Beleidsregel kleine buitenplanse omgevingsplanactiviteiten gemeente Goirle

1.1 De begrippen in deze beleidsregel dienen gebruikt en gelezen te worden zoals opgenomen in de begripsbepalingen die zijn opgenomen in:

• a.

  de bijlage bij de Omgevingswet;

• b.

  bijlage I bij het Besluit activiteiten leefomgeving;

• c.

  bijlage I bij het Besluit bouwwerken leefomgeving;

• d.

  bijlage I bij het Besluit kwaliteit leefomgeving;

• e.

  bijlage I bij het Omgevingsbesluit en

• f.

  de bij het (tijdelijke deel van het) omgevingsplan behorende begripsbepalingen, zoals opgenomen in artikel 1.1 Begripsbepalingen van het omgevingsplan Goirle.

1.2 In aanvulling op het gestelde in artikel 1.1 wordt in deze beleidsregel verstaan onder:

• a.

  Aanwijzingsbesluit bindend advies buitenplanse omgevingsplanactiviteiten: het op het moment van aanvragen van de omgevingsvergunning geldende besluit van de gemeenteraad op grond van artikel 16.15a van de Omgevingswet, waarin de gemeenteraad gevallen heeft aangewezen waarvoor het college een bindend advies moet inwinnen bij de gemeenteraad voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit.

• b.

  bebouwde kom: het geografisch begrensde gebied van bebouwde delen van de gemeente, zoals opgenomen in bijlage 1 bij deze beleidsregel.

• c.

  buitengebied: het geografisch begrensde gebied binnen de gemeente, gelegen buiten de bebouwde kom en nader begrensd, zoals opgenomen in bijlage 2 bij deze beleidsregel.

• d.

  (de) beleidsregel: de beleidsregel “kleine buitenplanse omgevingsplanactiviteiten gemeente Goirle” van de gemeente Goirle.

• e.

  college (van B&W): het college van burgemeester en wethouder van de gemeente Goirle.

• f.

  kleine buitenplanse omgevingsplanactiviteit (kleine Bopa): een (aanvraag om omgevingsvergunning voor een) buitenplanse omgevingsplanactiviteit die past binnen de opgenomen lijst van gevallen in deze beleidsregel.

• g.

  omgevingsplanactiviteit: de omgevingsplanactiviteit (Opa) kent twee vormen:

  • i.

    de binnenplanse omgevingsplanactiviteit: dit is een activiteit waarvoor de gemeente in het omgevingsplan bepaalt dat het uitvoeren zonder omgevingsvergunning verboden is;

  • ii.

    de buitenplanse omgevingsplanactiviteit: dit is een activiteit die in strijd is met de regels van het omgevingsplan.

2.1 Deze beleidsregel bepaalt hoe het college omgaat met een aanvraag omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit voor wat betreft:

• a.

  welke buitenplanse omgevingsplanactiviteiten door het college worden gezien als “kleine buitenplanse omgevingsplanactiviteit”;

• b.

  de vereisten voor de motivatie van deze “kleine buitenplanse omgevingsplanactiviteiten”, en

• c.

  de beoordeling van de motivatie bij deze “kleine buitenplanse omgevingsplanactiviteiten” door het college.

2.2 De in deze beleidsregel aangewezen gevallen van “kleine buitenplanse omgevingsplanactiviteiten” worden door de gemeente bij het aanvragen van een omgevingsvergunning beoordeeld aan de hand van de criteria uit deze beleidsregel.

2.3 Of er daadwerkelijk sprake is of kan zijn van een “kleine buitenplanse omgevingsplanactiviteit” is ter beoordeling aan het college.

2.4 Er is in ieder geval geen sprake van toepassing van een “kleine buitenplanse omgevingsplanactiviteit” als een bindend advies van de gemeenteraad vereist is op grond van het geldende Aanwijzingsbesluit bindend advies buitenplanse omgevingsplanactiviteiten van de gemeente Goirle.

2.5 Deze beleidsregel heeft geen invloed op de inhoudelijke en wettelijke vereisten van de aanvraag om omgevingsvergunning, de ontvankelijkheid, en ook de beoordeling daarvan door het college. Dit betekent dat:

• a.

  de aanvraag aan alle (overige) geldende wet- en regelgeving moet voldoen;

• b.

  de belangen en instructies van andere overheden betrokken moeten worden bij de inhoudelijke beoordeling van de aanvraag;

• c.

  de wettelijke procedure(s) van toepassing zijn bij de procedurele en inhoudelijke afhandeling van de aanvraag, en

• d.

  de leges verschuldigd zijn zoals bepaald in de gemeentelijke legesverordening.

2.6 Het oordeel van het college dat een aanvraag om een omgevingsvergunning niet als “kleine buitenplanse omgevingsplanactiviteit” kan worden beschouwd leidt niet tot de weigering van de aanvraag. Het weigeren van een aanvraag om omgevingsvergunning kan enkel op grond van de wettelijk bepaalde weigeringsgronden.

3.1 De wijze waarop het college de motivatie bij een aanvraag omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit beoordeelt, is aan het college zelf om in te vullen.

3.2 Bij de beoordeling van een buitenplanse omgevingsplanactiviteit maakt het college – in aanvulling op de wettelijk bepalingen – een onderscheid in:

• a.

  De normale buitenplanse omgevingsplanactiviteit, waarbij sprake:

  • i.

    is van een uitgebreide motivatie van de aanvraag die ingaat op meerdere aspecten van de fysieke leefomgeving;

  • ii.

    is van een noodzaak tot een integrale beoordeling van (alle) aspecten van de fysieke leefomgeving, en/of

  • iii.

    is van een verplicht bindend advies van de gemeenteraad voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit, zoals opgenomen in het geldende Aanwijzingsbesluit bindend advies buitenplanse omgevingsplanactiviteiten van de gemeente Goirle.

• b.

  De “kleine buitenplanse omgevingsplanactiviteit”, waarbij:

  • i.

    sprake is van een geringe impact op de fysieke leefomgeving;

  • ii.

    de belangen van derden niet of minimaal geschaad (kunnen) worden;

  • iii.

    een beperkte motivatie van de aanvraag gericht op de van het omgevingsplan afwijkende onderdelen kan volstaan;

  • iv.

    het college kan volstaan met alleen een beoordeling van de afwijkende activiteit en in beperkte mate andere aspecten van de leefomgeving meeweegt bij de beoordeling, en

  • v.

    er geen sprake is van een bindend advies van de gemeenteraad voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit, zoals opgenomen in het geldende Aanwijzingsbesluit bindend advies buitenplanse omgevingsplanactiviteiten van de gemeente Goirle.

3.3 Als het college, overeenkomstig deze beleidsregel, oordeelt dat een aanvraag omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit niet met een “kleine buitenplanse omgevingsplanactiviteit” kan worden afgehandeld, dan is daarmee de toepassing van deze beleidsregel uitgesloten.

3.4 Het oordeel als bedoeld in artikel 3.3 kan in beginsel door het college al worden toegepast als de aanvraag:

• a.

  in beginsel al niet leidt of kan leiden tot een evenwichtige toedeling van functies aan locaties, of

• b.

  evident leidt tot aantasting van de kwaliteit van de fysieke leefomgeving.

3.5 In het geval dat het college oordeelt dat geen toepassing aan deze beleidsregel kan worden gegeven als bedoeld in artikel 3.3 en artikel 3.4, dan zal de aanvraag met een “normale buitenplanse omgevingsplanactiviteit”, met de bijhorende motivatie(plicht) en beoordelingen, afgehandeld moeten worden.

4.1 De inhoudelijke beoordeling van een aanvraag om voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit af te wijken van het omgevingsplan vindt plaats via een zorgvuldige belangenafweging en met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.

4.2 Het college kan uitsluitend een aanvraag om omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit vergunnen als er sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. Hierbij blijft voor zowel de “kleine buitenplanse omgevingsplanactiviteit” als de “normale buitenplanse omgevingsplanactiviteit” gelden dat de aanvraag moet voldoen aan:

• a.

  de regels van het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal);

• b.

  de geldende milieuwetgeving;

• c.

  de instructieregels uit:

  • 1)

    het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl), en

  • 2)

    de provinciale omgevingsverordening.

• d.

  de rechtstreeks werkende regels uit de provinciale omgevingsverordening;

• e.

  de bescherming en verbetering van de kwaliteit van de leefomgeving en dat deze niet onevenredig mag worden aangetast;

• f.

  een aanvaardbaar woon- en leefklimaat, ter plaatse van de beoogde activiteit(en), alsmede ten aanzien van (mogelijke) negatieve effecten op het gebied van hinder, bezonning, privacy en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden, en

• g.

  de overige geldende regels en het beleid van de gemeente voor de fysieke leefomgeving, daaronder in ieder geval begrepen:

  • i.

    de omgevingsvisie van de gemeente Goirle;

  • ii.

    redelijke eisen van welstand;

  • iii.

    een eventueel beeldkwaliteitsplan en/of beeldkwaliteitsregels;

  • iv.

    de eisen en voorwaarden die voortvloeien uit de instandhouding en bescherming van cultuurhistorische en archeologische waarden, en

  • v.

    de voorwaarden voor het parkeren, laden en lossen, zoals vastgelegd in het gemeentelijke parkeerbeleid en/of het omgevingsplan.

4.3 Bij het beslissen over een aanvraag om voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit af te wijken van het omgevingsplan, moet afgewogen worden of de afwijking gewenst is en bijdraagt aan een gezonde fysieke leefomgeving en het in stand houden en bereiken van een goede omgevingskwaliteit.

5.1 Als voor de uitvoering van een (bouw)plan een buitenplanse afwijking van het omgevingsplan noodzakelijk is, kan het college het afsluiten van een anterieure overeenkomst op grond van artikel 13.13 van de Omgevingswet eisen.

5.2 Per aanvraag voor een omgevingsvergunning zal worden bekeken of een overeenkomst gesloten dient te worden tussen aanvrager en de gemeente. Als een anterieure overeenkomst van toepassing moet zijn, dan worden hierbij ook de bovenwijkse voorzieningen en/of andere financiële belangen van en voor de gemeente betrokken.

6.1 Wanneer bij een aanvraag omgevingsvergunning voor meerdere “kleine buitenplanse omgevingsplanactiviteiten” op basis van meerdere (afwijkende omgevingsplan-) activiteiten het noodzakelijk is om gebruik te maken van meerdere specifieke gevallen als bedoeld in Artikel 7 van deze beleidsregel, dan wordt beoordeeld op basis van de cumulatie van effecten of toepassing kan worden gegeven aan deze beleidsregel.

6.2 In het geval dat in de aanvraag omgevingsvergunning sprake is van meerdere gevallen voor “kleine buitenplanse omgevingsplanactiviteiten” als bedoeld in Artikel 7 van deze beleidsregel, dan moet de aanvrager:

• a.

  de criteria en effecten op de leefomgeving van de afzonderlijke activiteiten als bedoeld in Artikel 8 tot en met Artikel 15 in beeld brengen; én

• b.

  als de cumulatieve effecten op de leefomgeving van alle aangevraagde en bestaande activiteiten in beeld brengen.

6.3 Het gestelde in artikel 6.2 dient ertoe om:

• a.

  per activiteit inzichtelijk te maken of wordt voldaan aan de gestelde criteria; en

• b.

  voor de gehele aanvraag om omgevingsvergunning de cumulatieve effecten in beeld te brengen en inzichtelijk te maken en te kunnen beoordelen of de cumulatie van effecten op de fysieke leefomgeving aanvaardbaar is of niet.