht of bezwaar mondeling toe te lichten. Voor zover het een klacht betreft, kan van de hoorplicht worden afgezien op grond van de gevallen genoemd in artikel 9:10 lid 2 Awb. Voor zover het een bezwaar betreft, kan van het horen van een belanghebbende worden afgezien, op grond van de gevallen zoals genoemd in artikel 7:3 Awb.

  • 4. De inwoner kan bij het college een klacht indienen over:

    • a.

      het gedrag van medewerkers richting een inwoner; en

    • b.

      de manier waarop het college meldingen en aanvragen heeft afgehandeld.

  • 5. Het college zorgt ervoor dat klachten en bezwaren zo snel mogelijk, maar in ieder geval binnen de wettelijke termijnen, worden afgehandeld.

Artikel 32. Externe commissie gemeente

  • 1. Het college heeft een externe en onafhankelijke klachten- en bezwaarschriftencommissie.

  • 2. De klager of bezwaarmaker kan worden uitgenodigd voor een hoorzitting bij de klachten-en bezwaarschriftencommissie.

  • 3. De klachten-en bezwaarschriftencommissie brengt een advies uit aan het college. Het college beslist vervolgens of zij dit advies opvolgen of dat zij daar gemotiveerd van afwijken.

Artikel 33. Klachten over andere personen of organisaties

  • 1. De inwoner die een klacht heeft over het gedrag van een persoon of organisatie die door het college is ingehuurd, moet zijn klacht eerst indienen bij die persoon of organisatie. Die persoon of organisatie moet een klachtenregeling hebben.

  • 2. Als de inwoner niet tevreden is over de manier waarop de klacht door de ingehuurde persoon of organisatie is afgehandeld, kan de inwoner hiervan melding doen bij het college.

Artikel 34. Klacht over het college als jeugdhulpleverancier

Voor zover er sprake is van een klacht op grond van de Jeugdwet, waarbij het college wordt aangemerkt als jeugdhulpleverancier, zal de klachtprocedure verlopen zoals omschreven in hoofdstuk 4 van de Jeugdwet.

Artikel 35. Vertrouwenspersoon

Voor een jeugdige en diens (pleeg)ouder(s) geldt dat een onafhankelijke vertrouwenspersoon op diens verzoek kan ondersteunen bij problemen, klachten en vragen in verband met de maatwerkvoorziening door het college, de leverancier, de gecertificeerde instelling jeugdbescherming en jeugdreclassering en het advies- en meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling (Veilig Thuis).

Artikel 36. Betrekken van ingezetenen bij het beleid

  • 1. Het college stelt cliënten en vertegenwoordigers van Wmo Adviesraad en de Jongerenraad vroegtijdig in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende jeugdhulp en Wmo te doen, advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende jeugdhulp en Wmo, en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.

  • 2. Het college zorgt ervoor dat ingezetenen kunnen deelnemen aan een inwonerraadpleging, die wordt uitgevoerd door de Wmo Adviesraad, waarbij ingezetenen onderwerpen voor de agenda kunnen aanmelden, en dat ingezetenen worden voorzien van de voor een adequate deelname aan de inwonerraadpleging benodigde informatie en ondersteuning.

Hoofdstuk 10. Slotbepalingen

Artikel 37. Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen afwijken van een bepaling uit deze verordening als toepassing van die bepaling volgens het college een onredelijke uitkomst heeft voor de inwoner of voor een ander die direct bij het besluit betrokken is.

Artikel 38. Intrekking oude verordening en overgangsrecht

  • 1. De ‘Verordening Jeugdhulp en Wmo 2024’ wordt ingetrokken op het gelijktijdige moment van inwerkingtreding van Verordening Jeugdhulp en Wet maatschappelijke ondersteuning gemeente Geldrop-Mierlo 2025.

  • 2. Een inwoner houdt recht op een lopende voorziening, verstrekt op grond van de Verordening Jeugdhulp en Wmo 2024, totdat deze verstrijkt of het college een nieuw besluit heeft genomen.

  • 3. Aanvragen die zijn ingediend onder de Verordening Jeugdhulp en Wmo 2024 waarop nog niet is beslist bij het in werking treden van deze verordening, worden afgehandeld op grond van deze verordening.

  • 4. Bezwaarschriften gericht tegen besluiten die zijn genomen voor de inwerkingtreding van deze verordening, worden behandeld op grond van het recht dat gold voor de inwerkingtreding van deze verordening.

  • 5. Het college is bevoegd een besluit, dat is genomen op grond van Verordening Jeugdhulp en Wmo 2024 op de gronden van die verordening te herzien

  • 6. Het college heeft de bevoegdheid om een pgb dat is verstrekt onder Verordening Jeugdhulp en Wmo 2024 terug te vorderen op de in die verordening genoemde gronden.

Artikel 39. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1. Deze verordening treedt in werking op 01-01-2025.

  • 2. Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening Jeugdhulp en Wmo gemeente Geldrop-Mierlo 2025.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Geldrop-Mierlo d.d. 9 december 2024.

De raad voornoemd,

W.H.F. Geboers

griffier

J.C.J. van Bree

voorzitter