Verordening Fysieke Leefomgeving Bergen

Geldend van 08-01-2025 t/m heden

Intitulé

Verordening Fysieke Leefomgeving Bergen

De raad van de gemeente Bergen:

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders d.d. 5 november 2024;

gezien het advies van de algemene raadscommissie d.d. 4 december 2024;

gelet op het bepaalde in artikel 147 en 149 van de Gemeentewet, artikel 3.16 van de Erfgoedwet, artikel 2a van de Wegenverkeerswet 1994 en artikel 22.4 van de Omgevingswet;

b e s l u i t:

De Verordening Fysieke Leefomgeving Bergen vast te stellen.

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1:1 Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    Activiteitenbesluit milieubeheer: Activiteitenbesluit milieubeheer, zoals dat besluit luidde direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet;

  • b.

    adviescommissie omgevingskwaliteit gemeente Bergen: de op basis van artikel 17.9, eerste lid, van de Omgevingswet ingestelde commissie met als taak het college op verzoek of uit eigen beweging te adviseren over aanvragen van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, onderdeel a of onderdeel b, van de Omgevingswet;

  • c.

    archeologisch onderzoek: werkzaamheden met betrekking tot het bodemarchief die ten behoeve van de archeologische monumentenzorg door daartoe gecertificeerde instanties worden uitgevoerd;

  • d.

    bebouwde kom Wet natuurbescherming: de bebouwde kom van de gemeente, vastgesteld ingevolge artikel 1, vijfde lid, van de Boswet zoals die luidde op 31 december 2016;

  • e.

    beperkingengebiedactiviteit: hetgeen daaronder wordt verstaan in de bijlage, onder A, bij de Omgevingswet;

  • f.

    bevoegd gezag: bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een omgevingsvergunning als bedoeld in de Omgevingswet;

  • g.

    boom: een houtachtig, opgaand gewas met een omtrek van de stam van minimaal 63 cm (ca. 20 cm diameter) op 1,3 meter hoogte boven het maaiveld. In geval van meerstammigheid geldt de omtrek van de dikste stam;

  • h.

    bouwwerk: hetgeen daaronder wordt verstaan in de bijlage, onder A, bij de Omgevingswet;

  • i.

    bromfiets: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid, onder e, van de Wegenverkeerswet 1994;

  • j.

    collectieve festiviteit: festiviteit die niet specifiek aan één of een klein aantal inrichtingen is verbonden;

  • k.

    college: het college van burgemeester en wethouders;

  • l.

    commissie voor Cultuurhistorische Kwaliteit (CCK): de door het college ingestelde commissie met als taak op verzoek of uit eigen beweging het college te adviseren over de toepassing van deze verordening, de Erfgoedwet en de Omgevingswet en te adviseren over adviezen op het gebied van archeologie, monumentenbeleid en de cultuurhistorie in het algemeen, met uitzondering van de onderwerpen waarover de adviescommissie omgevingskwaliteit gemeente Bergen adviseert;

  • m.

    dunning: velling, buiten de bebouwde kom Wet natuurbescherming, ter bevordering van de groei en instandhouding van een bosperceel, waarbij periodiek 25 procent tot maximaal 50 procent van het bosperceel wordt geveld en waarbij de kronen zich na drie jaar weer sluiten;

  • n.

    gebouw: hetgeen daaronder wordt verstaan in de bijlage, onder A, bij de Omgevingswet;

  • o.

    gemeentelijk monument: een overeenkomstig deze verordening als beschermd gemeentelijk monument aangewezen:

    • 1.

      zaak die van algemeen belang is wegens zijn schoonheid, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde;

    • 2.

      terrein dat van algemeen belang is wegens een daar aanwezige zaak bedoeld onder 1;

  • p.

    gemeentelijke aansluitleiding: deel van de rioolaansluitleiding dat volgens artikel 3:8 in eigendom bij de gemeente is;

  • q.

    gemeentelijke monumentenlijst: de lijst waarop zijn geregistreerd de overeenkomstig deze verordening als gemeentelijk monument aangewezen zaken of terreinen;

  • r.

    gevoelige gebouwen: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1.1 van het Activiteitenbesluit milieubeheer;

  • s.

    gevoelige terreinen: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1.1 van het Activiteitenbesluit milieubeheer;

  • t.

    handelsreclame: iedere openbare aanprijzing van goederen of diensten, waarmee kennelijk beoogd wordt een commercieel belang te dienen;

  • u.

    houder van een inrichting: degene die als eigenaar, bedrijfsleider, beheerder of anderszins een inrichting drijft;

  • v.

    houtopstand:

    • 1.

      één of meer bomen of boomvormers;

    • 2.

      een houtwal;

    • 3.

      een beplanting van bosplantsoen;

    • 4.

      vlak- en lijnvormige landschapselementen waar bomen en struiken onderdeel van uitmaken;

  • w.

    incidentele festiviteit: festiviteit of activiteit die gebonden is aan één of een klein aantal inrichtingen;

  • x.

    inrichting: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1.1 van de Wet milieubeheer met dien verstande dat afdeling 5.1 uitsluitend van toepassing is op inrichtingen type A of type B als bedoeld in het Activiteitenbesluit milieubeheer;

  • y.

    kampeermiddel: een niet-grondgebonden onderkomen of voertuig, dat bestemd of opgericht is dan wel gebruikt wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;

  • z.

    monument: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1.1 van de Erfgoedwet;

  • aa.

    monumentale boom: een boom die als zodanig vermeld staat op de, overeenkomstig artikel 4:5, door het college vastgestelde Lijst van monumentale bomen;

  • bb.

    motorvoertuig: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990;

  • cc.

    omgevingsvergunning: een vergunning als bedoeld in artikel 5.1 van de Omgevingswet;

  • dd.

    onversterkte muziek: muziek die niet elektronisch is versterkt;

  • ee.

    openbaar water: wateren die voor het publiek bevaarbaar of op andere wijze toegankelijk zijn;

  • ff.

    openbare plaats: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van de Wet openbare manifestaties;

  • gg.

    parkeren: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990;

  • hh.

    particuliere aansluitleiding: deel van de rioolaansluitleiding dat volgens artikel 3:8 in particulier eigendom is;

  • ii.

    provinciaal monument: onroerend monument dat is geplaatst op de lijst van monumenten op grond van de provinciale omgevingsverordening;

  • jj.

    rechthebbende als genoemd in hoofdstuk 2, 4 en 7: degene die over een zaak zeggenschap heeft krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht;

  • kk.

    rijksmonument: onroerend monument dat is ingeschreven in de ingevolge de Erfgoedwet vastgestelde registers;

  • ll.

    rioolaansluitleiding: rioolleiding tussen een gemeentelijke voorziening voor het beheer van afvalwater en het gebouw waar afvalwater vrijkomt;

  • mm.

    standplaats: het vanaf een vaste plaats op een openbare en in de openlucht gelegen plaats te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten, gebruikmakend van fysieke middelen, zoals een kraam, een wagen of een tafel, niet zijnde een vaste plaats op een jaarmarkt of markt als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder g, van de Gemeentewet of een vaste plaats op een evenement als bedoeld in artikel 2:24 van de Algemene plaatselijke verordening Bergen 2023, of diens rechtsopvolgers;

  • nn.

    vellen: rooien, kappen, verplanten, het snoeien van meer dan 25 procent van de kroon of het wortelgestel, met inbegrip van kandelaberen;

  • oo.

    voertuig: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, met uitzondering van kleine wagens, zoals kruiwagens en kinderwagens, en rolstoelen;

  • pp.

    voorziening voor het beheer van afvalwater: openbaar vuilwaterriool, openbaar hemelwaterstelsel, openbaar ontwateringstelsel, andere voorziening voor de inzameling en het transport van afvalwater of zuiveringsvoorziening;

  • qq.

    weg: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994;

  • rr.

    Wet milieubeheer: Wet milieubeheer zoals die luidde direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet.

Artikel 1:2 Beslistermijn

  • 1. Het bevoegde bestuursorgaan beslist op een aanvraag voor een vergunning of ontheffing als bedoeld in hoofdstuk 2, 4, 5 en 7 binnen acht weken na de datum van ontvangst van de aanvraag.

  • 2. Het bevoegde bestuursorgaan kan de termijn voor ten hoogste acht weken verdagen.

  • 3. Dit artikel is niet van toepassing op een aanvraag om een omgevingsvergunning.

Artikel 1:3 Voorschriften en beperkingen

  • 1. Aan een vergunning of ontheffing als bedoeld in hoofdstuk 2, 4, 5 en 7 kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden. Deze voorschriften en beperkingen strekken slechts tot bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de vergunning of ontheffing is vereist.

  • 2. Degene aan wie een vergunning of ontheffing is verleend, is verplicht de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen na te komen.

  • 3. Dit artikel is niet van toepassing op een omgevingsvergunning.

Artikel 1:4 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing

  • 1. De vergunning of ontheffing als bedoeld in hoofdstuk 2, 4, 5 en 7 is persoonlijk, tenzij bij of krachtens deze verordening anders is bepaald.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing op een omgevingsvergunning.

Artikel 1:5 Intrekking, schorsing of wijziging van vergunning of ontheffing

  • 1. De vergunning of ontheffing als bedoeld in hoofdstuk 2, 4, 5 en 7 kan worden ingetrokken, geschorst of gewijzigd als:

    • a.

      ter verkrijging daarvan onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt;

    • b.

      op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na het verlenen van de vergunning of ontheffing, intrekking of wijziging noodzakelijk is vanwege het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning of ontheffing is vereist;

    • c.

      de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften en beperkingen niet zijn of worden nagekomen;

    • d.

      van de vergunning of ontheffing geen gebruik wordt gemaakt binnen of gedurende een daarin gestelde termijn dan wel, bij het ontbreken van een gestelde termijn, binnen een redelijke termijn; of

    • e.

      de houder dit verzoekt.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing op een omgevingsvergunning.

Artikel 1:6 Termijnen

  • 1. De vergunning of ontheffing als bedoeld in hoofdstuk 2, 4, 5 en 7 geldt voor onbepaalde tijd, tenzij bij de vergunning of ontheffing anders is bepaald of de aard van de vergunning of ontheffing zich daartegen verzet.

  • 2. De aard van de vergunning of ontheffing verzet zich in ieder geval tegen gelding voor onbepaalde tijd als het aantal vergunningen of ontheffingen is beperkt en het aantal mogelijke aanvragers het aantal beschikbare vergunningen of ontheffingen overtreft.

Artikel 1:7 Weigeringsgronden

  • 1. Een vergunning of ontheffing als bedoeld in hoofdstuk 2, 4, 5 en 7 kan in ieder geval worden geweigerd in het belang van:

    • a.

      de openbare orde;

    • b.

      de openbare veiligheid;

    • c.

      de volksgezondheid;

    • d.

      de bescherming van het milieu.

  • 2. Een vergunning of ontheffing kan ook worden geweigerd als de aanvraag daarvoor minder dan drie weken voor de beoogde datum van de beoogde activiteit is ingediend en daardoor een behoorlijke behandeling van de aanvraag niet mogelijk is.

Hoofdstuk 2 Regels over het gebruik van wegen, kamperen en het gebruik van openbare wateren

Afdeling 2.1 Veranderen van een weg

Artikel 2:1 (Omgevings)vergunning voor het aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg

  • 1. Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegde bestuursorgaan een weg aan te leggen, de verharding daarvan op te breken, in een weg te graven of te spitten, aard of breedte van de wegverharding te veranderen of anderszins verandering te brengen in de wijze van aanleg van een weg.

  • 2. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:7 kan het bevoegde bestuursorgaan de vergunning weigeren indien:

    • a.

      de beoogde activiteit schade toebrengt aan de weg dan wel gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig beheer en veilig gebruik daarvan;

    • b.

      de beoogde activiteit een belemmering vormt voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg;

    • c.

      de beoogde activiteit afbreuk doet aan andere publieke functies van de weg, inclusief de bescherming van het uiterlijk aanzien daarvan.

  • 3. Het verbod is niet van toepassing voor zover in opdracht van een bestuursorgaan of openbaar lichaam werkzaamheden worden verricht.

  • 4. Het verbod is voorts niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg of waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, de provinciale omgevingsverordening of de waterschapsverordening of op situaties waarin wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994, de Wegenwet, het Wetboek van Strafrecht of het bepaalde bij of krachtens de Telecommunicatiewet.

Artikel 2:2 Maken of veranderen van een uitweg

  • 1. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag:

    • a.

      een uitweg te maken naar de weg;

    • b.

      van de weg gebruik te maken voor het hebben van een uitweg;

    • c.

      verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg of het gebruik daarvan te veranderen.

  • 2. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:7 kan de omgevingsvergunning worden geweigerd in het belang van:

    • a.

      de bruikbaarheid van de weg;

    • b.

      het doelmatig en veilig gebruik van de weg;

    • c.

      de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving;

    • d.

      de bescherming van de groenvoorzieningen in de gemeente.

  • 3. Het verbod is niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg of waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, de provinciale omgevingsverordening of de waterschapsverordening.

Afdeling 2.2 Hinderlijke objecten op de weg

Artikel 2:3 Voorwerpen op of aan de weg of openbare plaats

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van het bevoegde bestuursorgaan de weg of een weggedeelte anders te gebruiken dan overeenkomstig de publieke functie daarvan.

  • 2. Het verbod is niet van toepassing op:

    • a.

      vlaggen, wimpels of vlaggenstokken indien deze geen gevaar of hinder kunnen opleveren voor personen of goederen en niet voor commerciële doeleinden worden gebruikt;

    • b.

      zonneschermen, mits deze zijn aangebracht boven het voor voetgangers bestemde gedeelte van de weg en mits:

      • -

        geen onderdeel zich minder dan 2,2 meter boven dat gedeelte bevindt;

      • -

        geen onderdeel van het scherm, in welke stand dat ook staat, zich op minder dan 0,5 meter van het voor het rijverkeer bestemde gedeelte van de weg bevindt;

      • -

        geen onderdeel verder dan 1,5 meter buiten de opgaande gevel reikt;

    • c.

      de voorwerpen of stoffen, die noodzakelijkerwijs kortstondig op de weg gebracht worden in verband met laden of lossen ervan en mits degene die de werkzaamheden verricht of doet verrichten ervoor zorgt, dat onmiddellijk na het beëindigen daarvan, in elk geval voor zonsondergang, de voorwerpen of stoffen van de weg verwijderd zijn en de openbare plaats daarvan gereinigd is;

    • d.

      voertuigen, met inbegrip van kinderwagens, kruiwagens en dergelijke kleine voertuigen;

    • e.

      voorwerpen of stoffen waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard;

    • f.

      evenementen als bedoeld in artikel 2:24 van de Algemene plaatselijke verordening Bergen 2023, of diens rechtsopvolgers;

    • g.

      terrassen als bedoeld in artikel 2:27 van de Algemene plaatselijke verordening Bergen 2023, of diens rechtsopvolgers;

    • h.

      standplaatsen;

    • i.

      beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg of waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, de provinciale omgevingsverordening of de waterschapsverordening.

  • 3. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:7 kan een vergunning worden geweigerd:

    • a.

      indien het beoogde gebruik schade toebrengt aan de weg, gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering kan vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg;

    • b.

      indien het beoogde gebruik hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand; of

    • c.

      in het belang van de voorkoming of beperking van overlast voor gebruikers van de in de nabijheid gelegen onroerende zaken.

  • 4.

    • a.

      De weigeringsgrond van het derde lid, onder a, is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

    • b.

      De weigeringsgrond van het derde lid, onder b, is niet van toepassing voor bouwwerken.

    • c.

      De weigeringsgrond van het derde lid, onder c, is niet van toepassing als in de voorkoming van overlast wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

  • 5.

    • a.

      Het college kan categorieën van voorwerpen aanwijzen waarvoor het verbod als gesteld in het eerste lid niet geldt.

    • b.

      Het college kan nadere regels stellen voor een veilig en doelmatig gebruik van de openbare ruimte ten behoeve van de in sub a bedoelde categorieën.

    • c.

      Het college kan wegen en weggedeelten aanwijzen waar het plaatsen van de onder sub a bedoelde voorwerpen niet of slechts beperkt is toegestaan.

    • d.

      Het is verboden een voorwerp als bedoeld onder sub a op de weg te plaatsen als in strijd wordt gehandeld met de onder sub b bedoelde nadere regels of met een aanwijzing als bedoeld onder sub c.

  • 6. Op de aanvraag om een vergunning, niet zijnde een omgevingsvergunning, is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:4 Hinderlijke beplanting of gevaarlijk voorwerp

Het is verboden beplanting of een voorwerp aan te brengen of te hebben op zodanige wijze dat aan het wegverkeer het vrije uitzicht wordt belemmerd of voor het wegverkeer hinder of gevaar ontstaat.

Artikel 2:5 Verbod hinderlijke of gevaarlijke reclame

  • 1. Het is verboden op of aan een onroerende zaak handelsreclame te maken of te voeren door middel van een opschrift, aankondiging of afbeelding waardoor het verkeer in gevaar wordt gebracht of ernstige hinder ontstaat voor de omgeving.

  • 2. Het verbod is niet van toepassing in gevallen waarin een omgevingsvergunning is verleend en het gevaar en de hinder zijn betrokken bij de afweging.

Artikel 2:6 Bewegwijzering

Het is verboden op of aan een de openbare plaats een verwijzingsbord naar openbare instellingen, hotels, pensions, restaurants, campings en overige bedrijven of instellingen te plaatsen of te doen plaatsen indien daardoor het verkeer in gevaar wordt gebracht, ernstige hinder ontstaat voor de omgeving of strijd ontstaat met redelijke eisen van welstand.

Artikel 2:7 Voorzieningen voor verkeer en verlichting

  • 1. De rechthebbende op een bouwwerk is verplicht toe te laten dat op of aan dat bouwwerk voorwerpen, borden of voorzieningen ten behoeve van het verkeer of de openbare verlichting worden aangebracht, onderhouden, gewijzigd of verwijderd.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door hoofdstuk 10 van de Omgevingswet.

Afdeling 2.3 Parkeerexcessen

Artikel 2:8 Voertuigen van autobedrijf en dergelijke

  • 1. Onder verhuren als bedoeld in dit artikel wordt mede verstaan:

    • a.

      het gebruiken van een voertuig voor het geven van lessen; of

    • b.

      het gebruiken van een voertuig voor het vervoeren van personen tegen betaling.

  • 2. Tot de voertuigen als bedoeld in dit artikel worden niet gerekend:

    • a.

      voertuigen waaraan herstel- of onderhoudswerkzaamheden worden verricht die in totaal niet meer dan een uur vergen, en dit gedurende de tijd die nodig is en gebruikt wordt voor deze werkzaamheden; of

    • b.

      voertuigen voor persoonlijk gebruik van de in het derde lid bedoelde persoon.

  • 3. Het is degene die er zijn bedrijf, nevenbedrijf dan wel een gewoonte van maakt voertuigen te stallen, te herstellen, te slopen, te verhuren of te verhandelen, verboden:

    • a.

      drie of meer voertuigen die hem toebehoren of zijn toevertrouwd, op de weg te parkeren binnen een cirkel met een straal van 25 meter met als middelpunt een van deze voertuigen;

    • b.

      de weg als werkplaats voor voertuigen te gebruiken.

  • 4. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

  • 5. Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:9 Te koop aanbieden van voertuigen

  • 1. Het is verboden op een door het college aangewezen weg een voertuig te parkeren met het kennelijke doel het te koop aan te bieden of te verhandelen.

  • 2. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

  • 3. Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:10 Voertuigwrakken

  • 1. Het is verboden een voertuig dat rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en tevens in een kennelijk verwaarloosde toestand verkeert op de weg te parkeren.

  • 2. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien bij of krachtens de Wet milieubeheer of het Besluit activiteiten leefomgeving.

Artikel 2:11 Kampeermiddelen en andere voertuigen

  • 1. Het is verboden een voertuig dat voor recreatie of anderszins voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebruikt:

    • a.

      langer dan op drie achtereenvolgende dagen te plaatsen of te hebben op een door het college aangewezen weg, waar dit naar zijn oordeel buitensporig is met het oog op de verdeling van beschikbare parkeerruimte of schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente;

    • b.

      op een door het college aangewezen plaats te parkeren, waar dit naar zijn oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.

  • 2. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod, bedoeld in het eerste lid, aanhef en onder a.

  • 3. Het eerste lid is niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de provinciale omgevingsverordening.

  • 4. Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 2:12 Reclamevoertuigen

  • 1. Het is verboden een voertuig dat is voorzien van een aanduiding van handelsreclame op de weg te parkeren met het kennelijk doel om daarmee handelsreclame te maken.

  • 2. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

  • 3. Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 2:13 Grote voertuigen

  • 1. Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter te parkeren op een door het college aangewezen plaats, waar dit naar zijn oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.

  • 2. Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter te parkeren op een door het college aangewezen weg, waar dit naar zijn oordeel buitensporig is met het oog op de verdeling van beschikbare parkeerruimte.

  • 3. Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing op campers, kampeerauto’s, caravans en kampeerwagens, voor zover deze voertuigen niet langer dan drie achtereenvolgende dagen op de weg worden geplaatst of gehouden.

  • 4. Het tweede lid is voorts niet van toepassing op werkdagen van maandag tot en met vrijdag, dagelijks van 08.00 tot 18.00 uur.

  • 5. Het college kan ontheffing verlenen van de verboden.

  • 6. Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 2:14 Uitzichtbelemmerende voertuigen

  • 1. Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter, op de weg te parkeren bij een voor bewoning of ander dagelijks gebruik bestemd gebouw op zodanige wijze dat daardoor het uitzicht van bewoners of gebruikers vanuit dat gebouw op hinderlijke wijze wordt belemmerd of hen anderszins hinder of overlast wordt aangedaan.

  • 2. Het verbod is niet van toepassing gedurende de tijd die nodig is en gebruikt wordt voor het uitvoeren van werkzaamheden waarvoor de aanwezigheid van het voertuig ter plaatse noodzakelijk is.

Artikel 2:15 Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen

  • 1. Het is verboden met een voertuig te rijden door een park of plantsoen of een van gemeentewege aangelegde beplanting of groenstrook, of het daarin te doen of te laten staan.

  • 2. Dit verbod is niet van toepassing op:

    • a.

      de weg;

    • b.

      voertuigen die worden gebruikt voor werkzaamheden in opdracht van een bestuursorgaan of openbaar lichaam;

    • c.

      voertuigen waarmee standplaats wordt of is ingenomen op terreinen die voor dit doel zijn bestemd.

  • 3. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

Artikel 2:16 Overlast van fietsen of bromfietsen

  • 1. Het is verboden een fiets of een bromfiets te plaatsen buiten fietsrekken of overige fietsparkeervoorzieningen

    • a.

      indien daardoor de openbare weg voor weggebruikers in ernstige mate versperd wordt;

    • b.

      indien daardoor de veiligheid of de vrijheid van het verkeer gehinderd wordt;

    • c.

      indien daardoor het uitzicht voor het verkeer gehinderd wordt;

    • d.

      indien daardoor schade of hinder ontstaat;

    • e.

      indien daardoor hulpdiensten belemmerd worden.

  • 2. Het college kan op de weg gelegen plaatsen aanwijzen waar het in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast, dan wel ter voorkoming van schade aan de openbare gezondheid, verboden is fietsen of bromfietsen onbeheerd buiten de daarvoor bestemde ruimten of plaatsen te laten staan.

  • 3. Het is verboden om op de door het college op grond van het tweede lid aangewezen plaatsen fietsen of bromfietsen onbeheerd buiten de daarvoor bestemde ruimten of plaatsen te laten staan.

  • 4. Het is verboden:

    • a.

      fietsen of bromfietsen langer dan 28 dagen op dezelfde locatie op de weg te laten staan;

    • b.

      fietsen of bromfietsen, die rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en/of in een verwaarloosde toestand verkeren, op de weg te laten staan.

Afdeling 2.4 Kamperen en overnachten in een voertuig

Artikel 2:17 Recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen

  • 1. Het is verboden ten behoeve van recreatief nachtverblijf kampeermiddelen te plaatsen of geplaatst te houden buiten een kampeerterrein dat als zodanig in het omgevingsplan is bestemd of mede bestemd.

  • 2. Het verbod geldt niet voor het kortdurend plaatsen van kampeermiddelen voor eigen gebruik door de rechthebbende op een terrein.

  • 3. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

  • 4. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:7 kan de ontheffing worden geweigerd in het belang van de bescherming van:

    • a.

      natuur en landschap; of

    • b.

      een stadsgezicht.

  • 5. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:18 Aanwijzing kampeerplaatsen

  • 1. Artikel 2:17, eerste lid, is niet van toepassing op door het college aangewezen plaatsen.

  • 2. Het college kan daarbij nadere regels stellen ter bescherming van de belangen genoemd in artikel 2:17, vierde lid.

Artikel 2:19 Overnachten in een voertuig

  • 1. Het is verboden tussen 22.00 en 07.00 uur in een voertuig, geplaatst op of aan de weg, de nacht door te brengen.

  • 2. Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid bedoelde verbod.

  • 3. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Afdeling 2.5 Bescherming openbare wateren en waterstaatswerken

Artikel 2:20 Voorwerpen op, in of boven openbaar water

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van het college een voorwerp, niet zijnde een voorwerp als bedoeld in het tweede lid of een vaartuig, op, in of boven openbaar water te plaatsen, aan te brengen of te hebben.

  • 2. Het is verboden op, in of boven openbaar water voorwerpen waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard te plaatsen, aan te brengen of te hebben, als deze door hun omvang of vormgeving, constructie of plaats van bevestiging gevaar opleveren voor de bruikbaarheid van het openbaar water of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van het openbaar water.

  • 3. De verboden zijn niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, de provinciale omgevingsverordening of de waterschapsverordening of op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Scheepvaartverkeerswet, het Binnenvaartpolitiereglement of het bepaalde bij of krachtens de Telecommunicatiewet.

Artikel 2:21 Ligplaats vaartuigen

  • 1. Het is verboden met een vaartuig een ligplaats in te nemen of te hebben dan wel een ligplaats voor een vaartuig beschikbaar te stellen op door het college aangewezen gedeelten van openbaar water.

  • 2. Het college kan aan het innemen, hebben of beschikbaar stellen van een ligplaats met dan wel voor een vaartuig op niet krachtens het eerste lid aangewezen gedeelten van openbaar water:

    • a.

      nadere regels stellen in het belang van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, milieuhygiëne en het uiterlijk aanzien van de gemeente;

    • b.

      beperkingen stellen naar soort en aantal vaartuigen.

  • 3. Het verbod is niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, de provinciale omgevingsverordening of de waterschapsverordening of op situaties waarin wordt voorzien door het Besluit bouwwerken leefomgeving of het overige bepaalde bij of krachtens de Omgevingswet, de Wet milieubeheer of het Binnenvaartpolitiereglement.

  • 4. Het college kan aan de rechthebbende op een vaartuig aanwijzingen geven met betrekking tot het innemen, veranderen of gebruik van een ligplaats in het belang van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, de milieuhygiëne en het uiterlijk aanzien van de gemeente.

  • 5. De rechthebbende op een vaartuig is verplicht alle door het college gegeven aanwijzingen met betrekking tot het innemen, veranderen of gebruik van een ligplaats op te volgen.

Artikel 2:22 Beschadigen van waterstaatswerken

  • 1. Het is verboden schade toe te brengen aan of veranderingen aan te brengen in de toestand van openbare wateren, havens, dijken, wallen, kaden, trekpaden, beschoeiingen, oeverbegroeiing, bruggen, zetten, duikers, pompen, waterleidingen, gordingen, aanlegpalen, stootpalen, bakens of sluizen die bij de gemeente in beheer zijn.

  • 2. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, het Binnenvaartpolitiereglement of de provinciale omgevingsverordening.

Hoofdstuk 3 Regels over het riool

Artikel 3:1 Normadressaat

Aan de regels in dit hoofdstuk wordt voldaan door degene die de activiteit verricht en door de eigenaar van de gronden waarop de activiteit wordt verricht, tenzij anders is bepaald. Diegenen dragen zorg voor de naleving van de regels over de activiteit.

Artikel 3:2 Oogmerken

De regels in de artikelen 3:3 tot en met 3:7 zijn gesteld met het oog op het beschermen van:

  • a.

    de gezondheid;

  • b.

    het milieu;

  • c.

    de doelmatige werking van de voorzieningen voor het beheer van afvalwater.

Artikel 3:3 Specifieke zorgplicht

  • 1. Degene die een particuliere aansluitleiding aanlegt of wijzigt en weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat die activiteit nadelige gevolgen kan hebben voor de belangen, bedoeld in artikel 3:2, is verplicht:

    • a.

      alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van diegene kunnen worden gevraagd om die gevolgen te voorkomen;

    • b.

      voor zover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen: die gevolgen zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken;

    • c.

      als die gevolgen onvoldoende kunnen worden beperkt: die activiteit achterwege te laten voor zover dat redelijkerwijs van diegene kan worden gevraagd.

  • 2. Deze plicht houdt in ieder geval in dat:

    • a.

      bij sloopwerkzaamheden of andere werkzaamheden op een perceel zodanige voorzieningen aan de particuliere aansluitleiding worden getroffen dat iedere belemmering van het goed functioneren van de voorzieningen voor het beheer van afvalwater en de rioolaansluitleiding wordt voorkomen;

    • b.

      de doelmatige werking van de rioolaansluitleiding, naburige aansluitingen en de voorzieningen voor het beheer van afvalwater worden beschermd.

Artikel 3:4 Totstandbrenging en wijziging perceelaansluiting

Als voor het perceel al een rioolaansluitleiding aanwezig is voor huishoudelijk afvalwater, hemelwater, grondwater of bedrijfsafvalwater, wordt geen aanvullende rioolaansluitleiding voor hetzelfde afvalwater gerealiseerd.

Artikel 3:5 Meldplicht aanleg of wijziging perceelaansluiting

  • 1. Het is verboden een rioolaansluiting tot stand te brengen of bij de erfgrens de aansluiting op het particuliere terrein te wijzigen zonder dit ten minste zes weken en ten hoogste een jaar voor het begin ervan te melden en af te stemmen met de rioolbeheerder van de gemeente. De gemeente geeft aan waar de rioolaansluiting komt, zorgt voor de aanleg van het gemeentelijke deel van de leiding (tot aan de erfgrens) en geeft aan welk soort water in ontvangst wordt genomen. Aan het maken van een gemeentelijke rioolaansluiting zijn kosten verbonden. Deze kosten zijn vastgelegd in artikel 4 van de Verordening eenmalig rioolaansluitrecht Bergen 2023, of diens rechtsopvolgers.

  • 2. Voor het melden van een wens tot wijziging van de rioolaansluiting of een nieuwe aansluiting is een formulier beschikbaar op de gemeente website.

Artikel 3:6 Informatieplicht beëindiging perceelaansluiting

Als het gebruik van een rioolaansluitleiding definitief wordt beëindigd, wordt het college hierover uiterlijk zes weken na de beëindiging geïnformeerd.

Artikel 3:7 Maatwerkvoorschriften

  • 1. Een maatwerkvoorschrift kan worden gesteld over de artikelen 3:3 en 3:4.

  • 2. Maatwerkvoorschriften kunnen in ieder geval worden gesteld over:

    • a.

      het tot stand brengen van de rioolaansluitleiding;

    • b.

      het onderhoud, de renovatie en de vervanging van de rioolaansluitleiding;

    • c.

      sloopwerkzaamheden op het perceel van de rechthebbende;

    • d.

      de periode waarin een aansluiting voor de afvoer van bronneringswater gerealiseerd wordt.

Artikel 3:8 Eigendom aansluitleiding

  • 1. De grens tussen het gemeentelijke eigendom en het particuliere eigendom van een rioolaansluitleiding ligt ter plaatse van de erfgrens.

  • 2. Als voor de afvoer van huishoudelijk afvalwater of bedrijfsafvalwater een rioolwaterpomp is vereist, dan ligt de grens, in afwijking van het eerste lid, ter plaatse van de aansluiting op de pompput, als de pomp in eigendom van de gemeente is en hij op het particuliere perceel ligt. Als de pomp in eigendom van de particulier is, dan begint het gemeentelijke eigendom bij de erfgrens.

Artikel 3:9 Beheer, onderhoud, renovatie en vervanging

  • 1. Het beheer, onderhoud, de renovatie of vervanging van de gemeentelijke aansluitleiding wordt uitgevoerd door of namens de gemeente en voor rekening van de gemeente, tenzij het werkzaamheden betreft als gevolg van een onjuist gebruik van de particuliere aansluitleiding.

  • 2. Onder onjuist gebruik wordt in ieder geval verstaan:

    • a.

      het lozen van stoffen die verstoppingen in de aansluitleiding of de voorzieningen voor het beheer van afvalwater kunnen veroorzaken;

    • b.

      het lozen van stoffen die de constructie van de aansluitleiding kunnen aantasten;

    • c.

      het lozen van afvalwater op een niet daarvoor bedoelde voorziening voor het beheer van afvalwater.

  • 3. De kosten voor het onderhoud van de particuliere aansluitleiding komen voor rekening van de rechthebbende.

Artikel 3:10 Verstopping of andere storing

  • 1. Bij een verstopping of een andere storing toont de eigenaar of gebruiker aan of het een probleem betreft in de particuliere aansluitleiding of in de gemeentelijke aansluitleiding.

  • 2. Als er sprake is van een verstopping of een andere storing in de gemeentelijke aansluitleiding, dan neemt de eigenaar of gebruiker contact op met de gemeente en stelt diegene de gemeente in de gelegenheid voor het verrichten van de noodzakelijke werkzaamheden.

  • 3. Als er sprake is van een verstopping of een andere storing in de particuliere aansluitleiding, dan zorgt de rechthebbende of gebruiker ervoor dat deze wordt verholpen.

  • 4. Gemaakte kosten voor het onderzoek ter uitvoering van het eerste lid komen voor rekening van de eigenaar of gebruiker. Ligt de oorzaak bij de gemeente, dan vergoedt de gemeente de gemaakte kosten voor het onderzoek ter uitvoering van het eerste lid tot maximaal € 200,-.

Hoofdstuk 4 Regels over natuur en milieu

Afdeling 4.1 Bewaren van houtopstanden

Artikel 4:1 Omgevingsvergunning voor het vellen van houtopstanden

  • 1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning van het bevoegd gezag een houtopstand te vellen of te doen vellen.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor:

    • a.

      het knotten van populieren en wilgen als wegbeplantingen en éénrijige beplantingen op of langs landbouwgronden;

    • b.

      fruitbomen en windschermen om boomgaarden;

    • c.

      het vellen van een houtopstand buiten de bebouwde kom Wet natuurbeheer;

    • d.

      dunning van bomen in bossen, bomenrijen of bosachtige beplantingen, buiten de bebouwde kom Wet natuurbeheer.

Artikel 4:2 Weigeringsgronden

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning in afwijking van artikel 1:7 weigeren, dan wel aan de omgevingsvergunning voorschriften of beperkingen verbinden, in het belang van:

  • a.

    ecologische waarden;

  • b.

    landschappelijke / stedenbouwkundige waarden;

  • c.

    cultuurhistorische waarden;

  • d.

    waarden voor recreatie en leefbaarheid;

  • e.

    waarden van dorpsschoon;

  • f.

    beeldbepalende waarden.

Artikel 4:3 Bijzondere vergunningsvoorschriften

  • 1. Tot de aan de omgevingsvergunning te verbinden voorschriften kan behoren het voorschrift dat binnen een bepaalde termijn en overeenkomstig de door het bevoegd gezag te geven aanwijzingen moet worden herplant. Indien een gemeentelijk omgevings-, bomen-, groen- of landschapsplan de te vellen houtopstand direct of indirect als waardevol omschrijft, wordt zoveel mogelijk een herplantplicht opgelegd.

  • 2. Wordt aan de omgevingsvergunning een voorschrift verbonden als bedoeld in het eerste lid, dan kan daarbij tevens worden bepaald op welke wijze en binnen welke termijn niet-geslaagde beplanting moet worden vervangen.

  • 3. Tot aan de omgevingsvergunning te verbinden voorschriften kunnen behoren aanwijzingen ter bescherming van in en rond de houtopstand voorkomende flora en fauna, met name het niet uitvoeren van kapwerkzaamheden in het broedseizoen in de periode van 15 maart tot 15 juni.

  • 4. Indien de omgevingsvergunning wordt aangevraagd ten behoeve van de uitvoering van werk of activiteit waarvoor andere omgevingsvergunningen noodzakelijk zijn, kan het bevoegd gezag besluiten dat van de omgevingsvergunning eerst gebruik mag worden gemaakt, wanneer deze andere omgevingsvergunningen zijn verleend.

Artikel 4:4 Herplant bij illegale kap

Indien houtopstand waarop het verbod tot vellen van toepassing is, zonder omgevingsvergunning van het bevoegd gezag is geveld, dan wel op andere wijze teniet is gedaan, kan het bevoegd gezag aan de rechthebbende de verplichting opleggen te herbeplanten overeenkomstig de door hen te geven aanwijzingen binnen een door hen te stellen termijn.

Artikel 4:5 Lijst van monumentale bomen

  • 1. Het college kan een lijst van monumentale en beeldbepalende bomen vaststellen.

  • 2. Deze lijst omvat ten minste de soort, de standplaats, de eigendomsgegevens en de reden voor plaatsing op de lijst.

  • 3. Het is verboden zonder omgevingsvergunning van bevoegd gezag houtopstand te vellen of te doen vellen die voorkomt op de lijst onder het eerste lid.

  • 4. Een omgevingsvergunning voor het vellen van een monumentale en/of beeldbepalende boom wordt in afwijking van artikel 1:7 slechts verleend indien:

    • a.

      instandhouding niet langer verantwoord is ter voorkoming van letsel of schade;

    • b.

      een zwaarwegend belang opweegt tegen duurzaam behoud van de beschermde opstand.

Artikel 4:6 Bestrijding boomziekten

  • 1. Indien zich op een terrein één of meer bomen bevinden die naar het oordeel van het college gevaar opleveren voor verspreiding van een boomziekte of voor vermeerdering van de ziekteverspreiders zoals insecten, is de rechthebbende, indien hij daartoe door het college is aangeschreven, verplicht binnen de bij aanschrijving vast te stellen termijn:

    • a.

      conform richtlijnen van de gemeente de gevelde houtopstand direct zodanig te behandelen dat verspreiding van de boomziekte wordt voorkomen;

    • b.

      de houtopstand ter plaatse te vellen.

  • 2. Het is verboden gevelde bomen of delen daarvan voorhanden of in voorraad te hebben of te vervoeren, indien het een boomsoort betreft die de desbetreffende boomziekte kan verspreiden.

  • 3. Het college kan ontheffing verlenen van het onder het tweede lid van dit artikel gestelde verbod.

Afdeling 4.2 Behoud van natuur en milieu

Artikel 4:7 Crossterreinen

  • 1. Het is verboden op enig terrein, geen weg zijnde, met een motorvoertuig of een bromfiets te crossen buiten wedstrijdverband, een wedstrijd dan wel, ter voorbereiding van een wedstrijd, een trainings- of proefrit te houden of te doen houden dan wel daaraan deel te nemen, dan wel een motorvoertuig of een bromfiets met het kennelijke doel daartoe aanwezig te hebben.

  • 2. Het verbod is niet van toepassing op door het college aangewezen terreinen. Het college kan nadere regels stellen voor het gebruik van deze terreinen in het belang van:

    • a.

      het voorkomen of beperken van overlast;

    • b.

      de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving en ter bescherming van andere milieuwaarden;

    • c.

      de veiligheid van de deelnemers van de in het eerste lid bedoelde wedstrijden en ritten of van het publiek.

  • 3. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Omgevingswet, afdeling 3.9 van het Besluit activiteiten leefomgeving, de Zondagswet of het Besluit geluidproduktie sportmotoren.

Artikel 4:8 Beperking verkeer in natuurgebieden

  • 1. Het is verboden binnen voor publiek toegankelijke natuurgebieden, parken, plantsoenen of voor recreatief gebruik beschikbare terreinen te rijden of zich te bevinden met een motorvoertuig, een bromfiets, een fiets of een paard.

  • 2. Het verbod is niet van toepassing op door het college aangewezen terreinen. Het college kan nadere regels stellen voor het gebruik van deze terreinen in het belang van:

    • a.

      het voorkomen van overlast;

    • b.

      de bescherming van natuur- of milieuwaarden;

    • c.

      de veiligheid van het publiek.

  • 3. Het verbod is niet van toepassing op motorvoertuigen, bromfietsen, fietsen en paarden:

    • a.

      ten dienste van politie, brandweer en geneeskundige hulpverlening en van andere krachtens artikel 29, eerste lid, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 door de bevoegde minister aangewezen hulpverleningsdiensten;

    • b.

      die worden gebruikt in verband met beheer, onderhoud of exploitatie van de terreinen als in het eerste lid bedoeld;

    • c.

      die worden gebruikt in verband met werken die krachtens wettelijk voorschrift moeten worden uitgevoerd;

    • d.

      van de zakelijk gerechtigden, huurders en pachters van percelen die gelegen zijn binnen de terreinen als in het eerste lid bedoeld;

    • e.

      voor het verkeer ten behoeve van bezoek en van de verzorging van de onder d bedoelde personen.

  • 4. Het verbod is voorts niet van toepassing:

    • a.

      op wegen die gelegen zijn binnen de in het eerste lid bedoelde gebieden of terreinen;

    • b.

      binnen de bij of krachtens de provinciale omgevingsverordening aangewezen stiltegebieden ten aanzien van motorrijtuigen die bij of krachtens die verordening zijn aangewezen als toestel.

  • 5. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

Artikel 4:9 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken

  • 1. Het is verboden in de openlucht afvalstoffen te verbranden buiten een inrichting of anderszins vuur aan te leggen, te stoken of te hebben.

  • 2. Mits geen sprake is van gevaar, overlast of hinder voor de omgeving, is het verbod niet van toepassing op:

    • a.

      verlichting door middel van kaarsen, fakkels en dergelijke;

    • b.

      sfeervuren zoals terrashaarden en vuurkorven, voor zover geen afvalstoffen worden verbrand;

    • c.

      vuur voor koken, bakken en braden.

    • d.

      het verbranden van bollenloof en stro indien:

      • -

        daarvan vooraf kennis is gegeven aan de brandweer en

      • -

        de door of namens de politie en/of brandweer gegeven aanwijzingen stipt en onmiddellijk worden opgevolgd en

      • -

        dit geen gevaar of hinder oplevert voor de omgeving en

      • -

        dit geschiedt tussen zonsopgang en zonsondergang.

  • 3. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

  • 4. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:7 kan de ontheffing worden geweigerd ter bescherming van de flora en fauna.

  • 5. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1˚ of 3˚, van het Wetboek van Strafrecht of de provinciale omgevingsverordening.

  • 6. Op de aanvraag voor een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 4:10 Verbod oplaten ballon

  • 1. 1.Het is verboden ballonnen, van welk materiaal dan ook, door middel van hete lucht afkomstig van vuur, dan wel door middel van helium of andere gassen, op te laten stijgen.

  • 2. Onder ballon wordt mede verstaan: herdenkingsballon, vuurballon, gelukslampion, Thaise wensballon, papierballon, geluksballon.

  • 3. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod

  • 4. Het verbod in het eerste lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht.

Hoofdstuk 5 Geluid-, licht- en overige hinder

Afdeling 5.1 Geluid- en lichthinder

Artikel 5:1 Aanwijzing collectieve festiviteiten

  • 1. De geluidnormen bedoeld in de artikelen 2.17, 2.17a, 2.19, 2.19a en 2.20 van het Activiteitenbesluit milieubeheer en artikel 5:3 gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.

  • 2. De voorwaarden met betrekking tot de verlichting ten behoeve van sportbeoefening in de buitenlucht als bedoeld in artikel 3.148, eerste lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.

  • 3. In een aanwijzing als bedoeld in het eerste en tweede lid kan het college bepalen dat de aanwijzing slechts geldt in een of meer delen van de gemeente.

  • 4. Het college maakt de aanwijzing ten minste vier weken voor het begin van een nieuw kalenderjaar bekend.

  • 5. Als een collectieve festiviteit redelijkerwijs niet te voorzien was, kan het college een festiviteit terstond als collectieve festiviteit als bedoeld in het eerste lid aanwijzen.

  • 6. Op de dagen als bedoeld in het eerste lid is, voor wat betreft het ten gehore brengen van muziek – hoger dan de geluidsnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.17a, 2.19, 2.19a en 2.20 van het Activiteitenbesluit milieubeheer en artikel 5:3 - de onder e opgenomen tabel van toepassing, met dien verstande dat:

    • a.

      de in de tabel aangegeven waarden binnen in- of aanpandige gevoelige gebouwen niet gelden indien de gebruiker van deze gevoelige gebouwen geen toestemming geeft voor het in redelijkheid uitvoeren of doen uitvoeren van geluidsmetingen;

    • b.

      de in de tabel aangegeven waarden op de gevel ook gelden bij gevoelige terreinen op de grens van het terrein;

    • c.

      de waarden in in- en aanpandige gevoelige gebouwen, voor zover het woningen betreft, gelden in geluidsgevoelige ruimten en verblijfsruimten;

    • d.

      bij het bepalen van de geluidsniveaus zoals vermeld in de tabel wordt geen bedrijfsduurcorrectie wordt toegepast. Tevens is de geluidsnorm inclusief onversterkte muziek en exclusief 10 dB(A) toeslag vanwege muziekcorrectie.

    • e.

      tabel:

    •  

      7.00 – 19.00 uur

      19.00 – 23.00 uur

      23.00 – 7.00 uur

      LAr,LT op de gevel van gevoelige gebouwen

      70 dB(A)

      65 dB(A)

      60 dB(A)

      LAr,LT in in- en aanpandige gevoelige gebouwen

      50 dB(A)

      45 dB(A)

      40 dB(A)

      LAmax op de gevel van gevoelige gebouwen

      80 dB(A)

      75 dB(A)

      70 dB(A)

      LAmax in in- en aanpandige gevoelige gebouwen

      60 dB(A)

      55 dB(A)

      50 dB(A)

    • f.

      Bij het ten gehore brengen van muziekgeluid blijven ramen en deuren gesloten, behoudens voor het onmiddellijk doorlaten van personen en goederen.

  • 7. Op de dagen, bedoeld in het eerste lid, wordt het ten gehore brengen van extra muziek hoger dan de geluidsnorm, bedoeld in de artikelen 2.17, 2.17a, 2.19, 2.19a en 2.20 van het Activiteitenbesluit milieubeheer en artikel 5:3, uiterlijk een half uur voor het einde van de festiviteit beëindigd.

Artikel 5:2 Melding incidentele festiviteiten

  • 1. Het is een inrichting toegestaan op maximaal drie dagen of dagdelen per kalenderjaar incidentele festiviteiten te houden waarbij de geluidsnormen, bedoeld in de artikelen 2.17, 2.17a, 2.19, 2.19a en 2.20 van het Activiteitenbesluit milieubeheer en artikel 5:3, niet van toepassing zijn, mits de houder van de inrichting ten minste tien werkdagen voor de aanvang van de festiviteit daarvan melding heeft gedaan aan het college.

  • 2. Het college kan afwijken van het onder het eerste lid gestelde en middels vergunning toestaan dat voor jeugdcentra maximaal twaalf festiviteiten per kalenderjaar worden toegestaan waarbij de geluidsnormen, bedoeld in de artikelen 2.17, 2.17a, 2.19, 2.19a en 2.20 van het Activiteitenbesluit milieubeheer en artikel 5:3, niet van toepassing zijn.

  • 3. Het is een inrichting toegestaan om tijdens maximaal drie dagen of dagdelen per kalenderjaar in verband met de viering van incidentele festiviteiten de verlichting langer aan te houden ten behoeve van sportactiviteiten waarbij artikel 3.148, eerste lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer niet van toepassing is, mits de houder van de inrichting ten minste tien werkdagen voor de aanvang van de festiviteit daarvan melding heeft gedaan aan het college.

  • 4. Het college stelt een formulier vast voor het doen van de melding.

  • 5. De melding is gedaan wanneer het formulier, volledig en naar waarheid ingevuld, tijdig is ingeleverd op de plaats op dat formulier vermeld.

  • 6. De melding wordt tevens geacht te zijn gedaan wanneer het college op verzoek van de houder van een inrichting een incidentele festiviteit die redelijkerwijs niet te voorzien was, terstond toestaat.

  • 7. Op de dagen als bedoeld in het eerste lid is, voor wat betreft het ten gehore brengen van muziek, hoger dan de geluidsnormen als bedoeld in artikelen 2.17, 2.17a, 2.19,2.19a en 2.20 van het Activiteitenbesluit milieubeheer en artikel 5:3, het bepaalde van artikel 5:1, zesde en zevende lid van overeenkomstige toepassing.

  • 8. De geluidsnorm, bedoeld in artikel 5:1, zesde lid, geldt voor het bebouwde gedeelte van de inrichting en niet voor de buitenruimte.

Artikel 5:3 Onversterkte muziek

  • 1. Bij het ten gehore brengen van onversterkte muziek als bedoeld in artikel 2.18, eerste lid, onder f, en vijfde lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer binnen inrichtingen is de in het tweede lid opgenomen tabel van toepassing, met dien verstande dat:

    • a.

      de in de tabel aangegeven waarden binnen in- of aanpandige gevoelige gebouwen niet gelden als de gebruiker van deze gevoelige gebouwen geen toestemming geeft voor het in redelijkheid uitvoeren of doen uitvoeren van geluidsmetingen;

    • b.

      de in de tabel aangegeven waarden op de gevel ook gelden bij gevoelige terreinen op de grens van het terrein;

    • c.

      de waarden in in- en aanpandige gevoelige gebouwen, voor zover het woningen betreft, gelden in geluidsgevoelige ruimten als bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder en verblijfsruimten als bedoeld in artikel 1.1, onder d, van het Besluit geluidhinder, zoals die wet en dat besluit luidden direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet;

    • d.

      bij het bepalen van de geluidsniveaus als vermeld in de tabel geen bedrijfsduurcorrectie wordt toegepast.

  • 2. Tabel

  •  

    7.00 – 19.00 uur

    19.00 – 23.00 uur

    23.00 – 7.00 uur

    LAr,LT op de gevel van gevoelige gebouwen

    50 dB(A)

    45 dB(A)

    40 dB(A)

    LAr,LT in in- en aanpandige gevoelige gebouwen

    35 dB(A)

    30 dB(A)

    25 dB(A)

    LAmax op de gevel van gevoelige gebouwen

    70 dB(A)

    65 dB(A)

    60 dB(A)

    LAmax in in- en aanpandige gevoelige gebouwen

    55 dB(A)

    50 dB(A)

    45 dB(A)

  • 3. Voor de duur van tien uur in de week is onversterkte muziek, vanwege het oefenen door muziekgezelschappen zoals orkesten, harmonie- en fanfaregezelschappen, in een inrichting gedurende de dag- en avondperiode uitgezonderd van de genoemde geluidsniveaus in het eerste lid.

  • 4. Als versterkte elementen worden gecombineerd met onversterkte elementen, wordt het hele samenspel beschouwd als versterkte muziek en is dit artikel niet van toepassing.

  • 5. Het eerste lid is niet van toepassing op collectieve en incidentele festiviteiten als bedoeld in de artikelen 5:1 en 5:2.

Afdeling 5.2 Overige hinder

Artikel 5:4 Toestand van sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen

Sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen mogen zich niet bevinden in een toestand die gevaar oplevert voor de veiligheid, nadeel voor de gezondheid of hinder voor de gebruikers van de gebouwen of voor anderen.

Artikel 5:5 Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen en dergelijke

  • 1. Het is verboden op door het college in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast dan wel voorkoming van schade aan de openbare gezondheid aangewezen plaatsen, buiten een inrichting in de openlucht of buiten de weg de volgende voorwerpen of stoffen op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben:

    • a.

      onbruikbare of aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voer- of vaartuigen of onderdelen daarvan;

    • b.

      bromfietsen en motorvoertuigen of onderdelen daarvan;

    • c.

      kampeermiddelen of onderdelen daarvan, voor zover het plaatsen of aanwezig hebben daarvan geschiedt voor verkoop of verhuur of anderszins voor een commercieel doel; of

    • d.

      mestopslag, gierkelders of andere verzamelplaatsen van vuil, een verzameling ingekuild gras, loof of pulp of ingekuilde landbouwproducten, afbraakmaterialen en oude metalen.

  • 2. Het college kan bij de aanwijzing nadere regels stellen.

  • 3. Dit artikel is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien bij of krachtens de Omgevingswet of de provinciale omgevingsverordening.

Hoofdstuk 6 Regels over erfgoed

Artikel 6:1 Het gebruik van het monument

Bij de toepassing van dit hoofdstuk wordt rekening gehouden met het gebruik van het monument.

Artikel 6:2 De aanwijzing tot gemeentelijk monument

  • 1. Het college kan, al dan niet op aanvraag van een belanghebbende, een monument aanwijzen als gemeentelijk monument.

  • 2. Voordat het college over de aanwijzing een besluit neemt, wordt de eigenaar gehoord en vraagt het college advies aan de CCK.

  • 3. Voordat het college een monument met een religieuze bestemming dat uitsluitend of in overwegend deel wordt gebruikt voor de uitoefening van de eredienst, als gemeentelijk monument aanwijst, voert hij overleg met de eigenaar.

  • 4. De aanwijzing kan geen monument betreffen dat is aangewezen op grond van artikel 3.1 van de Erfgoedwet of dat is aangewezen op grond van de provinciale omgevingsverordening.

  • 5. Het college kan ten behoeve van een aanwijzing van een monument als beschermd gemeentelijk monument bepalen dat bouw- architectuur- cultuurhistorisch, stedenbouwkundig of archeologisch onderzoek wordt verricht op kosten van de gemeente. De eigenaar, beperkt zakelijk gerechtigde en gebruiker van het monument zijn desgevraagd verplicht aan uitvoering van het onderzoek mee te werken.

Artikel 6:3 Voorbescherming

Met ingang van de datum waarop de eigenaar van een monument de kennisgeving van het voornemen tot aanwijzing als gemeentelijk monument ontvangt tot het moment dat de aanwijzing en registratie als bedoeld in artikel 6:6 plaatsvindt, dan wel vaststaat dat het monument niet wordt geregistreerd, zijn de artikelen 6:9 tot en met 6:12 van overeenkomstige toepassing.

Artikel 6:4 Termijnen advies en aanwijzingsbesluit

  • 1. De CCK adviseert schriftelijk binnen acht weken na ontvangst van het verzoek van het college.

  • 2. Het college beslist binnen twaalf weken na ontvangst van het advies van de CCK, maar in ieder geval binnen twintig weken na de adviesaanvraag.

Artikel 6:5. Mededeling aanwijzingsbesluit

De aanwijzing als bedoeld in artikel 6:2, eerste lid, wordt medegedeeld aan degenen die als zakelijk gerechtigden in de kadastrale legger bekend staan.

Artikel 6:6 Registratie op de gemeentelijke monumentenlijst

  • 1. Het college registreert het gemeentelijke monument op de gemeentelijke monumentenlijst.

  • 2. De gemeentelijke monumentenlijst bevat de plaatselijke aanduiding, de datum van de aanwijzing, de kadastrale aanduiding en een beschrijving van het gemeentelijke monument.

  • 3. De gemeentelijke monumentenlijst geeft tevens aan dat een monument geheel dan wel alleen voor specifiek omschreven onderdelen onder de werking van de verordening valt.

  • 4. Een overzicht van aangewezen monumenten wordt gepubliceerd op de website van de gemeente.

Artikel 6:7 Wijzigen van de aanwijzing

  • 1. Het college kan al dan niet op aanvraag van een belanghebbende de aanwijzing wijzigen.

  • 2. Artikel 6:2, tweede, derde en vijfde lid, alsmede de artikelen 6:3, 6:4 en 6:5 zijn van overeenkomstige toepassing op het wijzigingsbesluit.

  • 3. Indien de wijziging naar het oordeel van het college van ondergeschikte betekenis is, blijft overeenkomstige toepassing, als bedoeld in het tweede lid, achterwege.

  • 4. De inhoud en de datum van de wijziging worden op de gemeentelijke monumentenlijst aangetekend.

Artikel 6:8 Intrekken van de aanwijzing

  • 1. Indien het college de aanwijzing intrekt, zijn artikel 6:2, tweede lid en artikel 6:4 van overeenkomstige toepassing.

  • 2. De aanwijzing wordt geacht ingetrokken te zijn indien toepassing wordt gegeven aan artikel 3.1 van de Erfgoedwet of de provinciale omgevingsverordening.

  • 3. De intrekking wordt op de gemeentelijke monumentenlijst geregistreerd.

Artikel 6:9 Instandhoudingbepaling

  • 1. Het is verboden een gemeentelijk monument of provinciaal monument te beschadigen of te vernielen.

  • 2. Het is verboden zonder omgevingsvergunning van het bevoegd gezag:

    • a.

      een gemeentelijk monument af te breken, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen;

    • b.

      een gemeentelijk monument te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een dusdanige wijze, dat het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.

  • 3. Het verbod en de omgevingsvergunningplicht, als bedoeld in het tweede lid, gelden niet indien het college nadere regels stelt met betrekking tot de wijze waarop werkzaamheden dienen te worden uitgevoerd.

  • 4. Het bevoegd gezag verleent, met betrekking tot een monument met een religieuze bestemming, geen omgevingsvergunning als bedoeld in het tweede lid, dan in overeenstemming met de eigenaar indien en voor zover het een omgevingsvergunning betreft, waarbij wezenlijke belangen van de godsdienstuitoefening in het monument in het geding zijn.

Artikel 6:10 Termijnen advies

  • 1. Het bevoegd gezag zendt onmiddellijk een afschrift van de ontvankelijke aanvraag om omgevingsvergunning voor een gemeentelijk monument aan de adviescommissie omgevingskwaliteit gemeente Bergen voor advies.

  • 2. Het bevoegd gezag zendt onmiddellijk een afschrift van de ontvankelijke aanvraag om omgevingsvergunning voor een provinciaal monument aan de adviescommissie omgevingskwaliteit gemeente Bergen én Gedeputeerde Staten voor advies.

  • 3. Gedeputeerde Staten adviseert in het geval van een provinciaal monument binnen zeven weken na ontvangst van de aanvraag om advies.

Artikel 6:11 Weigeringsgronden

De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien het belang van de monumentenzorg zich daartegen niet verzet. Bij de beslissing houdt het bevoegd gezag rekening met het gebruik van het monument.

Artikel 6:12 Intrekken van de omgevingsvergunning

De omgevingsvergunning kan door het bevoegd gezag geheel of gedeeltelijk worden ingetrokken indien:

  • a.

    blijkt dat de omgevingsvergunning ten gevolge van een onjuiste of onvolledige opgave is verleend;

  • b.

    de omstandigheden aan de kant van de vergunninghouder zich zodanig hebben gewijzigd, dat het belang van het monument zwaarder dient te wegen.

Artikel 6:13 Omgevingsvergunning voor monument

Het bevoegd gezag zendt onmiddellijk een afschrift van de ontvankelijke aanvraag om omgevingsvergunning voor een rijks-, provinciaal of gemeentelijk monument aan de adviescommissie omgevingskwaliteit gemeente Bergen.

Artikel 6:14 Tegemoetkoming in schade

Indien en voor zover blijkt dat een belanghebbende schade lijdt of zal lijden, die redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven, kent het bevoegd gezag hem op zijn aanvraag een naar billijkheid te bepalen tegemoetkoming toe, indien de schade in relatie staat tot:

  • a.

    de weigering van het bevoegd gezag een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 6:9, tweede lid, te verlenen;

  • b.

    de voorschriften door het bevoegd gezag verbonden aan een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 6:9, tweede lid;

  • c.

    de door het college nader te stellen regels als bedoeld in artikel 6:9, derde lid.

Hoofdstuk 7 Regels over standplaatsen

Artikel 7:1 Standplaatsvergunning en weigeringsgronden

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van het college een standplaats in te nemen of te hebben.

  • 2. Het college weigert de vergunning wegens strijd met het omgevingsplan.

  • 3. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:7 kan de vergunning worden geweigerd als:

    • a.

      de standplaats hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand; of

    • b.

      een kwantitatieve of territoriale beperking als gevolg van bijzondere omstandigheden in de gemeente of in een deel van de gemeente noodzakelijk is in verband met een dwingende reden van algemeen belang.

  • 4. Op de aanvraag om een vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 7:2 Toestemming rechthebbende

Het is de rechthebbende op een perceel verboden toe te staan dat daarop zonder vergunning van het college standplaats wordt of is ingenomen.

Artikel 7:3 Afbakeningsbepalingen

  • 1. Artikel 7:1, eerste lid is niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg of waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet of de provinciale omgevingsverordening.

  • 2. De weigeringsgrond van artikel 7:1, derde lid, onder a, is niet van toepassing op bouwwerken.

Hoofdstuk 8. Sanctie-, overgangs- en slotbepalingen

Artikel 8:1 Bestuurlijke ophouding

De burgemeester kan overeenkomstig artikel 154a van de Gemeentewet besluiten tot het tijdelijk doen ophouden van door hem aangewezen groepen van personen op een door hem aangewezen plaats als deze personen het bepaalde in de artikelen 2:1, 2:3 en 4:9 groepsgewijs niet naleven.

Artikel 8:2 Strafbepaling

  • 1. Overtreding van de artikelen in hoofdstuk 2, 4, 5 en 7 en de daarbij op grond van artikel 1:3 gegeven voorschriften en beperkingen en overtreding van artikel 6:9 wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of een geldboete van de tweede categorie.

  • 2. In afwijking van het eerste lid is artikel 1a van de Wet op de economische delicten van toepassing op overtreding van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 2:1 en 2:3 als sprake is van een omgevingsvergunningplichtige activiteit, artikel 2:2, eerste lid, en artikel 4:1, eerste lid.

  • 3. In geval van overtreding van de krachtens artikel 3, derde lid, van de Wet veiligheidsregio’s gestelde regels kan het college een bestuurlijke boete opleggen van ten hoogste de geldboete, bedoeld in artikel 64, eerste lid, van de Wet veiligheidsregio’s.

Artikel 8:3 Toezicht

  • 1. Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens het bepaalde in hoofdstuk 6 zijn belast, naast de in artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering genoemde opsporingsambtenaren, opgedragen aan hen die door het college met zorg voor de naleving van deze verordening zijn belast, ieder voor zover het de feiten betreft die in de aanwijzing zijn vermeld.

  • 2. Met het toezicht op de naleving van de bepalingen bij of krachtens het bepaalde in hoofdstuk 3 zijn belast de bij besluit van het college aan te wijzen personen of groep van personen.

  • 3. Met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens het bepaalde in hoofdstuk 2, 4, 5 en 7 zijn belast de bij besluit van het college aangewezen personen en de in artikel 141, onder b, van het Wetboek van Strafvordering genoemde opsporingsambtenaren.

  • 4. Met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens deze verordening bepaalde zijn tevens belast de toezichthouders van N.V. PWN Waterleidingbedrijf Noord-Holland (PWN) en de buitengewoon opsporingsambtenaar domein II van Staatsbosbeheer voor de artikelen 2:17, 2:20 en 4:8.

  • 5. Het college kan daarnaast andere personen met het toezicht als bedoeld in het derde en vierde lid belasten.

Artikel 8:4 Binnentreden woningen

Zij die belast zijn met het toezicht op de naleving of de opsporing van een overtreding van de bij of krachtens hoofdstuk 2, 4, 5 en 7 gegeven voorschriften die strekken tot handhaving van de openbare orde of veiligheid of bescherming van het leven of de gezondheid van personen, zijn bevoegd tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner.

Artikel 8:5 Intrekking verordening

De Aansluitverordening Bergen 2023 wordt ingetrokken.

Artikel 8:6 Wijzigen verordeningen

  • 1. De Erfgoedverordening Gemeente Bergen 2012 wordt als volgt gewijzigd:

    • -

      artikel 1, de definities ‘gemeentelijke monumentenlijst’, ‘beschermd monument’, ‘provinciaal monument’, ‘rijksmonument’, ‘adviescommissie voor ruimtelijke kwaliteit’, ‘commissie voor Cultuurhistorische Kwaliteit (CCK)’ en ‘bouwhistorisch onderzoek’ en de artikelen 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8, 9, 10, 15 en 19, onder a, b en c, komen te vervallen.

  • 2. De Algemene plaatselijke verordening Bergen 2023 wordt als volgt gewijzigd:

    • -

      de artikelen 2:10, 2;11, 2:12, 2:15, 2:21, artikel 4:1, de definities ‘collectieve festiviteit’, ‘gevoelige gebouwen’, ‘gevoelige terreinen’, ‘houder van een inrichting’, ‘incidentele festiviteit’ en ‘onversterkte muziek’, de artikelen 4:2, 4:3, 4:5, 4:9, artikel 4:10, de definities ‘bebouwde kom Wet natuurbeheer’, ‘dunning’, ‘monumentale boom’, ‘vellen’ en ‘vergunning’, de artikelen 4:11, 4:11b, 4:11c, 4:11d, 4:11e, 4:11f, 4:13, 4:15, 4:15a, 4:17, 4:18, 4:19, 4:20, 5:2, 5:3, 5:5, 5:6, 5:7, 5:8, 5:9, 5:11, 5:12, 5:17, 5:18, 5:19, 5:20, 5:24, 5:25, 5:28, 5:32, 5:33, 5:34 en 5:34a komen te vervallen.

Artikel 8:7 Overgangsbepaling

Besluiten, genomen krachtens de verordening als bedoeld in artikel 8:5 of de artikelen van de Algemene plaatselijke verordening Bergen 2023 of Erfgoedverordening Gemeente Bergen 2012, of diens rechtsopvolgers die golden op het moment van de inwerkingtreding van deze verordening en waarvoor deze verordening overeenkomstige besluiten kent, gelden als besluiten genomen krachtens deze verordening.

Artikel 8:8 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van de dag na bekendmaking.

Artikel 8:9 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening Fysieke Leefomgeving gemeente Bergen 2024.

Ondertekening

Aldus besloten door de raad van de gemeente Bergen in de openbare raadsvergadering van d.d. 12 december 2024

mr. J.G.S. (Janne) Pijnenborg

griffier

M.J.P. (Marjan) van Kampen- Nouwen

voorzitter